Instrukcja obsługi Skoda Octavia (2018)
Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Skoda Octavia (2018) (352 stron) w kategorii samochód. Ta instrukcja była pomocna dla 7 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek
Strona 1/352

INSTRUCTIEBOEKJE
Wagen en infotainment
ŠKODA OCTAVIA

Documentatie van de aflevering van de wagen
Datum van aflevering van
de wagena)
ŠKODA Partner
Stempel en handtekening verkoper
Ik bevestig dat de wagen in correcte staat is afgeleverd en ik vertrouwd
ben gemaakt met het juiste gebruik ervan en de garantievoorwaarden.
Handtekening van de klant
Heeft de wagen verlengde garantie? Ja Nee
Beperking van de ŠKODA garantieverlengingb)
Jaar: of Km:
resp.
Mijlen:
a) Vanwege eisen op grond van algemeen geldende landspecifieke wettelijke be-
palingen, kan in plaats van de datum van aflevering van de wagen de datum van
de 1e kentekenregistratie worden vermeld.
b) Afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt.
5E0012732AQ

1e eigenaar
Deze wagen met kenteken
(vult de verkoper in)
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
Adres:
Telefoon:
ŠKODA Partner
Serviceadviseur:
Telefoon:
2e eigenaar
Deze wagen met kenteken
is eigendom van:
Titel, naam / firma:
Adres:
Telefoon:
ŠKODA Partner
Serviceadviseur:
Telefoon:
5E0012732AQ

Inhoudsopgave
Productaansprakelijkheid en ŠKODA garantie
voor nieuwe wagens 6
Ongevalgegevens-recorder (Event Data
Recorder) 8
Radio-apparatuur - informatie over richtlijn
2014/53/EU 9
Over dit instructieboekje
Inleidende informatie 10
Algemeen 10
Gedrukt instructieboekje 10
Elektronische versie van het instructieboekje 10
Videohandleidingen 11
MyŠKODA App applicatie 11
Toelichtingen 12
Online-diensten
ŠKODA Connect 13
Dienstenpakket "ŠKODA Connect" 13
Internetpagina "ŠKODA Connect" 13
Gebruikers- en wagenregistratie, activering
van de online-diensten 14
Beheer van de online-diensten 15
Noodoproep 16
"Care Connect"-diensten 17
"Infotainment Online"-diensten 18
Veiligheid
Passieve veiligheid 20
Algemene aanwijzingen 20
Juiste en veilige zithouding 20
Veiligheidsgordels 23
Veiligheidsgordels gebruiken 23
Gordeloprolautomaten en gordelspanners 25
Airbagsysteem 26
Beschrijving van het airbagsysteem 26
Airbags buiten werking stellen 28
Veilig vervoer van kinderen 30
Kinderzitje 30
Bevestigingssystemen 33
Bediening
Bestuurdersruimte 37
Overzicht 36
Instrumenten en controlelampjes 38
Instrumentenpaneel 38
Digitaal instrumentenpaneel 40
Controlelampjes 41
Informatiesysteem 51
Bestuurdersinformatiesysteem 51
Bediening van het informatiesysteem 54
Ritgegevens (multifunctie-indicatie) 55
Menu's op het display van het
instrumentenpaneel 57
Service-intervallen 59
Personalisering 60
Ontgrendelen en openen 62
Ontgrendelen en vergrendelen 62
Alarmsysteem 66
Achterklep met handmatige bediening 67
Elektrische achterklep 68
Ruitbediening 70
Panorama-schuif-kanteldak 73
Licht en zicht 75
Licht 75
Binnenverlichting 80
Zicht 82
Ruitenwissers en -sproeiers 83
Binnenspiegel 85
Stoelen en hoofdsteunen 88
Voorstoelen 88
Zitplaatsen achterin 90
Hoofdsteunen 92
Stoelverwarming 93
Stuurwielverwarming 93
Praktische uitrusting 94
Interieuruitrusting 94
Elektrische stopcontacten 102
Asbakken en sigarettenaansteker 103
Tablethouder 104
Vervoeren van lading 106
Bagageruimte en transport 106
Variabele bagageruimtevloer 114
Scheidingsnet 116
Transport op de dakdragers 117
Verwarming en ventilatie 118
Verwarming, handmatige airconditioning,
Climatronic 118
Extra verwarming (interieurvoorverwarming
en -ventilatie) 123
Infotainment
Inleidende informatie 126
Belangrijke aanwijzingen 126
Infotainmentoverzicht 126
3
Inhoudsopgave

Infotainmentbediening 129
Infotainmentbediening 129
Spraakbediening 134
Update van de infotainment-software 136
Infotainment-instellingen - Columbus,
Amundsen, Bolero 137
Infotainment-systeeminstellingen 137
Instellingen van het menu Radio 141
Instellingen van het menu Media 142
Instellingen van het menu Afbeeldingen 142
Instellingen van het menu Video-dvd 142
Instellingen van het menu Telefoon 142
Instellingen van het menu SmartLink+ 144
Instellingen van het menu Navigatie 144
Infotainment-instellingen - Swing 146
Infotainment-systeeminstellingen 146
Instellingen van het menu Radio 148
Instellingen van het menu Media 149
Instellingen van het menu Telefoon 149
Instellingen van het menu SmartLink+ 149
Radio 150
Bediening 150
Media 153
Bediening 153
Audiobronnen 155
Afbeeldingen 160
Viewer 160
Video-dvd 162
Videospeler 162
Media Command 164
Bediening 164
Telefoon 166
Inleidende informatie 166
Koppeling en verbinding 167
Gebruik van de simkaart in de externe
module 170
Telefoonfuncties 171
Tekstberichten (Sms) 174
Dataverbinding 176
Internetverbinding 176
Verbindingsopbouw met het CarStick-
apparaat 177
Verbindingsopbouw met een simkaart in de
externe module 177
Verbindingsopbouw met de telefoon met het
Bluetooth®-profiel rSAP 178
Verbindingsopbouw via WLAN 178
SmartLink+ 180
Inleidende informatie 180
Android Auto 181
Apple CarPlay 182
MirrorLink®182
"ŠKODA OneApp" applicatie 184
Navigatie 185
Inleidende informatie 185
Reisdoel zoeken en invoeren 188
Opgeslagen reisdoelen 191
Import eigen reisdoelen 192
Kaart 195
Routegeleiding 198
Route 201
Wegpuntmodus 203
Verkeersinformatie 205
Wagensystemen 207
CAR - Wageninstellingen 207
Rijden
Wegrijden en rijden 209
Motor starten en afzetten 209
Start-stopsysteem 211
Remmen en parkeren 213
Handmatig schakelen en pedalen 214
Automatische versnellingsbak 215
Motor inrijden en zuinig rijden 218
Schade aan de wagen voorkomen 219
Hulpsystemen 220
Algemene aanwijzingen 220
Rem- en stabiliteitssystemen 221
Offroad-modus 224
Parkeerhulp (ParkPilot) 226
Uitparkeerhulp en assistent voor "dodehoek"-
herkenning 229
Achteruitrijcamera 232
Inparkeersysteem 236
Aanhangwagenmanoeuvreerhulp (Trailer
Assist) 241
Snelheidsregelsysteem 243
Snelheidsbegrenzer 244
Automatische afstandsregeling (ACC) 246
Front Assist 251
Keuze van de rijmodus (Driving Mode
Selection) 254
Proactieve inzittendenbescherming (Crew
Protect Assist) 256
Rijstrookassistent (Lane Assist) 257
Verkeerstekenherkenning 259
Vermoeidheidsherkenningsassistent 261
Bandenspanningscontrole 262
Trekhaak en aanhangwagen 263
Trekhaak 263
Trekhaak gebruiken 268
4Inhoudsopgave

Raadgevingen voor het gebruik
Verzorging en onderhoud 273
Servicewerkzaamheden, aanpassingen en
technische wijzigingen 273
Verzorging en onderhoud 275
Controleren en bijvullen 279
Brandstof 279
AdBlue® en het bijvullen ervan 284
Motorruimte 285
Motorolie 287
Koelvloeistof 288
Remvloeistof 290
Accu 290
Wielen 293
Velgen en banden 293
Gebruik bij winterse omstandigheden 295
Tips om het zelf te doen
Nooduitrusting en tips om het zelf te doen 297
Nooduitrusting 297
Wiel verwisselen 298
Bandenafdichtset 302
Starthulp 304
Wagen afslepen 305
Afstandsbediening en uitneembare lamp -
batterij/accu's vervangen 307
Noodontgrendeling/-vergrendeling 308
Ruitenwisserbladen vervangen 309
Zekeringen en gloeilampjes 311
Zekeringen 311
Gloeilampjes 315
Technische gegevens
Technische gegevens 320
Fundamentele wagengegevens 320
Wagenspecifieke gegevens afhankelijk van
het motortype 327
Trefwoordenlijst
5
Inhoudsopgave

Ongevalgegevens-recorder (Event Data Recorder)
De wagen is met een apparaat uitgerust dat als ongevalgegevens-recorder
(hierna alleen "EDR") dient. Het belangrijkste doel van de EDR is het opslaan
van gegevens tijdens het verkeersongeval of een andere buitengewone ver-
keerssituatie (hierna alleen "ongeval") waarbij de veiligheidssystemen worden
geactiveerd.
De EDR slaat gedurende een korte periode de gegevens van het ongeval op
(ongeveer 10 s), zoals bv.:
▶de werking van bepaalde systemen in de wagen,
▶de status van de veiligheidsgordel van de bestuurder en bijrijder,
▶de bediening van het rem- en gaspedaal,
▶de rijsnelheid van de wagen ten tijde van het ongeval.
De opgeslagen gegevens dienen ter ondersteuning bij de analyse, hoe de wa-
gensystemen zich kort vóór, tijdens of kort na het ongeval gedroegen, zodat
de omstandigheden duidelijker worden waaronder het ongeval zich voordeed
waarbij materiële schade en mogelijk persoonlijk letsel is opgetreden.
Daarnaast worden eveneens de gegevens van de hulpsystemen in de wagen
opgeslagen. Op deze manier is niet alleen de informatie beschikbaar of de be-
treffende systemen op het bijbehorende tijdstip waren in- of uitgeschakeld,
slechts gedeeltelijk beschikbaar waren of inactief waren, maar kan ook worden
achterhaald of deze wagenfuncties ervoor hebben gezorgd dat de wagen tij-
dens het ongeval werd aangestuurd, versneld of afgeremd. Afhankelijk van de
uitvoering van de wagen vallen bv. de volgende functies hieronder:
▶Automatische afstandsregeling (ACC)
▶Rijstrookhulp (Lane Assist)
▶Inparkeersysteem (Park Assist)
▶Parkeerhulp
▶Noodremfunctie (Front Assist)
EDR-gegevens worden alleen opgeslagen als zich een ongeval voordoet waar-
bij de veiligheidssystemen worden geactiveerd. Onder normale rij-omstandig-
heden worden geen gegevens opgeslagen en vindt er geen audio- of video-op-
name in het interieur of de omgeving van de wagen plaats. Persoonlijke gege-
vens, bijvoorbeeld naam, geslacht, leeftijd of de plaats waar het ongeveer heeft
plaatsgevonden, worden eveneens niet in de EDR opgeslagen. Derden, waar-
onder bv. justitiële instanties, kunnen echter met behulp van bepaalde hulp-
middelen informatie uit de EDR aan andere gegevensbronnen koppelen, om op
die manier bij het onderzoek naar de oorzaak van het ongeval de identiteit van
betrokkenen bij het ongeval te achterhalen.
Voor het uitlezen van de EDR-gegevens is een speciale uitrusting met een spe-
ciale toegangsbevoegdheid en een wettelijk voorgeschreven diagnose-aanslui-
ting ("On-Board-Diagnostics") in de wagen noodzakelijk en moet het contact
ingeschakeld zijn.
De firma ŠKODA AUTO zal zonder toestemming van de eigenaar van de wagen
of andere voor gebruik van de wagen geautoriseerde persoon geen gegevens
over de toedracht van het ongeval uit de EDR uitlezen of op enigerlei andere
wijze verwerken. Uitzonderingen zijn in de contractuele overeenkomsten vast-
gelegd of zijn aan algemene bindende voorschriften onderhevig.
De firma ŠKODA AUTO is op grond van wettelijke voorschriften verplicht om
de kwaliteit en veiligheid van de eigen producten te bewaken. Daarom mogen
wij gegevens uit de EDR alleen gebruiken voor het toezicht houden op het pro-
duct op de markt, voor onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden en voor kwa-
liteitsverbetering van de veiligheidssystemen van de wagen. In het kader van
onderzoeks- en ontwikkelingsdoeleinden stelt de firma ŠKODA AUTO gege-
vens eveneens aan derden beschikbaar. Dit vindt uitsluitend plaats in geanoni-
miseerde vorm, d.w.z. zonder willekeurige connectie met een concrete wagen,
de eigenaar van de wagen of een andere bevoegde persoon.
8Ongevalgegevens-recorder (Event Data Recorder)

Online-diensten
ŠKODA Connect
Dienstenpakket "ŠKODA Connect"
De "ŠKODA Connect" online-diensten breiden de wagen- en infotainment-
functies uit met de dienstenpakketten "Care Connect" en "Infotainment
Online".
De "ŠKODA Connect" online-diensten behoren niet tot de leveringsomvang
van de wagen. Deze worden afzonderlijk besteld via de "ŠKODA Connect
Portal" internetpagina» pag. 14, ŠKODA Connect Portal "internetpagina". De
rechten en plichten van de contractpartners met betrekking tot de levering
van deze diensten worden geregeld in een afzonderlijke overeenkomst.
"Care Connect" online-diensten
De "Care Connect"-diensten omvatten de volgende functies.
▶Nood-, informatie- en pechoproep.
▶Pro-actieve servicedienst voor de verbinding met uw ŠKODA Servicepartner.
▶Toegang op afstand tot de wagen met behulp van de "ŠKODA Connect" ap-
plicatie en de "ŠKODA Connect Portal" internetpagina.
Voor de werking van de "Care Connect"-diensten moet de wagen zich in het
bereik van een mobiel telefoonnetwerk bevinden, waarover de "Care
Connect"-diensten worden aangeboden.
"Infotainment Online" online-diensten
De "Infotainment Online"-diensten breiden de infotainment-functies uit met
bv. de volgende functies.
▶Weersvoorspelling.
▶Zoeken van tankstations met informatie over brandstofprijzen.
▶Online-verkeersinformatie.
▶Online-reisdoelzoeken.
Voor de werking van de "Infotainment Online"-diensten moet het infotainment
met het internet verbonden zijn » pag. 176.
Gebruiksvoorwaarden en beschikbaarheid van de diensten
De actuele "voorwaarden voor het gebruik van het gebruikersaccount" incl.
"verklaring bescherming persoonsgegevens" is te vinden op de "ŠKODA
Connect Portal"» pag. 14, ŠKODA Connect Portal "internetpagina" internetpa-
gina.
De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het model en het in de
wagen ingebouwde infotainmenttype. Sommige diensten zijn alleen beschik-
baar in bepaalde landen.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is altijd afhankelijk van de gel-
digheidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk.
Internetpagina "ŠKODA Connect"
Afb. 5 ŠKODA Connect internetpagina starten
De "ŠKODA Connect" internetpagina bevat informatie met betrekking tot de
online diensten en de betreffende functies, de toegang tot de "ŠKODA
Connect Portal" internetpagina en de optie om de "ŠKODA Connect" applicatie
te downloaden.
De "ŠKODA Connect" internetpagina kan worden geopend door het inlezen
van de QR-code » afb. 5 of na het invoeren van het volgende adres in de web-
browser.
http://go.skoda.eu/skoda-connect
13
ŠKODA Connect

Gebruikers- en wagenregistratie, activering van de online-diensten
ŠKODA Connect Portal "internetpagina"
Afb. 6 ŠKODA Connect Portal internetpagina starten
Voor het gebruik van de "ŠKODA Connect" online-diensten is eerst een regi-
stratie van de gebruiker en de wagen op de "ŠKODA Connect Portal" internet-
pagina en een activering van de online-diensten in het infotainment noodzake-
lijk.
De "ŠKODA Connect Portal" internetpagina kan worden geopend door het in-
lezen van de QR-code » afb. 6 of na het invoeren van het volgende adres in de
webbrowser.
http://go.skoda.eu/connect-portal
Informatie over de registratie en activering van de online-diensten
Afb. 7 Instructievideo over de registratie en activering van de diensten
Afb. 8 Elektronische versie van de handleiding voor de registratie en ac-
tivering van de diensten
Instructievideo over de registratie en activering van de diensten
De registratie en activering vinden plaats volgens de instructievideo.
De instructievideo kan worden geopend door het inlezen van de QR-code
» afb. 7 of na het invoeren van het volgende adres in de webbrowser.
http://go.skoda.eu/connect-video
Elektronische versie van de handleiding voor de registratie en activering
van de diensten
Actuele informatie over de registratie en activering van de online-diensten is
te vinden in de elektronische versie van de handleiding over de online-dien-
sten op de "ŠKODA Connect" internetpagina.
De elektronische versie van de handleiding kan worden geopend door het inle-
zen van de QR-code » afb. 8 of na het invoeren van het volgende adres in de
webbrowser.
http://go.skoda.eu/connect-manual
Let op
Voor hulp bij de registratie, activering en de internetverbinding kunt u contact
opnemen met een ŠKODA Servicepartner.
Activering van de online-diensten in het infotainment
›Het contact en het infotainment inschakelen.
›Het sensorveld en vervolgens de functietoets →
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
→
Registratie
aantippen.
›De bij de gebruikers- en wagenregistratie op de "ŠKODA Connect Portal" in-
ternetpagina ontvangen registratie-pincode ingeven en bevestigen.
›De weergave van de melding
De registratie is afgesloten.
afwachten (kan enkele
minuten duren).
14 Online-diensten

›De melding bevestigen.
Let op
■Voor de activering is de beschikbaarheid van het GPS-signaal en een mobiel
telefoonnetwerk onontbeerlijk.
■Bij wagen die alleen over de "Infotainment Online"-diensten beschikken,
moet voor de activering het GPS-signaal beschikbaar zijn en moet het infotain-
ment met het internet zijn verbonden.
■Het overzicht van de diensten kan worden weergegeven » pag. 15, Weerga-
ve van het dienstenbeheer.
Wissen/wisselen van wagengebruiker
Gebruiker wissen
›Het contact en het infotainment inschakelen.
›Het sensorveld en vervolgens de functietoets →
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
→
Registratie
aantippen.
›De functietoets
Houder wissen
→
Wissen
aantippen en het wissen bevestigen.
Van gebruiker wisselen
›Het contact en het infotainment inschakelen.
›Het sensorveld en vervolgens de functietoets →
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
→
Registratie
aantippen.
›De functietoets
Nieuwe houder
→
Houderwisseling
aantippen.
›De bij de registratie van de nieuwe gebruiker en bij de wagenregistratie op
de ŠKODA Connect Portal internetpagina ontvangen registratie-pincode in-
geven en bevestigen.
›Eventueel de gebruikerswisseling door het aantippen van de functietoets
Hoofdgebr. wijzigen
bevestigen.
Let op
Door de geregistreerde wagen in het gebruikersaccount op de "ŠKODA
Connect Portal" internetpagina te wissen, wordt de gebruiker in het infotain-
ment gewist.
Beheer van de online-diensten
Weergave van het dienstenbeheer
In het dienstenbeheer is het mogelijk om informatie over de online-diensten en
over de geldigheid van de betreffende licentie weer te geven of de diensten in
of uit te schakelen.
›Het contact en het infotainment inschakelen.
›Het sensorveld en vervolgens de functietoets →
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
→
Dienstenbeheer
aantippen.
›Om de omschrijvingen en de status van de diensten weer te geven, de ge-
wenste dienst selecteren.
›Voor uitgebreide informatie over de dienst de functietoets aantippen.
›Om de diensten in of uit te schakelen, de functietoets met "checkbox" aan-
tippen.
Online-diensten in het infotainment uit-/inschakelen
Functie
Privémodus
in-/uitschakelen
Door het inschakelen van de functie
Privémodus
worden de diensten uitgescha-
keld met betrekking tot het verzenden van wageninformatie en persoonsge-
gevens, die voor de levering van diensten onontbeerlijk zijn.
›Het sensorveld en vervolgens de functietoets →
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
→
Dienstenbeheer
→
Privémodus
aantippen.
"Care Connect"-diensten uit-/inschakelen
Door het uitschakelen van de "Care Connect"-diensten worden de diensten
uitgeschakeld met betrekking tot het verzenden van wageninformatie en per-
soonsgegevens, die voor de levering van diensten onontbeerlijk zijn.
›Het sensorveld en vervolgens de functietoets →
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
→
Dienstenbeheer
→
Care Connect
aantippen.
"Infotainment Online"-diensten uit-/inschakelen
›Het sensorveld en vervolgens de functietoets →
ŠKODA Connect (Online-
diensten)
→
Dienstenbeheer
→
Infotainment Online
aantippen.
Let op
De noodoproep blijft na het inschakelen van de functie
Privémodus
of na het
uitschakelen van de "Care Connect"-diensten volledig functioneel. De functies
van de informatie- en pechoproep zijn beperkt.
15
ŠKODA Connect

Online-diensten bij de ŠKODA Servicepartner uit-/inschakelen
Afb. 9
Sticker met de informatie over
de uitgeschakelde online-dien-
sten
Het is mogelijk om de online-diensten door een ŠKODA Servicepartner te la-
ten uit-/inschakelen.
Na het uitschakelen van de online-diensten werken de "ŠKODA Connect" onli-
ne-diensten niet meer.
Om de gebruiker van de wagen te informeren over het feit dat de "ŠKODA
Connect" online-diensten incl. noodoproep niet meer werken, brengt de Servi-
cepartner op een zichtbare plaats in de wagen (bv. op de hemelbekleding) de
sticker » afb. 9 aan. Deze sticker mag, zolang de online-diensten zijn uitge-
schakeld, niet worden verwijderd.
VOORZICHTIG
Houd er rekening mee dat de nood-, informatie- en pechoproep na het uit-
schakelen van de online-diensten niet beschikbaar is. Om deze reden vindt
bij een zwaar ongeval geen automatisch noodoproep plaats.
Statussymbolen van de online-diensten
Afb. 10
Statussymbolen van de online-
diensten
In de statusregel van het infotainment » afb. 10 wordt informatie over de toe-
stand van de online-diensten getoond.
De "ŠKODA Connect" online-diensten zijn beschikbaar. Tegelijkertijd kan
het symbool van het verbonden netwerktype worden weergegeven.
De verbinding met de "ŠKODA Connect" online-diensten wordt opge-
bouwd.
De lokaliseringsdiensten zijn beperkt of gedeactiveerd. Gedetailleerde in-
formatie over de online-diensten kan worden weergegeven » pag. 15,
Weergave van het dienstenbeheer.
De lokaliseringsdiensten zijn geactiveerd. Gedetailleerde informatie over
de online-diensten kan worden weergegeven » pag. 15, Weergave van het
dienstenbeheer.
Lokaliseringsdiensten
Voor de volledige functionaliteit van sommige online-diensten zijn geactiveer-
de lokalisatiediensten vereist.
De lokalisatiediensten omvatten bv. informatie over de laatste parkeerpositie,
gebiedswaarschuwingen en snelheidswaarschuwingen.
Bij actieve lokalisatiediensten wordt in de statusregel op het infotainment-
beeldscherm een van de volgende symbolen D » afb. 10 weergegeven.
Noodoproep
Afb. 11 Noodoproeptoets
A
B
C
D
16 Online-diensten

Ernstig ongeval
Bij een ongeval waarbij airbags of gordelspanners zijn geactiveerd, wordt auto-
matisch een gesprek met de noodoproepcentrale gestart. De noodoproepcen-
trale ontvangt tegelijkertijd informatie over het ongeval, bv. over de locatie van
de wagen, het aantal gordeldragende inzittenden en het chassisnummer (VIN).
Licht ongeval
Op het infotainmentbeeldscherm verschijnt de optie voor het opbouwen van
een verbinding met de noodoproepcentrale of de reparatiedienst.
Handmatige verbindingsopbouw met de noodoproepcentrale
›De toets B » afb. 11 ingedrukt houden.
›Op het infotainmentbeeldscherm of op het display van het instrumentenpa-
neel de verbindingsopbouw bevestigen.
De handmatige verbindingsopbouw kan zo bv. worden gebruikt om een onge-
val te melden waarbij u niet direct betrokken bent.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje A » afb. 11 aangegeven.
▶Groen - het systeem functioneert.
▶Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
▶Brandt niet - het systeem is uitgeschakeld » pag. 16.
Let op
De noodoproepdienst werkt ook zonder gebruikersregistratie en activering
van de diensten.
"Care Connect"-diensten
Proactieve service
Afb. 12 Toetsen en controlelampje van de Care Connect-diensten
De proactieve service dienst geeft u een overzicht van de technische toe-
stand van uw wagen en over vereiste servicewerkzaamheden. Een verbin-
dingsopbouw met de informatieoproep- of noodoproepcentrale is eveneens
mogelijk.
Toetsen en controlelampje van de "Care Connect"-diensten » afb. 12
Controlelampje voor de systeemtoestand.
Door op de toets te drukken, wordt de verbinding met het informatie-
nummer opgebouwd bij problemen met de online-diensten of voor infor-
matie over de producten en diensten van het merk ŠKODA.
Door op de toets te drukken, wordt de verbinding met het pechnummer
opgebouwd in geval van pech.
De systeemtoestand wordt na het inschakelen van het contact door het bran-
den van het controlelampje A » afb. 12 aangegeven.
▶Groen - het systeem functioneert.
▶Rood - er is een systeemstoring aanwezig.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is altijd afhankelijk van de gel-
digheidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de "ŠKODA Connect" internetpagina » pag. 13.
A
B
C
17
ŠKODA Connect

Toegang op afstand tot de wagen
Afb. 13 ŠKODA Connect applicatie
Met de dienst toegang op afstand tot de wagen heeft u toegang tot een aan-
tal functies van de wagen via de "ŠKODA Connect Portal" internetpagina of de
op het mobiele apparaat geïnstalleerde app "ŠKODA Connect".
Na het ingeven van het volgende adres in de webbrowser wordt de internetpa-
gina met informatie over de mobiele ŠKODA applicaties geopend.
http://go.skoda.eu/service-app
Mobiele toepassing "ŠKODA Connect" installeren
›De QR-code » afb. 13 inlezen.
De toegang op afstand tot de wagen omvat bv. de volgende diensten.
▶Rijgegevens.
▶Wagentoestand.
▶Laatste parkeerpositie.
▶Wagenontgrendeling en -vergrendeling.
▶Online-bediening van de interieurvoorverwarming.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is altijd afhankelijk van de gel-
digheidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de "ŠKODA Connect" internetpagina » pag. 13.
"Infotainment Online"-diensten
Hoofdmenu en overzicht van de diensten
Geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen.
Afb. 14
Hoofdmenu
Deze diensten vormen een functie-uitbreiding van het met het internet ver-
bonden infotainment.
Voor de weergave van het hoofdmenu » afb. 14 het sensorveld en vervol-
gens de functietoets aantippen.
Nieuws uit de in het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal" in-
ternetpagina ingestelde RSS-kanalen
Online-zoeken van tankstations met informatie over brandstofprijzen
» pag. 190
Online-zoeken van parkeerplaatsen met informatie over vrije plaatsen
» pag. 190
Weersvoorspelling in de buurt van de wagenpositie, op de bestemming of
in de buurt van de gekozen plaats
Online-reisdoelzoeken » pag. 188
Import van de in het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal" in-
ternetpagina aangemaakte reisdoelen » pag. 194
Import van de in het gebruikersprofiel op de "ŠKODA Connect Portal" in-
ternetpagina aangemaakte routes » pag. 202
Online-update van de navigatiegegevens (geldt voor het infotainment Co-
lumbus) en import van de categorieën bijzondere reisdoelen » pag. 186
Voorwaarden voor het gebruik van de online-diensten
Instellingen van de online-diensten » pag. 140
18 Online-diensten

Meer informatie over de beschikbare diensten kunt u op de "ŠKODA Connect"
internetpagina vinden » pag. 13.
Let op
De beschikbaarheid van de vermelde diensten is altijd afhankelijk van de gel-
digheidsduur van het contract. Gedurende de looptijd van het contract zijn tus-
sentijdse inhoudelijke wijzigingen van deze diensten mogelijk. Actuele informa-
tie is te vinden op de "ŠKODA Connect" internetpagina » pag. 13.
19
ŠKODA Connect

Veiligheid
Passieve veiligheid
Algemene aanwijzingen
Inleiding voor het onderwerp
In dit hoofdstuk van het instructieboekje vindt u belangrijke informatie met
betrekking tot het thema passieve veiligheid. We hebben hier alles samengevat
wat u bv. over veiligheidsgordels, airbags, de veiligheid van kinderen enz. moet
weten.
Verdere belangrijke informatie met betrekking tot de veiligheid kunt u ook vin-
den in de volgende hoofdstukken van dit instructieboekje. Het instructieboek-
je moet daarom altijd in de wagen aanwezig zijn.
Vóór elke rit
Voor uw eigen veiligheid en voor de veiligheid van uw passagiers moet voor
elke rit op de onderstaande punten worden gelet.
▶De werking van de verlichting en de knipperlichten controleren.
▶De werking van de ruitenwissers en de toestand van de ruitenwisserbladen
controleren. Het ruitensproeiervloeistofpeil controleren.
▶Ervoor zorgen dat alle ruiten een helder en goed zicht naar buiten bieden.
▶De spiegels zo instellen dat het zicht naar achteren is gewaarborgd. Ervoor
zorgen dat de spiegels niet afgedekt zijn.
▶De bandenspanning controleren.
▶Motorolie-, remvloeistof- en koelvloeistofpeil controleren.
▶Aanwezige bagage goed bevestigen.
▶De toegestane asbelastingen en het maximaal toegestaan gewicht van de
wagen niet overschrijden.
▶Alle portieren, de motorkap en de achterklep sluiten.
▶Controleren of geen onderdelen en componenten in de wagen zichtbaar los-
zitten.
▶Controleren of er geen voorwerpen zijn die de bediening van de pedalen kun-
nen beïnvloeden.
▶Kinderen beschermen in een geschikt kinderzitje » pag. 30, Veilig vervoer
van kinderen.
▶De juiste zithouding innemen. Uw passagiers erop wijzen de juiste zithouding
in te nemen. » pag. 20, Juiste en veilige zithouding.
Rijveiligheid
Voor de verkeersveiligheid moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
▶Laat u niet van het verkeer afleiden (door bv. passagiers, telefoongesprekken
enz.).
▶Niet rijden als uw rijvaardigheid is verminderd (bv. door medicijnen, alcohol of
verdovende middelen).
▶De verkeersregels en de aangegeven snelheid aanhouden.
▶Uw rijsnelheid steeds aan de toestand van de weg en de verkeers- en weers-
omstandigheden aanpassen.
▶Op lange ritten regelmatig pauzeren (ten minste eens in de twee uur).
Juiste en veilige zithouding
Inleiding voor het onderwerp
Vóór elke rit de juiste zithouding innemen en deze houding ook tijdens de rit
niet wijzigen. Ook de passagiers erop wijzen de juiste zithouding in te nemen
en deze houding ook tijdens de rit niet te wijzigen.
Voor de bijrijder gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet worden
opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
▶Niet tegen het dashboard leunen.
▶De voeten niet op het dashboard leggen.
Voor alle inzittenden gelden de volgende aanwijzingen die, indien ze niet wor-
den opgevolgd, tot zwaar of dodelijk letsel kunnen leiden.
▶Niet alleen op het voorste deel van de zitting gaan zitten.
▶Niet dwars op de stoel gaan zitten.
▶Niet uit de ruiten leunen.
▶De ledematen niet uit het raam steken.
▶De voeten niet op de zitting leggen.
20 Veiligheid

ATTENTIE
■Instelbare stoelen en alle hoofdsteunen moeten altijd overeenkomstig de
lichaamslengte worden ingesteld en de veiligheidsgordels moeten altijd
goed omgegespt zijn, zodat de inzittenden zo optimaal mogelijk worden be-
schermd.
■Iedere inzittende in de wagen moet de bij die zitplaats horende veilig-
heidsgordel juist omgespen en dragen. Kinderen moeten met een geschikt
veiligheidssysteem worden vastgezet » pag. 30, Veilig vervoer van kinde-
ren.
■Tijdens het rijden mag de leuning niet te schuin naar achteren staan, om-
dat anders de werking van de veiligheidsgordels en de airbags in negatieve
zin worden beïnvloed - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE
Door een verkeerde zithouding stelt de inzittende zich bloot aan levensge-
vaarlijke verwondingen.
Juiste zithouding van de bestuurder
Afb. 15 Juiste zithouding van de bestuurder / juiste stand van handen
aan het stuurwiel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 21.
Met het oog op uw eigen veiligheid en om het gevaar voor verwondingen bij
een ongeval te verminderen, moeten de volgende aanwijzingen in acht worden
genomen.
De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat u de pedalen met
licht gebogen benen volledig kunt intrappen.
Bij wagens met bestuurdersknie-airbag de bestuurdersstoel in lengterich-
ting zo instellen, dat de afstand van de benen tot het dashboard op knie-
hoogte ten minste 6 cm bedraagt » afb. 15 - B.
De leuning zodanig verstellen, dat u het stuurwiel op het bovenste punt
met licht gebogen armen kunt vastpakken.
Het stuurwiel zo instellen dat de afstand tussen stuurwiel en borstkas ten
minste 25 cm bedraagt » afb. 15 - A.
De hoofdsteun zodanig instellen, dat de bovenzijde van de hoofdsteun zo-
veel mogelijk in lijn ligt met het bovenste gedeelte van het hoofd (geldt
niet voor stoelen met geïntegreerde hoofdsteunen) » afb. 15 - C.
De veiligheidsgordel juist omgespen » pag. 23, Veiligheidsgordels gebrui-
ken.
ATTENTIE
■Een afstand tot het stuurwiel van minimaal 25 cm en een afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte van ten minste 6 cm aanhouden.
Als de minimumafstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u
niet beschermen - levensgevaar!
■Het stuurwiel tijdens het rijden met beide handen vasthouden aan de bui-
tenzijde van het stuur op "kwart" over "negen" » afb. 15. Nooit het stuurwiel
op "12 uur" vasthouden of in een andere stand (bv. in het midden, aan de
binnenzijde van het stuurwiel enz.). Anders kunt u bij de activering van de
airbag zware verwondingen aan uw armen, handen en hoofd oplopen.
■Ervoor zorgen dat zich geen voorwerpen in de bestuurdersvoetenruimte
bevinden, omdat deze tijdens het rijden tussen de pedalen kunnen komen.
U zou dan niet in staat zijn om het koppelingspedaal in te trappen, te rem-
men of gas te geven.
21
Passieve veiligheid

Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels gebruiken
Inleiding voor het onderwerp
Correct omgegespte veiligheidsgordels bieden een goede bescherming bij on-
gelukken. Ze verkleinen het risico op lichamelijk letsel aanzienlijk en vergroten
de kans een zwaar ongeval te overleven.
De gordels reduceren de bewegingsenergie aanzienlijk. Verder voorkomen ze
ongecontroleerde bewegingen die zwaar letsel tot gevolg kunnen hebben.
Bij het vervoeren van kinderen de volgende aanwijzingen in acht nemen » pag.
30, Veilig vervoer van kinderen.
ATTENTIE
■Vóór elke rit de veiligheidsgordel correct omgespen! Dat geldt ook voor
andere passagiers - er bestaat gevaar voor verwondingen!
■De maximale beschermende werking van de veiligheidsgordels wordt al-
leen bij een correcte zithouding bereikt » pag. 20, Juiste en veilige zithou-
ding.
■De leuningen mogen niet te ver naar achteren staan, omdat anders de
werking van de veiligheidsgordel teniet kan worden gedaan.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het bedienen van de veiligheidsgordels
■De gordel mag niet zijn vastgeklemd, zijn verdraaid of langs scherpe rand-
en schuren.
■Let erop dat de veiligheidsgordel bij het sluiten van het portier niet wordt
ingeklemd.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het juiste gebruik van de veiligheidsgordels
■De hoogte van de veiligheidsgordel zo instellen, dat de schoudergordel
ongeveer over het midden van de schouder - maar in geen geval langs de
hals - loopt.
■Met een veiligheidsgordel mogen nooit twee personen (ook geen kinde-
ren) worden vastgegespt.
ATTENTIE (vervolg)
■De slotgesp mag alleen in het bij de betreffende zitting behorende slot-
deel worden gestoken. Het verkeerd omdoen van de veiligheidsgordel be-
invloedt de beschermende werking hiervan en de kans op letsel neemt toe.
■Veel lagen kleding en ook losse kleding (bv. een mantel over een colbert)
belemmeren het correct aanliggen en de werking van de veiligheidsgordels.
■Aan de gordel geen clips of vergelijkbare voorwerpen bevestigen - hier-
door kan de werking van de gordeloprolautomaat worden beperkt.
■De veiligheidsgordels voor de zitplaatsen achterin kunnen alleen goed
functioneren als de achterbankleuning correct is vergrendeld » pag. 90.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het onderhoud van de veiligheidsgordels
■De gordelband moet schoon worden gehouden. Een vervuilde veiligheids-
gordel kan de werking van de veiligheidsgordel negatief beïnvloeden » pag.
278.
■De veiligheidsgordels mogen niet worden uitgebouwd en op geen enkele
manier worden gewijzigd. Nooit proberen om de veiligheidsgordels zelf te
repareren.
■De staat van de veiligheidsgordels regelmatig controleren. Indien een be-
schadiging aan een van de onderdelen van het veiligheidsgordelsysteem
(bv. de gordelband, de gordelverbindingen, de oprolautomaat, het gordel-
slot) wordt vastgesteld, moet de betreffende veiligheidsgordel direct door
een specialist worden vervangen.
■Veiligheidsgordels die tijdens een ongeval zijn belast door een specialist
laten vervangen. Ook de verankeringen van de veiligheidsgordels controle-
ren.
23
Veiligheidsgordels

Goed verloop van gordelband
Afb. 17 Verloop van de gordelband van de schouder- en heupgordel /
gordelverloop bij zwangere vrouwen
Afb. 18 Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 23.
Voor de optimale beschermende werking van de veiligheidsgordels is het gor-
delverloop van groot belang.
Het schoudergordelgedeelte moet ongeveer over het midden van de schou-
der (in geen geval langs de nek) lopen en goed tegen het bovenlichaam aanlig-
gen » afb. 17 - .
Het heupgordelgedeelte moet vóór het bekken worden gelegd, mag niet over
de buik lopen en moet altijd strak tegen het lichaam aanliggen » afb. 17 - .
Bij zwangere vrouwen moet het heupgordelgedeelte zo laag mogelijk tegen
het bekken aanliggen, zodat er geen druk op de onderbuik wordt uitgeoefend
» afb. 17 - .
Gordelhoogteverstelling voor de voorstoelen
›De doorvoerplaat in pijlrichting omhoog verschuiven » afb. 18 - .
›Of: De borgklem in de richting van de pijlen 1 samendrukken en de door-
voerplaat omlaag verschuiven in pijlrichting 2 » afb. 18 - .
›Na het verstellen met een ruk aan de veiligheidsgordel trekken om te contro-
leren of de doorvoerplaat goed is vergrendeld en of de gordel goed blok-
keert » pag. 25, Gordeloprolautomaten.
ATTENTIE
■Altijd op het juiste verloop van de veiligheidsgordel letten. Een verkeerd
gedragen veiligheidsgordel kan zelfs bij een lichte aanrijding tot letsel lei-
den.
■Een te los gedragen veiligheidsgordel kan tot letsel leiden, omdat uw li-
chaam bij een ongeval door de bewegingsenergie verder naar voren komt
en dan abrupt door de veiligheidsgordel wordt afgeremd.
■De gordel nooit over vaste of breekbare voorwerpen leiden (bv. pennen,
brillen, balpennen, sleutels). Deze voorwerpen kunnen tot verwondingen
leiden.
Veiligheidsgordels omgespen en losmaken
Afb. 19 Veiligheidsgordel omgespen / losmaken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 23.
Vóór het omgespen
›De hoofdsteun correct instellen (geldt niet voor stoelen met geïntegreerde
hoofdsteun).
›De stoel instellen (geldt voor de voorstoelen).
›De gordelhoogte instellen (geldt voor de voorstoelen).
24 Veiligheid

Omgespen
›De gordelband langzaam over borst en bekken trekken.
›De slotgesp in het bij de stoel behorende gordelslot » afb. 19 - steken tot
deze hoorbaar vastklikt.
›Aan de veiligheidsgordel trekken om te controleren of de slotgesp goed in
het slot is vastgeklikt.
Losmaken
›De slotgesp vastpakken en de rode knop in het gordelslot indrukken » afb. 19
- , de slotgesp springt uit het slot.
›De gordel met de hand teruggeleiden, zodat de veiligheidsgordel niet wordt
gedraaid en de gordelband volledig wordt opgerold.
ATTENTIE
De invoertrechter van de slotgesp mag niet verstopt zijn, omdat anders de
slotgesp niet kan vergrendelen.
Gordeloprolautomaten en gordelspanners
Gordeloprolautomaten
Elke veiligheidsgordel is uitgerust met een gordeloprolautomaat.
Bij langzaam trekken aan de veiligheidsgordel is de volledige bewegingsvrijheid
van de gordel gegarandeerd. Als met een ruk aan de veiligheidsgordel wordt
getrokken, wordt deze door de oprolautomaat geblokkeerd. De veiligheidsgor-
dels blokkeren ook bij een noodstop, bij het accelereren, bij het rijden in de
bergen en in bochten.
ATTENTIE
Indien de veiligheidsgordel niet blokkeert als hier met een ruk aan wordt
getrokken, moet de oprolautomaat direct door een specialist worden ge-
controleerd.
Gordelspanners
De veiligheid van gordeldragende bestuurder en bijrijder wordt door de gor-
delspanners op de oprolautomaten van de voorste veiligheidsgordels vergroot.
De veiligheidsgordels worden bij een ongeval met een bepaalde hevigheid door
de gordelspanner gespannen, zodat een ongewenste lichaamsbeweging wordt
voorkomen.
Bij een koprol, bij lichte botsingen en bij ongevallen waarbij geen grote krach-
ten werkzaam zijn, vindt er geen activering van de gordelspanners plaats.
ATTENTIE
■Alle werkzaamheden aan het gordelspannersysteem evenals het in- en
uitbouwen van systeemonderdelen vanwege andere reparatiedoeleinden
mogen alleen door een specialist worden uitgevoerd.
■Als de gordelspanners werden geactiveerd, moet het systeem worden
vervangen.
Let op
■De gordelspanners kunnen ook bij niet gedragen veiligheidsgordels worden
geactiveerd.
■Bij het activeren van de gordelspanners komt rook vrij. Dat is geen teken dat
de wagen in brand staat.
25
Veiligheidsgordels

Airbagsysteem
Beschrijving van het airbagsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het airbagsysteem biedt als aanvulling op de veiligheidsgordels een extra inzit-
tendenbescherming bij ernstige aanrijdingen van voren en van opzij.
De maximale beschermende werking van de airbag wordt alleen bereikt in
combinatie met een correct omgegespte veiligheidsgordel, de airbag is
geen vervanging voor de veiligheidsgordel.
De toestand van het airbagsysteem wordt door het controlelampje in het in-
strumentenpaneel weergegeven » pag. 45.
Systeembeschrijving
Afb. 20 Inbouwplaatsen van de airbags
Inbouwplaatsen van de airbags » afb. 20
Voorairbags
Bestuurdersknie-airbag
Zij-airbags voorin
Zij-airbags achterin
Hoofdairbags
A
B
C
D
E
Bij het contact met de volledig opgeblazen airbag wordt de voorwaartse be-
weging van het lichaam gedempt en het verwondingsrisico voor de volgende
lichaamsdelen verminderd.
▶Voorairbags - hoofd en bovenlichaam. De airbags zijn met het opschrift
op het stuurwiel en op het dashboard aan bijrijderszijde gemarkeerd.
▶Bestuurdersknie-airbag - benen. De airbag is met het opschrift op de
zijkant van het dashboard aan bestuurderszijde gemarkeerd.
▶Zij-airbags - het gehele bovenlichaam (borst, buik, bekken) op de naar het
portier gewende zijde. De zij-airbags voor zijn gemarkeerd met een label met
het opschrift aan de leuning van de voorstoelen. De zij-airbags achterin
zijn met het opschrift tussen het instapgedeelte en de leuning van de
achterbank gemarkeerd.
▶Hoofdairbags - hoofd en hals. De airbags zijn met het opschrift op de
B-stijlbekleding gemarkeerd.
Het airbagsysteem bestaat (afhankelijk van de wagenuitvoering) uit de
volgende onderdelen.
▶Individuele airbags.
▶Controlelampje in het instrumentenpaneel » pag. 45.
▶Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag » pag. 29.
▶Controlelampje voor de bijrijdersvoorairbag in het middenstuk van het dash-
board » pag. 29.
Airbagactivering
Afb. 21 Gasgevulde airbags
Het airbagsysteem is alleen bij ingeschakeld contact actief.
26 Veiligheid

Bij het activeren wordt de airbag gevuld met gas en ontvouwt deze zich. Het
opblazen van de airbag gebeurt in een fractie van een seconde.
Bij het opblazen van de airbag komt rook vrij. Dat is geen teken dat de wagen
in brand staat.
Activeringsvoorwaarden
De voor elke situatie geldende activeringsvoorwaarden van het airbagsysteem
kunnen niet exact worden gedefinieerd. Belangrijk hierbij is de hardheid van
het voorwerp waar de wagen tegenaan botst, de botshoek, de rijsnelheid, enz.
Doorslaggevend voor de activering van de airbags is de optredende mate van
vertraging. Als de optredende en gemeten vertraging van de wagen onder de
in het regelapparaat opgeslagen referentiewaarden blijft, worden de airbags
niet geactiveerd, hoewel de wagen als gevolg van de botsing vrij sterk ver-
vormd kan zijn.
Bij ernstige frontale aanrijdingen worden de volgende airbags geactiveerd.
▶Bestuurdersvoorairbag.
▶Bijrijdersvoorairbag.
▶Bestuurdersknie-airbag.
Bij ernstige aanrijdingen van opzij worden de volgende airbags aan de
ongevalszijde geactiveerd.
▶Zij-airbag voorin.
▶Zij-airbag achterin.
▶Hoofdairbag.
Bij een airbagactivering gebeurt het volgende.
▶De alarmlichten worden ingeschakeld.
▶Alle portieren worden ontgrendeld.
▶De brandstoftoevoer naar de motor wordt onderbroken.
▶De binnenverlichting gaat branden (als de automatische bediening van de
binnenverlichting is ingeschakeld - schakelaar ).
Wanneer volgt er geen airbagactivering?
Bij lichte frontale aanrijdingen, lichte aanrijdingen van opzij en aanrijdingen van
achteren, kantelen van de wagen of een koprol vindt er geen airbagactivering
plaats.
Veiligheidsaanwijzingen
Afb. 22
Veilige afstand tot het stuurwiel
en het dashboard
ATTENTIE
Algemene aanwijzingen
■De correcte beschermende werking van de veiligheidsgordels en het
airbagsysteem kan alleen in de juiste zitpositie worden bereikt » pag. 20.
■Bij het activeren van de airbag treden grote krachten op, zodat bij een
verkeerde stoelinstelling of zitpositie ernstig of zelfs dodelijk letsel kan op-
treden. Dit geldt met name voor kinderen die niet in een geschikt kinderzi-
tje worden vervoerd » pag. 32.
■Als zich een storing voordoet, het airbagsysteem direct door een specia-
list laten controleren. Anders bestaat het gevaar dat de airbags bij een on-
geval niet worden geactiveerd.
■Als de airbag is geactiveerd, moet het airbagsysteem worden vervangen.
■Het oppervlak van het stuurwiel evenals het dashboard in het bereik van
de voorairbags en de knie-airbag alleen met een droge of vochtige doek
reinigen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor voorairbags
■Het is belangrijk dat de bestuurder en bijrijder een afstand van minstens
25 cm tot het stuurwiel resp. het dashboard aanhouden » afb. 22 - A. Als
deze afstand niet wordt aangehouden, kan het airbagsysteem u niet be-
schermen - levensgevaar! De voorstoelen en de hoofdsteunen moeten altijd
in overeenstemming met de lichaamsgrootte zijn ingesteld.
27
Airbagsysteem

ATTENTIE (vervolg)
■Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » pag.
28, Airbags buiten werking stellen. Als dat niet gebeurt, kan het kind door
de geactiveerde bijrijdersvoorairbag zwaar gewond raken of zelfs worden
gedood.
■In het gebied waarin de voorairbags naar buiten komen, mogen zich vóór
de inzittenden op de voorstoelen geen andere personen, dieren of voor-
werpen bevinden.
■Het stuurwiel en het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde niet
beplakken, bekleden of op andere wijze bewerken. In de buurt van de in-
bouwplaatsen van de airbags en het gebied waarin de airbags naar buiten
komen mogen geen voorwerpen worden gemonteerd, zoals bekerhouders,
telefoonhouders enz.
■Nooit voorwerpen op het oppervlak van het dashboard aan bijrijderszijde
plaatsen.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor de knie-airbag
■De bestuurdersstoel in lengterichting zo instellen dat de afstand van de
benen tot het dashboard op kniehoogte ten minste 6 cm bedraagt » afb. 22
- B. Indien het in verband met de lichaamsgrootte niet mogelijk blijkt aan
deze voorwaarde te voldoen, contact opnemen met een specialist.
■Het oppervlak van de airbagmodule in het onderste gedeelte van het
dashboard onder de stuurkolom mag niet worden beplakt, afgedekt of
worden bewerkt. Op de afdekking van de airbagmodule of in de nabijheid
daarvan mag niets worden gemonteerd.
■Geen volumineuze of zware voorwerpen (sleutelbossen enzovoort.) aan
de contactsleutel bevestigen. Deze kunnen bij het activeren van de knie-air-
bag in het interieur worden geslingerd en u verwonden.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor zij- en hoofdairbags
■In het werkingsgebied van de zij- en hoofdairbags mogen zich geen voor-
werpen (bv. op de naar de ruiten gezwenkte zonnekleppen) bevinden, aan
de portieren mogen geen accessoires (bv. bekerhouders e.d.) worden aan-
gebracht - gevaar voor verwondingen!
ATTENTIE (vervolg)
■Aan de kledinghaken in de wagen slechts lichte kleding hangen en in de
zakken van de kledingstukken geen zware of scherpe voorwerpen laten zit-
ten. Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken.
■Het airbagsysteem werkt met druksensoren die in de voorportieren zijn
aangebracht. Daarom mogen zowel aan de portieren als aan de portierbe-
kledingen geen aanpassingen (bv. inbouwen van extra luidsprekers) worden
uitgevoerd. Meer informatie » pag. 274.
■Er mogen geen grote krachten, zoals stoten, trappen enz., op de rugleu-
ningen worden uitgeoefend - gevaar voor beschadiging van de zij-airbag.
De zij-airbags zouden in dit geval niet worden geactiveerd!
■U mag geen stoelhoezen op de bestuurders- of bijrijdersstoel aanbrengen
die niet uitdrukkelijk door ŠKODA AUTO zijn goedgekeurd. Omdat de air-
bag aan de zijkant uit de stoel wordt ontvouwen, zou bij gebruik van niet-
vrijgegeven stoelhoezen de beschermende werking van de zij-airbags aan-
zienlijk worden beperkt.
■Beschadigingen van de originele stoelbekleding of van de stiksels bij de
inbouwplaats van de zij-airbags direct door een specialist laten repareren.
ATTENTIE
Aanwijzingen voor het behandelen van het airbagsysteem
■Alle werkzaamheden aan het airbagsysteem evenals het in- en uitbouwen
van onderdelen van het systeem vanwege andere reparatiewerkzaamheden
(bv. de stoel uitbouwen) mogen alleen door een specialist worden uitge-
voerd. Meer informatie » pag. 274.
■Aan de delen van het airbagsysteem, aan de voorbumper of aan de car-
rosserie mag geen enkele verandering worden aangebracht.
■Niet aan de afzonderlijke delen van het airbagsysteem manipuleren, om-
dat dit tot activeren van een airbag kan leiden.
Airbags buiten werking stellen
Airbags buiten werking stellen
De bijrijdersvoorairbag kan met de sleutelschakelaar buiten werking worden
gesteld » afb. 23 op pag. 29 - .
Wij adviseren, andere airbags zo nodig door een ŠKODA Servicepartner buiten
werking te laten stellen.
28 Veiligheid

Het buiten werking stellen van de airbags wordt door het controlelampje
aangegeven » pag. 45.
Het buiten werking stellen van de airbags is alleen bedoeld voor de
volgende situaties.
▶Indien op de bijrijdersstoel een kinderzitje is bevestigd, waarbij het kind met
de rug naar het dashboard is gekeerd » pag. 30.
▶Ondanks een correcte instelling van de bestuurdersstoel kan de afstand van
ten minste 25 cm tussen het midden van het stuurwiel en het borstbeen niet
kan worden aangehouden.
▶In de wagen zijn extra bedieningselementen voor bestuurders met een li-
chaamsbeperking ingebouwd.
▶In de wagen zijn speciale stoelen (bv. orthopedische stoelen zonder zij-air-
bags) ingebouwd.
ATTENTIE
Als bij de verkoop van de wagen een airbag buiten werking is gesteld, dan
moet de koper daarvan op de hoogte worden gebracht!
Bijrijdersvoorairbag buiten werking stellen
Afb. 23 Sleutelschakelaar voor bijrijdersvoorairbag / controlelampje
voor bijrijdersvoorairbag
Standen van de sleutelschakelaar » afb. 23 -
De bijrijdersairbag is buiten werking gesteld - na het inschakelen van het
contact brandt het controlelampje » afb. 23 -
De bijrijdersvoorairbag is in paraatheid gebracht - na het inschakelen van
het contact brandt 65 s het controlelampje
Buiten werking stellen
›Het contact uitschakelen.
›Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
›Bij een radiografische afstandsbediening de sleutelbaard volledig uitklappen
» .
›De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
›Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand draai-
en.
›De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
›Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
›Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje
brandt.
In paraatheid brengen
›Het contact uitschakelen.
›Het opbergvak aan de bijrijderszijde openen.
›Bij een radiografische afstandsbediening de sleutelbaard volledig uitklappen
» .
›De sleutel voorzichtig tot de aanslag in de sleuf van de sleutelschakelaar
schuiven.
›Met de sleutel de sleuf van de sleutelschakelaar voorzichtig in stand draai-
en.
›De sleutel uit de sleuf in de sleutelschakelaar trekken » .
›Het opbergvak aan bijrijderszijde sluiten.
›Controleren of na het inschakelen van het contact het controlelampje
brandt.
ATTENTIE
■De sleutel tijdens het rijden niet in de sleutelschakelaar gestoken laten zit-
ten. Door trillingen kan de sleutel de sleuf verdraaien en de airbag in paraat-
heid brengen! De airbag kan dan bij een ongeval onverwacht geactiveerd
worden - er bestaat gevaar voor verwondingen en levensgevaar!
■De bestuurder is verantwoordelijk voor het buiten werking stellen of in
paraatheid brengen van de airbag.
29
Airbagsysteem

ATTENTIE (vervolg)
■Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het
lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
■Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zitplaats achterin moet de be-
treffende voorstoel zo worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
■Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje de betreffende
hoofdsteun zo hoog mogelijk instellen.
■Indien de hoofdsteun ook in de hoogste stand het inbouwen van het kin-
derzitje voorkomt, moet de hoofdsteun worden uitgebouwd » pag. 92. Na
het uitbouwen van het kinderzitje de hoofdsteun weer inbouwen.
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1)
Geldt niet voor Taiwan
Afb. 24 Stickers met waarschuwingsaanwijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Daarop attenderen ook de stickers die zich op de volgende plaatsen bevinden.
▶Op de zonneklep aan bijrijderszijde » afb. 24 - .
▶Op de B-stijl aan bijrijderszijde » afb. 24 - .
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
▶Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld » .
▶De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
▶De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
▶De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
▶De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
len.
▶Bij kinderzitjes van de groepen 2 en 3 dient erop te worden gelet dat de
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de
doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor ver-
wondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffen-
de kind!
ATTENTIE
■Bij een in paraatheid gebrachte bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel
nooit een naar achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje be-
vindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De
airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
■Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
meer wordt gebruikt, moet de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid wor-
den gebracht.
31
Veilig vervoer van kinderen

Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 2)
Geldt voor Taiwan
Afb. 25
Stickers met waarschuwings-
aanwijzingen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
Geen zuigelingen, kleuters en kinderen op de bijrijdersstoel vervoeren.
Daarop attendeert ook de sticker die zich op de bijrijderszonneklep bevindt
» afb. 25.
Veilig vervoer van kinderen en de zij-airbag
Afb. 26
Een niet goed vastgezet kind in
een niet-correcte zithouding - in
gevaar gebracht door de zij-air-
bag / het met een kinderzitje
wel goed vastgezette kind
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
Kinderen mogen zich nooit in het gebied bevinden waarin de zij-airbag naar
buiten komt » afb. 26 - .
Tussen het kind en het gebied waarin de zij-airbag naar buiten komt, moet vol-
doende ruimte aanwezig, zodat de zij-airbag de best mogelijke bescherming
kan bieden » afb. 26 - .
Groepenindeling van kinderzitjes
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
Groepenindeling van kinderzitjes volgens de ECE-R 44-norm.
Groep Gewicht van het kind
0 tot 10 kg
0+ tot 13 kg
1 9-18 kg
2 15-25 kg
3 22-36 kg
Gebruik van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd
Bij een in paraatheid gebrachte bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd
wordt vervoerd. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levens-
gevaarlijk verwonden.
Lees en bekijk eerst op bladzijde 30.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes die met een veiligheidsgordel worden bevestigd op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
32 Veiligheid

Groep Bijrijdersstoel Zitplaatsen achterin
buitenste
Zitplaats achterin
midden
0
tot 10
kg
U U U
0+
tot 13
kg
U U U
1
9-18 kg U U U
2
15-25
kg
U U U
3
22-36
kg
U U U
Kinderzitjecategorie "universeel" - Kinderzitje dat voor de bevestiging op
de stoel met de veiligheidsgordel is bedoeld.
Bevestigingssystemen
Bevestigingsogen van het -systeem
Afb. 27
Labels van het -systeem
U
is een systeem voor een snelle en veilige kinderzitjebevestiging.
Tussen de rugleuning en zitting van de buitenste zitplaatsen achterin resp. de
bijrijdersstoel bevinden zich twee bevestigingsogen voor de bevestiging van
een kinderzitje met het -systeem.
Eerst de afdekkappen A verwijderen om bij de bevestigingsogen te kunnen
komen » afb. 27. Na het uitbouwen van het kinderzitje de afdekkappen weer
aanbrengen.
ATTENTIE
■Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem beslist
de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht nemen.
■Aan de voor het inbouwen van kinderzitjes met het -systeem bedoel-
de bevestigingsogen nooit andere kinderzitjes, gordels of andere voorwer-
pen bevestigen - levensgevaar!
Let op
■Kinderzitjes met het -systeem kunnen alleen in een wagen met -sys-
teem worden ingebouwd als deze voor dit model zijn goedgekeurd. Meer in-
formatie krijgt u bij een ŠKODA Partner.
■Kinderzitjes met het -systeem zijn verkrijgbaar uit het originele ŠKODA
accessoireprogramma.
33
Veilig vervoer van kinderen

Gebruik van kinderzitjes met het -systeem
Bij een in paraatheid gebrachte bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een kinderzitje gebruiken waarin het kind met de rug naar het dashboard gekeerd
wordt vervoerd. Dit kinderzitje bevindt zich in het gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij activering het kind zwaar of zelfs levens-
gevaarlijk verwonden.
Overzicht van de bruikbaarheid van kinderzitjes met het -systeem op de betreffende stoelen conform de ECE-R 16-norm.
Groep Klasse
van het kinderzitjea) Bijrijdersstoelb) Buitenste zitplaatsen achterin Middelste zitplaats achterin
0
tot 10 kg EX IL-SU X
0+
tot 13 kg
E
X IL-SU XD
C
1
9-18 kg
D
XIL-SU
IUF X
C
B
B1
A
2
15-25 kg -X IL-SU X
3
22-36 kg -X IL-SU X
a) De grootteklasse staat vermeld op een op het kinderzitje aangebracht plaatje.
b) Indien de bijrijdersstoel met bevestigingsogen voor het -systeem is uitgerust, dan is deze geschikt voor het inbouwen van een -kinderzitje met de goedkeuring "semi-universeel".
IL-SU De stoel is geschikt voor -kinderzitjes met de goedkeuring "semi-universeel". De categorie "semi-universeel" betekent dat het kinderzitje is goed-
gekeurd voor het -systeem in uw wagen. De bij het kinderzitje meegeleverde wagenlijst in acht nemen.
IUF De stoel is geschikt voor -kinderzitje met de goedkeuring "universeel" en bevestiging met de bevestigingsgordel van het .
XHet kinderzitje is niet met bevestigingsogen voor het -systeem uitgerust.
34 Veiligheid

Bevestigingsogen van het -systeem
Afb. 28
Bevestigingsogen van het
-systeem
is een bevestigingssysteem dat de bewegingen van de bovenzijde van
het kinderzitje beperkt.
De bevestigingsogen A voor de bevestigingsgordel van een kinderzitje met
het -systeem bevinden zich aan de achterzijde van de rugleuningen
van de zitplaatsen achterin » afb. 28.
Enkele landspecifieke typen kunnen ook met een bevestigingsoog B zijn uit-
gerust » afb. 28.
ATTENTIE
■Bij het in- en uitbouwen van het kinderzitje met het -systeem be-
slist de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het kinderzitje in acht ne-
men.
■Kinderzitjes met het -systeem alleen gebruiken op stoelen die
van bevestigingsogen met het logo zijn voorzien.
■Altijd slechts één bevestigingsgordel van een kinderzitje aan een bevesti-
gingsoog bevestigen.
35
Veilig vervoer van kinderen

Afb. 29 Voorbeeld van bestuurdersruimte bij wagens met links stuur
36 Bediening

Bediening
Bestuurdersruimte
Overzicht
Elektrische ruitbediening 70
Elektrische buitenspiegelverstelling 86
Portiergreep 65
Luchtroosters 122
Parkeerkaarthouder 95
Bedieningshendel (afhankelijk van de uitrusting):
▶Knipper- en grootlicht 76
▶Snelheidsregelsysteem 243
▶Snelheidsbegrenzer 244
▶Grootlichtassistent 78
Stuurwiel met claxon / met bestuurdersvoorairbag 26
Toetsen voor de bediening van het informatiesysteem 51
Instrumentenpaneel 38
Bedieningshendel:
▶Ruitenwissers en -sproeiers 83
▶Informatiesysteem 51
Infotainment 126
Toets voor alarmlichten 79
Controlelampje voor bijrijdersvoorairbag 29
Binnenspiegel 86
Opbergvak aan bijrijderszijde 99
Bijrijdersvoorairbag 26
Externe infotainmentmodule (in dashboardkastje) 128
Sleutelschakelaar voor het buiten werking stellen van de bijrij-
dersvoorairbag (in het opbergvak aan bijrijderszijde) 29
Elektrische ruitbediening in het bijrijdersportier 71
Opbergvak 95
Lichtschakelaar 75
Ontgrendelingshendel van motorkap 286
Opbergvak 95
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Bedieningshendel voor de automatische afstandsregeling 248
Borghendel voor stuurwielverstelling 22
Afhankelijk van de uitrusting:
▶Contactslot 210
▶Startknop 210
Handremhendel 213
Afhankelijk van de uitrusting:
▶Versnellingshendel (schakelbak) 214
▶Keuzehendel (automatische versnellingsbak) 215
Afhankelijk van de uitrusting:
▶12 volt stopcontact 102
▶Sigarettenaansteker 104
Rij toetsen (afhankelijk van de uitrusting):
▶ Centrale vergrendeling 64
▶ Start-stopsysteem 211
▶ Aandrijfslipregeling ASR 222
▶ Stabiliseringscontrole ESC 221
▶/ Selecteren van de rijmodus 254
▶ Inparkeersysteem 236
▶ Parkeerhulp 226
▶ Bandenspanningscontrole 262
Opbergvak / Phonebox 96, 96
USB-ingang 97
Bediening voor verwarming / airconditioning 119
Let op
Bij wagens met rechts stuur zijn de bedieningselementen gedeeltelijk anders
gerangschikt dan weergegeven op » afb. 29.
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
37
Bestuurdersruimte

Instrumenten en controlelampjes
Instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 30 Instrumentenpaneel
Toerenteller » pag. 38
▶Met controlelampjes » pag. 41
Display » pag. 51
Snelheidsmeter
▶Met controlelampjes » pag. 41
Afhankelijk van de uitrusting
▶Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 38
▶Aardgasmeter (geldt voor G-TEC-wagens)
Rij controlelampjes » pag. 41
Bedieningstoets
▶Tijd instellen » pag. 52
▶Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen » pag. 51
▶Afstand en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven » pag.
59
Benzine- / dieselmeter » pag. 39
1
2
3
4
5
6
7
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld. Als de zichtomstandigheden slecht zijn
en het dimlicht niet ingeschakeld is, wordt de instrumentenverlichting gedimd,
om de bestuurder erop attent te maken dat de verlichting moet worden inge-
schakeld.
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu / → →
Licht
worden ingesteld.
Toerenteller
De toerenteller 1 » afb. 30 op pag. 38 geeft het actuele motortoerental per
minuut aan.
Het begin van het rode bereik van de toerenteller geeft het maximaal toege-
stane motortoerental aan van een ingereden motor die op bedrijfstemperatuur
is.
Vóór het bereiken van het rode bereik van de toerenteller naar de eerstvolgen-
de versnelling opschakelen resp. keuzehendelstand D/S van de automatische
versnellingsbak kiezen.
De geadviseerde versnelling moet in acht worden genomen om het optimale
motortoerental aan te houden » pag. 52.
VOORZICHTIG
De naald van de toerenteller mag slechts kort in het rode gedeelte komen - an-
ders bestaat gevaar voor motorschade!
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Afb. 31 Koelvloeistoftemperatuurmeter: Variant 1 / variant 2
38 Bediening

De weergave werkt alleen bij ingeschakeld contact.
Koude bereik, de motor heeft zijn bedrijfstemperatuur nog niet bereikt.
Hoge motortoerentallen en sterke motorbelasting moeten worden voor-
komen.
Bereik bedrijfswarme motor
Hogetemperatuurbereik, in het instrumentenpaneel gaat het controle-
lampje branden » pag. 48.
Brandstofmeter - Benzine/Diesel
Afb. 32 Brandstofmeter: Variant 1 / variant 2
De weergave werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De inhoud van de brandstoftank voor benzine/diesel bedraagt voor wagens
met voorwielaandrijving ongeveer 50 liter, voor wagens met vierwielaandrij-
ving ongeveer 55 liter.
Wanneer de naald het reservebereik A bereikt » afb. 32, gaat het controle-
lampje in het instrumentenpaneel branden » pag. 46.
ATTENTIE
Voor een correcte werking van de wagensystemen en om veilig te kunnen
rijden, moet voldoende brandstof in de tank aanwezig zijn. De brandstof-
tank nooit helemaal leegrijden - gevaar voor ongevallen!
VOORZICHTIG
De brandstoftank nooit helemaal leegrijden! Door de onregelmatige brandstof-
toevoer kan ontbranding uitblijven - gevaar voor motorschade en beschadiging
van het uitlaatsysteem.
A
B
C
Let op
De pijl naast het symbool in de brandstofmeter geeft aan dat de plaats van
de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen bevindt.
Brandstofmeter - Aardgas/Benzine
Afb. 33
Aardgasmeter
Afb. 34
Benzinemeter
De weergave werkt alleen bij ingeschakeld contact.
De inhoud van de aardgastank bedraagt ongeveer 17,5 kg.
De inhoud van de benzinetank bedraagt ongeveer 8,5 l.
Indien de brandstofvoorraad in de aardgastank het reservebereik bereikt,
wordt op het display het symbool en een verzoek om aardgas te tanken
weergegeven.
Wanneer de brandstofvoorraad in de benzinetank het reservebereik A » afb.
34 bereikt, gaat op het display het controlelampje branden » pag. 46.
39
Instrumenten en controlelampjes

Let op
De pijl naast het symbool resp. in de brandstofmeter geeft aan dat de
plaats van de brandstofvulopening zich aan de rechterzijde van de wagen be-
vindt.
Digitaal instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Afb. 35 Digitaal instrumentenpaneel
Rij controlelampjes » pag. 41
Koelvloeistoftemperatuurmeter » pag. 38
Display » pag. 40
Benzine- / dieselmeter » pag. 39
De helderheid van de instrumentenverlichting wordt afhankelijk van de omge-
vingsverlichting automatisch ingesteld.
De helderheid van de instrumentenverlichting kan in het infotainment in het
menu / → →
Licht
worden ingesteld.
1
2
3
4
Display in het digitale instrumentenpaneel
Afb. 36 Weergavevarianten / voorbeeld van de klassieke weergave
Weergavevarianten (van links)
▶Klassieke weergave
▶Uitgebreide weergave
▶Moderne weergave
▶Basisweergave
▶Sportieve weergave
Centraal displaygedeelte
Aanvullende informatie
A
B
C
40 Bediening

Bediening van het digitale instrumentenpaneel
Afb. 37
Toetsen/stelwieltje op het multi-
functiestuurwiel
Draaien - Beweging in het geselecteerde menu / waarden instellen / kaart-
schaal handmatig wijzigen (geldt voor het infotainment Columbus, Amund-
sen)
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
Draaien en indrukken - automatische wijziging van de kaartschaal inscha-
kelen (geldt voor het infotainment Columbus, Amundsen)
Indrukken - Weergavevariant wijzigen » afb. 36 op pag. 40
Ingedrukt houden - Menu van de voorkeuze-opties met aanvullende infor-
matie weergeven
Indrukken - Hoofdmenu weergeven / in het menu naar een niveau hoger
terugkeren » pag. 57
Voorkeuze-opties voor aanvullende informatie
Afb. 38
Voorkeuze-opties in het
infotainment instellen
Voorkeuze-optie selecteren
›De toets op het multifunctiestuurwiel ingedrukt houden.
›Een van de volgende voorkeuze-opties selecteren en bevestigen.
A
▶
Auto
- Er wordt aanvullende informatie weergegeven afhankelijk van de gese-
lecteerde rijmodus
▶
Classic
- Informatie over de ingeschakelde versnelling en de actuele snelheid
▶
Weergave 1
- Instelbare voorkeuze-optie
▶
Weergave 2
- Instelbare voorkeuze-optie
▶
Weergave 3
- Instelbare voorkeuze-optie
Voorkeuze-optie selecteren
De voorkeuze-opties
Weergave 1
,
Weergave 2
en
Weergave 3
kunnen in het info-
tainment in het menu / in het menupunt →
Dig. instrumentenpaneel
wor-
den ingesteld.
▶In de gedeelten A » afb. 38 de gewenste aanvullende informatie selecteren
door een verticale vingerbeweging over het display.
▶De gewenste functietoets voor de voorkeuze-optie in het gedeelte B inge-
drukt houden om de keuze op te slaan.
Controlelampjes
Inleiding voor het onderwerp
Handrem » pag. 43
Remsysteem » pag. 43
Gordelwaarschuwingslampje voor » pag. 43
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 43
Stuurbekrachtiging
Vergrendeling stuurinrichting (KESSY-systeem) » pag. 43
Stabiliseringscontrole (ESC)
Aandrijfslipregeling (ASR) » pag. 44
Aandrijfslipregeling (ASR) uitgeschakeld » pag. 44
Antiblokkeersysteem (ABS) » pag. 44
Mistachterlicht » pag. 44
Uitlaatgascontrolesysteem » pag. 45
Voorgloeisysteem (dieselmotor) » pag. 45
Controle van de motorelektronica (benzinemo-
tor) » pag. 45
Veiligheidssystemen » pag. 45
41
Instrumenten en controlelampjes

Bandenspanning » pag. 45
Remblokken » pag. 46
Brandstofreserve - Benzine / Diesel » pag. 46
Rijstrookhulp (Lane Assist) » pag. 46
Knipperlichten » pag. 46
Aanhangwagenknipperlichten » pag. 46
Mistlampen » pag. 47
Snelheidsregelsysteem
Snelheidsbegrenzer » pag. 47
Rempedaal (automatische versnellingsbak) » pag. 47
Rijden op aardgas » pag. 47
Grootlicht » pag. 47
Automatische versnellingsbak » pag. 47
Gordelwaarschuwingslampje achter » pag. 47
Dynamo » pag. 47
Koelvloeistof » pag. 48
Motoroliedruk » pag. 48
Motoroliepeil » pag. 48
AdBlue®-peil te laag (dieselmotor) » pag. 49
AdBlue®-storing (dieselmotor) » pag. 49
Defecte lamp » pag. 49
Weergave bij uitgeschakelde verlichting » pag. 49
Roetfilter » pag. 49
Ruitensproeiervloeistofpeil » pag. 49
Grootlichtassistent » pag. 50
Start-stopsysteem » pag. 50
Weergave van een lage temperatuur » pag. 50
Water in het brandstoffilter (dieselmotor) » pag. 50
Automatische afstandsregeling (ACC) » pag. 50
Afstandswaarschuwing (Front Assist) » pag. 50
Front Assist » pag. 50
Noodoproep » pag. 50
Spaarmodus » pag. 50
Offroad-modus » pag. 51
Dynamische onderstelregeling (DCC) » pag. 51
Servicebeurt » pag. 51
Aardgastankcontrole » pag. 51
De controlelampjes in het instrumentenpaneel geven de actuele toestand aan
van bepaalde functies resp. storingen.
Bij sommige controlelampjes die gaan branden, klinken bovendien akoestische
signalen en verschijnen meldingen op het display in het instrumentenpaneel.
Na het inschakelen van het contact gaan enkele controlelampjes ter controle
van de werking van de wagensystemen kort branden. Indien de gecontroleer-
de systemen in orde zijn, gaan de betreffende controlelampjes enkele secon-
den na het inschakelen van het contact of na het starten van de motor uit.
Controlelampjes op het display
Afhankelijk van de betekenis gaat samen met enkele controlelampjes op het
display ook het controlelampje (gevaar) of (waarschuwing) branden.
Afhankelijk van de wagenuitrusting kunnen sommige controlelampjes op het
display gekleurd worden weergegeven. Het koelvloeistofcontrolelampje kan
bv. op de volgende manieren worden weergegeven.
▶ - monochroom ("zwart-wit") display
▶ - kleurendisplay
ATTENTIE
■Het negeren van brandende controlelampjes en de bijbehorende meldin-
gen resp. aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel kan lei-
den tot zware verwondingen of schade aan de wagen.
■Als om technische redenen moet worden gestopt, parkeer de wagen dan
op een veilige afstand van het verkeer, zet de motor af en schakel de alarm-
lichten in » pag. 79. De gevarendriehoek op de voorgeschreven afstand
neerzetten.
■De motorruimte van de wagen is een gevaarlijke omgeving. Bij werkzaam-
heden in de motorruimte dienen de volgende waarschuwingsaanwijzingen
beslist te worden opgevolgd » pag. 285.
42 Bediening

Handrem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de handrem is aangetrokken.
Wanneer bij aangetrokken handrem een snelheid van 5 km/h wordt overschre-
den, klinkt een geluidssignaal.
▶De handrem loszetten.
Remsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het remvloeistofpeil in het remsysteem is te laag.
▶Stoppen, de motor afzetten en het remvloeistofpeil controleren » pag. 290.
ATTENTIE
■Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 44,
Antiblokkeersysteem (ABS) brandt, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
■Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Gordelwaarschuwingslampje voor
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de bestuurder resp. bijrijder heeft de veiligheidsgordel niet omge-
gespt.
Bij een snelheid hoger dan 30 km/h knippert het controlelampje en klinkt er
gelijktijdig een akoestisch waarschuwingssignaal.
Als de bestuurder resp. bijrijder de veiligheidsgordel vervolgens niet binnen ca.
2 seconden omgespt, wordt de waarschuwingstoon uitgeschakeld en brandt
het controlelampje continu.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de vertraging van de ACC is onvoldoende.
▶Het rempedaal intrappen.
Meer informatie over het ACC-systeem » pag. 246.
Stuurbekrachtiging/vergrendeling stuurinrichting (KESSY-
systeem)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Storing in de stuurbekrachtiging
brandt - de stuurbekrachtiging is volledig uitgevallen en voor het sturen is
aanmerkelijk meer kracht nodig.
brandt - de stuurbekrachtiging is gedeeltelijk uitgevallen en voor het sturen
kan meer kracht nodig zijn.
▶Het contact uitschakelen, de motor opnieuw starten en een korte afstand rij-
den.
▶Als het controlelampje niet uit gaat, de motor afzetten, niet verder rij-
den. De hulp van een specialist inroepen.
▶Als het controlelampje niet uit gaat, kan voorzichtig verder worden gere-
den. Onmiddellijk de hulp van een specialist inroepen.
Vergrendeling stuurinrichting defect (KESSY-systeem)
knippert
Melding:
Stuurvergrendeling defect. Stop!
▶De motor afzetten, niet verder rijden. Na het uitschakelen van het contact
zal het niet meer mogelijk zijn de stuurinrichting te vergrendelen, de elektri-
sche verbruikers te activeren (bv. infotainment), het contact weer in te scha-
kelen en de motor te starten. De hulp van een specialist inroepen.
knippert
Melding:
Stuurvergrendeling: werkplaats!
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
43
Instrumenten en controlelampjes

Vergrendeling stuurinrichting niet ontgrendeld (KESSY-systeem)
knippert
Melding:
Stuurvergrendeling: werkplaats!
▶Het stuurwiel iets heen en weer bewegen, daardoor kan de vergrendeling
van de stuurinrichting gemakkelijker worden ontgrendeld.
▶Wanneer de stuurinrichting niet wordt ontgrendeld, dan moet de hulp van
een specialist worden ingeroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje uitgaan.
Als de motor opnieuw wordt gestart en het controlelampje na een korte rit
niet uitgaat, is er sprake van een storing in het systeem.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Stabiliseringscontrole (ESC)/Tractiecontrole (ASR)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Indien uw wagen met het ESC-systeem is uitgerust, is de ASR in het ESC-sys-
teem geïntegreerd.
knippert - de ESC resp. de ASR grijpt nu in.
brandt - er is een ESC- of ASR-storing.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Als het controlelampje na het starten van de motor gaat branden, kan de
ESC of de ASR om technische redenen uitgeschakeld zijn.
▶Het contact uit- en weer inschakelen.
Als het controlelampje na het opnieuw starten van de motor niet meer
brandt, functioneert de ESC of de ASR weer volledig.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje uitgaan.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing
in het systeem.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Nadere informatie over het ESC-systeem » pag. 221 of ASR-systeem » pag.
222.
Tractiecontrole (ASR) uitgeschakeld
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het ASR-systeem is uitgeschakeld.
Let op
Bij wagens zonder het ESC-systeem brandt bij de deactivering van het ASR-
systeem het controlelampje niet, er wordt alleen een melding op het display
van het instrumentenpaneel weergegeven.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een ABS-storing.
Voor het afremmen van de wagen wordt alleen nog het gewone remsysteem
zonder het ABS gebruikt.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
ATTENTIE
■Als het controlelampje samen met het controlelampje » pag. 43,
Remsysteem brandt, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroe-
pen.
■Een storing aan het remsysteem resp. aan het ABS kan leiden tot een lan-
gere remweg bij het remmen - gevaar voor ongevallen!
Mistachterlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het mistachterlicht is ingeschakeld.
44 Bediening

Uitlaatgascontrolesysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een storing in het uitlaatgascontrolesysteem. Het systeem
biedt de mogelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een
merkbaar vermogensverlies ontstaan.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Voorgloeisysteem (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de mo-
gelijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
Als het controlelampje na het inschakelen van het contact niet of continu
brandt, is er een storing in het voorgloeisysteem aanwezig.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Controle van de motorelektronica (benzinemotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een storing in de motorregeling. Het systeem biedt de moge-
lijkheid voor het rijden in een noodprogramma - er kan een merkbaar vermo-
gensverlies ontstaan.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Veiligheidssystemen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Systeemstoring
brandt
Melding:
Storing: airbag
▶De hulp van een specialist inroepen.
De bijrijdersvoorairbag is met de sleutelschakelaar buiten werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden.
Een van de airbags of gordelspanners is met het diagnose-apparaat buiten
werking gesteld
brandt na het inschakelen van het contact 4 seconden en knippert vervol-
gens nog 12 seconden
Melding:
Airbag/gordelspanner uitgeschakeld.
Proactieve inzittendenbescherming
brandt en op het display in het instrumentenpaneel wordt een van de vol-
gende meldingen weergegeven
Melding:
Proactieve inzittendenbescherming niet beschikbaar.
of
Proactieve inzittendenbescherming: beperkte werking.
De veiligheidsgordel voor de bestuurder en de bijrijder moet worden vervan-
gen.
▶De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Bij een storing van de veiligheidssystemen bestaat het gevaar dat de syste-
men bij een ongeval niet worden geactiveerd. Deze moeten direct door een
specialist worden gecontroleerd.
Bandenspanning
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Wijziging van de bandenspanning
brandt - bij een van de banden is de bandenspanning veranderd.
▶Meteen de snelheid verlagen en heftige stuur- en remmanoeuvres voorko-
men.
▶De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de banden en de banden-
spanningen controleren » pag. 293.
▶De bandenspanning zo nodig corrigeren of het betreffende wiel vervangen
» pag. 298 resp. de bandenafdichtset gebruiken » pag. 302.
▶De bandenspanningswaarden in het systeem opslaan » pag. 262.
45
Instrumenten en controlelampjes

Systeemstoring
knippert ongeveer 1 minuut en brandt verder - er kan een storing in het sys-
teem voor de bandenspanningscontrole zijn.
▶De wagen stoppen, het contact uitschakelen en de motor weer starten.
Als het controlelampje na het starten van de motor weer knippert, is er een
systeemstoring.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Losmaken van de accukabels
Als de accukabels zijn losgemaakt en weer zijn aangesloten, gaat na het inscha-
kelen van het contact het controlelampje branden.
Na even te hebben gereden, moet het controlelampje uitgaan.
Als na een korte rit het controlelampje niet uitgaat, is er sprake van een storing
in het systeem.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Andere gevallen
Voor het gaan branden van het controlelampje kunnen ook de volgende re-
denen bestaan.
▶De wagen is eenzijdig beladen. De lading gelijkmatig verdelen.
▶De wielen van één as zijn zwaarder belast (bv. bij het rijden met een aanhang-
wagen of bij bergop of bergaf rijden).
▶Sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
▶Een wiel werd verwisseld.
VOORZICHTIG
Onder bepaalde omstandigheden (bv. bij een sportieve rijstijl en op gladde of
onverharde wegen) kan het controlelampje in het instrumentenpaneel ver-
traagd of helemaal niet gaan branden.
Remblokken
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de remblokken zijn versleten.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Brandstofreserve - Benzine / Diesel
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de benzine-/dieselvoorraad in de brandstoftank heeft de reserve-
hoeveelheid (circa 6 liter) bereikt.
▶Tanken » pag. 280.
Let op
De tekst op het display gaat uit als er is getankt en een kort stuk is gereden.
Rijstrookassistent (Lane Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
De controlelampjes geven de toestand van het Lane Assist-systeem aan.
Nadere informatie over het Lane Assist-systeem » pag. 257.
Knipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - het linkerknipperlicht is ingeschakeld.
knippert - het rechterknipperlicht is ingeschakeld.
Bij een storing van het knipperlicht, knippert het controlelampje ongeveer
twee keer zo snel (geldt niet bij aanhangwagengebruik).
Bij ingeschakelde alarmlichten knipperen alle knipperlichten alsmede de beide
controlelampjes.
Aanhangwagenknipperlichten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - de aanhangwagenknipperlichten zijn ingeschakeld.
Als een aanhangwagen is aangekoppeld en het controlelampje niet knippert,
is een van de aanhangwagenknipperlichten uitgevallen.
▶De aanhangwagengloeilampjes controleren.
46 Bediening

Mistlampen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de mistlampen zijn ingeschakeld.
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de rijsnelheid wordt door het snelheidsregelsysteem resp. de auto-
matische afstandsregeling of door de snelheidsbegrenzer geregeld.
knippert - de met de snelheidsbegrenzer ingestelde snelheidslimiet is over-
schreden.
Rempedaal (automatische versnellingsbak)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het rempedaal intrappen.
Rijden op aardgas
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de wagen werkt op aardgas.
Grootlicht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het grootlicht resp. het grootlichtsignaal is ingeschakeld.
Automatische versnellingsbak
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Versnellingsbak oververhit
brandt
Melding:
Versnellingsbak oververhit. Doorrijden mogelijk.
De versnellingsbak is oververhit, er kan voorzichtig verder worden gereden.
brandt
Melding:
Versnellingsbak oververhit. Stop! Instructieboekje!
▶ Niet verder rijden!Stoppen en de motor afzetten.
Na het uitgaan van het controlelampje kan de rit worden voortgezet.
▶Indien het controlelampje niet uitgaat, niet verder rijden! De hulp van een
specialist inroepen.
Versnellingsbakstoring
brandt
Melding:
Versnellingsbak defect. Wagen veilig stoppen!
▶De motor afzetten, niet verder rijden! De hulp van een specialist inroepen.
brandt
Melding:
Versnellingsbak in noodprogramma. Geen achteruitver.
Storing: Versnellingsbak. Snelheid wordt begrensd.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Gordelwaarschuwingslampje achter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - niet omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
brandt - omgegespte veiligheidsgordel op de zitplaats achterin.
Als de veiligheidsgordel op de achterste zitplaats wordt omgegespt resp. afge-
daan, gaat het betreffende lampje kort branden en geeft hiermee de actuele
gordelstatus aan.
Dynamo
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - bij draaiende motor wordt de accu niet geladen.
47
Instrumenten en controlelampjes

▶Omdat tijdens het rijden de accu wordt ontladen, dienen alle niet beslist
noodzakelijke elektrische verbruikers (bv. infotainment) te worden uitge-
schakeld.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als tijdens het rijden bovendien naast het lampje ook het lampje gaat
branden, niet verder rijden - er bestaat gevaar voor motorschade! De motor
afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistof
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Koelvloeistofpeil te laag
brandt
Melding:
Het koelvloeistofpeil controleren, alstublieft. Instructieboekje!
▶Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
▶Het koelvloeistofpeil controleren » pag. 289.
Indien het koelvloeistofpeil in het voorgeschreven gebied ligt en het controle-
lampje opnieuw gaat branden, dan kan er een storing in de koelluchtventila-
tor zitten.
▶Het contact uitschakelen.
▶De zekering voor de koelluchtventilator controleren en deze zo nodig vervan-
gen.
Indien het koelvloeistofpeil en de zekering voor de koelluchtventilator in orde
zijn en het controlelampje opnieuw gaat branden niet verder rijden!
▶De hulp van een specialist inroepen.
Koelvloeistoftemperatuur te hoog
brandt
Melding:
Motor oververhit. Stop! Instructieboekje raadplegen.
▶Stoppen, de motor afzetten en laten afkoelen.
▶De rit pas weer voortzetten nadat het controlelampje is uitgegaan.
Motoroliedruk
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
knippert - de motoroliedruk is te laag.
▶Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
▶Als het controlelampje knippert, niet verder rijden, ook als het oliepeil in
orde is! De motor ook niet stationair laten draaien.
▶De hulp van een specialist inroepen.
VOORZICHTIG
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is, niet verder rijden - gevaar
voor motorschade! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
Motoroliepeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Motoroliepeil te laag
brandt
Melding:
Motorolie bijvullen, alstublieft.
▶Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren resp. motorolie
bijvullen.
Als de motorkap langer dan 30 seconden geopend blijft, dooft het controle-
lampje. Als er geen motorolie wordt bijgevuld, gaat het controlelampje na circa
100 km weer branden.
Motoroliepeil te hoog
brandt
Melding:
Olie aftappen, alstublieft.
▶Stoppen, de motor afzetten en het motoroliepeil controleren.
▶Bij een te hoog oliepeil kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk
de hulp van een specialist inroepen.
Storing in motoroliepeilsensor
brandt
Melding:
Oliesensor: een werkplaats opzoeken, alstublieft.
48 Bediening

▶Onmiddellijk met de nodige voorzichtigheid naar de dichtstbijzijnde specialist
rijden.
VOORZICHTIG
Als het bijvullen van motorolie niet mogelijk is, niet verder rijden - gevaar
voor motorschade! De motor afzetten en de hulp van een specialist inroepen.
AdBlue®-peil te laag (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - AdBlue®-peil te laag.
▶AdBlue® bijvullen » pag. 284.
AdBlue®-storing (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een storing in het AdBlue®-systeem aanwezig.
▶De hulp van een specialist inroepen.
Defect lampje
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - een van de lampjes is defect.
Op het display verschijnt een melding voor het betreffende lampje.
Weergave bij uitgeschakeld licht
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Geldt voor wagens met het digitale instrumentenpaneel.
brandt - er is geen licht ingeschakeld.
Melding:
Licht inschakelen, alstublieft.
Roetfilter
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Het roetfilter filtert en verbrandt roetdeeltjes uit het uitlaatgas.
brandt - het filter is verzadigd met roet.
Om het filter te reinigen, moet, als de verkeersomstandigheden dit toelaten
» , met een snelheid van 50-120 km/h in de aanbevolen versnelling worden
gereden.
Als het filter succesvol is gereinigd, gaat het controlelampje uit.
Indien het controlelampje binnen 30 minuten niet uit gaat, is het filter niet
gereinigd.
▶Onmiddellijk met de nodige voorzichtigheid naar de dichtstbijzijnde specialist
rijden.
ATTENTIE
■De snelheid altijd aan het weer, het wegdek en de terrein- en verkeers-
omstandigheden aanpassen.
■Het roetfilter bereikt bijzonder hoge temperaturen - er bestaat brandge-
vaar en er kunnen zware verwondingen ontstaan. Daarom de wagen nooit
op plaatsen stoppen waar de onderzijde van de wagen met licht ontvlamba-
re materialen (bv. droog gras, struikgewas, bladeren, gemorste brandstof)
in contact kan komen.
VOORZICHTIG
■Zolang het controlelampje brandt, moet u rekening houden met een ho-
ger brandstofverbruik en eventueel ook verminderd motorvermogen.
■Zolang het controlelampje brandt, is de start-stop-functie niet beschik-
baar.
Let op
Wij adviseren continu stadsverkeer te vermijden. Hiermee wordt de correcte
werking van het roetfilter ondersteund.
Ruitensproeiervloeistofpeil
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - het ruitensproeiervloeistofpeil is te laag.
▶Ruitensproeiervloeistof bijvullen » pag. 287.
49
Instrumenten en controlelampjes

Grootlichtassistent
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de grootlichtassistent is ingeschakeld » pag. 78, Grootlichtassis-
tent (Light Assist).
Start-stopsysteem
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
De controlelampjes geven de toestand van het start-stopsysteem aan
» pag. 211.
Weergave voor lage temperatuur
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de buitentemperatuur ligt onder +4 °C.
ATTENTIE
Ook bij buitentemperaturen van rond +4 °C kan gladheid optreden! Ga er
daarom niet alleen op basis van de buitentemperatuurmeter van uit dat het
op de weg niet glad is.
Water in het brandstoffilter (dieselmotor)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
Het brandstoffilter met waterafscheider filtert vuil en water uit de brandstof.
Indien in de afscheider teveel water aanwezig is, verschijnt op het display van
het instrumentenpaneel de volgende informatie.
brandt
Melding:
Water in brandstoffilter. Instructieboekje!
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Automatische afstandsregeling (ACC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
De controlelampjes geven de toestand van het ACC-systeem » pag.
246 aan.
Afstandswaarschuwing (Front Assist)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de veilige afstand tot de voorligger is onderschreden.
Informatie over het systeem Front Assist » pag. 251.
Front Assist
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt
▶De Front Assist heeft een aanrijdingsgevaar herkend of automatisch een
noodstop gemaakt » pag. 251.
▶De Front Assist wordt automatische gedeactiveerd bij de activering van de
ESC Sport » pag. 221 resp. bij de deactivering van de ASR » pag. 222.
▶De Front Assist is niet beschikbaar » pag. 253.
met de tekst brandt - de Front Assist is gedeactiveerd » pag. 253.
Noodoproep
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is een storing in het noodoproepsysteem aanwezig.
▶De hulp van een specialist inroepen.
Besparingsmodus
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - de wagen bevindt zich in de besparingsmodus door de ingreep van
het actieve cilindermanagement of door de vrije stand van de automatische
versnellingsbak.
50 Bediening

Offroad-modus
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - aan de voorwaarden voor de ingreep van de Offroad-modus is vol-
daan » pag. 224, Offroad-modus.
brandt (feller) - de bergafdaalhulp grijpt nu in.
Dynamische onderstelregeling (DCC)
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - er is sprake van een DCC-storing.
▶Er kan voorzichtig verder worden gereden. Onmiddellijk de hulp van een spe-
cialist inroepen.
Service
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - aanwijzing over een noodzakelijke servicebeurt » pag. 59, Afstand
en dagen tot de eerstvolgende servicetermijn weergeven.
Aardgastankcontrole
Lees en bekijk eerst op bladzijde 42.
brandt - aanwijzing voor de aardgastankcontrole
Het controlelampje wordt samen met de melding aangaande het resterende
aantal dagen tot de aardgastankcontrole weergegeven.
Als waarschuwing klinkt bovendien een akoestisch signaal.
▶De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Bij uitblijvende aardgastankcontrole is de werking op aardgas in uw wagen
niet beschikbaar.
Informatiesysteem
Bestuurdersinformatiesysteem
Display in instrumentenpaneel
Afb. 39
Displayoverzicht
Afhankelijk van de wagenuitrusting toont het informatiesysteem via het dis-
play in het instrumentenpaneel de volgende informatie » afb. 39.
Tijd / symbolen voor infotainment-spraakbediening
Gekozen versnelling / schakeladvies
Keuzehendelstand van de automatische versnellingsbak
Controlelampjes van het start-stopsysteem
Kompasrichting
Herkende verkeerstekens
Rijgegevens (multifunctie-indicatie)
Controlelampjes
Meldingen
Portierwaarschuwing
Eco-tips
Service-intervalindicatie
Buitentemperatuur
Snelheidsregelsysteem/snelheidsbegrenzer
Totale afgelegde afstand
Afgelegde afstand na het terugzetten van het geheugen (trip)
Waarschuwing portier, achterklep en motorkap
Bij geopend portier of geopende achterklep/motorkap verschijnt op het dis-
play een grafische waarschuwing.
1
2
3
4
5
6
51
Informatiesysteem

Wanneer een snelheid van 6 km/h wordt overschreden en een portier wordt
geopend, klinkt bovendien een akoestisch signaal.
Teller voor de afgelegde afstand (trip) terugstellen
De teller kan door het aantippen van toets A » afb. 40 op pag. 52 resp. in het
infotainment in het menu / → →
Instrumentenpaneel
worden terugge-
steld.
Tijd instellen
Afb. 40
Toets in het instrumentenpaneel
De tijd kan in het infotainment in het menu → →
Tijd en datum
resp. met
de toets in het instrumentenpaneel worden ingesteld.
Tijd met de toets in het instrumentenpaneel instellen
›Het contact inschakelen.
›De toets A » afb. 40 ingedrukt houden, tot op het display het menupunt
Tijd
wordt weergegeven.
›De toets A loslaten, het systeem wisselt naar de ureninstelling.
›De toets A herhaaldelijk indrukken en de uren instellen.
›4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de minuteninstelling.
›De toets A herhaaldelijk indrukken en de minuten instellen.
›4 seconden wachten; het systeem wisselt naar de beginstand.
Schakeladvies
Afb. 41
Informatie over de ingeschakel-
de versnelling / schakeladvies
De juiste ingeschakelde versnelling of eventueel een schakeladvies ter bevor-
dering van de levensduur van de motor en het brandstofverbruik wordt weer-
gegeven.
Displayweergave » afb. 41
Optimaal ingeschakelde versnelling
Schakeladvies (resp. betekent, dat het voordelig is, van de 3e naar de
4e versnelling te schakelen)
Bij wagens met automatische versnellingsbak wordt het schakeladvies ge-
toond, voor zover de modus voor het handmatig schakelen (tiptronic) is geko-
zen.
ATTENTIE
De bestuurder is verantwoordelijk voor het kiezen van de juiste versnelling
in verschillende rijsituaties, bv. bij het inhalen.
Wagentoestand
Afb. 42
Wagentoestand
52 Bediening

Bij ingeschakeld contact worden in de wagen continu de werking en toestan-
den van de afzonderlijke wagensystemen gecontroleerd. Als een systeemsto-
ring aanwezig is, wordt op het display in het instrumentenpaneel de betreffen-
de melding weergegeven.
Zolang de functiestoringen niet zijn verholpen, worden de meldingen telkens
weer weergegeven. Na de eerste weergave van de melding worden nog
steeds de controlelampjes (gevaar) resp. (waarschuwing) getoond.
De wagentoestand kan in het infotainment in het menu / → →
Wagen-
status
worden weergegeven.
Op het beeldscherm wordt informatie over de wagentoestand of de werking
van de bandenspanningscontrole getoond.
›Met behulp van de functietoetsen het menupunt Wagenstatus selecte-
ren.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 42
AWagenweergave (gekleurd weergegeven wagengedeelten duiden op
waarschuwingsmeldingen met betrekking tot deze wagengedeelten,
nadat de "wagen" is aangetipt worden waarschuwingsteksten weerge-
geven)
Geen melding / waarschuwingsmeldingen over de wagentoestand en
het aantal (indien er sprake is van slechts één melding wordt er alleen
een waarschuwingstekst weergegeven)
Weergave van informatie over de toestand van het start-stopsysteem
Activering/deactivering van de aanwijzingen met betrekking tot
de meldingen van het start-stopsysteem in een andere beeld-
schermweergave
Informatie over sportief rijden in het infotainment weergeven
Afb. 43
Infotainmentweergave
De weergave van informatie over sportief rijden dient voor de analyse van de
actuele motorwaarden.
›Voor de weergave in het infotainment in het menu / de functietoets
→
Sport
aantippen.
›Met behulp van de functietoetsen het menupunt Informatie sport selec-
teren.
Door een verticale vingerbeweging over het beeldscherm kunnen drie van de
volgende weergaven A worden getoond » afb. 43.
▶Laaddrukmeter
▶Acceleratieweergave
▶Vermogensweergave
▶Koelvloeistoftemperatuurmeter
▶Olietemperatuurmeter
Laptimer
(stopwatch) in het infotainment weergeven
Afb. 44
Infotainmentweergave
›Voor de weergave in het infotainment in het menu / de functietoets
→
Sport
aantippen.
›Met behulp van de functietoetsen het menupunt Laptimer selecteren.
Functietoetsen en beeldschermweergave » afb. 44
Totaaltijd, weergave van de tussentijd gedurende 5 s
Starten/stoppen van de tijdmeting
Actuele rondetijd
Statistiek - Analyse/resetten van de gemeten tijden
Nieuwe ronde - Start van de meting van de volgende rondetijd
Tussentijd
A
B
C
D
E
F
53
Informatiesysteem

Tijdmeting beëindigen
Na het stoppen van de tijdmeting worden op het beeldscherm de volgende
functietoetsen voor de beëindiging van de meting weergegeven.
De actuele rondetijd wordt opgeslagen
De actuele rondetijd wordt niet opgeslagen
ATTENTIE
■Houd uw aandacht altijd bij het verkeer! Als bestuurder draagt u de volle-
dige verantwoordelijkheid voor de besturing van de wagen.
■Gebruik de
Laptimer
alleen als u uw wagen in elke verkeerssituatie volledig
onder controle hebt.
Let op
Indien de gemeten tijden niet worden teruggezet, blijven deze ook na het uit-
schakelen van het contact opgeslagen.
Bediening van het informatiesysteem
Bediening via de bedieningshendel
Afb. 45
Toetsen op de bedieningshendel
Bediening van de multifunctie-indicatie
Indrukken (boven of onder) - Indicaties kiezen / waarden instellen
Indrukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van de displaymenu's
Indrukken (boven of onder) - Bewegen in het gekozen menu
Ingedrukt houden (boven of onder) - Hoofdmenu tonen
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
A
B
A
B
Bediening via het multifunctiestuurwiel
Afb. 46 Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Toetsen/instelwieltjes op het multifunctiestuurwiel
Spraakbediening in-/uitschakelen
Draaien - Volume instellen
Indrukken - Geluid uit-/inschakelen
Naar de volgende titel/zender wisselen
Naar de vorige titel/zender wisselen
Menu van de hulpsystemen tonen
Uitrustingsafhankelijk:
▶Digitaal instrumentenpaneel bedienen » pag. 41
▶Vorig menu weergeven (voor zover er een is geselecteerd) / menu Tele-
foon weergeven
Bediening van de multifunctie-indicatie
Draaien - Weergaven kiezen / waarden instellen
Indrukken - Indicatie weergeven/bevestigen
Bediening van de displaymenu's
Ingedrukt houden - Hoofdmenu weergeven
Indrukken - In het menu naar een niveau hoger terugkeren
Draaien - Beweging in het gekozen menu
Indrukken - Gekozen menupunt bevestigen
A
B
B
54 Bediening

Ritgegevens (multifunctie-indicatie)
Inleiding voor het onderwerp
De weergave van de rijgegevens is alleen bij ingeschakeld contact mogelijk.
De eenheden kunnen in het infotainment in het menu / → →
Eenheden
worden ingesteld.
De rijgegevens kunnen in het infotainment in het menu / → →
Instru-
mentenpaneel
worden ingesteld/teruggezet.
Let op
De instelling van de getoonde weergaven wordt in het actieve gebruikersac-
count individueel opgeslagen » pag. 60.
Indicatie-overzicht
Overzicht van rijgegevensweergave (afhankelijk van wagenuitrusting).
Actieradius - afstand in km, die met de aanwezige tankinhoud en bij dezelfde
rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden, kan de weergave
toenemen. Bij G-TEC-wagens worden de volgende gegevens getoond - Totale
actieradius / actieradius op aardgas / actieradius op benzine.
AdBlue®-actieradius - afstand in km, die met de aanwezige AdBlue®-tankin-
houd en bij dezelfde rijstijl kan worden afgelegd. Als er zuiniger wordt gereden,
kan de weergave toenemen. Als het systeem herkent dat AdBlue® moet wor-
den bijgevuld, verschijnen gegevens over de minimale en de maximale Ad-
Blue®-bijvulhoeveelheid.
Gemiddeld brandstofverbruik - wordt sinds de laatste keer wissen van het
geheugen doorlopend berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedu-
rende de eerste 100 m van de rit geen waarde weergegeven. Bij G-TEC-wa-
gens wordt het gemiddelde verbruik van de op dat moment gebruikte brand-
stof weergegeven.
Momenteel brandstofverbruik - bij stilstaande of langzaam rijdende wagen
wordt het brandstofverbruik in l/h getoond (bij modellen voor enkele landen
verschijnt --,- km/l). Bij G-TEC-wagens wordt het momentele verbruik van de
actueel gebruikte brandstof weergegeven (bij stilstaande of langzaam rijdende
wagen wordt bij het rijden op aardgas het brandstofverbruik in kg/h weerge-
geven).
Olietemperatuur - als de olietemperatuur lager is dan 50 °C of als in het sys-
teem voor het controleren van de olietemperatuur een storing aanwezig is,
verschijnen de symbolen .
Waarschuwing bij overschrijden van de ingestelde snelheid - maakt het in-
stellen van een snelheidslimiet mogelijk, bij overschrijding waarvan een akoes-
tisch waarschuwingssignaal klinkt en een waarschuwingsmelding op het dis-
play in het instrumentenpaneel verschijnt.
Verkeerstekenherkenning - verkeerstekenweergave » pag. 259, Verkeerste-
kenherkenning.
Actuele rijsnelheid - digitale snelheidsweergave.
Gemiddelde snelheid - wordt sinds het wissen van het geheugen doorlopend
berekend. Na het wissen van het geheugen wordt gedurende de eerste 300 m
van de rit geen waarde weergegeven.
Afgelegde afstand - afgelegde afstand sinds het wissen van het geheugen.
Rijtijd - rijtijd sinds het wissen van het geheugen.
Comfortverbruikers - informatie over het totaalverbruik van de comfortver-
bruikers in l/h evenals een lijst van drie verbruikers (bv. airconditioning e.a.), die
het grootste aandeel in het brandstofverbruik hebben.
Bijtankhoeveelheid - nadat circa 10 l brandstof uit de volle brandstoftank is
verbruikt, wordt op het display een brandstofhoeveelheid in l weergegeven die
zeker kan worden bijgetankt.
Aardgaskwaliteit - de aardgaskwaliteit wordt in een percentage van 70% tot
100% weergegeven. Hoe hoger de waarde, hoe geringer het aardgasverbruik.
Koelvloeistoftemperatuur - als de temperatuur tussen 70 en 120 °C ligt, is de
bedrijfstemperatuur bereikt. Als de temperatuur lager dan 70 °C is, moeten
hoge motortoerentallen en zware motorbelasting worden vermeden. Als de
temperatuur hoger dan 120 °C is, gaat in het instrumentenpaneel het controle-
lampje branden » pag. 48.
55
Informatiesysteem

Infotainmentweergave
Afb. 47
Rijgegevens
›In het infotainment in het menu / de functietoets →
Rijgegevens
aan-
tippen.
Schermweergave » afb. 47
Afgelegde afstand
Rijtijd
Gemiddelde snelheid
Gemiddeld brandstofverbruik
Ritpuntenwaardering (
DriveGreen
-functie)
Grafische weergave actieradius (indien de verwachte actieradius minder
dan 300 km bedraagt, beweegt de wagen langzaam in de richting van het
symbool )
Globale actieradius (bij wagens met CNG-aandrijving wordt de globale ac-
tieradius met benzine en met CNG afzonderlijk weergegeven)
Met de functietoetsen kan een van de volgende geheugens worden geko-
zen.
▶Sinds start - Ritgeheugen
▶Langetermijn - Reisgeheugen
▶Sinds tanken - Gegevens na de laatste keer tanken
Waarschuwing bij overschrijding van de ingestelde snelheid
Het systeem biedt de mogelijkheid om een snelheidslimiet in te stellen, bij
overschrijding waarvan een akoestisch waarschuwingssignaal klinkt en een
waarschuwingsmelding op het display verschijnt.
Snelheidslimiet bij stilstaande wagen instellen
›Het menupunt
Waarschuwing bij
selecteren en bevestigen.
A
B
C
D
E
F
G
›De snelheidslimiet kan in stappen van 5 km/h worden ingesteld.
›De ingestelde waarde bevestigen of enkele seconden wachten, de instelling
wordt automatisch opgeslagen.
Snelheidslimiet bij rijdende wagen instellen
›Het menupunt
Waarschuwing bij
selecteren en bevestigen.
›Met de gewenste snelheid rijden.
›De actuele snelheid als snelheidslimiet bevestigen.
De ingestelde snelheidslimiet kan zo nodig later handmatig worden aangepast.
Snelheidslimiet terugzetten
›Het menupunt
Waarschuwing bij
selecteren en bevestigen.
›Door bevestiging van de opgeslagen waarde wordt de snelheidslimiet terug-
gezet.
De ingestelde snelheidslimiet blijft ook na het uit- en inschakelen van het con-
tact bewaard. Na een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt de in-
gestelde snelheidslimiet gedeactiveerd.
Geheugen
Afb. 48
Geheugenweergave
Het systeem slaat gegevens op in de drie hierna beschreven geheugens, die op
het display op positie A worden weergegeven » afb. 48.
Sinds start
In het geheugen worden rijgegevens van het inschakelen tot het uitschakelen
van het contact opgeslagen. Als de rit binnen 2 uur na het uitschakelen van het
contact wordt voortgezet, worden de bijkomende waarden samen met de ac-
tuele ritinformatie opgeslagen.
Bij een onderbreking van de rit van meer dan 2 uur wordt het geheugen auto-
matisch gewist.
56 Bediening

Lange tijd
In het geheugen worden de rijgegevens van een willekeurig aantal individuele
ritten tot in totaal 99 uur en 59 minuten rijtijd of 9.999 km gereden kilometers
opgeslagen.
Als een van de ingestelde waarden wordt overschreden, begint de weergave
automatisch weer vanaf nul.
Sinds tanken
In het geheugen worden rijgegevens sinds de laatste maal brandstof tanken
opgeslagen.
Bij de volgende keer tanken wordt het geheugen automatisch gewist.
›Voor het kiezen van het geheugen de gekozen weergave nogmaals bevesti-
gen en het gewenste geheugen kiezen.
›Voor het wissen van het geheugen van de gekozen weergave de toets voor
de bevestiging van de weergave vasthouden.
De volgende rijgegevens worden in de geheugens opgeslagen.
▶Gemiddeld brandstofverbruik
▶Afgelegde afstand
▶Gemiddelde snelheid
▶Rijtijd
Let op
Door het loskoppelen van de accu worden alle opgeslagen waarden gewist.
Menu's op het display van het instrumentenpaneel
Inleiding voor het onderwerp
Op het display van het instrumentenpaneel wordt afhankelijk van de uitrusting
informatie van het infotainment, de multifunctie-indicatie, hulpsystemen en
dergelijke getoond.
De menu's met weergaven kunnen met de toetsen in de bedieningshendel
resp. op het multifunctiestuurwiel worden weergegeven en bediend » pag. 54.
Hoofdmenupunten (afhankelijk van wagenuitvoering)
■
Rijgegevens
» pag. 55
■
Hulpsystemen
» pag. 58
■
Navigatie
» pag. 57
■
Audio
» pag. 57
■
Telefoon
» pag. 58
■
Wagen
» pag. 52
■
Laptimer
» pag. 58
Let op
■Als op het display waarschuwingsmeldingen worden weergegeven, moeten
deze meldingen eerst worden bevestigd om het hoofdmenu op te roepen .
■De displaytaal kan ook in het infotainment worden ingesteld » pag. 138, In-
stelling van de infotainmenttaal resp. » pag. 147, Instelling van de infotainment-
taal.
Menupunt
Navigatie
In het menupunt
Navigatie
worden de volgende gegevens weergegeven.
▶Rijadviezen
▶Kompas
▶Laatste reisdoelen
▶Navigatiekaart (geldt voor het digitale instrumentenpaneel)
Menupunt
Audio
In het menupunt
Audio
wordt bv. het volgende weergegeven.
Radio
▶Actueel beluisterde zender (naam/frequentie).
▶Het gekozen frequentiegebied (bv. FM) eventueel met het nummer van de
voorkeuzetoets (bv. FM 3), als de zender in de geheugenlijst is opgeslagen.
▶Lijst met beschikbare zenders (als er meer dan 5 zenders kunnen worden
ontvangen).
▶TP-verkeersberichten
Media
▶Naam van de weergegeven titel, eventueel nadere informatie over de titel
(bv. artiest, albumnaam), als deze informatie als zogenaamde ID3-tag in het
audiobestand is opgeslagen.
57
Informatiesysteem

▶Rijmodus - instelling van de modus
Individual
.
▶Hulpsystemen - rijstrookhulp (Lane Assist), inparkeerhulp (ParkPilot).
▶Licht - sfeerverlichting, comfortknipperen, COMING HOME / LEAVING HO-
ME.
▶Climatronic - temperatuur in de afzonderlijke bereiken, aanjagertoerental, cir-
culatiefunctie.
▶Infotainment-instellingen - helderheidsniveau van het beeldscherm, toetsen-
toewijzing.
▶Radio - klankinstellingen, zendersortering.
▶Media - willekeurige weergave/titelherhaling, gekozen videoformaat.
▶Spraakbediening - akoestische signalen.
▶Navigatie - thuisadres, alternatieve routes, aanbevolen routes, herinnering
aan brandstofgebrek.
Let op
De omvang van de gepersonaliseerde functies is afhankelijk van het infotain-
menttype.
Instelling van de personalisering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 60.
›In het infotainment in het menu / de functietoets →
Personalisatie
aan-
tippen.
De volgende menupunten worden weergegeven.
Personalisering
Actief
- Activering/deactivering van de personalisering
Gebruikersaccount kiezen
Een lijst met de gebruikersaccounts met de optie, gebruikersaccounts te be-
heren en om naar een ander account te wisselen.
■ - Gebruikersaccounts beheren met de volgende opties:
■
Gebruikersaccount hernoemen
- hernoemen van het gebruikersaccount (geldt
niet voor het
Gast
-account)
■
Instellingen kopiëren naar een ander account
- kopiëren van de instellingen van een
actief gebruikersaccount naar een ander gebruikersaccount
■
Gebruikersaccount terugzetten
- terugzetten van het gekozen gebruikersac-
count op de fabrieksinstellingen
Instellen
■
Sleuteltoewijzing:
- Opties voor toekenning van de sleutel aan het gebruikersac-
count:
■
Handmatig
- herkende sleutel moet handmatig aan het actieve gebruikersac-
count worden toegewezen
■
Automatisch
- herkende sleutel wordt bij het wisselen naar een ander ac-
count automatisch aan het actieve gebruikersaccount toegewezen
■
Sleutel huidig account toewijzen
- Handmatige toewijzing van de herkende sleutel
aan het actieve gebruikersaccount - de aanwijzingen op het infotainment-
beeldscherm opvolgen
■
Alles terugzetten
- terugzetten van de personalisering en de gebruikersac-
counts op de fabrieksinstellingen
61
Informatiesysteem

Ontgrendelen en openen
Ontgrendelen en vergrendelen
Inleiding voor het onderwerp
De wagen is met een systeem voor centrale vergrendeling uitgerust, dat het
mogelijk maakt, alle portieren, de tankklep en de achterklep tegelijk te ont-
grendelen/vergrendelen.
De portiervergrendeling kan individueel worden ingesteld » pag. 65.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weergegeven door het tweemaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als de wagen wordt ontgrendeld en daarna binnen 45 seconden er geen por-
tier of de achterklep wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer ver-
grendeld.
Het vergrendelen van de wagen wordt weergegeven door het eenmaal knip-
peren van de knipperlichten.
Als het bestuurdersportier geopend is, kan de wagen niet worden vergrendeld.
Als er bij het vergrendelen van de wagen enkele portieren of de achterklep niet
gesloten zijn, knipperen de knipperlichten pas na het sluiten.
ATTENTIE
■Bij het verlaten van de wagen de sleutel nooit in de wagen achterlaten.
Onbevoegde personen (bv. kinderen) zouden de wagen kunnen vergrende-
len, het contact kunnen inschakelen of de motor kunnen starten - gevaar
voor verwondingen en ongevallen!
■Bij het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig
zijn, bv. kinderen, zonder toezicht in de wagen achterlaten. Deze personen
zouden mogelijkerwijze niet in staat zijn, de wagen zelfstandig te verlaten
of zichzelf te redden. Bij bijzonder hoge of bijzonder lage temperaturen be-
staat er levensgevaar!
VOORZICHTIG
■Elke sleutel bevat elektronische componenten; u dient de sleutels dan ook
tegen vocht en harde schokken te beschermen.
■De groef in de sleutel schoon houden. Verontreinigingen (textielvezels, stof
en dergelijke) kunnen de werking van de slotcilinder, het contactslot en derge-
lijke negatief beïnvloeden.
Met de sleutel via de slotcilinder ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 51
Linker wagenzijde: Sleutelbewe-
gingen voor het ont-/vergrende-
len
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De wagen met de sleutel ontgrendelen/vergrendelen » afb. 51
Wagen ontgrendelen
Wagen vergrendelen
VOORZICHTIG
Indien de slotcilinder van een afdekkap is voorzien, moet voor het ontgrende-
len/vergrendelen van de wagen met de sleutel eerst de afdekkap worden ver-
wijderd » pag. 308.
62 Bediening

Met de afstandsbediening ontgrendelen/vergrendelen
Afb. 52
Sleutel met uitklapbare sleutel-
baard
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Beschrijving van de sleutel » afb. 52
Ontgrendelingsknop
Vergrendelingsknop
Afhankelijk van de uitrusting:
▶Achterklep ontgrendelen (door drukken)/ontgrendelen en gedeeltelijk
openen (door vasthouden) (wagens met handmatige klepbediening)
▶Achterklep openen/sluiten/beweging van achterklep stoppen (wagens
met elektrische klepbediening)
Vergrendelingsknop voor het uitklappen/inklappen van de sleutelbaard
Controlelampje voor de batterijstatus - als de batterij leeg is, knippert na
het indrukken van een knop op de sleutel het controlelampje niet
Achterklep ontgrendelen (wagens met handmatige klepbediening)
Door het indrukken van de knop wordt de achterklep ontgrendeld.
Door het vasthouden van de knop wordt de achterklep ontgrendeld en uit
het slot gedrukt (gedeeltelijk geopend).
Als de achterklep met de knop wordt ontgrendeld, dan wordt de klep na
het sluiten automatisch vergrendeld. De tijd na afloop waarvan de klep wordt
vergrendeld, kan worden ingesteld » pag. 68.
VOORZICHTIG
■De werking van de afstandsbediening kan door interferentie van zenders in
de buurt van de wagen worden gestoord.
■Het bereik van de afstandsbediening bedraagt ongeveer 30 m. Als de centra-
le vergrendeling alleen vanaf een afstand van minder dan 3 m op de afstands-
bediening reageert, moet de batterij worden vervangen » pag. 307.
A
B
Ontgrendelen/vergrendelen - KESSY
Afb. 53 Wagen ontgrendelen / wagen vergrendelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Met het KESSY-systeem (Keyless Entry Start Exit System) is een ontgrende-
ling resp. vergrendeling van de wagen mogelijk zonder actief gebruik van de
sleutel.
›De portiergreep vastpakken om de wagen te ontgrendelen » afb. 53 - .
›De sensor in de portiergreep aanraken om de wagen te vergrendelen » afb.
53 - .
Bij het ont- resp. vergrendelen moet de sleutel zich op maximaal 1,5 meter van
de portiergreep van het voorportier bevinden.
Informatie over het vergrendelen
Bij wagens met automatische versnellingsbak moet voor het vergrendelen de
keuzehendel in stand P worden gezet.
Na het vergrendelen van de wagen is het niet mogelijk om deze binnen de vol-
gende 2 seconden door het vastpakken van de portiergreep te ontgrendelen.
Daardoor kan er worden gecontroleerd of de wagen is vergrendeld.
Beveiliging tegen per ongeluk achterlaten van de sleutel in de wagen
Indien een van de portieren pas na het vergrendelen van de wagen wordt ge-
sloten en de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in het interieur achter-
blijft, wordt de wagen automatisch ontgrendeld. Na het automatisch ontgren-
delen knipperen de knipperlichten viermaal. Als binnen circa 45 seconden geen
portier wordt geopend, wordt de wagen automatisch weer vergrendeld.
63
Ontgrendelen en openen

Indien de achterklep pas na het vergrendelen van de wagen wordt gesloten en
de sleutel waarmee de wagen is vergrendeld in de bagageruimte achterblijft,
wordt de achterklep automatisch ontgrendeld (gedeeltelijk geopend). Na het
automatisch ontgrendelen knipperen de knipperlichten viermaal. De achter-
klep blijft ontgrendeld (gedeeltelijk geopend), de andere portieren blijven ver-
grendeld.
VOORZICHTIG
Enkele handschoensoorten kunnen de ontgrendelings- resp. vergrendelings-
functie middels de sensoren in de portiergreep beperken.
KESSY deactiveren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
›De wagen met de toets op de sleutel vergrendelen.
›Binnen 5 s de sensor op de portiergreep met een vinger aanraken » afb. 53
op pag. 63 - . De deactivering wordt door het eenmalig knipperen van de
knipperlichten aangegeven.
›Om de deactivering te controleren, ten minste 10 s wachten en vervolgens
aan de portiergreep trekken. Het portier moet vergrendeld blijven.
Het KESSY-systeem wordt na het ontgrendelen van de wagen automatisch
weer geactiveerd.
Wagen met de knop voor centrale vergrendeling
vergrendelen/ontgrendelen
Afb. 54
Knop voor de centrale vergren-
deling
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Voorwaarden voor het vergrendelen/ontgrendelen met de knop voor centrale
vergrendeling.
De wagen is niet van buitenaf vergrendeld.
Alle portieren zijn gesloten.
›Om te vergrendelen/ontgrendelen op de knop drukken » afb. 54.
Het vergrendelen wordt weergegeven door het oplichten van het symbool in
de knop.
Na het vergrendelen geldt het volgende.
▶Het openen van de portieren en de achterklep van buitenaf is niet mogelijk.
▶De portieren kunnen door eenmaal aan de portiergreep van het betreffende
portier te trekken van binnenuit worden ontgrendeld en worden geopend.
ATTENTIE
Van binnenuit vergrendelde portieren maken het hulpverleners in geval van
nood moeilijk in de wagen te komen - levensgevaar!
Safebeveiliging
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De safebeveiliging voorkomt het openen van de portieren van binnenuit en de
ruitbediening. Daardoor wordt een mogelijke inbraakpoging in de wagen be-
moeilijkt.
Inschakelen
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen van buitenaf wordt ver-
grendeld.
Op deze functie wordt na het uitschakelen van het contact door de melding
Let
op SAFE-vergrendeling! Instructieboekje!
op het display van het instrumentenpaneel
geattendeerd.
Inschakelweergave
Als de safebeveiliging is ingeschakeld, knippert het controlelampje in het be-
stuurdersportier 2 seconden snel, daarna begint het gelijkmatig en met langere
tussenpozen te knipperen.
64 Bediening

Uitschakelen
▶Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden.
▶of: Door de deactivering van de interieurbewaking en het afsleepalarm » pag.
67.
Het controlelampje in het bestuurdersportier knippert 2 seconden snel, gaat
vervolgens uit en begint na ongeveer 30 seconden regelmatig met langere tus-
senpozen te knipperen.
Als de wagen is vergrendeld terwijl de safebeveiliging is uitgeschakeld, kan het
portier afzonderlijk van binnenuit worden geopend door eenmaal aan de por-
tiergreep te trekken.
De safebeveiliging wordt ingeschakeld als de wagen weer wordt vergrendeld.
ATTENTIE
Bij een vergrendelde wagen met ingeschakelde safebeveiliging mogen geen
personen in de wagen achterblijven, omdat van binnenuit noch de portie-
ren, noch de ruiten kunnen worden geopend. De vergrendelde portieren
maken het hulpverleners in geval van nood moeilijk in de wagen te komen -
levensgevaar!
Individuele instellingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De volgende functies van de centrale vergrendeling kunnen individueel in het
infotainment in het menu / → →
Openen en sluiten
worden ingesteld.
Alle portieren
De functie biedt de mogelijkheid om alle portieren, de achterklep en de tank-
klep te ontgrendelen.
Afzonderlijk portier
De functie biedt de mogelijkheid om alleen het bestuurdersportier en de tank-
klep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor het
ontgrendelen van één portier, waarbij de sleutel zich in de buurt bevindt, en de
tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas bij het nog-
maals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Portieren aan één zijde ontgrendelen
Met deze functie is het mogelijk de beide portieren aan bestuurderszijde en de
tankklep met de sleutel te ontgrendelen. KESSY biedt de mogelijkheid voor
het ontgrendelen van beide portieren, waarbij de sleutel zich in de buurt be-
vindt, en de tankklep. De overige portieren en de achterklep ontgrendelen pas
bij het nogmaals ontgrendelen resp. door aanraken van de portiergreep.
Automatisch vergrendelen/ontgrendelen
Met deze functie kunnen alle portieren en de achterklep vanaf een snelheid
van 15 km/h worden vergrendeld. Het openen van de portieren en de achter-
klep van buitenaf is dan niet mogelijk.
Het opnieuw ontgrendelen van de portieren en de achterklep gebeurt bij het
uit het contact nemen van de contactsleutel of bij het openen van het portier
van binnenuit (overeenkomstig de individuele instelling van de centrale ver-
grendeling).
Let op
De individuele instelling van de centrale vergrendeling wordt (afhankelijk van
het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalise-
ring opgeslagen » pag. 60.
Portier openen/sluiten
Afb. 55 Portiergreep / portiergreep
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
›Om het portier van buitenaf te openen, de wagen ontgrendelen en portier-
greep A in pijlrichting aantrekken » afb. 55.
›Om het portier van binnenuit te openen, aan de portiergreep B trekken en
het portier van u af drukken.
65
Ontgrendelen en openen

›Om het portier van binnenuit te sluiten, de portiergreep C vastpakken en
het portier sluiten.
ATTENTIE
■Het portier moet correct gesloten zijn, anders zou het tijdens het rijden
open kunnen gaan - levensgevaar!
■Het portier alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings-/sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
■Nooit met geopende portieren rijden - dit is levensgevaarlijk!
■Een geopend portier kan bij sterke wind of op een helling automatisch
dichtvallen - gevaar voor verwondingen!
Kindersloten
Afb. 56 Achterportier: kinderslot in-/uitschakelen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
De kindersloten voorkomen dat de achterportieren van binnenuit kunnen wor-
den geopend. U kunt het portier alleen van buitenaf openen.
In-/uitschakelen
›Om in te schakelen, de zekering met de sleutel in de stand draaien » afb.
56.
›Om het kinderslot uit te schakelen, de vergrendeling met de sleutel in stand
draaien.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 62.
Afstandsbediening synchroniseren
Als de toetsen van de sleutel meerdere malen buiten het werkingsgebied van
het systeem zijn bediend of de batterij in de sleutel is vervangen en de wagen
niet met de afstandsbediening kan worden ontgrendeld, moet de sleutel wor-
den gesynchroniseerd.
›Een willekeurige toets op de afstandsbediening indrukken.
›Na het indrukken van de toets moet het portier binnen 1 minuut met behulp
van de sleutel in de slotcilinder worden ontgrendeld.
Storing in centrale vergrendeling
Als het controlelampje in het bestuurdersportier eerst circa 2 seconden snel
knippert, daarna 30 seconden continu blijft branden en vervolgens langzaam
gaat knipperen, moet de hulp van een specialist worden ingeroepen.
Bij een storing in de centrale vergrendeling kunnen de portieren resp. de ach-
terklep worden noodvergrendeld resp. noodontgrendeld » pag. 308.
Storing in KESSY-systeem
Bij een storing in het KESSY-systeem wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel de betreffende melding weergegeven.
Lage spanning van de sleutelbatterij
Als de spanning in de sleutelbatterij te laag is, verschijnt op het display in het
instrumentenpaneel een melding om de batterij te vervangen. De batterij ver-
vangen » pag. 307.
Alarmsysteem
Inleiding voor het onderwerp
Het alarmsysteem geeft akoestische en optische waarschuwingssignalen bij
een poging tot inbraak in de wagen of diefstal van de wagen (hierna alarm).
Het alarmsysteem wordt circa 30 seconden na het vergrendelen van de wagen
automatisch ingeschakeld. Na het ontgrendelen wordt dit automatisch ge-
deactiveerd.
66 Bediening

VOORZICHTIG
Om een correcte werking van het alarmsysteem te waarborgen, moet voor het
verlaten van de wagen worden gecontroleerd of alle portieren, alle ruiten en
het schuif-kanteldak zijn gesloten.
Let op
Het alarmsysteem heeft een eigen voedingsbron, waarvan de levensduur 5 jaar
bedraagt. Om de goede werking van het alarmsysteem te garanderen, advise-
ren wij, het alarmsysteem na afloop van deze periode door een specialist te la-
ten controleren.
Alarmactivering
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Het alarm wordt geactiveerd, als aan de wagen met ingeschakeld alarmsys-
teem één of meer van de volgende onbevoegde handelingen wordt uitge-
voerd.
▶Openen van de motorkap.
▶Openen van de achterklep.
▶Openen van de portieren.
▶Manipulatie van het contactslot.
▶Afslepen van de wagen.
▶Beweging in de wagen.
▶Plotselinge en duidelijke spanningsdaling van de elektrische installatie.
▶Afkoppelen van de aanhangwagen.
Een activering van het alarm vindt ook plaats, wanneer het bestuurdersportier
via de slotcilinder wordt ontgrendeld en geopend.
Het alarm wordt uitgeschakeld, door de toets op de sleutel in te drukken of
het contact in te schakelen.
Interieurbewaking en afsleepalarm
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
De interieurbewaking activeert het alarm als er een beweging in de vergren-
delde wagen wordt geregistreerd.
Het afsleepalarm activeert het alarm als er een kanteling van de vergrendelde
wagen wordt geregistreerd.
Deze functies moeten worden gedeactiveerd als de mogelijkheid bestaat dat
het alarm zal afgaan door bewegingen in het interieur (bv. door personen of
huisdieren) resp. als de wagen wordt vervoerd (bv. per spoor of boot) of moet
worden afgesleept.
Beide functies eenmalig deactiveren
▶In het infotainment in het menu / → →
Openen en sluiten
.
▶Door dubbel vergrendelen binnen 2 seconden.
Bij het deactiveren wordt de safebeveiliging uitgeschakeld » pag. 64.
VOORZICHTIG
Een geopend brillenvak veroorzaakt een verminderde werking van de interi-
eurbewaking. Om een ongehinderde werking van de interieurbewaking te
waarborgen, moet voor het vergrendelen van de wagen altijd het brillenvak
worden gesloten.
Achterklep met handmatige bediening
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
■Nooit met een geopende achterklep rijden, omdat dan giftige uitlaatgas-
sen het interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
■Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden open kunnen gaan, ook wanneer deze is vergrendeld
- gevaar voor ongevallen!
■Erop letten dat bij het sluiten van de achterklep geen lichaamsdelen wor-
den ingeklemd - gevaar voor verwondingen!
■Bij het sluiten van de achterklep niet op de achterruit drukken, deze kan
barsten - gevaar voor verwondingen!
67
Ontgrendelen en openen

Achterklep openen/sluiten
Afb. 57 Achterklep openen en sluiten
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
›Om te openen knop A in pijlrichting 1 drukken » afb. 57.
›De klep in pijlrichting 2 oplichten.
›Om te sluiten knop B vastpakken en in pijlrichting 3 trekken.
Let op
Knop A » afb. 57 wordt bij het wegrijden resp. vanaf een snelheid van meer
dan 5 km/h gedeactiveerd. Na het stoppen en openen van een portier wordt
de knop weer geactiveerd.
Vertraagde vergrendeling van achterklep instellen
Lees en bekijk eerst op bladzijde 67.
Als de achterklep met de knop in de sleutel wordt ontgrendeld, dan wordt
de klep na het sluiten automatisch weer vergrendeld.
De tijd na afloop waarvan de achterklep na het sluiten automatisch wordt ver-
grendeld, kan door een specialist worden ingesteld.
VOORZICHTIG
Voordat de achterklep automatisch wordt vergrendeld, is het ongewenst bin-
nendringen in de wagen mogelijk.
Elektrische achterklep
Inleiding voor het onderwerp
De achterklep (hierna klep) kan elektrisch en in noodgevallen handmatig wor-
den bediend » pag. 69.
ATTENTIE
■Na het sluiten controleren of de klep goed is vergrendeld. Anders zou de
klep tijdens het rijden open kunnen gaan - gevaar voor ongevallen!
■Nooit met een geopende klep rijden, omdat dan giftige uitlaatgassen het
interieur kunnen binnendringen - gevaar voor vergiftiging!
■De achterklep alleen openen en sluiten als zich geen persoon in het ope-
nings-/sluitgebied bevindt - gevaar voor verwondingen!
■Erop letten dat bij het sluiten van de klep geen lichaamsdelen worden in-
geklemd - gevaar voor verwondingen!
VOORZICHTIG
■Niet proberen om de klep tijdens de elektrische beweging met de hand te
openen/sluiten - gevaar voor beschadiging van het systeem van de elektrische
klepbediening.
■De wagen vergrendelen voordat u door een wasstraat rijdt (resp. met de
knop voor de centrale vergrendeling). In sommige wasstraten kan de achter-
klep als gevolg van de drukinwerking van de wasborstels vanzelf openen – ge-
vaar voor beschadiging van het interieur van de wagen en de vervoerde voor-
werpen.
VOORZICHTIG
■Voor het openen/sluiten van de klep controleren of zich in het openings-/slui-
tingsgebied geen voorwerpen bevinden die de klep kunnen beschadigen resp.
of zich in de directe omgeving van de wagen geen voorwerpen bevinden die
het interieur en de getransporteerde voorwerpen kunnen beschadigen.
■Indien de klep belast is (bv. door een laag sneeuw) kan het openen van de
klep onder bepaalde omstandigheden stoppen. De sneeuw verwijderen om de
elektrische bediening weer te activeren.
■Als de klep zelfstandig sluit (bv. door een laag sneeuw) klinkt een onderbro-
ken signaaltoon.
■De klep moet altijd worden gesloten voordat de accukabels worden losge-
maakt.
68 Bediening

Door het loslaten van de betreffende schakelaar wordt de beweging van de
ruit gestopt.
Storingen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 70.
Bij herhaald openen en sluiten van de ruiten kan het ruitbedieningsmechanisme
oververhit raken en tijdelijk blokkeren. Zodra het bedieningsmechanisme is uit-
geschakeld, kan de ruit weer worden bediend.
Na het losmaken van de accu kan het automatisch openen/sluiten van de rui-
ten zijn gedeactiveerd. In dit geval moet het systeem als volgt worden geacti-
veerd.
Ruit in het bestuurdersportier
›Het contact inschakelen.
›Aan de bovenzijde van de betreffende schakelaar trekken en de ruit sluiten.
›De schakelaar loslaten.
›De betreffende schakelaar opnieuw omhoogtrekken en gedurende 1 seconde
vasthouden.
Ruiten in de overige portieren
›Het contact inschakelen.
›De betreffende schakelaar aan bovenzijde indrukken en de ruit sluiten.
›De schakelaar loslaten.
›De betreffende schakelaar opnieuw aan bovenzijde indrukken en gedurende
1 seconde vasthouden.
Panorama-schuif-kanteldak
Inleiding voor het onderwerp
Het panorama-schuif-kanteldak (hierna schuif-kanteldak) kan alleen bij inge-
schakeld contact en bij een temperatuur hoger dan -20 °C worden bediend.
Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u het schuif-kanteldak nog circa 10
minuten bedienen. Zodra echter het bestuurders- of bijrijdersportier wordt ge-
opend, kan het schuif-kanteldak niet meer worden bediend.
ATTENTIE
Bij de bediening van het schuif-kanteldak en het rolgordijn voorzichtig han-
delen om verwondingen door knellen te voorkomen - gevaar voor verwon-
dingen!
VOORZICHTIG
■In de winterperiode vóór het openen eventueel aanwezig ijs en sneeuw van
het schuif-kanteldak verwijderen om beschadiging van het openingsmechanis-
me te voorkomen.
■Vóór het loskoppelen van de accu moet het schuif-kanteldak worden geslo-
ten.
Bediening
Afb. 63 Bediening van het schuif-kanteldak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Bediening van het schuif-kanteldak » afb. 63
Volledig openen
In de geluidsarme stand openen
Gedeeltelijk openen
Volledig sluiten
Omhoogzetten (schakelaar in stand )
Terugzetten (schakelaar in stand )
Nadat de schakelaar de eerste keer in stand (tegen de veerdruk in) is ge-
draaid, stopt het schuif-kanteldak in de stand, waarin de hoeveelheid windge-
ruis laag is. Nadat de schakelaar opnieuw in stand is gedraaid, kantelt het
schuif-kanteldak tot de aanslag omhoog.
A
1
2
73
Ontgrendelen en openen

Rolgordijn met elektrische bediening
Afb. 65
Schakelaar voor de bediening
van het rolgordijn
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Bediening van het rolgordijn » afb. 65
Openen - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Sluiten - indrukken (opnieuw indrukken - beweging van het rolgordijn
stoppen)
Het rolgordijn kan ook worden bediend, door de betreffende schakelaar vast
te houden (beweging starten) en in de gewenste stand van het rolgordijn los te
laten.
Bediening van het rolgordijn activeren
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 73.
Is de bediening van het rolgordijn buiten werking (bv. na het los- en vastmaken
van de accukabels), dan moet de bediening worden geactiveerd.
›Het contact inschakelen en de schakelaar in stand zetten » afb. 65 op pag.
75.
›Toets indrukken en vasthouden.
Na ongeveer 10 seconden gaat het rolgordijn open en weer dicht.
›De schakelaar loslaten.
Licht en zicht
Licht
Inleiding voor het onderwerp
Het licht werkt alleen bij ingeschakeld contact, voor zover niet anders is aan-
gegeven.
Als basisstand van de lichtschakelaar de stand gebruiken.
Let op
De koplampen kunnen tijdelijk aan de binnenzijde beslaan. Als het licht is inge-
schakeld is het lampglas na korte tijd weer vrij van condens.
Bediening van verlichtingsfunctie
Afb. 66
Lichtschakelaar
Om de verlichtingsfunctie in resp. uit te schakelen kan de schakelaar A » afb.
66 in een van de volgende standen (afhankelijk van de uitrusting) worden ge-
draaid.
Licht uitschakelen (uitgezonderd dagrijverlichting)
Licht automatisch inschakelen/uitschakelen » pag. 77
Stadslicht resp. parkeerlicht aan twee zijden inschakelen » pag. 80
Dimlicht inschakelen
Lichtbundelhoogteverstelling van de halogeenkoplampen
De lichtbundelhoogteverstelling kan in het infotainment in het menu / →
→
Licht
worden ingesteld.
75
Licht en zicht

Afhankelijk van de belading van de wagen de lichtbundelhoogte van de halo-
geenkoplampen op het beeldscherm in de volgende standen instellen.
Wagen voorin bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte leeg
Wagen volledig bezet, bagageruimte beladen
Bestuurdersstoel bezet, bagageruimte beladen
Bij een andere belading van de wagen kan ook de instelling voor de standen ,
en worden gebruikt.
De ledkoplampen passen zich automatisch aan de beladings- en rijtoestand van
de wagen aan, waardoor deze niet over een handmatige lichtbundelhoogtever-
stelling beschikken.
ATTENTIE
De lichtbundelhoogteverstelling altijd zodanig instellen dat aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan - anders bestaat gevaar voor ongevallen.
■Andere verkeersdeelnemers worden niet verblind, met name tegemoet-
komende voertuigen.
■De lichtbundelhoogte is voldoende voor veilig rijden.
Let op
■Als bij ingeschakeld dimlicht het contact wordt uitgeschakeld, dan wordt het
dimlicht automatisch uitgeschakeld en brandt het stadslicht. Geldt niet voor de
stand , zolang er aan de voorwaarden voor de functie COMING HOME
wordt voldaan. Het stadslicht wordt na het eruit trekken van de contactsleutel,
bij wagens met het KESSY-systeem na het openen van het bestuurdersportier,
uitgeschakeld.
■Als er in de lichtschakelaar een storing optreedt, wordt het dimlicht automa-
tisch ingeschakeld.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting (hierna functie) zorgt voor de verlichting van het voorste
resp. ook het achterste gedeelte van de wagen (geldt alleen voor enkele lan-
den).
Het licht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaarden
wordt voldaan.
De lichtschakelaar staat in de stand of .
Het contact is ingeschakeld.
De functie is geactiveerd.
Deactiveren/activeren
De werking kan in het infotainment in het menu / → →
Licht
worden
gedeactiveerd/geactiveerd.
ATTENTIE
Bij slecht zicht altijd het dimlicht inschakelen.
Let op
De verlichting kan onder bepaalde omstandigheden automatisch inschakelen,
ook als de lichtschakelaar in de stand staat.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van de dagrijverlichting
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Knipper- en grootlicht
Afb. 67
Bedieningshendel: Knipperlicht-
en grootlichtbediening
Bedieningshendelstanden » afb. 67
Knipperlicht rechts inschakelen
Knipperlicht links inschakelen
Grootlicht inschakelen (tegen de veerdruk in)
Grootlicht uitschakelen / grootlichtsignaal (tegen de veerdruk in) inscha-
kelen
76 Bediening

Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld dimlicht worden ingeschakeld.
Het grootlichtsignaal kan ook bij uitgeschakeld contact worden gebruikt.
Het knipperlicht wordt afhankelijk van de stuurinslag na het afslaan automa-
tisch uitgeschakeld.
Met de bedieningshendel kan de grootlichtassistent worden in- en uitgescha-
keld » pag. 78.
Comfortknipperen
Als de bedieningshendel iets omhoog of omlaag wordt gedrukt, gaan de be-
treffende knipperlichten driemaal knipperen.
Wordt tijdens het comfortknipperen de bedieningshendel in de tegengestelde
richting gedrukt, dan wordt het knipperen in de oorspronkelijke richting beëin-
digd.
Het comfortknipperen kan in het infotainment in het menu / → →
Licht
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
ATTENTIE
Het grootlicht resp. grootlichtsignaal alleen gebruiken als de andere ver-
keersdeelnemers daardoor niet worden verblind.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van het comfortknipperen
wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount
voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Automatische aansturing rijverlichting
Afb. 68
Lichtschakelaar: Stand
Staat de lichtschakelaar in de stand » afb. 68, dan volgt afhankelijk van de
uitrusting automatisch het in-/uitschakelen van de verlichting overeenkomstig
de momentele licht- resp. weersomstandigheden (regen).
Staat de lichtschakelaar in de stand , dan brandt de tekst naast de
lichtschakelaar. Als het licht automatisch wordt ingeschakeld, brandt ook het
symbool naast de lichtschakelaar.
Automatische aansturing rijverlichting bij regen (hierna functie)
Het dimlicht wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voorwaar-
den wordt voldaan.
De functie is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand .
De voorruitwissers zijn langer dan 30 seconden ingeschakeld.
Het licht wordt circa 4 minuten na het uitschakelen van de ruitenwissers auto-
matisch uitgeschakeld.
Instelling, activering resp. deactivering
De volgende functies kunnen in het infotainment in het menu / → →
Licht
worden ingesteld resp. worden geactiveerd/gedeactiveerd.
▶Instelling gevoeligheid van de sensor voor bepaling van de lichtomstandighe-
den voor de automatische aansturing rijverlichting
▶Automatische aansturing rijverlichting bij regen
ATTENTIE
De automatische aansturing rijverlichting (stand ) dient alleen als onder-
steuning en ontslaat de bestuurder niet van zijn plicht om de verlichting te
controleren en zo nodig de verlichting afhankelijk van de omstandigheden
in te schakelen.
VOORZICHTIG
Slechtere zichtomstandigheden worden door een achter de voorruit in de hou-
der van de binnenspiegel bevestigde sensor geanalyseerd. De sensor niet af-
dekken - de systeemwerking kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling (activering/deactivering) van automatische aansturing
rijverlichting wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve ge-
bruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
77
Licht en zicht

Ledkoplampen
De ledkoplampen (hierna systeem) zorgen op basis van de rijgegevens automa-
tisch voor de best mogelijke lichtbundel voor de wagen.
Het systeem werkt automatisch in de volgende modi: bebouwde kom, buiten-
weg, snelweg en slecht weer.
Een onderdeel van het systeem is de statische zijverlichting. Dit licht wordt in
sommige verlichtingsmodi of bv. voor de bochtverlichting bij het achteruitrij-
den gebruikt.
Het systeem blijft in werking zolang de lichtschakelaar in stand staat.
ATTENTIE
Bij een systeemstoring worden de koplampen automatisch in een nood-
stand gezet, die het eventueel verblinden van tegenliggers voorkomt. Daar-
om wordt de lichtbundel vóór de wagen verkort. De hulp van een specialist
inroepen.
Grootlichtassistent (Light Assist)
Afb. 69 Inbouwplaats van de sensor / systeem in-/uitschakelen
De grootlichtassistent (hierna systeem) schakelt het grootlicht automatisch in
of uit, aangepast aan de bestaande verkeers- (andere wagens) en omgevings-
omstandigheden (zoals rijden door een verlicht dorp).
Het in-/uitschakelen van het grootlicht wordt door een sensor gestuurd » afb.
69.
De activering/deactivering van het systeem vindt plaats in het infotainment in
het menu / → →
Licht
→
Light Assist
.
Voorwaarden voor de systeemfunctie
Het systeem is geactiveerd.
De lichtschakelaar staat in stand .
De rijsnelheid ligt boven 60 km/h (voor enkele landen boven 40 km/h).
De voorruit is bij de sensor schoon.
Systeem inschakelen
›De hendel tegen de veerdruk in in stand A » afb. 69 drukken. Op het display
van het instrumentenpaneel verschijnt het controlelampje .
Systeem uitschakelen
›Als het grootlicht automatisch is ingeschakeld, de hendel tegen de veerdruk
in in stand B drukken. Het controlelampje gaat uit. Het grootlicht wordt
uitgeschakeld.
›Als het grootlicht niet automatisch is ingeschakeld, de hendel tegen de veer-
druk in in stand A drukken. Het controlelampje gaat uit. Het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Het grootlicht wordt automatisch uitgeschakeld als de snelheid beneden 30
km/h daalt (het systeem blijft echter ingeschakeld).
Als er een systeemstoring aanwezig is, verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel een storingmelding. De hulp van een specialist inroepen.
ATTENTIE
Het systeem dient slechts ter ondersteuning, de bestuurder wordt hierdoor
niet van zijn plicht ontheven, het groot- en dimlicht zo nodig handmatig aan
de gegeven omstandigheden aan te passen (bv. bij slechte weers- of licht-
omstandigheden, bij het passeren van gebrekkig verlichte verkeersdeelne-
mers of als het gebied voor de sensor door een obstakel is afgedekt).
VOORZICHTIG
De sensor niet afdekken en de voorruit schoonhouden - de systeemwerking
kan worden beïnvloed.
Let op
De individuele instelling van de grootlichtassistent in het infotainment wordt
(afhankelijk van het infotainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor
de personalisering opgeslagen » pag. 60.
78 Bediening

Achterruitwisser en -sproeiers
Afb. 80
Bediening van ruitenwisser- en
sproeierinstallatie
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 83.
Besproeien en wissen van de ruit (tegen de veerdruk in) - na het loslaten
van de bedieningshendel voert de wisser nog 2 tot 3 wisserslagen uit
Ruit wissen
Wissen en sproeien uitgeschakeld
Automatisch wissen van de achterruit
Wanneer het voorruitwissen zonder onderbreking plaatsvindt, dan wordt auto-
matisch de achterruit in regelmatige intervallen gewist.
De werking kan in het infotainment in het menu / → →
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Let op
■Na het inschakelen van de achteruitversnelling wordt bij ingeschakelde rui-
tenwissers de achterruit automatisch gewist.
■De individuele instelling (activering/deactivering) van het automatische ach-
terruitwissen bij regen wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in het ac-
tieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen » pag. 60.
Koplampsproeiers
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 83.
Onder de volgende omstandigheden worden de koplampen gereinigd.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De buitentemperatuur bedraagt circa -12 ℃ tot +39 ℃.
Iedere eerste en tiende keer dat de ruitensproeierinstallatie voor de voorruit
wordt gebruikt, worden ook de koplampen gewassen. De instelling van het
sproei-interval kan door een specialist worden uitgevoerd.
Om de juiste werking van het systeem ook in de winter te waarborgen, moet
dit regelmatig van sneeuw en ijs (bv. met een ontdooiingsspray) worden ont-
daan.
Binnenspiegel
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
Buitenspiegels vergroten het gezichtsveld, maar laten objecten kleiner en
verder weg lijken. Daarom de binnenspiegel gebruiken om de afstand tot
achteropkomend verkeer te bepalen.
ATTENTIE
■Zelfdimmende spiegels bevatten een elektrolyt, die bij een gebroken spie-
gelglas kan weglekken - dit kan de huid, ogen en ademhalingsorganen prik-
kelen.
■Als de ogen en huid met elektrolyt in aanraking zijn gekomen, de betref-
fende plaats direct gedurende ten minste enkele minuten met veel water
afspoelen. Zo nodig medische hulp inroepen.
85
Licht en zicht

Dimstand binnenspiegel
Afb. 81 Binnenspiegel: Met handmatige dimfunctie / met zelfdimfunctie
Lees en bekijk eerst op bladzijde 85.
Spiegel met handmatige dimfunctie » afb. 81
Basisstand van de spiegel (niet gedimd)
Spiegeldimming
Spiegel met zelfdimfunctie
De dimfunctie » afb. 81 wordt na de motorstart automatisch aangestuurd.
Bij het inschakelen van de binnenverlichting of bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling schakelt de spiegel terug naar de basisstand (niet gedimd).
ATTENTIE
■Externe apparaten (bv. navigatiesysteem) niet in de buurt van de spiegel
met zelfdimfunctie bevestigen. Het verlichte display van een extern appa-
raat kan de werking van de binnenspiegel hinderen - gevaar voor ongeval-
len.
■De zelfdimmende spiegel functioneert alleen storingsvrij als de lichtinval
op de sensoren niet wordt beperkt (bv. door het rolgordijn van de achter-
ruit). De sensoren zitten aan de voor- en achterzijde van de spiegel.
1
2
Buitenspiegel
Afb. 82
Buitenspiegelbediening
Lees en bekijk eerst op bladzijde 85.
De buitenspiegels kunnen (afhankelijk van de wagenuitrusting) over een hand-
matige of een elektrische inklapfunctie, een zelfdimfunctie en een geheugen-
functie beschikken.
De draaiknop kan in de volgende standen (afhankelijk van de wagenuitrus-
ting) worden gezet
Spiegelglas links instellen
Spiegelbediening uitschakelen
Spiegelglas rechts instellen
Spiegelverwarming (werkt alleen bij draaiende motor)
Spiegels elektrisch inklappen (om terug te klappen de draaiknop in een an-
dere stand draaien) »
Spiegelvlakken instellen
›De draaiknop in de richting van de pijlen bewegen » afb. 82.
Als de spiegelinstelling eens zou uitvallen, kunnen de spiegelvlakken met de
hand worden ingesteld door voorzichtig op de rand van het spiegelvlak te
drukken.
Spiegelvlakken synchroon instellen
Met deze functie kunnen de beide spiegelvlakken tegelijk worden ingesteld.
De werking kan in het infotainment in het menu / → →
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
›De draaiknop voor de spiegelbediening in de stand voor de bestuurdersspie-
gelinstelling draaien.
›De spiegelvlakken in de gewenste stand instellen.
86 Bediening

Handmatig inklapbare spiegels
De spiegel kan handmatig in de richting van de zijruit worden geklapt. Om de
spiegel weer in de uitgangsstand te zetten, dient de spiegel van de zijruit terug
te worden geklapt tot deze duidelijk vergrendelt.
Automatisch inklappen/terugklappen van beide spiegels
De buitenspiegels worden na het vergrendelen van de wagen in de parkeer-
stand ingeklapt. Na het ontgrendelen van de wagen worden de spiegels in de
rijstand teruggeklapt » .
De werking kan in het infotainment in het menu / → →
Spiegels en wis-
sers
worden geactiveerd/gedeactiveerd.
Spiegel met zelfdimming
De buitenspiegeldimfunctie wordt samen met de zelfdimmende binnenspiegel
geregeld » pag. 86.
Geheugenfunctie voor spiegels (wagens met elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel)
Er bestaat de mogelijkheid om de actuele instelling van de buitenspiegelvlak-
ken tijdens het opslaan van de bestuurdersstoelstand mee op te slaan » pag.
89, Geheugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 89, Memo-
ry-functie van de radiografische afstandsbediening.
Spiegelvlak van de bijrijdersspiegel kantelen (wagens met elektrisch
verstelbare bestuurdersstoel)
Het bijrijdersspiegelvlak kan in de opgeslagen stand worden gekanteld, om tij-
dens het achteruitrijden beter zicht op de stoeprand te hebben.
Werkingsvoorwaarden
De werking kan in het infotainment in het menu / → →
Spiegels en
wissers
worden geactiveerd.
De instelling van het spiegelvlak werd al eerder opgeslagen » pag. 89, Ge-
heugenfunctie van elektrisch verstelbare stoel resp. » pag. 89, Memory-
functie van de radiografische afstandsbediening.
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
De draaiknop voor de spiegelbediening staat in de stand voor de bijrijders-
spiegelinstelling.
Het spiegelvlak keert weer terug naar de oorspronkelijke stand als de draai-
knop in een andere stand wordt gezet of als de snelheid hoger dan 15 km/h is.
ATTENTIE
Het spiegelglas van de buitenspiegels niet aanraken als de spiegelverwar-
ming is ingeschakeld, er bestaat gevaar voor verbranding.
VOORZICHTIG
■De elektrisch inklapbare buitenspiegels nooit met de hand in- of terugklap-
pen - gevaar voor beschadiging van de spiegels!
■Wordt de spiegel door invloeden van buitenaf (bv. door aanraken tijdens het
manoeuvreren) naar buiten geklapt, dan de spiegel eerst met de draaiknop in-
klappen en een luid klapgeluid afwachten.
Let op
De individuele instelling van de spiegelfuncties wordt (afhankelijk van het info-
tainmenttype) in het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opge-
slagen » pag. 60.
87
Licht en zicht

Verwarming in- en uitschakelen (geldt voor de handmatige airconditioning)
›In het infotainment in het menu / de functietoets A » afb. 95 aantip-
pen.
Verwarming in- en uitschakelen (geldt voor de Climatronic)
›De toets op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets B
» afb. 95 aantippen.
Bij ingeschakelde verwarming is het symbool in de functietoets B oranje.
De stuurwielverwarming werkt alleen als de motor draait.
Verwarmingsvermogen instellen (geldt voor de Climatronic)
›De toets op de Climatronic indrukken, aansluitend de functietoets →
Stuurwielverwarming op het infotainmentbeeldscherm aantippen.
›Het verwarmingsvermogen instellen.
Het verwarmingsvermogen wordt aangegeven door het aantal segmenten in
het controlelampje C » afb. 95.
Stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming (geldt
voor de Climatronic)
›Voor het activeren/deactiveren van de stuurwielverwarming samen met de
bestuurdersstoelverwarming de toets op de Climatronic indrukken, aan-
sluitend de functietoets →
Stoel- en stuurverwarming koppelen
op het infotain-
mentbeeldscherm aantippen.
›Voor het in-/uitschakelen van de stuurwielverwarming de toets voor de be-
stuurdersstoelverwarming indrukken.
Wordt de stuurwielverwarming samen met de bestuurdersstoelverwarming in-
geschakeld, dan wordt op het infotainmentbeeldscherm de functietoets
weergegeven. Hiermee kan de stuurwielverwarming worden uit-/ingescha-
keld.
Praktische uitrusting
Interieuruitrusting
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
■Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven en uw aandacht van de verkeerssitua-
tie afleiden - gevaar voor ongevallen!
■Verzeker u ervan dat tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuur-
dersvoetenruimte kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
■Geen voorwerpen op de bijrijdersstoel vervoeren, behalve als ze daarvoor
bedoeld zijn (bv. een kinderzitje) - gevaar voor ongevallen!
■In de opbergvakken en in de bekerhouders mogen geen voorwerpen wor-
den neergelegd, die de inzittenden in gevaar zouden kunnen brengen bij
plotseling remmen of bij een aanrijding.
■Om veiligheidsredenen moeten afsluitbare opbergvakken tijdens het rij-
den gesloten zijn - gevaar voor verwondingen door de geopende klep of
door losliggende voorwerpen in het opbergvak.
■Let erop, dat er geen voorwerpen uit de opbergvakken steken - gevaar
voor verwondingen!
■De toegestane belasting van de opbergvakken en tassen niet overschrij-
den - gevaar voor verwondingen of beschadiging van de vakken en tassen!
■As, sigaretten, sigaren en dergelijke mogen alleen in de asbak worden ge-
deponeerd - brandgevaar!
■De opbergvakken, de multimediahouder en de afvalbak zijn geen vervan-
ging voor asbakken en mogen ook niet als zodanig worden gebruikt -
brandgevaar!
VOORZICHTIG
Geen grote of scherpe voorwerpen in de opbergvakken en tassen plaatsen -
gevaar voor beschadiging van de vakken en tassen.
94 Bediening

Kaarthouder
Afb. 96
Kaarthouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
De tickethouder is bedoeld voor het bevestigen van bv. parkeertickets.
Opbergvak aan bestuurderszijde
Afb. 97
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
›Om te openen de greep optillen en het vak openklappen » afb. 97.
›Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 0,5 kg.
Opbergvakken in de portieren
Afb. 98 Opbergvakken: In het voorportier / in het achterportier
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
Opbergvakken » afb. 98
Opbergvak
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 1,5 l
Flessenhouder voor flessen met een inhoud van max. 0,5 l
ATTENTIE
Het opbergvak A » afb. 98 in het voorportier mag uitsluitend worden ge-
bruikt voor het opbergen van voorwerpen die niet uitsteken - gevaar voor
een beperkt werkingsbereik van de zij-airbag.
A
B
C
95
Praktische uitrusting

Opbergvak voorin de middenconsole
Afb. 99 Opbergvak openen / niet-afsluitbaar opbergvak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
›Om te openen in pijlrichting op de rand drukken » afb. 99 - .
›Om te sluiten tegen de pijlrichting in aan de rand trekken.
Bepaalde type-uitvoeringen hebben een opbergvak zonder deksel » afb. 99 -
.
Phonebox
Afb. 100
Phonebox
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
Het afsluitbare opbergvak in de middenconsole voorin kan met de Phonebox-
functie zijn uitgerust.
Wordt een telefoon met het display naar boven gericht op het vlak in het op-
bergvak » afb. 100 gelegd, dan wordt het telefoonsignaal door de dakantenne
versterkt.
Telefoons die de Qi-standaard voor het draadloos opladen ondersteunen, wor-
den in het opbergvak draadloos opgeladen.
Tijdens het draadloos opladen mag zich tussen het vlak en de op te laden tele-
foon geen voorwerp bevinden.
ATTENTIE
■De telefoon kan tijdens het draadloos opladen warm worden, daarom
dient deze voorzichtig uit het opbergvak te worden genomen.
■Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen
door de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor ver-
wondingen. Bevindt zich in het opbergvak een heet geworden metalen
voorwerp, dan de telefoon verwijderen en het voorwerp in het opbergvak
laten afkoelen!
VOORZICHTIG
■Metalen voorwerpen tussen het vlak en de op te laden telefoon kunnen door
de inwerking van het inductieveld warm worden - gevaar voor beschadiging
van de telefoon.
■Bij enkele telefoons kan door de opwarming het opladen worden onderbro-
ken of kan de telefoon uitschakelen.
■Tussen het vlak en de op te laden telefoon geen elektronische of magneti-
sche opslagmedia (bv. SD-kaarten, USB-sticks, kaarten met magneetstrips of
chip) aanbrengen - gevaar voor dataverlies en beschadiging van de datadrager.
■Verschijnt op het infotainmentbeeldscherm een melding dat de mobiele tele-
foon niet kan worden geladen, dan als volgt te werk gaan.
■Controleer of tussen het vlak en de op te laden telefoon geen voorwerp
aanwezig is. Indien dit het geval is, dan het voorwerp en de telefoon verwij-
deren. De telefoon weer midden op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
■Controleer of de positie van de op te laden telefoon tijdens het rijden niet is
gewijzigd. Indien dit het geval is, dan de telefoon verwijderen en weer mid-
den op het telefoonsymbool op het vlak leggen.
Let op
■Bij de start van het draadloos laden wordt op het infotainmentbeeldscherm
een overeenkomstige melding weergegeven.
■Voor de optimale telefoonsignaalsterkte en het ongestoord draadloos laden
adviseren wij, de telefoon, indien mogelijk, zonder beschermhoes in het op-
bergvak te leggen.
■In het opbergvak een telefoon van maximaal 160x84 mm leggen.
96 Bediening

Afb. 104 Zak vervangen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
De afvalbak kan in het opbergvak in het voorportier worden geplaatst.
Afvalbak aanbrengen
›De afvalbak aan voorzijde aan de rand van het opbergvak aanbrengen.
›De afvalbak aan achterzijde in pijlrichting A» afb. 103 indrukken.
›De afvalbak naar behoefte in pijlrichting B verschuiven.
Afvalbak verwijderen
›De afvalbak tegen de pijlrichting in A verwijderen » afb. 103.
Afvalbak openen/sluiten
›Het deksel in pijlrichting C» afb. 103 optillen.
Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
Zak vervangen
›De afvalbak uit het opbergvak verwijderen.
›De beide blokkeringsnokken aan het frame in pijlrichting 1 indrukken » afb.
104.
›De zak samen met het frame in pijlrichting 2 naar beneden lostrekken.
›De zak van het frame verwijderen.
›De nieuwe zak door het frame trekken en de randen van de zak in de richting
van de pijlen 3 over het frame leggen.
›De zak met het frame in pijlrichting 4 in de afvalbak plaatsen, zodat beide
blokkeringsnokken hoorbaar in het frame vastklikken.
Let op
Wij adviseren zakken met de afmetingen 20x30 cm te gebruiken.
Multimediahouder
Afb. 105
Multimediahouder
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
Multimediasteun » afb. 105
Opbergvak voor het opbergen van twee munten
Opbergvak voor de sleutel
Opbergvak voor het opbergen van een mobiele telefoon
Opbergvak onder de armsteun voorin
Afb. 106
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
›Om te openen de armsteun aan greep A tot de aanslag trekken » afb. 106.
›Voor het sluiten de armleuning omlaagklappen.
A
B
C
98 Bediening

Brillenvak
Afb. 107
Brillenvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
›Om te openen op de rand van het brillenvak bij A drukken. Het vak klapt in
pijlrichting open » afb. 107.
›Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken, tot het hoorbaar
vastklikt.
De maximale toelaatbare belasting van het brillenvak bedraagt 250 g.
VOORZICHTIG
■In het brillenvak geen warmtegevoelige voorwerpen opbergen - bij hoge bui-
tentemperaturen bestaat er gevaar voor beschadiging.
■Het vak moet worden gesloten voordat de wagen wordt verlaten en ver-
grendeld - gevaar door hinderen van de werking van het alarmsysteem.
Opbergvak aan bijrijderszijde
Afb. 108 Opbergvak openen / opbergvak sluiten en luchttoevoer bedie-
nen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
Het opbergvak is uitgerust met een binnenverlichting (die gaat branden bij het
openen van het vak), een pennen- en kaarthouder en een luchtrooster.
Opbergvak
›Om het opbergvak te openen in pijlrichting 1 aan greep A trekken en het
deksel in pijlrichting 2 klappen » afb. 108.
›Om te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in 3 zwenken, tot het hoor-
baar vastklikt.
Luchttoevoer
›Om te openen de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien » afb.
108.
›Om te sluiten de draaischakelaar tot de aanslag in stand draaien.
Als de luchttoevoer is geopend en de airconditioning is ingeschakeld, stroomt
gekoelde lucht in het opbergvak.
Als de luchttoevoer bij uitgeschakelde airconditioning wordt geopend, stroomt
aangezogen buitenlucht of interieurlucht in het opbergvak.
De maximale toelaatbare belasting van het opbergvak bedraagt 3 kg.
Opbergvak voor de paraplu
Afb. 109
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
›Om te openen in pijlrichting 1 op de greep drukken en het vak in pijlrichting
2 openklappen » afb. 109.
›Om het deksel te sluiten, dit tegen de pijlrichting in 2 zwenken tot het
hoorbaar vergrendelt.
99
Praktische uitrusting

Kledinghaken
Afb. 110
Kledinghaak
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
Op de middelste portierstijlen en aan de achterste grepen van de hemelbekle-
ding boven de achterportieren zitten kledinghaken » afb. 110.
De maximaal toegestane belasting van de betreffende haken bedraagt 2 kg.
ATTENTIE
■In de zakken van de opgehangen kledingstukken geen zware of scherpe
voorwerpen laten zitten - gevaar voor verwondingen.
■Voor het ophangen van kleding geen kledingbeugel gebruiken - gevaar
voor een beperking van de functionaliteit van de hoofdairbag resp. gevaar
voor verwondingen door de kledingbeugel.
■Let erop dat het zicht naar buiten niet wordt belemmerd door opgehan-
gen kledingstukken.
Opbergtassen aan de achterzijde van de voorstoelen
Afb. 111
Opbergtassen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
De opbergtassen zijn bedoeld voor het opbergen van bijvoorbeeld kaarten,
tijdschriften en dergelijke.
Klaptafel aan de rugleuning van de voorstoel
Afb. 112
Klaptafel uitklappen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
›Om uit te klappen in de horizontale stand de tafel in pijlrichting optillen » afb.
112.
›Door tegen de pijlrichting in te drukken de tafel weer in de verticale stand
klappen.
De maximaal toegestane belasting van de tafel bedraagt 10 kg.
ATTENTIE
■Tijdens het rijden moet de tafel omlaaggeklapt zijn - anders bestaat er ge-
vaar voor verwondingen.
■Geen breekbaar drinkgerei (bv. van glas, porselein) gebruiken. Bij een on-
geval kan dit tot letsel leiden.
■Nooit hete bekers in de bekerhouders plaatsen. Als de wagen rijdt, kan
hete drank worden gemorst - gevaar voor brandwonden!
100 Bediening

Opbergvak in de middenconsole achterin
Afb. 113
Opbergvak openen
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
›Om te openen aan het bovenste gedeelte van de uitsparing trekken en het
vak in pijlrichting openklappen » afb. 113.
›Om het vak te sluiten het deksel tegen de pijlrichting in zwenken.
In het opbergvak bevindt zich een dempingselement. Dit kan na het openen
van het opbergvak tot de aanslag worden verwijderd.
Skiluik
Afb. 114 Deksel openen: Vanuit passagiersruimte / vanuit bagageruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
›Om te openen vanuit de passagiersruimte de armsteun achterin gedeelte-
lijk omlaagklappen » pag. 91.
›Greep A in pijlrichting 1 trekken en het deksel in pijlrichting 2 omlaag-
klappen » afb. 114.
›Om te openen vanuit de bagageruimte het borgoog B in pijlrichting ver-
schuiven en het deksel met de armsteun naar voren klappen.
›Om te sluiten het deksel en de armsteun achterin tot de aanslag omhoog-
klappen, tot deze hoorbaar vastklikken.
Het deksel moet na het sluiten vergrendeld zijn. Zorg ervoor, dat het rode veld
boven het borgoog B niet zichtbaar is.
ATTENTIE
Het skiluik is uitsluitend bestemd voor het vervoeren van ski's, die zich in de
correct bevestigde skizak moeten bevinden.
Uitneembare skizak
Afb. 115 Band aantrekken / skizak vastzetten
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 94.
De uitneembare skizak (hierna zak) dient uitsluitend voor het vervoeren van
ski's en stokken (max. 4 paar).
Skizak en ski's opbergen
›De armsteun achterin en het deksel in de rugleuning naar beneden klappen
» afb. 114 op pag. 101.
›De lege zak zodanig in de opening plaatsen, dat het uiteinde met de ritsslui-
ting in de bagageruimte zit.
›De ski's met de punten naar voren en de stokken met de punten naar ach-
teren in de zak schuiven en de zak sluiten.
Zak en ski's bevestigen
›De trekband Avóór de bindingen stevig om de ski's vastmaken » afb. 115. De
band moet strak om de ski's zitten.
101
Praktische uitrusting

›De rugleuning van de middelste zitplaats achterin gedeeltelijk naar voren
klappen » pag. 90.
›De bevestigingsriem B door de opening in de rugleuning om de bovenzijde
van de rugleuning leiden.
›Vervolgens de rugleuning terugklappen, tot de grendelknop vergrendelt. Dit
controleren door aan de rugleuning te trekken.
›De bevestigingsriem B in het slot C steken tot hij hoorbaar vastklikt.
ATTENTIE
■Het totale gewicht van de vervoerde ski's mag niet meer dan 17 kg bedra-
gen.
■De ski's en de zak altijd veilig opbergen en vastmaken - anders bestaat
gevaar voor verwondingen resp. ongevallen!
Elektrische stopcontacten
Inleiding voor het onderwerp
ATTENTIE
■Niets op het dashboard leggen. Daarop neergelegde voorwerpen zouden
tijdens het rijden kunnen verschuiven en uw aandacht van de verkeerssitua-
tie afleiden - gevaar voor ongevallen!
■Verzeker u ervan dat tijdens het rijden geen voorwerpen in de bestuur-
dersvoetenruimte kunnen komen - gevaar voor ongevallen!
■Alle apparaten moeten tijdens het rijden veilig worden opgeborgen, zodat
deze bij een plotselinge remmanoeuvre of een ongeval niet door het interi-
eur kunnen slingeren - levensgevaar!
■De apparaten kunnen tijdens de werking warm worden – gevaar voor ver-
wondingen resp. brand!
■Onjuist gebruik van de stopcontacten en de elektrische accessoires kan
brand, brandwonden en andere zware verwondingen tot gevolg hebben.
■De 12 volt stopcontacten werken ook bij uitgeschakeld contact. Bij het
verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn (bv.
kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten.
VOORZICHTIG
Bij gebruik van 12 volt stopcontacten de volgende aanwijzingen in acht nemen.
■De stopcontacten mogen alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektri-
sche accessoires met een totale vermogensafname van maximaal 120 watt
worden gebruikt - anders bestaat gevaar voor beschadiging van de elektrische
installatie van de wagen.
■Bij stilstaande motor en ingeschakelde verbruikers wordt de accu ontladen!
■Voor het in- of uitschakelen van het contact en voor het starten van de mo-
tor de op de stopcontacten aangesloten apparaten uitschakelen - gevaar voor
beschadiging van de apparaten door spanningspieken.
12 volt stopcontact
Afb. 116 Afdekking van de 12 volt stopcontacten: In de middenconsole
voorin / in de bagageruimte
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 102.
›Vóór het gebruik de afdekking van het stopcontact verwijderen » afb. 116 -
of de afdekking van het stopcontact openen » afb. 116 - .
›De stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact steken.
102 Bediening

230 volt stopcontact
Afb. 117 Afdekking van het 230 volt stopcontact openklappen / 230 volt
stopcontact
Lees en bekijk eerst en op bladzijde 102.
Het 230 volt stopcontact heeft een kinderbeveiliging. Bij het insteken van de
stekker wordt de zekering ontgrendeld, het stopcontact wordt geactiveerd en
het controlelampje boven het stopcontact gaat groen branden (knippert het
rood, dan is het stopcontact gedeactiveerd).
Het stopcontact werkt bij draaiende motor (in stop-werking bij wagens met
start-stopsysteem) en tot ongeveer 10 minuten na het afzetten van de motor,
zolang er voor het afzetten van de motor een verbruiker op het stopcontact
was aangesloten (het controlelampje knippert groen).
›Om te gebruiken de afdekking van het stopcontact in pijlrichting openen
» afb. 117 en de stekker van de elektrische verbruiker in het stopcontact ste-
ken.
›Voordat de stekker van de elektrische verbruiker uit het stopcontact wordt
verwijderd, de afdekking van het stopcontact gedeeltelijk in pijlrichting
openklappen.
Een automatische deactivering van het stopcontact kan bijvoorbeeld om de
volgende redenen gebeuren.
▶Overmatige stroomsterkte.
▶Geringe laadtoestand van de accu.
▶Hoge stopcontacttemperatuur.
Als de oorzaken van de deactivering niet meer aanwezig zijn, kan het stopcon-
tact automatisch worden geactiveerd.
Als er geen automatische activering volgt, dan moeten de aangesloten appara-
ten van het stopcontact worden losgemaakt en na korte tijd weer worden aan-
gesloten.
ATTENTIE
■Let erop dat er geen vloeistof of vocht in het stopcontact terechtkomt -
levensgevaar! Als vocht in het stopcontact komt, moet het volledige stop-
contact droog zijn voordat dit weer kan worden gebruikt.
■De kinderbeveiliging van het stopcontact wordt bij het gebruik van adap-
ters en verlengkabels die onder spanning staan ontgrendeld - gevaar voor
verwondingen!
■Geen geleidende voorwerpen (bv. breinaalden) in de contacten van het
stopcontact steken – levensgevaar!
VOORZICHTIG
■Het stopcontact mag alleen voor de aansluiting van vrijgegeven elektrische
accessoires met een tweepins 230 volt stekker en een totale vermogensafna-
me van maximaal 150 watt worden gebruikt.
■De stekker van het elektrische apparaat moet tot de aanslag in het stopcon-
tact worden gestoken, anders kan de kinderbeveiliging worden ontgrendeld en
het stopcontact worden geactiveerd, maar wordt het elektrische apparaat
toch niet van spanning voorzien.
■Op het stopcontact geen lampen met neonbuizen aansluiten - gevaar voor
beschadiging van de lampen.
■Bij verbruikers met een eigen netvoeding (bv. notebooks) eerst de netvoe-
ding zelf, en pas daarna de verbruiker erop aansluiten.
Asbakken en sigarettenaansteker
Inleiding voor het onderwerp
De asbakken kunnen worden gebruikt voor het neerleggen van as, sigaretten,
sigaren en dergelijke.
ATTENTIE
Nooit hete of brandbare voorwerpen in de asbak leggen - brandgevaar!
103
Praktische uitrusting

Asbak
Afb. 118 Asbak verwijderen / openen / demonteren
Afb. 119
Asbakinzetstuk achter verwijde-
ren
Lees en bekijk eerst op bladzijde 103.
Uitneembare asbak
›De asbak in pijlrichting A verwijderen » afb. 118. Het aanbrengen gebeurt in
omgekeerde volgorde.
›Om de asbak te openen het bovenste dekselgedeelte in pijlrichting B draai-
en. Het sluiten gebeurt in omgekeerde volgorde.
›Om te demonteren het complete deksel in pijlrichting 1 tot de aanslag
draaien en in pijlrichting 2 verwijderen. Het monteren gebeurt in omge-
keerde volgorde.
Asbak met uitneembaar inzetstuk
›Om uit te nemen het inzetstuk van de asbak tot de aanslag openen, het in-
zetstuk bij C vastpakken en in pijlrichting eruit nemen » afb. 119.
Het aanbrengen gebeurt in omgekeerde volgorde.
Sigarettenaansteker
Afb. 120
Sigarettenaansteker
Lees en bekijk eerst op bladzijde 103.
›Om de aansteker te gebruiken, deze tot de aanslag indrukken en wachten
tot de gloeiende aansteker tevoorschijn springt » afb. 120.
›De gloeiende aansteker direct uitnemen, gebruiken en terug in het stopcon-
tact plaatsen.
ATTENTIE
■De sigarettenaansteker werkt ook bij uitgeschakeld contact. Daarom bij
het verlaten van de wagen nooit personen, die niet volledig zelfstandig zijn
(bv. kinderen), zonder toezicht in de wagen achterlaten - gevaar voor ver-
wonding, brand of beschadiging van het interieur.
■Voorzichtig bij het gebruik van de sigarettenaansteker - gevaar voor
brandwonden.
Let op
Het stopcontact van de sigarettenaansteker kan ook als 12 volt stopcontact
worden gebruikt.
Tablethouder
Inleiding voor het onderwerp
In de houder kunnen externe apparaten (bv. tablet, smartphone etc.) met een
grootte van min. 122 mm en max. 195 mm worden bevestigd.
De maximaal toegestane belasting van de houder bedraagt 750 g.
104 Bediening
Specyfikacje produktu
Marka: | Skoda |
Kategoria: | samochód |
Model: | Octavia (2018) |
Potrzebujesz pomocy?
Jeśli potrzebujesz pomocy z Skoda Octavia (2018), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą
Instrukcje samochód Skoda

23 Maja 2024

8 Maja 2024

6 Maja 2024

5 Maja 2024

4 Maja 2024

3 Maja 2024

3 Maja 2024
Instrukcje samochód
- samochód Peugeot
- samochód Citroën
- samochód Pioneer
- samochód Fiat
- samochód Honda
- samochód Audi
- samochód Volkswagen
- samochód Saab
- samochód Toyota
- samochód GEM
- samochód Opel
- samochód Kia
- samochód Dacia
- samochód Subaru
- samochód Ford
- samochód Tesla
- samochód BMW
- samochód Mini
- samochód Land Rover
- samochód Mazda
- samochód Vauxhall
- samochód Chrysler
- samochód Volvo
- samochód Suzuki
- samochód Hyundai
- samochód Smart
- samochód Jeep
- samochód Polaris
- samochód Mercedes-Benz
- samochód Lexus
- samochód MG
- samochód Alfa Romeo
- samochód Chevrolet
- samochód Jaguar
- samochód Maserati
- samochód Renault
- samochód Buick
- samochód Dodge
- samochód Infiniti
- samochód Acura
- samochód ACME
- samochód Cadillac
Najnowsze instrukcje dla samochód

2 Października 2024

2 Października 2024

2 Października 2024

2 Października 2024

21 Września 2024

21 Września 2024

21 Września 2024

13 Września 2024

24 Sierpnia 2024

17 Lipca 2024