Instrukcja obsługi Suzuki V-Strom (2023)
Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Suzuki V-Strom (2023) (165 stron) w kategorii Silnik. Ta instrukcja była pomocna dla 8 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek
Strona 1/165


BELANGRIJKE
INFORMATIE
INFORMATIE I.V.M. DE
INRIJPERIODE VAN UW
MOTORFIETS
De eerste 1600 km zijn de belangrijk-
ste voor de levensduur van uw motor-
fiets. Een correct nagevolgde
inrijperiode verzekert een maximale
duurzaamheid en een optimale wer-
king van uw nieuwe motorfiets.
Suzuki-onderdelen zijn vervaardigd
van materialen van hoge kwaliteit en
deze zijn in de fabriek afgewerkt met
het oog op nauwkeurig bepaalde
belastingen. Een correct nagevolgde
inrijperiode zorgt ervoor dat de afge-
werkte oppervlakken elkaar smeren
en zich harmonieus aan elkaar aan-
passen.
De betrouwbare werking van uw
motorfiets hangt af van de speciale
zorg en het navolgen van de beper-
kingen tijdens de inrijperiode. Let er
vooral op de motor niet te overbelas-
ten om oververhitting van de motoron-
derdelen te voorkomen.
Zie het hoofdstuk HET INRIJDEN
voor verdere aanbevelingen en voor-
schriften betreffende het inrijden.
WAARSCHUWING/
VOORZICHTIG/
LET OP
/
OPMERKING
Lees deze handleiding zorgvuldig
door en volg alle aanwijzingen zorg-
vuldig op. Om de nadruk te leggen op
speciale informatie, hebben het sym-
bool en de woorden WAARSCHU-
WING, VOORZICHTIG, LET OP en
OPMERKING alle een speciale bete-
kenis. Meldingen die beginnen met de
volgende signaalwoorden zijn bijzon-
der belangrijk:
OPMERKING: Geeft speciale infor-
matie aan die het onderhoud verge-
makkelijkt of de instructies duidelijker
maakt.
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke
situatie aan die kan resulteren in
ernstig of fataal letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke
situatie aan die kan resulteren in
licht of matig letsel.
LET OP
Geeft een potentieel gevaarlijke
situatie aan die kan resulteren in
beschadiging van het voertuig of
het materiaal.

VOORWOORD
Motorrijden is een van de meest
opwindende sporten, en om zeker te
zijn van uw rijplezier doet u er goed
aan om de informatie in deze gebrui-
kershandleiding aandachtig door te
nemen voordat u op uw motorfiets
gaat rijden.
In deze handleiding worden de juiste
verzorging en het onderhoud van uw
motorfiets beschreven. Door deze
aanwijzingen precies op te volgen,
kunt u er zeker van zijn dat uw motor-
fiets een lang leven heeft zonder
ongemakken. Uw erkende Suzuki-
dealer heeft ervaren technici die
opgeleid zijn om uw motorfiets met de
best mogelijke zorg te omringen, met
de juiste gereedschappen en het
juiste materiaal.
Alle informatie, afbeeldingen en spe-
cificaties die u in deze handleiding
vindt, zijn volledig bijgewerkt tot het
ogenblik van publicatie. Tengevolge
van verbeteringen of andere verande-
ringen zouden er tegenstrijdigheden
kunnen voorkomen tussen de infor-
matie in deze handleiding en uw
motorfiets. Suzuki behoudt zich het
recht voor om te allen tijde verande-
ringen aan te brengen.
Deze handleiding is van toepassing
op alle specificaties of op alle respec-
tievelijke bestemmingen en geeft uit-
leg over al het materiaal. Het is
daarom mogelijk dat uw model afwij-
kende kenmerken heeft dan die ver-
meld in deze handleiding.

INHOUDSOPGAVE
1
2
3
4
5
6
7
8
INFORMATIE VOOR DE GEBRUIKER
BEDIENINGSORGANEN
AANBEVOLEN BRANDSTOF, MOTOROLIE EN KOELVLOEISTOF
HET INRIJDEN EN DE CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
TIPS VOOR TIJDENS HET RIJDEN
INSPECTIE EN ONDERHOUD
STORINGZOEKEN
STALLING EN SCHOONMAKEN VAN DE MOTORFIETS
TECHNISCHE GEGEVENS
INDEX


1-1
1
INFORMATIE VOOR DE
GEBRUIKER
GEBRUIK VAN ACCESSOIRES EN BELADING VAN DE MOTORFIETS ........1-2
VEILIGHEIDSADVIES VOOR MOTORRIJDERS ................................................1-6
LABELS ............................................................................................................... 1-7
PLAATS VAN DE SERIENUMMERS .................................................................. 1-8
LAWAAI-ONDERDRUKKINGSSYSTEEM (ALLEEN VOOR AUSTRALIË) .......1-8

1-4
LAADLIMIET
Overschrijd nooit het MTT (maximaal
toelaatbaar totaalgewicht) van deze
motorfiets. Het MTT is het totale
gewicht van de machine, accessoires,
nuttige belastingen, de bestuurder en
de passagier tezamen. Denk bij het
uitkiezen van accessoires aan het
gewicht van de bestuurder en ook
aan het gewicht van de andere acces-
soires. Het extra gewicht van de
accessoires kan niet alleen onveilige
rijomstandigheden veroorzaken, maar
kan ook een nadelige invloed hebben
op de stabiliteit van het rijden.
MTT: 415 kg
bij bandenspanning (koud)
Voor: 250 kPa (2,50 kgf/cm2)
Achter: 290 kPa (2,90 kgf/cm2)
RICHTLIJNEN VOOR DE BELA-
DING
Deze motorfiets kan voornamelijk
kleine voorwerpen vervoeren wan-
neer u niet met een passagier rijdt.
Volg de onderstaande richtlijnen voor
de belading:
• Verdeel de lading gelijk over de
linker- en de rechterkant van de
motorfiets en maak deze goed
vast.
• Zorg dat het gewicht van de
bagage zo laag mogelijk is en
houd dit ook zo dicht mogelijk bij
het midden van de motorfiets.
• Bevestig geen grote of zware
voorwerpen aan het stuur, de
voorvork of het achterspatscherm.
• Monteer geen bagagedrager of
een bagagekoffer die over het
achtereind van de motorfiets uit-
steekt.
• Vervoer geen voorwerpen die over
het achtereind van de motorfiets
uitsteken.
• Controleer of beide banden de
juiste bandenspanning hebben
voor de belading van de motor-
fiets. Zie pagina 6-42.
• Een verkeerde belading heeft een
nadelige invloed op de balans en
de stuureigenschappen van de
motorfiets. Minder uw snelheid en
rijd nooit harder dan 130 km/h
wanneer u bagage meeneemt of
als er accessoires zijn aange-
bracht.
• Verstel indien nodig de instellin-
gen voor de vering.
WAARSCHUWING
Overbelading of verkeerde bela-
ding kan resulteren in verlies van
de controle over de motorfiets met
een ongeluk tot gevolg.
Neem alle laadlimieten en bela-
dingsrichtlijnen in deze handlei-
ding in acht.

1-5
WIJZIGINGEN
Het aanbrengen van wijzigingen aan
de motorfiets of het verwijderen van
oorspronkelijk aangebracht materiaal
kan het voertuig onveilig of onwettelijk
maken.
Het frame van deze motorfiets is van
een aluminiumlegering vervaardigd.
Breng daarom nooit wijzigingen aan
in het frame door middel van boren,
lassen e.d., aangezien de sterkte en
stevigheid van het frame hierdoor
aanzienlijk worden aangetast. Het
niet in acht nemen van deze waar-
schuwing kan resulteren in een onvei-
lig gebruik van de motorfiets, met een
ongeluk als mogelijk gevolg. Suzuki
stelt zich op generlei wijze aanspra-
kelijk voor persoonlijk letsel of schade
aan de motorfiets, veroorzaakt door in
het frame aangebrachte wijzigingen.
Accessoires mogen op het frame wor-
den gemonteerd (met bouten), op
voorwaarde dat het frame geenszins
wordt gewijzigd en het MTT niet wordt
overschreden.
WAARSCHUWING
Plaatsen van voorwerpen in de
ruimte achter de stroomlijnkap
kan het sturen belemmeren en kan
leiden tot verlies van de controle
over de motorfiets.
Plaats geen voorwerpen in de
ruimte achter de stroomlijnkap.
WAARSCHUWING
Wijzigingen aan een frame van
aluminiumlegering, zoals boren of
lassen, verzwakken het frame. Dit
zou kunnen resulteren in een
onveilige gebruikstoestand van de
motorfiets, wat kan leiden tot een
ongeluk.
Maak nooit aanpassingen aan het
frame.

1-6
VEILIGHEIDSADVIES VOOR
MOTORRIJDERS
Motorrijden is een geweldige en
opwindende sport. Er moeten echter
ook enkele voorzorgsmaatregelen
genomen worden om de veiligheid
van de bestuurder en de passagier te
waarborgen. Deze voorzorgsmaatre-
gelen zijn:
DRAAG EEN HELM
Veiligheidsuitrusting voor de motor-
fiets begint met een veiligheidshelm
van goede kwaliteit. Een van de
meest ernstige verwondingen die u
kunt oplopen is een verwonding aan
het hoofd. Draag ALTIJD een goedge-
keurde helm. Ook is het aan te raden
om passende oogbescherming te
dragen.
MOTORKLEDING
Loszittende, nette kleding kan onge-
makkelijk en onveilig zijn bij het
motorrijden. Kies motorkleding van
goede kwaliteit wanneer u motorrijdt.
CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
Lees nog eens grondig de instructies
door in het hoofdstuk “CONTROLE
VÓÓR HET RIJDEN” in deze handlei-
ding. Vergeet niet een algehele veilig-
heidscontrole uit te voeren om de
veiligheid van bestuurder en passa-
gier te waarborgen.
MAAK UZELF VERTROUWD MET
DE MOTORFIETS
Uw rijvaardigheid en uw mechanische
kennis van de motorfiets vormen de
basis voor veilig rijden. Wij raden u
aan om eerst wat te oefenen met uw
motorfiets op een plaats waar geen
verkeer kan komen, totdat u volledig
vertrouwd bent met uw machine en
de bedieningsorganen. Oefening
baart kunst!
KEN UW GRENZEN
Rijd altijd binnen de grenzen van uw
eigen vaardigheid. Door deze gren-
zen te kennen en altijd binnen deze
grenzen te blijven kunt u ongelukken
voorkomen.
DENK AAN EXTRA VEILIGHEID BIJ
SLECHT WEER
Rijden bij slecht weer, vooral bij nat
weer, vereist extra voorzichtigheid. De
remafstand is bij regen tweemaal zo
groot. Geverfde pijlen op de weg, put-
deksels en vettige weggedeelten kun-
nen bijzonder glad zijn. Wees extra
voorzichtig bij spoorwegovergangen,
ijzeren platen en bruggen. Verminder
snelheid bij enige twijfel over de staat
van de weg!

1-7
RIJD DEFENSIEF
De meeste ongelukken met motorfiet-
sen gebeuren wanneer een tege-
moetkomende auto plotseling vlak
voor de motorfiets afslaat. Rijd defen-
sief. Een verstandige motorrijder gaat
er voor de zekerheid van uit dat hij of
zij zelf onzichtbaar is voor de andere
weggebruikers, zelfs op klaarlichte
dag. Draag felle, reflecterende kle-
ding. Schakel de koplamp en het ach-
terlicht altijd in, ook al schijnt de zon,
opdat u zo opvallend mogelijk bent.
En vermijd vooral de blinde hoek van
automobilisten.
LABELS
Lees alle labels op de motorfiets en
volg de aanwijzingen op. Zorg dat u
de informatie op de labels begrijpt.
Verwijder geen labels van de motor-
fiets.

1-8
PLAATS VAN DE SERIENUMMERS
De serienummers op het frame en/of
de motor worden gebruikt om de
motorfiets te registreren. Zij komen
ook van pas wanneer uw dealer
onderdelen bestelt of om te verwijzen
naar speciale service-informatie. Het
framenummer 1 is op de balhoofd-
buis geslagen. Het motorserienum-
mer 2 is op het motorcarter
geslagen.
Noteer de nummers in het onder-
staande vakje zodat deze later
gemakkelijk teruggevonden kunnen
worden.
LAWAAI-
ONDERDRUKKINGSSYSTEEM
(ALLEEN VOOR AUSTRALIË)
WIJZIGINGEN AANBRENGEN IN
HET LAWAAI-ONDERDRUKKINGS-
SYSTEEM IS VERBODEN
Gebruikers worden erop attent
gemaakt dat de wet de volgende
zaken verbiedt:
(a) Het verwijderen of ongeschikt
maken door wie dan ook, behalve
wanneer dit gebeurt voor het ver-
richten van onderhoud, reparatie
of vervanging, van enigerlei appa-
raat of element dat tot doel heeft
lawaai te verminderen, en dat in
een nieuw voertuig is ingebouwd
voordat het voertuig werd ver-
kocht of aan de uiteindelijke
gebruiker werd geleverd, of terwijl
het voertuig in gebruik is; en
(b) Het gebruik van het voertuig
nadat een dergelijk apparaat of
element is verwijderd of onge-
schikt is gemaakt door wie dan
ook.
Framenummer:
Motornummer:

2-3
V-Strom 650
ALuchtfilter
BBougies
CZekeringen
DAccu
EGereedschap
FAchterste bagagedrager
GMotorolie-aftapplug
HVersnellingshendel
IZijstandaard
JVoetsteunen
KZadelslot
LPassagiersvoetsteunen V-Strom 650XT

2-4
V-Strom 650
MRemvloeistofreservoir voor de
achterrem
NMotorolievuldop
OSchakelaar voor het achterremlicht
PAchterrempedaal
QKijkglas voor motoroliepeil
RMotoroliefilter
V-Strom 650XT

2-5
SLEUTEL
Bij deze motorfiets worden twee iden-
tieke contactsleutels geleverd.
Bewaar de reservesleutel op een vei-
lige plaats.
Als alle sleutels verloren zijn gegaan,
moet de ECM vervangen worden.
(Model met startblokkering)
OPMERKING:
• In de sleutel is een startblokke-
ringsidentificatiecode geprogram-
meerd. Dit betekent dat een
sleutel die bij een normale sleutel-
maker is gemaakt niet zal werken.
Ga naar uw Suzuki-dealer als u
een reservesleutel wilt laten
maken.
• Als u de sleutel verliest, dient u uw
Suzuki-dealer de verloren sleutel
te laten deactiveren.
• Als u meerdere voertuigen bezit
met startblokkeringssleutels, dient
u de betreffende sleutels uit de
buurt van het contactslot te hou-
den wanneer u de motorfiets
gebruikt, want die sleutels kunnen
storend zijn voor het startblokke-
ringssysteem van uw motorfiets.
• Omdat alles wat van metaal is
gemaakt, gemagnetiseerd is of
een radiogolf uitzendt de commu-
nicatie van de startblokkering
beïnvloedt, mag een dergelijk arti-
kel niet aan de sleutelhouder wor-
den bevestigd of dicht bij de
sleutel worden geplaatst.
• Oorspronkelijk zijn er twee sleu-
tels in het startblokkeringssy-
steem geregistreerd. U kunt nog
twee extra sleutels registreren.
Vraag uw Suzuki-dealer om extra
reservesleutels te maken en te
registreren.

2-6
STARTONDERBREKER-VERKLIK-
KERLAMPJE
(indien uitgerust)
Het startonderbreker-verklikker-
lampje knippert 2 maal wanneer het
contact wordt aangezet. Vervolgens
gaat het lichtje 2 seconden branden,
waarna het dooft.
Het startblokkeringssysteem is
bedoeld om diefstal van de motorfiets
te voorkomen door het motor-
startsysteem elektronisch te deactive-
ren. De motor kan alleen gestart
worden met een van de originele
sleutels waarin de juiste elektronische
identificatiecode is geprogrammeerd.
De sleutel geeft de identificatiecode
door aan de ECM wanneer de sleutel
in de “ON”-stand wordt gedraaid.
OPMERKING:
• De motor kan niet gestart worden
wanneer het verklikkerlampje blijft
knipperen.
• Als het lampje blijft knipperen,
betekent dit dat er een communi-
catiefout tussen het startonder-
brekersysteem en de ECM is of
dat er een verkeerde sleutel wordt
gebruikt. Zet het contactslot af en
dan opnieuw aan, zodat het start-
blokkeringssysteem weer juist
werkt.
• Oorspronkelijk zijn twee contacts-
leutels in het startblokkeringssy-
steem geregistreerd. U kunt nog
twee extra sleutels registreren. Bij
het inschakelen van het contact
geeft het aantal knipperingen van
het verklikkerlampje het aantal
geregistreerde sleutels aan.

2-7
CONTACTSLOT
(Model met startblokkering)
Het contactslot heeft vier standen:
“OFF”-STAND
Alle elektrische circuits zijn uitgescha-
keld. De motor kan niet gestart wor-
den. De sleutel kan uit het contactslot
worden getrokken.
“ON”-STAND
Het ontstekingscircuit is ingescha-
keld en de motor kan nu gestart wor-
den. De koplamp, het parkeerlicht, het
achterlicht en de kentekenplaatver-
lichting zullen automatisch gaan bran-
den wanneer de contactsleutel in
deze stand wordt gezet. In deze stand
kan de sleutel niet uit het contactslot
worden getrokken.
OPMERKING: Start de motor meteen
nadat u de sleutel in de “ON”-stand
hebt gezet, anders moet de accu
onnodig stroom leveren voor het ver-
bruik door de koplamp en het achter-
licht.
“LOCK”-STAND
Om het stuur te vergrendelen, draait u
dit eerst helemaal naar links. Duw de
sleutel omlaag, draai deze naar de
“LOCK”-stand en trek de sleutel uit
het slot. Alle elektrische circuits zijn
uitgeschakeld.
OPMERKING:
• Beweeg het stuur naar rechts en
naar links om er zeker van te zijn
dat het goed vergrendeld is.
• Als het niet gemakkelijk kan wor-
den vergrendeld, draai de sleutel
dan naar de “LOCK”-stand terwijl
u het stuur lichtjes naar rechts
beweegt.
ON
ON
ON
ONON
IGNITION
IGNITION
IGNITION
IGNITIONIGNITION
OFF
OFF
OFF
OFF
OFF
P
P
P
P
P
L
L
L
L
L
O
O
O
O
O
C
C
C
C
C
K
K
K
K
K
P
P
P
P
P
U
U
U
U
U
S
S
S
S
S
H
H
H
H
H

2-8
“P”-STAND (parkeren)
Wilt u de motorfiets parkeren, ver-
grendel dan het stuur en draai de
sleutel in de “P”-stand. De sleutel kan
nu verwijderd worden, maar het par-
keerlicht en het achterlicht blijven
branden terwijl het stuur vergrendeld
is. In deze stand is de motorfiets beter
zichtbaar wanneer u bijvoorbeeld ’s
avonds langs de weg parkeert.
WAARSCHUWING
Het is gevaarlijk om het contact-
slot in de “P”- (PARKEREN) of
“LOCK”-stand te zetten terwijl de
motorfiets in beweging is. Het kan
gevaarlijk zijn om de motorfiets te
bewegen wanneer het stuur is ver-
grendeld. U zou uw evenwicht
kunnen verliezen en vallen, of u
zou de motorfiets kunnen laten
vallen.
Stop de motorfiets en zet deze op
de zijstandaard, indien uitgerust,
voordat u het stuur vergrendelt.
Probeer nooit om de motorfiets te
bewegen terwijl het stuur is ver-
grendeld.
ON
ON
ON
ONON
IGNITION
IGNITION
IGNITION
IGNITIONIGNITION
OFF
OFF
OFF
OFF
OFF
P
P
P
P
P
L
L
L
L
L
O
O
O
O
O
C
C
C
C
C
K
K
K
K
K
P
P
P
P
P
U
U
U
U
U
S
S
S
S
S
H
H
H
H
H
WAARSCHUWING
Als de motorfiets omvalt als
gevolg van slippen of een onge-
luk, is het mogelijk dat de motor-
fiets door een plotseling
opgetreden beschadiging blijft
draaien, wat kan resulteren in
brand of in eventueel letsel door
bewegende onderdelen zoals het
achterwiel.
Als de motorfiets omvalt, moet u
het contactslot meteen afzetten.
Neem contact op met een erkende
Suzuki-dealer om de motorfiets op
niet zichtbare beschadigingen te
laten controleren.

2-9
Er is een dekseltje 2 op de sleutelci-
linder 1 als extra beveiliging. Door
het dekseltje te draaien wordt het
sleutelgat 3 afgedekt zodat er geen
vreemde bestanddelen e.d. in het
sleutelgat terecht kunnen komen. Om
het dekseltje te draaien, steekt u de
punt van de sleutel voorzichtig in het
dekseltje en draait het dekseltje dan
rond.
Om het dekseltje uit te lijnen met het
sleutelgat, gaat u op dezelfde manier
te werk.
ON
ON
ON
ON
ON
IGNITION
IGNITION
IGNITION
IGNITION
IGNITION
OF
O
O
O
OF
F
F
F
P
P
P
P
P
L
L
L
L
L
O
O
O
O
O
C
C
C
C
C
K
K
K
K
K
P
P
P
P
P
U
U
U
U
U
S
S
S
S
S
H
H
H
H
H
ON
ON
ON
ONON
IGNITION
IGNITION
IGNITION
IGNITIONIGNITION
OFF
OFF
OFF
OFFOFF
P
P
P
P
P
L
L
L
L
L
O
O
O
O
O
C
C
C
C
C
K
K
K
K
K
P
P
P
P
P
U
U
U
U
U
S
S
S
S
S
H
H
H
H
H

2-10
INSTRUMENTENPANEEL
WAARSCHUWINGS- EN INDICATIELAMPJES
1ADJUST toets
2Richtingaanwijzer-verklikkerlampje ( 2-13)
3Toerenteller ( 2-13)
4Koelvloeistoftemperatuurcontrolelichtje/oliedrukcontrolelichtje
( 2-13, 2-20)
5Tractieregeling-verklikkerlampje ( 2-14)
6Defectverklikkerlampje ( 2-15, 2-16)
7Accuspanning-waarschuwingslampje (VK, EU) ( 2-17)
8Vrijstandcontrolelichtje ( 2-17)
9Hoofdwaarschuwingslampje (VK, EU) ( 2-15)
0Vriesweer-verklikkerlampje ( 2-17)
AGrootlichtcontrolelampje ( 2-17)
BABS-controlelampje ( 2-18)
AIR
GEAR
mph
km/h
H
C
E F
TRIP
RANGE MPG US
km/L/100km
V
AVG
1 2
TC
1
2
C F
1
OFF
2

2-11
LCD
CKoelvloeistoftemperatuur-indicator/oliedrukindicator ( 2-13, 2-20)
DVersnellingsindicator ( 2-19)
ESnelheidsmeter ( 2-19)
FThermometer ( 2-19)
GKoelvloeistoftemperatuurmeter ( 2-20)
HBenzinemeter ( 2-20)
IMeter voor huidig brandstofverbruik/
Meter voor gemiddeld brandstofverbruik/
Rijbereikmeter/Voltmeter ( 2-21)
JDisplay van het tractieregelsysteem ( 2-23)
KKlok ( 2-24)
LKilometerteller/Dagteller/Helderheid van instrumentenpaneelverlichting
( 2-24)
AIR
GEAR
mph
km/h
H
C
E F
TRIP
RANGE MPG
km/L/100km
V
AVG
1 2
TC
1
2
C F
1
OFF
2

2-13
RICHTINGAANWIJZER-VERKLIK-
KERLAMPJE “” 2
Dit controlelichtje gaat knipperen
wanneer de rechter of linker richting-
aanwijzer in werking wordt gesteld.
OPMERKING: Als een richtingaanwij-
zer niet goed werkt als gevolg van
een defecte lamp of een defect circuit,
zal het controlelichtje sneller knippe-
ren om de berijder erop attent te
maken dat er een storing is.
TOERENTELLER 3
De toerenteller geeft het motortoeren-
tal in omwentelingen per minuut
(omw/min) aan.
Als de toerentellernaald niet naar nul
wijst, volg dan de onderstaande aan-
wijzingen om de toerenteller terug te
stellen.
1. Houd de ADJUST toets 1 inge-
drukt en zet het contactslot aan.
2. Houd de ADJUST toets 1 4
seconden ingedrukt.
OLIEDRUKVERKLIKKERLAMPJE
“” 4
Wanneer het contactslot in de “ON”
stand wordt gezet, maar de motor nog
niet wordt gestart, gaan het symbool
“” C op het display en het verklik-
kerlampje 4 branden. Zodra de
motor wordt gestart, moeten het sym-
bool “” C en het verklikkerlampje
uitgaan.
Wanneer de oliedruk beneden het
normale bereik daalt, verschijnt het
symbool “” C op het display en
gaat het verklikkerlampje 4 branden.
LET OP
Als u na het starten van de motor
de gasgreep opendraait of met de
motorfiets rijdt terwijl het olie-
drukcontrolelichtje brandt, kan dit
een nadelige invloed hebben op
de motor.
Zorg dat het oliedrukcontrole-
lichtje uit is voordat u de gasgreep
bedient of met de motorfiets rijdt.
LET OP
Rijd niet met de motorfiets terwijl
het oliedrukcontrolelichtje brandt,
want dit kan resulteren in ernstige
beschadiging van de motor en de
transmissie.
Wanneer het oliedrukcontrole-
lichtje oplicht, duidt dit op een
lage oliedruk en moet u de motor
onmiddellijk afzetten. Controleer
het oliepeil en vul indien nodig
olie bij. Als er volop olie is, maar
het lampje nog niet dooft, breng
dan de motorfiets naar een
erkende Suzuki-dealer of een vak-
kundige monteur om de motor-
fiets te laten nakijken.

2-14
VERKLIKKERLAMPJE VOOR
TRACTIEREGELSYSTEEM “TC” 5
Wanneer het tractieregelsysteem is
uitgeschakeld, blijft het verklikker-
lampje voor het tractieregelsysteem
branden.
Wanneer het tractieregelsysteem op
Modus 1 of Modus 2 wordt gezet, zal
het verklikkerlampje voor het tractie-
regelsysteem als volgt oplichten.
<ON>
• Dit verklikkerlampje gaat branden
wanneer het contactslot in de “ON”
stand wordt gedraaid en gaat uit
wanneer de rijsnelheid hoger dan
5 km/h wordt.
• Het tractieregelsysteem werkt niet
als gevolg van een defect in het
systeem.
<Knippert>
• Het tractieregelsysteem heeft
waargenomen dat het achterwiel
ging doorslippen tijdens accelera-
tie en regelt automatisch het
motorvermogen.
<OFF>
• Het tractieregelsysteem bewaakt
de tractie van het achterwiel tij-
dens acceleratie.
OPMERKING: Zie pagina 2-28 voor
verdere informatie over het tractiere-
gelsysteem.
WAARSCHUWING
Rijden met de motorfiets terwijl
het tractieregelsysteem is inge-
schakeld en het verklikkerlampje
van het tractieregelsysteem
brandt, kan gevaarlijk zijn.
Als het verklikkerlampje voor het
tractieregelsysteem tijdens het rij-
den gaat branden, parkeert u de
motorfiets op een veilige plaats en
zet dan het contact af. Zet het con-
tactslot na een poosje weer op
“ON” en controleer of het lampje
gaat branden.
• Als het verklikkerlampje uitgaat
nadat u weer bent gaan rijden, is
het tractieregelsysteem in orde.
• Als het verklikkerlampje niet uit-
gaat nadat u weer bent gaan rij-
den, werkt het
tractieregelsysteem niet. Laat
het systeem in dit geval zo
spoedig mogelijk door een
erkende Suzuki-dealer nakijken.

2-15
DEFECTVERKLIKKERLAMPJE “ ”
6
/
HOOFDWAARSCHUWINGSLAMPJE “ ”
9
(VK, EU)
Als er een storing optreedt in de motorfiets, gaat het defectverklikkerlampje
“ ” 6 of het hoofdwaarschuwingslampje “ ” 9 branden. Tevens wordt er
elke 2 seconden “FI”, “to” en “IG” aangegeven op het kilometertellerdisplay L.
OPMERKING:
• Neem onmiddellijk contact op met uw Suzuki-dealer als het defectverklik-
kerlampje of het hoofdwaarschuwingslampje brandt.
• Wanneer het kilometertellerdisplay “CHEC” aangeeft, moet u de volgende
punten controleren:
- De ontstekingszekering is niet gesprongen.
- De stekkers van de verbindingskabels zijn aangesloten.
Defectverklikkerlampje Hoofdwaarschuwings-
lampje Kilometertellerdisplay
Motorsysteemstoring
(Gerelateerd aan uit-
laatgas)
Gaat branden –
Motorsysteemstoring
(Niet gerelateerd aan
uitlaatgas)
– Gaat branden
Motorfiets kantelt of sto-
ring in TO (kantel)-sen-
sor
– Gaat branden
Storing in contactslot/
Diefstalpreventie – Gaat branden
Storing in regelaarcom-
municatie – –

2-16
DEFECTVERKLIKKERLAMPJE
“ ” 6 (Behalve voor VK, EU)
Als het brandstofinspuitsysteem uit-
valt, gaat het defectverklikkerlampje
6 branden en toont het display de
aanduiding “FI” in het kilometerteller-
displaygebied op de volgende twee
manieren:
A. Het display L in het kilometertel-
ler-displaygebied toont afwisse-
lend “FI” en de kilometerteller/
dagteller, en het defectverklikker-
lampje 6 licht op en blijft bran-
den.
B. Het display L in het kilometertel-
ler-displaygebied toont continu
“FI” en het defectverklikkerlampje
6 knippert tijdens het starten.
Bij aanduiding A is het mogelijk dat de
motor blijft werken, maar bij aandui-
ding B zal de motor niet meer werken.
OPMERKING:
• Als het display continu “FI” aan-
geeft en het defectverklikker-
lampje knippert, kan de motor niet
gestart worden.
• Als het defectverklikkerlampje
oplicht en 3 maal snel knippert, is
de accuspanning te laag. Neem
contact op met een officiële
Suzuki-dealer om de motorfiets te
laten nakijken.
Wanneer het display “CHEC” aan-
geeft in het kilometerteller-displayge-
bied, moet u het volgende
controleren:
• Controleer of de motorstopscha-
kelaar in de “” stand staat.
• Controleer of de versnelling in de
vrijstand staat of de zijstandaard
volledig omhooggeklapt is.
Als het display na het zeker stellen
van de bovenstaande punten nog
steeds “CHEC” aangeeft, controleer
dan de ontstekingszekering en de
stekkers van de verbindingskabels.
LET OP
Het defectverklikkerlampje gaat
branden als er een probleem is
met het brandstofinspuitsysteem.
Wanneer het display “FI” aangeeft
en het defectverklikkerlampje gaat
branden, moet u een officiële
Suzuki-dealer of een gekwalifi-
ceerde monteur zo spoedig moge-
lijk het brandstofinspuitsysteem
laten nakijken.

2-17
ACCUSPANNING-WAARSCHU-
WINGSLAMPJE “ ” 7 (VK, EU)
Dit lampje gaat branden wanneer de
prestatie van de accu laag is, wat
betekent dat de accu geïnspecteerd
of opgeladen moet worden.
OPMERKING: Neem contact op met
een Suzuki-dealer voor het inspecte-
ren en opladen van de accu.
VRIJSTANDCONTROLELICHTJE
“N” 8
Dit groene lampje gaat branden wan-
neer de versnelling in de vrijstand
wordt gezet. Het lichtje gaat uit wan-
neer vanuit de vrijstand in een ver-
snelling wordt geschakeld.
VRIESWEER-VERKLIKKER-
LAMPJE “ ” 0
Het vriesweer-verklikkerlampje 0
begint te knipperen wanneer de
omgevingstemperatuur onder 3 °C
daalt. Het vriesweer-verklikkerlampje
knippert 30 seconden en blijft dan
branden totdat de omgevingstempe-
ratuur hoger dan 5 °C wordt.
Het display F toont de thermometer
en knippert 30 seconden wanneer de
omgevingstemperatuur lager dan
3 °C wordt. Het display F toont de
thermometer wanneer het vriesweer-
verklikkerlampje 0 blijft branden.
GROOTLICHT-VERKLIKKER-
LAMPJE “” A
Dit blauwe controlelichtje gaat bran-
den wanneer het grootlicht wordt
ingeschakeld.

2-18
ABS-VERKLIKKERLAMPJE “”
B
Dit verklikkerlampje gaat gewoonlijk
branden wanneer het contactslot in
de “ON” stand wordt gedraaid en
dooft wanneer de rijsnelheid hoger
dan 5 km/h wordt.
Als er een probleem is met het ABS
(antiblokkeersysteem), gaat het con-
trolelichtje knipperen of branden. Het
ABS werkt niet wanneer het ABS-ver-
klikkerlampje brandt of knippert.
OPMERKING: Als het ABS-controle-
lichtje uitgaat nadat de motor is
gestart maar voordat u gaat rijden,
moet u de werking van het ABS-verk-
likkerlampje controleren door het con-
tactslot uit en dan weer aan te zetten.
Het ABS-verklikkerlampje gaat soms
uit wanneer u de motor met hoog toe-
rental laat draaien voordat u gaat rij-
den. Als het ABS-verklikkerlampje
niet gaat branden wanneer het con-
tactslot wordt aangezet, moet u het
systeem zo spoedig mogelijk door
een erkende Suzuki-dealer laten
nakijken.
WAARSCHUWING
Rijden met de motorfiets terwijl
het ABS-verklikkerlampje brandt,
kan gevaarlijk zijn.
Als het ABS-verklikkerlampje
knippert of gaat branden tijdens
het rijden, parkeert u de motor-
fiets op een veilige plaats en zet u
het contactslot uit. Zet het con-
tactslot na een poosje weer op
“ON” en controleer of het lampje
gaat branden.
• Als het lampje uitgaat nadat u
weer bent gaan rijden, is het
ABS in orde.
• Als het verklikkerlampje niet uit-
gaat nadat u weer bent gaan rij-
den, werkt het ABS niet. Laat
het systeem in dit geval zo
spoedig mogelijk door een
erkende Suzuki-dealer nakijken.

2-19
VERSNELLINGSSTANDINDICA-
TOR D
De versnellingsstandindicator geeft
de ingeschakelde versnelling aan. De
indicator geeft “N” aan wanneer de
versnelling in de vrijstand staat.
OPMERKING: Wanneer het display
“CHEC” aangeeft in het kilometertel-
ler-displaygebied, zal de versnellings-
stand-indicator geen nummer tonen,
maar alleen “–”.
SNELHEIDSMETER E
De snelheidsmeter geeft de rijsnel-
heid in kilometer per uur of in mijl per
uur aan.
OPMERKING:
• Stel de meter L in op de kilome-
terteller en houd dan de ADJUST
toets 1 2 seconden ingedrukt
voor het omschakelen tussen km/
h en mph. De kilometerteller zal
tegelijkertijd omschakelen tussen
km en mijl.
• Kies km/h of mph overeenkom-
stig de gebruikte afstandeenheid.
• Controleer de km/h en mph dis-
play-aanduiding na het instellen
van het instrumentenpaneeldis-
play.
THERMOMETER F
De thermometer toont de omgevings-
temperatuur wanneer het contactslot
in de “ON” stand staat.
OPMERKING:
• De thermometer toont de omge-
vingstemperatuur niet bij het rij-
den met lage snelheid of wanneer
de motorfiets stilstaat.
• De thermometer toont “Lo” (laag)
wanneer de omgevingstempera-
tuur lager dan –10 °C is. De ther-
mometer toont “HI” (hoog)
wanneer de omgevingstempera-
tuur hoger dan 50 °C is.
AIR

2-20
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR-
METER “” G
De koelvloeistoftemperatuur wordt
aangegeven door een temperatuur-
meter bestaande uit LCD-segmenten
G, het watertemperatuurteken C en
het verklikkerlampje 4.
Wanneer de koelvloeistoftempera-
tuur boven de 116 °C stijgt, lichten
alle zes LCD-segmenten op. Wan-
neer de koelvloeistoftemperatuur tot
120 °C stijgt, gaat het verklikker-
lampje 4 branden. Als alle zes LCD-
segmenten voor de temperatuurmeter
G oplichten, zet u de motor af, wacht
dan tot de motor is afgekoeld en con-
troleert vervolgens het koelvloeistof-
peil.
BENZINEMETER “” H
De benzinemeter geeft de resterende
hoeveelheid benzine in de benzine-
tank aan. De benzinemeter toont alle
6 segmenten wanneer de benzine-
tank vol is. Het teken knippert wan-
neer het brandstofniveau onder 5,0 L
daalt. Het teken en segment knippe-
ren wanneer de brandstof onder 2,0 L
daalt.
OPMERKING:
• De benzinemeter geeft het peil
niet juist aan wanneer de motor-
fiets op de zijstandaard staat. Zet
het contactslot in de “ON”-stand
terwijl de motorfiets recht overeind
wordt gehouden.
• Als het brandstofteken knippert,
moet u meteen gaan tanken.
Ook zal het laatste segment van
de benzinemeter knipperen wan-
neer de benzinetank bijna leeg is.
LET OP
Rijden met de motorfiets terwijl
het koelvloeistoftemperatuur-ver-
klikkerlampje brandt, kan leiden
tot ernstige motorschade door
oververhitting.
Als het koelvloeistoftemperatuur-
controlelichtje gaat branden, moet
u de motor onmiddellijk afzetten
en laten afkoelen. Laat de motor
pas weer draaien wanneer het
koelvloeistoftemperatuur-verklik-
kerlampje is gedoofd.
Brandstof-
tank
Ongeveer
2,0 L
Ongeveer
5,0 L Vol
Benzineme-
ter
Knippert
marke-
ring
Knippert Knippert

2-21
METER VOOR HUIDIG BRAND-
STOFVERBRUIK/METER VOOR
GEMIDDELD BRANDSTOFVER-
BRUIK/RIJBEREIKMETER/VOLT-
METER I
Het display heeft 4 functies; meter
voor huidig brandstofverbruik, meter
voor gemiddeld brandstofverbruik, rij-
bereikmeter en voltmeter. Wanneer
het contactslot in de “ON” stand wordt
gezet, zal het onderstaande testpa-
troon 2 seconden lang op het display
worden aangegeven. De display-aan-
duiding wordt in het geheugen vast-
gelegd wanneer het contact wordt
afgezet en de vastgelegde display-
aanduiding zal opnieuw verschijnen
wanneer het contact weer wordt aan-
gezet.
• km/L (km/liter) naar L/100 km
(liter/100 km)
Stel de meterfunctie in op de meter
voor het huidig brandstofverbuik of de
meter voor het gemiddeld brandstof-
verbruik en houd dan de MODE scha-
kelaar (omlaag) 2 seconden ingedrukt
om over te schakelen van de “km/L”
stand naar de “L/100 km” stand.
• MPG (mijl/gallon) naar km/L (L/
100 km) [km/liter (liter/100 km)]
Stel de meterfunctie in op de kilome-
terteller en houd dan de ADJUST
toets 1 2 seconden ingedrukt om
over te schakelen van de “MPG”
stand naar de “km/L (L/100 km)”
stand.
“km/L” stand
“L/100 km” stand
MPG IMP
“MPG” stand
“km/L” stand

2-22
Druk op de MODE schakelaar
(omlaag) op het linker handvat om de
display-aanduiding te veranderen. De
display-aanduiding verandert in de
onderstaande volgorde.
Meter voor huidig brandstofver-
bruik
De meter voor het huidig brandstofve-
bruik toont de waarde voor het brand-
stofverbruik alleen wanneer de
motorfiets rijdt. Wanneer de motor-
fiets stopt, toont de brandstofverbruik-
meter “--.-”. Deze meter loopt van 0,1
tot 50,0 (km/l, l/100 km) of van 0,1 tot
99,9 (MPG IMP).
OPMERKING: De waarden op het
display zijn een benadering. De aan-
duidingen komen mogelijk niet altijd
overeen met de werkelijke waarden.
Meter voor gemiddeld brandstof-
verbruik
De meter voor gemiddeld brandstof-
verbruik geeft de gemiddelde brand-
stofverbruiksverhouding van rit 1 en
rit 2 weer. De meter voor gemiddeld
brandstofverbruik loopt van 0,1 tot
99,9 (km/L,MPG IMP) of van 2,0 tot
99,9 (L/100 km). De meter voor het
gemiddeld brandstofverbruik geeft “--
.-” aan wanneer de dagteller 0,0 aan-
geeft. Om de brandstofverbruikmeter
terug te stellen, moet u de dagteller
terugstellen.
OPMERKING: De waarden op het
display zijn een benadering. De aan-
duidingen komen mogelijk niet altijd
overeen met de werkelijke waarden.
km/L
km/L
1
RANGE
km
AVG
V
Huidig brandstofverbruik
Gemiddeld brandstofverbruik van
dagteller 1 of 2
Rijbereik
Volt

2-23
Actieradiusmeter
De rijbereikmeter toont het geschatte
rijbereik (de afstand die gereden kan
worden) op de resterende brandstof
binnen een bereik van 0 tot 999 km
(mijl). Het rijbereik wordt opnieuw
berekend wanneer u tankt. Het is
mogelijk dat de aanduiding voor het
rijbereik niet verandert wanneer
slechts een kleine hoeveelheid ben-
zine wordt getankt.
Het rijbereik wordt niet opnieuw bere-
kend wanneer de motorfiets op de zij-
standaard staat. Controleer de
geschatte actieradius (afstand) nadat
de zijstandaard omhoog is geklapt.
Wanneer de accu wordt losgekop-
peld, wordt de rijbereikmeter terugge-
steld. In dit geval geeft de meter “---”
aan totdat de motorfiets weer een
stuk heeft gereden.
OPMERKING:
• De actieradius (afstand) is een
geschatte waarde. De aanduiding
komt mogelijk niet altijd overeen
met het feitelijke rijbereik.
• De meter maakt geen gebruik van
de waarde voor het gemiddeld
brandstofverbruik om het rijbereik
(afstand) te berekenen en de uit-
komst is wellicht niet hetzelfde als
de aanduiding van de meter voor
het gemiddeld brandstofverbruik.
• Het verdient aanbeveling niet met
de motorfiets te rijden totdat het
geschatte rijbereik (afstand) 0
wordt, want dan is het mogelijk
dat u eerder zonder benzine komt
te zitten.
Voltmeter
De voltmeter toont de accuspanning
binnen een bereik van 10,0 tot 16,0 V.
OPMERKING:
• De weergegeven waarde kan ver-
schillen van de waarde van
andere instrumenten.
• Als een spanning onder 12,0V
vaak wordt weergegeven, laat de
motorfiets dan nakijken door een
erkende Suzuki-dealer.
DISPLAY VAN TRACTIEREGELSY-
STEEM J
De instelling van het tractieregelsy-
steem wordt aangegeven door OFF, 1
of 2.
OPMERKING: Zie pagina 2-28 voor
verdere informatie over het tractiere-
gelsysteem.
1
OFF
TC
2

2-25
Druk op de MODE schakelaar
(omhoog) op het linker handvat om de
display-aanduiding te veranderen. De
display-aanduiding verandert in de
onderstaande volgorde.
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totaal
afgelegde afstand van de motorfiets
aan. Het bereik van de kilometerteller
loopt van 0 tot 999999 km of van 0 tot
624999 mijl.
OPMERKING: Het display van de
kilometerteller vergrendelt bij 999999
km of 624999 mijl wanneer de totale
afstand 999999 km of 624999 mijl
overschrijdt.
Dagtellers
De twee dagtellers zijn kilometertel-
lers die teruggesteld kunnen worden.
De twee dagtellers werken onafhan-
kelijk van elkaar. Dagteller 1 kan bij-
voorbeeld gebruikt worden voor het
bijhouden van de afstand van een
bepaalde rit en dagteller 2 kan
gebruikt worden om de afstand tus-
sen twee benzinestops te registreren.
Om een dagteller terug te stellen, drukt
u de ADJUST toets 1 of de MODE
schakelaar (omhoog) 2 seconden in
terwijl de dagteller die u wilt terugstel-
len, 1 of 2, op het display wordt aange-
geven. Wanneer u de dagteller 1 of 2
terugstelt, wordt de brandstofverbruik-
meter ook teruggesteld.
OPMERKING: Wanneer de dagteller
de 9999,9 overschrijdt, begint de dag-
teller weer vanaf 0,0 te tellen.
Helderheid van instrumentenpa-
neelverlichting
Stel de meter in op de helderheid van
de instrumentenpaneelverlichting. Bij
indrukken van de ADJUST toets 1 ver-
andert de helderheid van de instrumen-
tenpaneelverlichting in 6 stappen. De
helderheidsindicator geeft de helder-
heid aan van “” (minimaal) tot
“” (maximaal).
TRIP
1
TRIP
2
Kilometerteller
Dagteller 1
Dagteller 2
Helderheid van instrumentenpaneel-
verlichting
WAARSCHUWING
Bedien het display niet tijdens het
rijden; dat is gevaarlijk. Wanneer u
uw hand van het stuur afneemt,
neemt de kans dat u de controle
over de motorfiets verliest toe.
Verander tijdens het rijden nooit
het display. Houd beide handen
aan het stuur.

2-26
LINKER HANDVAT
KOPPELINGSHENDEL 1
De koppelingshendel wordt gebruikt
om de aandrijving via het achterwiel
te onderbreken wanneer u de motor
start of wanneer u van versnelling
verandert. De koppeling wordt ont-
koppeld door de hendel in te knijpen.
DIMLICHTSCHAKELAAR 2
“”-stand
Het dimlicht van de koplamp gaat
branden.
“”-stand
Duw de dimlichtschakelaar naar
voren om het dimlicht, grootlicht in te
schakelen. Tevens gaat het grootlicht-
controlelampje branden.
Inhaallichtschakelaar
Druk op deze schakelaar om de kop-
lamp te laten knipperen.
MOD E
PASS
SEL
LET OP
Het aanbrengen van plakband of
andere voorwerpen voor op de
koplamp kan de hittestraling van
de koplamp blokkeren. Dat kan lei-
den tot schade aan de koplamp.
Plak geen plakband op de kop-
lamp en plaats er geen voorwer-
pen vlak voor.
LET OP
Plaats geen voorwerpen voor de
ingeschakelde koplamp of het
achterlicht en bedek ze ook niet
met kleding wanneer de motor-
fiets stilstaat.
Hierdoor kan de lens gaan smel-
ten of het voorwerp kan bescha-
digd worden door de hitte van de
lens.

2-27
MODUSSCHAKELAAR (MODE) 3
Gebruik de MODE schakelaar om de
instelling van de snelheidsmeteraan-
duiding en de instelling van het trac-
tieregelsysteem te veranderen. Zie de
paragraaf INSTRUMENTENPANEEL
en TRACTIEREGELSYSTEEM voor
verdere informatie.
OPMERKING: Zie pagina 2-28 voor
verdere informatie over het tractiere-
gelsysteem.
CLAXONSCHAKELAAR “” 4
Druk op deze schakelaar om te
claxonneren.
RICHTINGAANWIJZERSCHAKE-
LAAR “” 5
Zet de schakelaar in de “” stand om
de linker knipperlichten in te schake-
len. Zet de schakelaar in de “”
stand om de rechter knipperlichten in
te schakelen. Het controlelichtje zal
ook gaan knipperen. Druk de schake-
laar in om de richtingaanwijzer stop te
zetten.
WAARSCHUWING
Het kan gevaarlijk zijn om de rich-
tingaanwijzer niet te gebruiken en
om de richtingaanwijzer niet uit te
schakelen. Andere weggebruikers
zouden uw richting verkeerd kun-
nen inschatten en dit zou kunnen
resulteren in een ongeluk.
Maak altijd gebruik van de rich-
tingaanwijzer wanneer u van plan
bent om van rijbaan te wisselen of
een bocht te maken. Let erop dat u
de richtingaanwijzer uitschakelt
nadat u van rijbaan hebt gewis-
seld of de bocht hebt genomen.

2-28
TRACTIEREGELSYSTEEMSCHA-
KELAAR 6
Tractieregelsysteem
Wanneer het tractieregelsysteem
waarneemt dat het achterwiel gaat
doorslippen tijdens acceleratie, regelt
het systeem automatisch het motor-
vermogen om de grip van het achter-
wiel te herstellen. Het
verklikkerlampje voor het tractieregel-
systeem knippert wanneer het tractie-
regelsysteem het motorvermogen
aan het regelen is.
MOD E
PASS
SEL
WAARSCHUWING
Blind vertrouwen op de werking
van het tractieregelsysteem is
gevaarlijk.
Het tractieregelsysteem kan onder
bepaalde omstandigheden door-
slippen van het achterwiel niet
beperken. Het systeem kan door-
slippen van het achterwiel niet
onder controle houden wanneer
dit gebeurt als gevolg van het
nemen van bochten met hoge
snelheid of rijden met overmatig
zijwaarts overhellen, of doorslip-
pen als gevolg van bediening van
de remmen of remmen op de
motor. Rijd altijd met een
geschikte snelheid overeenkom-
stig uw rijvaardigheid, het weer en
de toestand van de weg.
WAARSCHUWING
Vervangen van de banden door
andere dan de voorgeschreven
banden kan gevaarlijk zijn.
Wanneer de banden worden ver-
vangen, moeten altijd de voorge-
schreven banden worden
aangebracht. Als een andere maat
banden dan voorgeschreven op
de motorfiets wordt aangebracht,
kan het tractieregelsysteem het
motorvermogen niet juist regelen.

2-29
OPMERKING:
• Wanneer het tractieregelsysteem
het motorvermogen regelt, zijn het
motorgeluid en het uitlaatgeluid
anders.
• Wanneer de voorband niet in vol
contact is met de weg als gevolg
van plotselinge acceleratie of om
een andere reden, zal het tractie-
regelsysteem het motorvermogen
regelen.
• Wanneer de voor- of achterband
niet in vol contact blijft met de
weg, zoals bij het rijden over een
hobbelige weg, zal het tractiere-
gelsysteem het motorvermogen
regelen.
• Wanneer het tractieregelsysteem
het motorvermogen regelt, neemt
het motortoerental niet toe ook
wanneer de gasgreep wordt
bediend om het motorvermogen
te verhogen. In dit geval moet u de
gasgreep volledig sluiten om de
normale toestand te herstellen.
Het tractieregelsysteem kan worden
ingesteld op Uit (OFF), Modus 1 of
Modus 2.
<OFF>
Het tractieregelsysteem regelt het
motorvermogen niet, ook wanneer
het achterwiel doorslipt.
<Modus 1>
Het gevoeligheidsniveau van het trac-
tieregelsysteem is in deze modus op
laag ingesteld, dus het tractieregelsy-
steem laat een zekere mate van door-
slippen toe voordat de regeling van
het motorvermogen in werking treedt.
<Modus 2>
Het gevoeligheidsniveau van het trac-
tieregelsysteem is in deze modus op
hoog ingesteld, dus het tractieregel-
systeem laat een mindere mate van
doorslippen toe dan in Modus 1 voor-
dat de regeling van het motorvermo-
gen in werking treedt.
WAARSCHUWING
Wanneer u niet controleert of het
tractieregelsysteem in de
bedoelde modus staat voordat
met de motorfiets wordt gereden,
kan een gevaarlijke situatie ont-
staan.
Controleer of het tractieregelsy-
steem in de gewenste modus staat
voordat u gaat rijden.

2-30
Instellen van de modus
1. Druk op de tractieregelsysteem-
schakelaar 6 om de modus te
selecteren.
2. Druk op de MODE schakelaar
(omhoog, omlaag) 3 om de aan-
duiding op het tractieregelsy-
steemdisplay in de metergroep op
de gewenste modus te zetten. De
display-aanduiding verandert in
de onderstaande volgorde.
MOD E
PASS
SEL
1
OFF
TC
2
1
OFF
TC
2
1
OFF
TC
2
1
OFF
TC
2
1
OFF
TC
2

2-32
VOORREMHENDEL 2
Om de voorrem te gebruiken, trekt u
de remhendel zachtjes in de richting
van de gasgreep in. Deze motorfiets
is uitgerust met een schijfremsysteem
en er is geen buitensporige spanning
nodig om de machine op de juiste
wijze langzamer te laten gaan. Wan-
neer de remhendel wordt ingetrokken,
gaat het remlicht branden.
Afstellen van de voorremhendel
De afstand tussen de gasgreep en de
voorremhendel kan in een van 5
mogelijke posities worden afgesteld.
Druk de remhendel naar voren en
draai de versteller in de gewenste
stand om de stand te veranderen.
Controleer na afstelling van de rem-
hendel altijd of de versteller in de
juiste stand is vergrendeld; het uit-
steeksel op het draaipunt van de rem-
hendel moet in de uitholling van de
versteller vallen. De motorfiets wordt
afgeleverd met de versteller in stand
3.
WAARSCHUWING
Het is gevaarlijk wanneer de posi-
tie van de voorremhendel tijdens
het rijden wordt afgesteld. Wan-
neer u uw hand van het stuur
afneemt, neemt de kans dat u de
controle over de motorfiets ver-
liest toe.
Verstel nooit tijdens de rit de
stand van de voorremhendel.
Houd beide handen aan het stuur.

2-33
ELEKTRISCHE STARTSCHAKE-
LAAR “” 3
Deze schakelaar wordt gebruikt om
de startmotor te bedienen. Wanneer
het contactslot in de “ON” stand is
gezet, de motorstopschakelaar op
“” staat en de versnelling in de vrij-
stand is geplaatst, kunt u op de elek-
trische startschakelaar drukken om
de motor te starten.
OPMERKING: Deze motorfiets is uit-
gerust met een blokkeersysteem voor
het contactcircuit en het startcircuit.
De motor kan alleen gestart worden
als:
• De versnelling in de vrijstand
staat, of
• Een versnelling is ingeschakeld,
de zijstandaard volledig is inge-
klapt en de koppelingshendel is
ingetrokken.
OPMERKING: De koplamp gaat uit
wanneer de elektrische startschake-
laar wordt ingedrukt.
LET OP
Als de startmotor langer dan vijf
seconden achtereen draait, kan er
schade aan de startmotor en
bedrading ontstaan door overver-
hitting.
Laat de startmotor niet langer dan
vijf seconden achtereen draaien.
Als de motor na verscheidene
pogingen niet aanslaat, dient u de
brandstoftoevoer en het contact-
systeem te controleren. Raad-
pleeg het hoofdstuk
STORINGZOEKEN in deze hand-
leiding.
LET OP
Als het vrijstandcontrolelichtje en
de versnellingsindicator niet de
juiste aanduidingen geven, kan er
bij het starten van de motor ern-
stige motorschade worden veroor-
zaakt.
Controleer de volgende punten
alvorens de motor te starten:
• Wanneer het vrijstandcontrole-
lichtje brandt, moet de versnel-
lingsindicator “N” (vrijstand)
aangeven.
• Wanneer het vrijstandcontrole-
lichtje uit is, moet de versnel-
lingsindicator “1”, “2”, “3”, “4”,
“5” of “6” aangeven.
• Raadpleeg uw Suzuki-dealer als
het vrijstandcontrolelichtje en
de versnellingsindicator niet
juist werken.

2-34
Suzuki Easy Startsysteem
Met het Suzuki Easy Startsysteem
kunt u de motor starten door een een-
voudige druk op de elektrische start-
schakelaar. Wanneer de versnelling in
de vrijstand staat, kan de motor wor-
den gestart zonder dat de koppeling-
shendel wordt ingeknepen. Als de
versnelling in een andere stand dan
de vrijstand staat, kan de motor wor-
den gestart wanneer de koppeling-
shendel wordt ingeknepen.
OPMERKING:
• Wanneer de elektrische startscha-
kelaar wordt ingedrukt, blijft de
startmotor een paar seconden
draaien ook als u uw hand van de
schakelaar neemt. Na een paar
seconden, of wanneer de motor
aanslaat, zal de startmotor auto-
matisch stoppen.
• Afhankelijk van de toestand van
de accu is het mogelijk dat de
motor niet gemakkelijk wordt
gestart door het Suzuki Easy Start
systeem. Als het starten van de
motor moeilijk verloopt, knijpt u de
koppelingshendel in en blijft u op
de elektrische startschakelaar
drukken om de motor te starten.
Als de motor niet kan worden
gestart, is de kans groot dat de
accu te zwak is. In dit geval moet
u de accu opladen of vervangen.
GASGREEP 4
Het motortoerental wordt bepaald
door de stand van de gasgreep. Draai
de gasgreep naar u toe om het motor-
toerental te verhogen. Draai de gas-
greep van u af om het motortoerental
te verlagen.
ALARMKNIPPERLICHTSCHAKE-
LAAR “” 5
(indien uitgerust)
Wanneer deze schakelaar wordt aan-
gezet terwijl het contactslot in de
“ON”- of “P”-stand staat, zullen alle
vier de richtingaanwijzers en de indi-
cators gelijktijdig gaan knipperen.
Gebruik de waarschuwingslampjes
om het andere verkeer te waarschu-
wen wanneer uw motorfiets een
gevaar kan opleveren bij noodparke-
ren e.d.

2-35
DOP VAN BRANDSTOFTANK
Om de dop van de brandstoftank te
openen, steekt u de contactsleutel in
het slot en draait de sleutel dan naar
rechts. Terwijl de sleutel op zijn plaats
blijft, haalt u de dop van de brandstof-
tank met de sleutel omhoog en opent
deze. Om de dop van de brandstof-
tank te sluiten, duwt u de dop stevig
omlaag met de sleutel in het slot van
de dop.
Gebruik verse benzine wanneer u de
brandstoftank vult. Gebruik geen
slechte benzine die vervuild is met
vuil, stof, water of andere vloeistoffen.
Wees voorzichtig dat bij het tanken
geen vuil, stof of water in de brand-
stoftank terechtkomt.
Capaciteit brandstoftank:
20,0 L
1Benzineniveau
2Vulhals
WAARSCHUWING
Als u de brandstoftank te ver vult,
kan die overstromen wanneer de
brandstof uitzet door de hitte van
de motor of van de zon. Brandstof
die uit de tank stroomt kan gemak-
kelijk vlam vatten.
Stop met bijvullen wanneer de
brandstof de onderzijde van de
vulhals bereikt.
WAARSCHUWING
Als u de veiligheidsmaatregelen
niet in acht neemt bij het bijtan-
ken, kan er brand ontstaan of is
het mogelijk dat u giftige dampen
inademt.
Tank uitsluitend in een goed
geventileerde ruimte. Zorg dat de
motor is afgezet en let op dat er
geen brandstof op een warme
motor wordt gemorst. Rook niet
en houd open vuur en vonken uit
de buurt. Vermijd benzinedampen
in te ademen. Houd kinderen en
huisdieren uit de buurt van de
motorfiets wanneer u bijtankt.

2-36
VERSNELLINGSHENDEL
Deze motorfiets heeft 6 versnellingen
die u als volgt bedient. Om op de
juiste wijze te schakelen, knijpt u de
koppelingshendel in en neemt u gas
terug op hetzelfde moment dat u de
versnellingshendel bedient. Beweeg
de versnellingshendel omhoog voor
het overschakelen in een hogere ver-
snelling en omlaag om terug te scha-
kelen. De vrijstand bevindt zich
tussen de eerste en de tweede ver-
snelling. Om de motor stationair te
laten draaien, zet u de hendel in de
stand tussen de eerste en de tweede
versnelling.
OPMERKING: Wanneer de versnel-
ling in de vrijstand staat, brandt het
groene controlelichtje op het instru-
mentenpaneel. Ook al brandt het
lichtje, laat de koppeling toch altijd
voorzichtig en langzaam los om uit te
vinden of de versnelling werkelijk in
de vrijstand staat.
Verminder uw snelheid voordat u
terugschakelt. Verhoog het motortoe-
rental voordat de koppeling wordt
gebruikt wanneer u terugschakelt.
Hierdoor voorkomt u onnodige slijtage
van de onderdelen van de aandrijfas
en het achterwiel.
ACHTERREMPEDAAL
Druk het achterrempedaal naar bene-
den om de achterwielschijfrem in wer-
king te stellen. Het remlicht gaat
branden wanneer de achterrem
gebruikt wordt.
5
5
5
55
4
4
4
44
3
3
3
33
2
2
2
22

2-37
ZADELSLOT
Om het zadel te verwijderen, steekt u
de contactsleutel in het slot en draait
de sleutel dan naar rechts. Til het
achtereind van het zadel omhoog en
schuif het zadel naar achteren.
Om het zadel te bevestigen, schuift u
de zadelhaken in de houders en ver-
volgens drukt u stevig op het zadel
totdat dit op zijn plaats vergrendelt.
WAARSCHUWING
Indien het zadel niet stevig ver-
grendeld is, kan dit gaan verschui-
ven waardoor de rijder de controle
over de motorfiets verliest.
Zorg ervoor dat het zadel in de
juiste positie is en goed is ver-
grendeld.

2-38
ZIJSTANDAARD
Er is een blokkeerschakelaar aange-
bracht om het contactcircuit te onder-
breken als de zijstandaard uitgeklapt
is of de versnelling in een andere
stand dan de vrijstand geschakeld is.
De zijstandaard/contactcircuit-blok-
keerschakelaar werkt als volgt:
• De motor kan niet gestart worden
als de zijstandaard uitgeklapt is
en de versnelling ingeschakeld is.
• De motor slaat af als met draai-
ende motor en de zijstandaard uit-
geklapt, de versnelling
ingeschakeld wordt.
• De motor slaat af als met draai-
ende motor en de versnelling
ingeschakeld, de zijstandaard uit-
geklapt wordt.
WAARSCHUWING
Als de zijstandaard niet volledig is
ingeklapt, kan dit resulteren in een
ongeluk wanneer u een bocht naar
links maakt.
Controleer de werking van het zij-
standaard/contactcircuit-blokkeer-
systeem voordat u wegrijdt. Zorg
ervoor dat de zijstandaard volledig
is ingeklapt voordat u wegrijdt.
LET OP
Als u niet voorzichtig genoeg bent
bij het parkeren, kan de motorfiets
omvallen.
Parkeer de motorfiets zo mogelijk
op een stevige, vlakke onder-
grond. Als u moet parkeren op een
helling, dient u de voorkant van de
motorfiets bergop te richten en de
transmissie in de eerste versnel-
ling te zetten, om de kans dat de
motorfiets van de zijstandaard rolt
te verkleinen.

2-39
ACHTERWIELVERING
Verstellen van de voorspanning
van de vering
Om de voorspanning van de achter-
wielvering af te stellen, draait u aan
de afsteller 1. Draai de afsteller naar
rechts voor een stuggere veervoor-
spanning en naar links voor een zach-
tere veervoorspanning. Bij stand 0
wordt de zachtste voorspanning ver-
kregen en bij stand 5 wordt de stugste
voorspanning verkregen. De motor-
fiets wordt afgeleverd met de verstel-
ler in stand 2.
LET OP
Wanneer de verstellers met kracht
worden verdraaid, kan de vering
beschadigd raken.
Draai de verstellers niet verder
dan de uiterste grenzen.
01
23
45

2-40
Verstellen van de dempingskracht
De uitveerdempingskracht-afsteller 2
bevindt zich aan de onderkant van de
achterveringsdemper. Om de dem-
pingskracht af te stellen, zet u de
afsteller eerst in de standaardpositie
en daarna zet u de afsteller in de
gewenste stand. Om de inveerdem-
ping-afsteller in de standaardpositie
te zetten:
1. Draai de afsteller rechtsom totdat
deze niet meer verder gaat.
2. Draai de afsteller 2 volle slagen
linksom totdat de twee ingeslagen
merktekens tegenover elkaar
staan.
Draai de afsteller naar rechts voor
een stuggere dempingskracht en
naar links voor een zachtere dem-
pingskracht.
Label van de achtervering
OPMERKING: Neem contact op met
uw Suzuki-dealer voor het opruimen
van de achterveringseenheid.
TEN
HS
WAARSCHUWING
Deze eenheid bevat stikstofgas
onder hoge druk.
Verkeerde behandeling kan resul-
teren in een explosie.
• Houd uit de buurt van vuur en
hitte.
• Lees de gebruikershandleiding
voor verdere informatie.

2-41
WINDSCHERM
Er zijn drie standen voor de hoogte
van het windscherm. Ga als volgt te
werk om de hoogte van het wind-
scherm te veranderen.
1. Verwijder de kappen 1 en de
bouten 2 en verwijder dan het
windscherm 3.
2. Beweeg het windscherm omhoog
of omlaag tot de gewenste stand.
3. Het monteren van het windscherm
gebeurt in de omgekeerde volg-
orde van het verwijderen.
WAARSCHUWING
Wanneer u de motorfiets gebruikt
terwijl het windscherm tegen de
achteruitkijkspiegel kan stoten,
ontstaat een gevaarlijke situatie. U
zou uw evenwicht kunnen verlie-
zen en vallen.
Nadat de hoogte van het wind-
scherm en de stand van de achter-
uitkijkspiegel zijn afgesteld, draait
u het stuur naar rechts en links
om te controleren of het wind-
scherm en de achteruitkijkspiegel
elkaar niet hinderen. Als de ach-
teruitkijkspiegel het windscherm
raakt, moet de stand van de ach-
teruitkijkspiegel worden veran-
derd. Controleer ook of het
windscherm zorgvuldig en stevig
is bevestigd.

2-42
STROOMUITGANGSAANSLUITING
Dit model is uitgerust met een
stroomuitgangsaansluiting waarop u
12V elektrische accessoires kunt
aansluiten. Het totale opgenomen
vermogen van de elektrische acces-
soires moet minder zijn dan 36W.
Controleer het laadvoltage en het
opgenomen vermogen voordat u de
elektrische accessoires op de stroom-
uitgangsaansluiting aansluit.
OPMERKING: Het gebruik van de
stroomuitgangsaansluiting tijdens sta-
tionair draaien of als de motor stil-
staat, kan een lege accu veroorzaken.
Gebruik de stroomuitgangsaanslui-
ting terwijl de motor draait.
POWER
OUTLET
WAARSCHUWING
Als u een lange stekker in de
stroomuitgangsaansluiting steekt,
kan deze de beweging van het
stuur hinderen waardoor de veilig-
heid van de motorfiets in gevaar
wordt gebracht en u uw evenwicht
kunt verliezen en vallen.
Draai het stuur naar rechts en
links nadat u de stekker in de
stroomuitgangsaansluiting hebt
gestoken om te controleren of de
stekker de beweging van het stuur
niet hindert.
WAARSCHUWING
Als de elektrische apparaten die
met de stroomuitgangsaanslui-
ting worden gebruikt niet juist zijn
gemonteerd of aangesloten, kun-
nen deze de beweging van het
stuur hinderen, waardoor u geen
stuurcontrole meer hebt of de
apparaten van de motorfiets afval-
len.
Voordat u gaat rijden, moet u het
stuur naar rechts en links draaien
om te controleren of de beweging
van het stuur niet wordt gehinderd
of u maakt de apparaten opnieuw
vast.

2-43
ACHTERSTE BAGAGEDRAGER
Het draagvermogen van de achterste
bagagedrager is 10 kg.
LET OP
Bij gebruik van verkeerde elektri-
sche accessoires kan uw motor-
fiets worden beschadigd. Als het
opgenomen vermogen meer is
dan 36W of het voltage niet gelijk
is aan 12V, kunnen de elektrische
installatie en het accessoire wor-
den beschadigd.
Controleer het voltage en het
opgenomen vermogen voordat u
de elektrische accessoires aan-
sluit.
LET OP
Als er water in de stroomuitgangs-
aansluiting komt, kan dit kortslui-
ting veroorzaken.
Maak geen gebruik van de stroom-
uitgangsaansluiting terwijl de
motorfiets door water rijdt, tijdens
het wassen of in de regen. Verwij-
der in dat geval de stekker en sluit
de kap.
WAARSCHUWING
Rijden met een overbeladen
motorfiets vermindert de rijstabili-
teit en kan resulteren in verlies
van de controle over de motor-
fiets.
Zorg dat de belading van de
motorfiets het draagvermogen
niet overschrijdt.


3-1
3
AANBEVOLEN BRANDSTOF,
MOTOROLIE EN KOELVLOEISTOF
OCTAANGETAL VAN DE BRANDSTOF ............................................................ 3-2
AANBEVOLEN GEOXYGENEERDE BRANDSTOF ........................................... 3-3
MOTOROLIE ........................................................................................................ 3-4
KOELVLOEISTOFOPLOSSING .......................................................................... 3-6

3-2
AANBEVOLEN
BRANDSTOF, MOTOROLIE
EN KOELVLOEISTOF
OCTAANGETAL VAN DE
BRANDSTOF
Gebruik loodvrije benzine met een
octaangetal van 91 of hoger (zoals
door onderzoek bepaald). Loodvrije
benzine zal de levensduur van de
bougie en van de onderdelen van het
uitlaatsysteem verlengen.
(Canada)
Uw motorfiets vereist normale lood-
vrije benzine met een minimum pom-
poctaangetal van 87 ((R+M)/2
methode). In sommige gebieden is
alleen geoxygeneerde brandstof ver-
krijgbaar.
OPMERKING:
• Als er een storing in de motor ont-
staat zoals gebrek aan acceleratie
of onvoldoende vermogen, kan dit
veroorzaakt worden door de
brandstof die de motorfiets
gebruikt. Probeer in dit geval bij
een ander benzinestation te gaan
tanken. Als dit het probleem niet
oplost, moet u contact opnemen
met uw Suzuki-dealer.
• Als u vaststelt dat de motor klopt,
vervang dan de benzine door een
met een hoger octaangetal of pro-
beer benzine van een ander merk,
omdat er verschil bestaat tussen
de merken.
LET OP
Gemorste benzine die alcohol
bevat kan de gelakte delen van uw
motorfiets aantasten.
Zorg ervoor dat u geen brandstof
morst bij het vullen van de brand-
stoftank. Veeg gemorste benzine
onmiddellijk op.
LET OP
Gebruik geen loodhoudende ben-
zine.
Bij gebruik van loodhoudende
benzine kan de katalysator defect
raken.

3-3
AANBEVOLEN GEOXYGENEERDE
BRANDSTOF
(Canada, VK, EU)
Zuurstofhoudende brandstof die vol-
doet aan het minimum octaangehalte
en aan de onderstaande vereisten
mag ook gebruikt worden, zonder dat
hierdoor de voorzieningen van de
Beperkte garantie voor een nieuw
voertuig (New Vehicle Limited War-
ranty) of de Garantie voor het emis-
sieregelsysteem (Emission Control
System Warranty) in gevaar worden
gebracht.
OPMERKING: Geoxygeneerde
brandstof is brandstof die zuurstofdra-
gende toevoegingen bevat zoals alco-
hol.
Benzine-/ethanolmengsels
Mengsels van loodvrije benzine en
ethanol (graanalcohol), ook bekend
als GASOHOL, zijn in sommige
gebieden verkrijgbaar. Deze meng-
sels mogen ook in uw motorfiets wor-
den gebruikt, mits ze niet meer dan
10% ethanol bevatten. Zorg dat het
benzine-ethanolmengsel een octaan-
getal heeft dat niet lager is dan het
octaangetal aanbevolen voor ben-
zine.
Gebruik de aanbevolen benzine die
voldoet aan de volgende etiketten.
(VK, EU)
OPMERKING:
• Om luchtvervuiling tegen te gaan,
beveelt Suzuki aan om een geoxy-
geneerde brandstof te gebruiken.
• Zorg dat de geoxygeneerde
brandstof die u gebruikt het aan-
bevolen octaangetal heeft.
• Als u niet tevreden bent met de
prestaties of het brandstofverbruik
van uw motorfiets wanneer u een
geoxygeneerde brandstof gebruikt
of als de motor klopt, gebruik dan
benzine van een ander merk,
omdat er verschil bestaat tussen
de merken.
of

3-4
MOTOROLIE
OMSCHRIJVING
De levensduur van de motor is afhan-
kelijk van de hoeveelheid olie en de
kwaliteit. Het dagelijks controleren
van het oliepeil en het periodiek ver-
versen van de olie behoren tot de
belangrijkste onderhoudspunten.
OPMERKING: Lees de waarschuwin-
gen op de verpakking van de
motorolie en de instructies in deze
paragraaf alvorens motorolie toe te
voegen, af te tappen of te vervangen.
KEUZE VAN DE MOTOROLIE
Suzuki beveelt het gebruik van origi-
nele SUZUKI-olie of gelijkwaardige
motorolie aan.
< Originele SUZUKI-olie >
< Gelijkwaardige motorolie >
Gelijkwaardige motorolie is motorolie
die aan de volgende normen voldoet.
API: American Petroleum Institute
JASO: Japanese Automobile Stan-
dards Organization
SAE motorolie-viscositeit
Als SAE 10W-40 motorolie niet ver-
krijgbaar is, kan een andere olie wor-
den gebruikt overeenkomstig de
volgende tabel.
* GEBRUIK ALLEEN SJ of SL.
Standaard
SAE JASO
Olie
ECSTAR
R9000 10W-40 MA
ECSTAR
R7000 10W-40 MA
ECSTAR
R5000 10W-40 MA
SAE API JASO
10W-40 SJ, SL, SM of
SN
MA
(MA1, MA2)
MOTOROLIE
TEMP.

3-5
JASO T903
De JASO T903-norm is een maatstaf
voor het kiezen van motoroliën voor
4-taktmotoren van motorfietsen en
ATV’s. De motoren van motorfietsen
en ATV’s smeren de koppelings- en
versnellingstandwielen met motorolie.
JASO T903 specificeert de prestatie-
vereisten voor koppelingen en ver-
snellingen van motorfietsen en ATV’s.
Er zijn twee klassen, MA (MA1, MA2)
en MB. Op het olieblik toont bijvoor-
beeld wordt de classificatie als volgt
aangegeven.
1Codenummer van de olieverkoopfirma
2Olieklasse
Energiebesparend (Energy
Conserving)
Suzuki raadt het gebruik van oliën
met de aanduiding “ENERGY CON-
SERVING” (ENERGIEBESPARING)
of “RESOURCE CONSERVING”
(MIDDELENBESPARING) af. Som-
mige motoroliën van API-klasse SJ,
SL, SM of SN hebben een aanduiding
“ENERGY CONSERVING” (ENER-
GIEBESPARING) of “RESOURCE
CONSERVING” (MIDDELENBESPA-
RING) in het donutvormige API-clas-
sificatiemerk. Deze oliën kunnen een
nadelige invloed hebben op de
levensduur van de motor en de pres-
tatie van de koppeling.
API SJ, SL, SM of SN
Aanbevolen
API SJ, SL of SM API SN
Niet aanbevolen
A
P
I
S
E
R
V
I
C
E
S
J
SAE
10W-40
E
N
E
R
G
Y
C
O
N
S
E
R
V
I
N
G
A
P
I
S
E
R
V
I
C
E
S
J
SAE
10W-40
R
E
S
O
U
R
C
E
C
O
N
S
E
R
V
I
N
G
A
P
I
S
E
R
V
I
C
E
S
N
SAE
10W-40

3-6
KOELVLOEISTOFOPLOSSING
Gebruik “SUZUKI SUPER LONG
LIFE COOLANT” of “SUZUKI LONG
LIFE COOLANT”. Als “SUZUKI
SUPER LONG LIFE COOLANT” en
“SUZUKI LONG LIFE COOLANT”
niet verkrijgbaar zijn, kunt u een anti-
vries op glycol-basis compatibel met
aluminium radiateurs gebruiken
gemengd met uitsluitend gedistilleerd
water in een verhouding van 50:50.
KOELVLOEISTOF
De koelvloeistof werkt als antivries,
maar heeft ook de functie roest te
voorkomen en de waterpomp te sme-
ren. Daarom dient te allen tijde koel-
vloeistof te worden gebruikt, ook al is
de buitentemperatuur niet onder het
vriespunt.
WAARSCHUWING
Koelvloeistof is schadelijk en
mogelijk zelfs fataal wanneer deze
wordt ingeslikt of de dampen
ervan worden ingeademd. De
oplossing kan giftig zijn voor die-
ren.
Drink geen antivries of koelvloei-
stofoplossing. Indien de oplos-
sing wordt ingeslikt, moet u geen
braakneigingen opwekken. Neem
onmiddellijk contact op met een
vergiftiginginformatiecentrum of
een arts. Vermijd inademen van
nevel of hete dampen. Indien dit
toch gebeurt, moet u frisse lucht
inademen. Als koelvloeistof in uw
ogen terechtkomt, moet u de ogen
overvloedig met water spoelen en
de hulp van een arts inroepen.
Was uw handen grondig na het
werken met remvloeistof. Buiten
het bereik van kinderen en dieren
houden.
LET OP
Gemorste koelvloeistof kan de
gelakte delen van uw motorfiets
aantasten.
Zorg ervoor dat u geen koelvloei-
stof morst bij het vullen van de
radiateur. Veeg gemorste koel-
vloeistof onmiddellijk op.

3-7
SUZUKI SUPER LONG LIFE
COOLANT (Blauw)
“SUZUKI SUPER LONG LIFE COOL-
ANT” is voorgemengd in de juiste ver-
houding. Voeg alleen “SUZUKI
SUPER LONG LIFE COOLANT” toe
als het koelvloeistofpeil lager wordt.
Het is niet nodig om “SUZUKI SUPER
LONG LIFE COOLANT” te verdunnen
wanneer de koelvloeistof wordt ver-
verst.
SUZUKI LONG LIFE COOLANT
(Groen)
Vermenging met water
Gebruik alleen gedistilleerd water.
Water dat niet gedistilleerd is, kan in
de aluminium radiateur corrosie of
verstopping veroorzaken.
Voorgeschreven hoeveelheid
water/koelvloeistof
Volume van de koelvloeistofoplossing
(totaal): 1950 ml
OPMERKING: Dit mengsel met 50%
koelvloeistof beschermt het koelsy-
steem tegen bevriezing bij temperatu-
ren boven –31 °C. Indien u verwacht
dat de motorfiets zal worden blootge-
steld aan temperaturen beneden
–31 °C, dient u de mengverhouding te
verhogen tot 55% (–40 °C) of 60%
(–55 °C) koelvloeistof. De mengver-
houding mag de 60% koelvloeistof
niet overschrijden.
50% Water 975 ml
Koelvloeistof 975 ml


4-2
HET INRIJDEN EN DE
CONTROLE VÓÓR HET
RIJDEN
Hieronder volgt een uiteenzetting over
het belang van een juiste inrijperiode
voor een maximale duurzaamheid en
optimale werking van uw nieuwe
Suzuki. De volgende richtlijnen
betreffen de juiste inrijprocedures.
AANBEVOLEN MAXIMAAL
MOTORTOERENTAL
De onderstaande tabel toont het aan-
bevolen maximale motortoerental tij-
dens de inrijperiode.
WISSEL HET MOTORTOERENTAL
AF
Houd het motortoerental niet con-
stant, maar wissel het af. Zodoende
worden de onderdelen met druk
belast en vervolgens ontlast, waar-
door de onderdelen kunnen afkoelen.
Op die manier kunnen de onderdelen
zich gemakkelijker aan elkaar aan-
passen. Om dit aanpassingsproces
mogelijk te maken, is het van uitzon-
derlijk belang dat de motoronderdelen
belast worden tijdens de inrijperiode.
Let er wel op dat de motor niet over-
belast wordt.
INRIJDEN VAN DE NIEUWE
BANDEN
Voor een optimale prestatie dient u de
nieuwe banden, net zoals de motor,
goed in te rijden. Voor het inrijden van
het loopvlak van de banden moet u
de helllingshoek bij het nemen van
bochten geleidelijk laten toenemen
gedurende de eerste 160 km, voordat
u probleert om de maximale prestatie
te behalen. Vermijd snel optrekken,
scherpe bochten maken en hard rem-
men tijdens de eerste 160 km.
VERMIJD EEN CONSTANT LAAG
TOERENTAL
Bij een constant laag toerental (lage
belasting) kunnen de motoronderde-
len verglazen en zich niet roderen.
Laat de motor vrij accelereren via de
versnellingen zonder de aanbevolen
maximumgrenzen te overschrijden.
Gebruik echter nooit volgas tijdens de
eerste 1600 km.
Eerste 800 km Onder 5000 omw/min
Tot 1600 km Onder 7500 omw/min
Boven 1600 km Onder 10000 omw/min
WAARSCHUWING
Als u de banden niet inrijdt, kan
dit leiden tot slippen en verlies
van controle over de motorfiets.
U dient extra voorzichtig te zijn
wanneer u nieuwe banden inrijdt.
Rijd de banden goed in zoals
beschreven in dit gedeelte en ver-
mijd snel optrekken, het scherp
nemen van bochten en hard rem-
men gedurende de eerste 160 km.

4-3
EERSTE EN BELANGRIJKSTE
ONDERHOUDSBEURT
De eerste onderhoudsbeurt (1000 km
onderhoud) is de belangrijkste onder-
houdsbeurt in het leven van uw
motorfiets. Tijdens de inrijperiode
hebben de afgewerkte oppervlakken
elkaar ingesmeerd en zich harmoni-
eus aan elkaar aangepast. Bij de eer-
ste onderhoudsbeurt worden alle
verstellingen gecorrigeerd, alle
bevestigingsdelen worden opnieuw
aangehaald en de afgewerkte olie
wordt ververst. Het tijdig uitvoeren
van deze onderhoudsbeurt zal garant
staan voor een lange levensduur en
topprestatie van uw motor.
OPMERKING: De 1000 km onder-
houdsbeurt moet worden uitgevoerd
volgens de richtlijnen in het hoofdstuk
INSPECTIE EN ONDERHOUD in
deze handleiding. Schenk speciale
aandacht aan alle VOORZICHTIG en
WAARSCHUWINGsinformatie in dat
hoofdstuk.
CONTROLE VÓÓR HET RIJDEN
WAARSCHUWING
Als u er niet voor zorgt dat uw
motorfiets juist wordt geïnspec-
teerd en onderhouden vóór het rij-
den, vergroot dit de kans op een
ongeluk of schade aan de motor-
fiets.
Inspecteer uw motorfiets telkens
voordat u gaat rijden, zodat u
zeker weet dat de motorfiets in
veilige toestand verkeert. Raad-
pleeg het hoofdstuk INSPECTIE
EN ONDERHOUD in deze gebrui-
kershandleiding.
WAARSCHUWING
Als u verkeerde banden gebruikt
of als de banden niet op de juiste
spanning zijn, kunt u de controle
over de motorfiets verliezen. Dit
zou kunnen leiden tot een onge-
luk.
Gebruik altijd de maat en het type
banden dat in deze gebrui-
kershandleiding wordt voorge-
schreven. Houd altijd de
bandenspanning aan die is opge-
geven in het hoofdstuk INSPEC-
TIE EN ONDERHOUD.

4-4
Controleer de volgende punten voor-
dat u gaat rijden. Onderschat deze
punten niet. Voer ze allemaal uit voor-
dat u wegrijdt.
OPMERKING: Controleer de werking
van de schakelaars voordat u wegrijdt
wanneer de buitentemperatuur onder
het vriespunt is.
WAARSCHUWING
Het uitvoeren van onderhouds-
controles wanneer de motor draait
kan gevaarlijk zijn. U zou zich ern-
stig kunnen verwonden als uw
handen of kleding vast komen te
zitten in bewegende motoronder-
delen.
Zet de motor af wanneer u onder-
houdscontroles uitvoert, behalve
wanneer u de verlichting, de
motorstopschakelaar en het gas
controleert.
WAT TE CON-
TROLEREN CONTROLEER:
Stuurinrichting • Soepelheid
• Moet vrij kunnen bewegen
• Geen speling, mag niet
loszitten
Gashendel
( 6-28)
• Juiste speling in de gaskabel
• Soepele werking en
automatische terugkeer van
de gasgreep naar de
gesloten positie
Koppeling
( 6-35)
• Juiste speling van de hendel
• Soepele en progressieve
werking
Remmen
( 2-32,
2-36, 6-35)
• Juiste werking van het
pedaal en de hendel
• Het vloeistofpeil in het
reservoir moet boven de
onderste (LOWER) streep
staan.
• Juiste speling van het pedaal
en de hendel
• Geen “sponzige” werking
• Er mag geen vloeistof lekken
• Remblokken niet voorbij de
slijtagegrens afgesleten
Vering
( 2-39)
Soepele beweging
Brandstof
( 2-20)
Voldoende brandstof voor de
af te leggen afstand
Aandrijfketting
( 6-31)
• Juiste spanning of
doorhanging
• Voldoende smering
• Geen overmatige slijtage of
beschadiging
Banden
( 6-41)
• Juiste spanning
• Genoeg profiel
• Geen barsten of scheuren
Motorolie
( 6-22)
Juiste peil
Koelsysteem
( 6-29)
• Juiste koelvloeistofpeil
• Er mag geen koelvloeistof
lekken
Lichten
( 2-7,
2-10, 2-26)
Werking van alle lichten en
indicatielampjes
Claxon
( 2-27)
Juiste werking
Motorstop-
schakelaar
( 2-31)
Juiste werking
Zijstandaard/
contactcircuit-
blokkeersys-
teem
( 6-45)
Juiste werking
Windscherm
( 2-41,
8-6)
Goed zicht
Spaakwielen
(V-Strom 650XT)
( 6-44,
6-45)
• Spaakspanning
• Controleren op beschadiging

5-7
STOPPEN EN PARKEREN
Antiblokkeersysteem (ABS)
Dit model is uitgerust met een anti-
blokkeersysteem (ABS) dat bedoeld
is om blokkeren van de wielen te
voorkomen tijdens hard remmen of tij-
dens remmen op een glad wegdek
terwijl u recht vooruit rijdt.
Het ABS werkt wanneer het systeem
waarneemt dat de wielen op het punt
staan om te blokkeren. U voelt mis-
schien dat de remhendel en/of het
rempedaal lichtjes pulseert wanneer
het ABS werkt.
Alhoewel het ABS voorkomt dat de
wielen blokkeren, moet u nog steeds
voorzichtig zijn wanneer u in een
bocht remt. Hard remmen tijdens het
maken van een bocht kan slippen van
het wiel en verlies van de macht over
het stuur veroorzaken, of uw motor-
fiets nu wel of niet is uitgerust met
ABS. Het ABS mag niet beschouwd
worden als een excuus voor roeke-
loos rijden. Met het ABS kan niet
gecompenseerd worden voor een
slechte beoordeling van de verkeers-
situatie, verkeerde remtechnieken of
de het negeren van de noodzaak om
snelheid te minderen bij het rijden
over slechte wegen of bij ongunstige
weersomstandigheden.
U moet altijd verstandig rijden en alert
blijven.
Op normale verharde wegen is het
mogelijk dat sommige rijders een iets
kortere remafstand verkrijgen met
conventionele remsystemen dan met
het ABS.
OPMERKING: In sommige situaties
kan een motorfiets met ABS een lan-
gere remweg nodig hebben om te
stoppen op een losse of ongelijkma-
tige ondergrond dan een gelijkwaar-
dige motorfiets zonder ABS.
WAARSCHUWING
Onervaren rijders hebben de nei-
ging te weinig gebruik te maken
van de voorrem. Dit kan ertoe lei-
den dat uw remweg zeer lang
wordt en kan resulteren in een
botsing. Als u uitsluitend gebruik
maakt van de voor- of achterrem,
kan dit ertoe leiden dat u slipt of
dat u de controle over de motor-
fiets verliest.
Gebruik de remmen gelijkmatig en
tegelijkertijd.
WAARSCHUWING
Remmen tijdens het maken van
een bocht kan gevaarlijk zijn, of
uw motorfiets nu wel of niet is uit-
gerust met ABS. Het ABS heeft
geen controle over slippen van de
wielen in zijwaartse richting, wat
kan optreden wanneer u hard remt
tijdens het maken van een bocht.
Dit kan vervolgens resulteren in
verlies van de macht over het
stuur.
Rem voldoende af voordat u een
bocht aansnijdt en vermijd rem-
men, behalve zacht remmen, tij-
dens het maken van de bocht.

5-9
Stoppen en parkeren
1. Draai de gasgreep helemaal van u
af om het gas helemaal te sluiten.
2. Gebruik de voor- en achterrem
gelijktijdig en in gelijke mate.
3. Schakel terug wanneer de snel-
heid afneemt.
4. Zet de versnelling in de vrijstand
met de koppeling ingetrokken (ont-
koppelde stand) net voordat de
motorfiets volledig tot stilstand
komt. Aan het vrijstandcontrole-
lichtje kunt u controleren of de ver-
snelling in de vrijstand staat.
WAARSCHUWING
Plotseling remmen of plotseling
terugschakelen kan de rijstabiliteit
beïnvloeden en kan leiden tot slip-
pen in zijwaartse richting en val-
partijen.
Vermijd onnodig plotseling rem-
men en plotseling terugschakelen.
Extreme voorzichtigheid is gebo-
den bij het rijden op gladde of
slecht onderhouden wegen wan-
neer de motorfiets naar de zijkant
wordt gekanteld.
WAARSCHUWING
Onervaren rijders hebben de nei-
ging te weinig gebruik te maken
van de voorrem. Dit kan ertoe lei-
den dat uw remweg zeer lang
wordt en kan resulteren in een
botsing. Als u uitsluitend gebruik
maakt van de voor- of achterrem,
kan dit ertoe leiden dat u slipt of
dat u de controle over de motor-
fiets verliest.
Gebruik de remmen gelijkmatig en
tegelijkertijd.
WAARSCHUWING
Als u hard remt terwijl u een bocht
neemt, kan dit ertoe leiden dat de
wielen slippen en dat u de con-
trole over de motorfiets verliest.
Rem voordat u de bocht aansnijdt.
WAARSCHUWING
Als u hard remt op een natte,
losse, ruwe of anderszins gladde
ondergrond, kan dit ertoe leiden
dat de wielen slippen en dat u de
controle over de motorfiets ver-
liest.
Rem licht en voorzichtig op een
gladde of onregelmatige onder-
grond.

6-9
VERWIJDEREN VAN DE
BENZINETANK
Til de benzinetank omhoog zoals
beschreven in het hoofdstuk
OMHOOGTILLEN VAN DE BENZI-
NETANK.
1. Maak de slangen en de stekker
los.
2. Trek aan de klem 1.
3. Maak het koppelstuk 2 van de
benzinetoevoerslang los van de
benzineleiding.
SMERINGSPUNTEN
Juiste smering is belangrijk voor een
soepel gebruik en lange levensduur
van ieder werkend onderdeel van uw
motorfiets en ook voor veilig rijden.
Het is een goede gewoonte om de
motorfiets te smeren na een lange
stevige rit en als de motorfiets nat is
geworden in de regen of na het was-
sen. De belangrijkste smeringspunten
zijn hierna aangegeven.
LET OP
Smeren van de elektrische scha-
kelaars kan resulteren in bescha-
diging van de schakelaars.
Smeer geen vet of olie op de elek-
trische schakelaars.
Specyfikacje produktu
Marka: | Suzuki |
Kategoria: | Silnik |
Model: | V-Strom (2023) |
Potrzebujesz pomocy?
Jeśli potrzebujesz pomocy z Suzuki V-Strom (2023), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą
Instrukcje Silnik Suzuki

15 Stycznia 2025

8 Października 2024

4 Października 2024

3 Października 2024

3 Października 2024

3 Października 2024

3 Października 2024

3 Października 2024

3 Października 2024

3 Października 2024
Instrukcje Silnik
- Silnik Yamaha
- Silnik Triumph
- Silnik Kawasaki
- Silnik Honda
- Silnik Milwaukee
- Silnik KTM
- Silnik Ducati
- Silnik BMW
- Silnik GasGas
- Silnik Husqvarna
- Silnik Aprilia
- Silnik Mercedes-Benz
- Silnik Danfoss
- Silnik Texas
- Silnik ELAC
- Silnik Kettler
- Silnik Mitsubishi
- Silnik Indian
- Silnik Piaggio
- Silnik Reebok
- Silnik Juki
- Silnik Beta
- Silnik Bajaj
- Silnik Royal Enfield
- Silnik Sherco
- Silnik Hyosung
- Silnik Benelli
- Silnik Cagiva
- Silnik Metabo
- Silnik Nautilus
- Silnik Mash
- Silnik Hero
- Silnik Victory
- Silnik Emco
- Silnik Chang Jiang
- Silnik Harley Davidson
- Silnik Moto Guzzi
- Silnik Derbi
- Silnik SMC
- Silnik Ridley
- Silnik Anova
- Silnik Zero
- Silnik MV Agusta
- Silnik BodyCraft
- Silnik Mahindra
- Silnik CRRCpro
Najnowsze instrukcje dla Silnik

12 Stycznia 2025

11 Stycznia 2025

10 Stycznia 2025

8 Stycznia 2025

8 Stycznia 2025

3 Stycznia 2025

3 Stycznia 2025

2 Stycznia 2025

31 Grudnia 2025

31 Grudnia 2025