Instrukcja obsługi Ducati M 695

Ducati Silnik M 695

Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Ducati M 695 (79 stron) w kategorii Silnik. Ta instrukcja była pomocna dla 17 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek

Strona 1/79
1
NL
Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
695
3
NL
Welkom bij de club van de Ducati-liefhebbers, u hebt een
bijzonder goede keuze gemaakt. Wij denken dat u deze
nieuwe Ducati niet alleen als dagelijks vervoermiddel zal
gebruiken, maar ook voor lange reizen. Ducati Motor Holding
S.p.A. wenst u dan ook veel rijplezier toe.
Omdat wij ons constant inspannen voor een steeds
betere service, raadt Ducati Motor Holding S.p.A. u aan
deze eenvoudige voorschriften zorgvuldig na te leven, met
name de voorschriften voor het inrijden van de motorfiets.
Alleen op die manier kunt u zeker altijd van uw Ducati
genieten.
Neem voor reparaties en advies contact op met een van onze
erkende servicecentra.
We hebben bovendien een informatiedesk in het leven
geroepen voor Ducati-liefhebbers en fans, zodat ze de
beschikking hebben over suggesties en handige tips.
Veel rijplezier!
Opmerkingen
Ducati Motor Holding S.p.A. kan niet aansprakelijk
worden gesteld voor eventuele fouten die zijn gemaakt
tijdens het samenstellen van deze gebruiks- en
onderhoudshandleiding. Alle informatie in deze handleiding
is bijgewerkt tot op de publicatiedatum. Ducati Motor
Holding S.p.A. behoudt zich het recht voor alle wijzigingen
aan te brengen die de technische evolutie van haar
producten noodzakelijk maakt.
Gebruik met het oog op de veiligheid, garantie,
betrouwbaarheid en waarde van uw Ducati motorfiets
alleen originele onderdelen van Ducati.
Opgelet
Deze handleiding maakt integraal deel uit van de
motorfiets en dient aan de nieuwe eigenaar te worden
overhandigd als de motor wordt verkocht.
4
N
L
Inhoud
Aanwijzingen van algemene aard 6
Garantie 6
Symbolen 6
Nuttige informatie voor veilig reizen 7
Rijden met volle bepakking 8
Identificatiegegevens van de motorfiets 9
Bedieningsorganen 10
Plaats van de bedieningsorganen voor het besturen van de
motorfiets 10
Bedieningspaneel 11
Functies van LCD-eenheden 13
Antidiefstalsysteem 16
Sleutels 16
Codekaart 17
Gashendelprocedure om het antidiefstalsysteem uit te
schakelen 18
De sleutels laten bijmaken 19
Startschakelaar en stuurvergrendeling 20
Linker stuurschakelaar 21
De koppelingshendel 22
Chokehendel 23
Rechter stuurschakelaar 24
Draaibare gasknop 25
Bedieningshendel van voorrem 25
Bedieningpedaal voor achterrem 26
Versnellingspedaal 26
De stand van het versnellingspedaal en het achterrempedaal
afstellen 27
Belangrijkste elementen en
mechanismen 28
Plaats op de motorfiets 28
Dop brandstoftank 29
Zadelslot en helmhouder 30
Zijstandaard 31
Regelknoppen achterste schokdemper 32
Gebruiksvoorschriften 34
Voorzorgsmaatregelen tijdens de inrijperiode van
de motorfiets 34
Controles vóór het starten 35
Starten van de motor 36
De motorfiets starten en ermee rijden 38
Afremmen 39
De motorfiets stilzetten 40
Brandstof tanken 40
Parkeren 41
Meegeleverde accessoires 42
5
NL
Belangrijkste gebruiks- en
onderhoudswerkzaamheden 43
Brandstoftank optillen 43
Vervangen van het luchtfilter 44
Het peil van koppeling- en remvloeistof controleren 45
Slijtage van remblokjes controleren 46
De scharnierpunten smeren 47
De gaskabel afstellen 48
Opladen van de accu 49
De spanning van de drijfketting controleren 50
De drijfketting smeren 51
Lampjes van lichten vervangen 52
Afstellen van koplamp 55
Banden 56
Controle motoroliepeil 58
Reinigen en vervangen van bougies 59
Algemene reiniging 60
Lange tijd buiten gebruik 61
Belangrijke waarschuwingen 61
Onderhoud 62
Geprogrammeerd onderhoudsplan: werkzaamheden die
door de dealer dienen te worden uitgevoerd 62
Geprogrammeerd onderhoudsplan: werkzaamheden die
door de klant dienen te worden uitgevoerd 65
Technische gegevens 66
Afmetingen (mm) 66
Gewicht 66
Tanken 67
Motor 68
Distributie 68
Prestaties 69
Bougies 69
Voeding 69
Remmen 70
Overbrenging 71
Frame 72
Wielen 72
Banden 72
Ophangingen 72
Uitlaatsysteem 73
Verkrijgbare kleuren 73
Elektrische installatie 73
Geheugensteuntje voor periodiek
onderhoud 77
6
N
L
Aanwijzingen van algemene
aard
Garantie
Voor uw eigen belang en voor de garantie en betrouwbaarheid
van dit product, raden wij nadrukkelijk aan een erkende Ducati
dealer te raadplegen voor alle handelingen die bijzondere
technische deskundigheid vereisen.
Ons uiterst gespecialiseerde personeel beschikt over alle
uitrustingen en machines die nodig zijn voor perfect
uitgevoerde reparaties en onderhoudsbeurten, waarbij
uitsluitend gebruik wordt gemaakt van originele onderdelen
van Ducati die altijd passen en garant staan voor een
motorfiets die perfect rijdt en lang meegaat.
Bij alle Ducati motorfietsen wordt een Garantieboekje
meegeleverd. De garantie is niet geldig voor motorfietsen
die worden gebruikt voor wedstrijden. Tijdens de
geldigheidsperiode van de garantie mag er geen enkele
component worden veranderd en mag er niets worden
gewijzigd of vervangen door andere, niet originele delen.
Overtreding hiervan heeft het onmiddellijk vervallen van de
garantierechten tot gevolg.
Symbolen
Ducati Motor Holding S.p.A. verzoekt u vriendelijk deze
gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen aandachtig door te
lezen om vertrouwd te raken met uw motorfiets. Neem in
geval van twijfel contact op met een erkende Ducati Dealer.
U zult de informatie uit deze handleiding goed kunnen
gebruiken tijdens uw reizen, waarvan Ducati Motor Holding
S.p.A. hoopt dat ze altijd even probleemloos en prettig
verlopen. Bovendien blijft uw motorfiets door de toepassing
van deze informatie blijvend goede prestaties leveren.
Deze handleiding bevat informatieve opmerkingen met een
bijzondere betekenis:
Opgelet
Het niet naleven van deze voorschriften kan gevaarlijke
situaties veroorzaken met ernstige verwondingen en zelfs
dodelijke afloop tot gevolg.
Belangrijk
Er bestaat kans op schade aan de motorfiets en/of de
componenten ervan.
Opmerkingen
Meer informatie over de uit te voeren werkzaamheden.
Alle richtingaanduidingen (links of rechts) gaan uit van de
rijrichting van de motorfiets.
7
NL
Nuttige informatie voor veilig reizen
Opgelet
Eerst lezen voordat u de motor gebruikt.
Vaak zijn ongevallen te wijten aan rijden zonder ervaring.
Rijd nooit zonder rijbewijs; om met deze motorfiets te rijden,
dient u in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
Leen de motor niet uit aan onervaren bestuurders of mensen
die geen geldig rijbewijs hebben.
Bestuurder en bijrijder dienen altijd gepaste kleding en een
veiligheidshelm te dragen.
Draag geen loshangende kleding die in de bedieningsorganen
klem kan blijven zitten of het zicht kan belemmeren.
Zet de motor nooit aan in een gesloten ruimte.
De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid of
binnen heel korte tijd zelfs dodelijke afloop tot gevolg
hebben.
Bestuurder en bijrijder dienen hun voeten tijdens het rijden
altijd op de voetsteunen te zetten.
Teneinde op elk willekeurig moment van richting te
veranderen of de rijstijl aan veranderingen in het wegdek aan
te passen moet de bestuurder altijd de handen aan het stuur
houden, terwijl de bijrijder zich altijd met beide handen aan
de betreffende handgrepen onder het zadel moet
vasthouden.
Leef de landelijk en plaatselijk geldende wettelijke
voorschriften na.
Leef altijd de snelheidsbeperkingen na waar deze zijn
aangeduid en rijd in elk geval nooit sneller dan zicht, wegdek
en verkeerssituatie toelaten.
Gebruik altijd en tijdig tevoren de richtingaanwijzers om aan
te duiden dat u van richting gaat veranderen of een andere
rijbaan kiest.
Zorg ervoor dat u altijd goed zichtbaar bent en rijd niet in de
“dode hoek” van de voertuigen die voor u rijden.
Rijd voorzichtig op kruispunten, bij het verlaten van privé-
terrein of parkeerplaats of als u de autoweg oprijdt.
Zet de motor altijd uit als u tankt en mors geen benzine op
de motor of op de uitlaatpijp.
Rook nooit tijdens het tanken.
Tijdens het tanken komen dampen vrij die schadelijk zijn voor
de gezondheid. Als brandstofdruppeltjes op uw huid of
kleren komen, was deze dan onmiddellijk af met water en
zeep en trek andere kleren aan.
Haal de sleutel altijd uit het contact als u de motor ergens
onbewaakt laat staan.
De motor, de uitlaatpijp en de geluidsdempers blijven nog
lang heet nadat de motor is uitgezet.
Opgelet
Het kan zijn dat het volledige uitlaatsysteem warm
blijft, ook nadat de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte
dus niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer
het voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen
(met inbegrip van hout, bladeren, enz.).
Parkeer de motorfiets zo, dat niemand ertegen kan stoten en
zet hem altijd op de zijstandaard.
Parkeer de motor nooit op een ondergrond die niet vlak en
recht of niet hard genoeg is, omdat de motorfiets hierop kan
omvallen.
10
N
L
Bedieningsorganen
Opgelet
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waar de
bedieningsorganen zitten die moeten worden gebruikt om te
kunnen rijden met de motorfiets. Lees de beschrijvingen
aandachtig door voordat u deze bedieningsorganen gebruikt.
Plaats van de bedieningsorganen voor
het besturen van de motorfiets (afb. 3)
1) Bedieningspaneel.
2) De startschakelaar en het stuurslot.
3) Linker stuurschakelaar.
4) Koppelingshendel.
5) Chokehendel.
6) Rechter stuurschakelaar.
7) Draaibare gasknop.
8) Bedieningshendel voorrem.
9) Koppelingspedaal.
10) Bedieningspedaal achterrem.
10
2
6
7
8
1
4
3
5
9
afb. 3
11
NL
Bedieningspaneel (afb. 4.1 en afb. 4.2)
1) Waarschuwingslampje groot licht (blauw).
Gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat het groot
licht is ingeschakeld.
2) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers
(groen).
Gaat branden en knippert zodra een van de
richtingaanwijzers wordt gebruikt.
3) Controlelampje brandstofreserve (geel).
Gaat branden als men de reserve-inhoud aanspreekt; er zit
nog ongeveer 3 liter benzine in de tank.
4) Waarschuwingslampje neutraal N (groen).
Gaat branden als de versnelling in zijn vrij staat.
5) Waarschuwingslampje motoroliedruk (rood).
Gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat er
onvoldoende motoroliedruk is. Het moet even branden als de
startschakelaar op ON wordt gezet, maar moet enkele
seconden nadat de motor is aangeslagen, weer uit gaan.
Soms kan dit lampje even gaan branden als de motor erg
heet is geworden, maar het moet uitgaan bij toename van
het toerental.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als dit waarschuwingslampje
blijft branden, omdat u dan kans loopt de motor te
beschadigen.
6) Waarschuwingslampje ambergeel
Dit begint te knipperen wanneer de motorfiets stilstaat
(antidiefstalsysteem actief); het wordt tevens gebruikt als
diagnoselampje ervan.
Opmerkingen
Met ingeschakeld antidiefstalsysteem blijft het lampje
24 uur knipperen en gaat daarna uit, terwijl het alarm actief
blijft.
14 2 53
6afb. 4.1
12
N
L
7) Waarschuwingslampje EOBD (ambergeel).
Dit gaat branden wanneer de motor vergrendeld is. Het gaat
na enkele seconden weer uit (normaliter 1,8 – 2 sec.).
8) Snelheidsmeter (km/uur).
Geeft de rijsnelheid aan.
a) LCD (1):
-Kilometerteller (km).
Geeft het totaal aantal gereden kilometers aan.
-Dagteller (km).
Geeft de afstand aan die is afgelegd sinds de laatste
reset of vanaf het moment waarop begonnen is de
brandstofreserve aan te spreken.
-Kilometerteller trip fuel.
Als het indicatielampje van de reserve brandt, geeft het
aan hoeveel kilometer er al is afgelegd met de
brandstofreserve.
9) Toerenteller (min-1).
Geeft het motortoerental per minuut van de motor aan.
b) LCD (2):
-Klok.
-Olietemperatuur
7
89
a
b
afb. 4.2
13
NL
Functies van LCD-eenheden
Als het voertuig wordt aangezet (sleutel van OFF op ON),
worden alle instrumenten gecontroleerd (wijzertjes, displays,
lampjes) zie (afb. 5 en afb. 6).
Functies van LCD-eenheid (1)
Door de knop (A, afb. 6) in te drukken terwijl de sleutel op ON
staat, wisselen de weergave van de dagteller en de totale
kilometerteller elkaar af. Als het lampje van de reserve actief
is, wordt afwisselend ook aangegeven hoeveel kilometer er
is afgelegd met de brandstofreserve (trip fuel-functie).
De dagteller resetten
Door de knop (A, afb. 6) langer dan 2 seconden in te drukken
tijdens de functie TRIP (dagteller), wordt het display (LCD 1)
op nul teruggesteld.
Functies van LCD-eenheid (2)
Door de knop (B, afb. 6) in te drukken terwijl de sleutel op ON
staat, verschijnt de tijd en olietemperatuur in beeld.
De tijd instellen
Druk de knop (B, afb. 6) minstens 2 seconden in, op het
display (2, afb. 6) wordt de tijd weergegeven.
De knop (A, afb. 6) indrukken om AM/PM in te stellen.
De toets (B) indrukken om over te gaan naar het instellen
van de tijd. Herhaaldelijk op toets (A) drukken om de tijd te
wijzigen. De toets (B) indrukken om over te gaan naar het
instellen van de minuten.
Op de toets (A) drukken om de minuten door te lopen;
door langer dan 5 seconden in te drukken kan er sneller
gewijzigd worden. Op de toets (B) drukken om de
tijdinstelling te verlaten.
x1000
min
Km/h
-1
OFF
afb. 5
CHECK
1A B 2
afb. 6
16
N
L
Antidiefstalsysteem
Voor een betere beveiliging tegen diefstal is het voertuig
uitgerust met een elektronisch antidiefstalsysteem dat de
motor blokkeert (IMMOBILIZER) en dat automatisch wordt
ingeschakeld, telkens wanneer het instrumentenpaneel
wordt uitgezet.
In elke sleutelhandgreep zit hiervoor een elektronisch
mechanisme, dat het signaal verwerkt dat wordt
uitgezonden telkens wanneer het voertuig wordt aangezet
door een speciale antenne in de stuurschakelaar. Dit signaal
is een “wachtwoord” dat varieert telkens wanneer de motor
wordt aangezet en dat wordt herkend door de elektronische
besturing, die naar aanleiding hiervan de motor aanzet.
Sleutels (afb. 7)
De motorfiets wordt geleverd met de volgende sleutels:
- 1 sleutel A (ROOD)
Deze “rode sleutel” is een onderhoudsinstrument dat deel
uitmaakt van het antidiefstalsysteem van uw motorfiets.
Deze bevat de “code” van het antidiefstalsysteem en is
niet bestemd voor het dagelijkse gebruik van uw motorfiets.
Uw Ducati-dealer zou u kunnen vragen hem te
verstrekken om bepaalde onderhoudswerkzaamheden uit te
kunnen voeren. Om veiligheidsredenen kan dit instrument
(rode sleutel) niet worden vervangen. Mocht hij nodig zijn
voor het onderhoud en u bent niet in staat deze sleutel te
leveren, dan moeten de regeleenheid van de motor,
het dashboard en het ontstekingsblok worden vervangen
en zijn de (hoge) kosten van deze vervangingen voor uw
rekening. Bewaar de “rode sleutel” op een veilige plaats.
- 2 sleutels B (ZWART)
Opgelet
Rond de rode sleutel A zit een rubberen bescherming,
die belet dat de sleutel in contact komt met de andere
sleutels, waardoor hij zich altijd in perfecte staat bevindt.
Haal deze bescherming er niet af, tenzij dit noodzakelijk is.
De B-sleutels zijn sleutels voor alledaags gebruikt;
deze dienen om
- het voertuig te starten;
- de tankdop open te maken;
- het zadel te vergrendelen.
De A-sleutel heeft dezelfde functies als de B-sleutels,
maar men kan er bovendien andere zwarte sleutels mee
wissen en herprogrammeren indien noodzakelijk.
BA
1
afb. 7
17
NL
Opmerkingen
Samen met de sleutels wordt ook een plaatje (1, afb. 7)
geleverd waarop het identificatienummer van de sleutels
staat.
Opgelet
Berg de sleutels en het plaatje niet samen op en
bewaar het plaatje (1, afb. 7) en de A-sleutel op een veilige
plaats.
Wij raden u bovendien aan slechts één van de zwarte
sleutels te gebruiken voor het starten van de motorfiets.
Codekaart
Bij de sleutels hoort ook de CODEKAART (afb. 8. met de
volgende gegevens: de elektronische code (A, afb. 9),
waarmee men de motor ontgrendelt als deze niet start
wanneer de sleutel op key-on wordt gezet.
Opgelet
De CODEKAART dient op een veilige plaats te worden
bewaard. Wij raden aan altijd de elektronische code die op de
CODEKAART staat bij de hand te hebben, voor het geval de
motor ontgrendeld dient te worden met behulp van de knop.
Met deze procedure kan de gebruiker, als het
antidiefstalsysteem problemen heeft, de motorblokkering
uitzetten, hetgeen wordt aangegeven door het ambergele
waarschuwingslampje EOBD (7, afb. 4.1).
Dit is uitsluitend mogelijk met de elektronische code
(electronic code) die op de codekaart staat.
A
afb. 9
afb. 8
18
N
L
Gashendelprocedure om het
antidiefstalsysteem uit te schakelen
1) De sleutel op ON zetten en de starthendel volledig
draaien en in deze stand houden.
Het EOBD-waarschuwingslampje (7, afb. 4.1) gaat
na een vastgelegde tijd van 8 seconden uit.
2) De starthendel loslaten zodra het EOBD-lampje uitgaat.
3) Voer vervolgens, om de motor te ontgrendelen,
de elektronische code in die vermeld staat op de
CODEKAART, die u bij aanschaf van de motorfiets door
de dealer overhandigd is. Het EOBD-lampje gaat nu
weer branden, maar knippert ditmaal.
Laat het EOBD-lampje (7, afb. 4.1) zò vaak knipperen als
het eerste cijfer van de geheime code aangeeft.
Draai de gasknop helemaal open: op deze manier
herkent de computerbesturing het cijfer en gaat het
EOBD-lampje 4 seconden lang branden.
Wanneer de gashendel niet bediend wordt, knippert het
EOBD-lampje 20 keer en blijft daarna permanent branden,
zodat de procedure vanaf punt (1) herhaald moet worden.
4) De starthendel loslaten zodra het EOBD-lampje uitgaat.
5) Herhaal de handelingen van punt 3 en 4 totdat alle cijfers
zijn ingevoerd.
6) Wanneer de juiste code is ingevoerd gaat bij het loslaten
van de gashendel het EOBD-lampje knipperen, hetgeen
betekent dat de motor ontgrendeld is.
Het controlelampje gaat na 4 seconden weer uit. Als de
code NIET correct is ingevoerd blijft het EOBD-lampje
branden en kan men de procedure vanaf punt (1), met
de sleutel in de stand OFF zo vaak herhalen als men dit
wenst.
Opmerkingen
Wordt de hendel eerder losgelaten dan vastgesteld,
dan gaat het lampje weer branden, moet de sleutel in de
stand OFF gezet worden en de fasen vanaf punt 1 herhaald
worden.
19
NL
Werkingsprincipe
Telkens als de schakelaarsleutel van ON op OFF wordt gezet,
blokkeert het beveiligingsysteem de motor. Bij het starten
van de motor, door de sleutel van OFF op ON te zetten:
1) als de code wordt herkend gaat het lampje (6, afb. 4.1)
op het instrumentenpaneel kort knipperen;
het beveiligingssysteem herkent de code in de sleutel en zet
de motorblokkering uit. Door op de knop START (3, afb. 14.1)
te drukken wordt de motor gestart;
2) Als het lampje (6, afb. 4.1) of het EOBD-lampje (7, afb. 4.1)
blijven branden, betekent dit dat de code niet is herkend.
In dit geval is het raadzaam de sleutel eerst op OFF en dan
weer op ON te zetten en indien de blokkering niet wordt
opgeheven met de andere zwarte sleutel proberen te starten.
Als de motor dan nog niet start, dient men contact op te
nemen met een erkende DUCATI dealer.
3) Als het lampje (6, afb. 4.1) blijft knipperen, betekent dit
dat het antidiefstalsysteem een signalering heeft gereset
(bijvoorbeeld met de gashendelprocedure). Als de sleutel op
OFF en dan weer op ON wordt gezet, moet het lampje van
het systeem weer normaal gaan werken (zie punt 1).
Opgelet
Zware stoten kunnen de elektronische componenten
in de sleutel beschadigen.
Gebruik altijd dezelfde sleutel tijdens de procedure. Als u
verschillende sleutels gebruikt, kan het zijn dat het systeem
de sleutelcode niet herkent.
De sleutels laten bijmaken
Als de klant duplicaten van de sleutels nodig heeft, dient
hij zich tot de technische servicecentra van DUCATI te
wenden en alle sleutels die hij nog in zijn bezit heeft mee
te nemen, samen met de CODEKAART.
De servicedienst van DUCATI programmeert (tot een
maximum van 8 sleutels) alle nieuwe en oude sleutels.
Het kan zijn dat de technische service van DUCATI de
klant verzoekt te bewijzen dat hij de rechtmatige eigenaar
van het voertuig is.
Sleutels die niet worden voorgelegd voor de
programmaprocedure, worden uit het geheugen gewist,
zodat sleutels die eventueel verloren zijn geraakt, niet meer
kunnen worden gebruikt om de motor te starten.
Opmerkingen
Als de motor van eigenaar verandert, dienen hem
alle sleutels en de CODEKAART te worden overhandigd.
20
N
L
Startschakelaar en stuurvergrendeling
(afb. 10)
Deze zit vóór de brandstoftank en heeft vier standen:
A) ON: activeert de functie voor het inschakelen van
verlichting en motor;
B) OFF: deactiveert de functie voor het inschakelen van
verlichting en motor;
C) LOCK: blokkeert de stuurinrichting;
D) P: parkeerlichten en stuurvergrendeling.
Opmerkingen
Om de contactsleutel in deze laatste twee standen te
zetten, dient men de sleutel in het contact te steken en
vervolgens om te draaien. De sleutel kan uit het contact
worden getrokken in de standen (B), (C) en (D).
D
C
BA
afb. 10
21
NL
Linker stuurschakelaar (afb. 11)
1) Stuurkolomschakelaar, keuzebediening verlichting, met
twee standen:
stand = dimlicht aan;
stand = groot licht aan.
2) Schakelaar = richtingaanwijzer met drie standen:
middelste stand = uitgeschakeld;
stand = links afslaan;
stand = rechts afslaan.
Om de richtingaanwijzer uit te schakelen, eenmaal op de
bedieningshendel drukken die zich nu weer in het midden
bevindt.
3) Schakelaar = claxon.
4) Schakelaar = met groot licht signaal geven.
1
2
3
4
afb. 11
22
N
L
De koppelingshendel (afb. 12)
Als de koppelingshendel (1) wordt ingetrokken wordt
de transmissie van de motor naar de koppeling en dus
naar het aandrijfwiel, onderbroken. Het gebruik van de
koppelingshendel is heel belangrijk in alle rijfasen, maar
vooral tijdens de startfase.
Belangrijk
Als u de koppelingshendel op een correcte manier
gebruikt, gaat de motor langer mee en voorkomt u
beschadigingen aan de transmissiedelen.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de standaard
uitgeklapt is en de versnelling in zijn vrij staat, of als de
koppelingshendel is ingetrokken en de motor in versnelling
staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt zijn).
1
afb. 12
23
NL
Chokehendel (afb. 13 )
De chokehendel dient om te starten met een koude motor
en meer benzine toe te voeren voor een groter stationair
toerental.
Standen van de chokehendel:
A) = niet geactiveerd;
B) = volledig geactiveerd;
De hendel kan op tussenstanden worden gezet om de motor
geleidelijk aan warm te laten lopen (zie pag. 36).
Belangrijk
Gebruik de chokehendel niet als de motor warm is.
Niet rijden met ingeschakelde choke.
A
B
afb. 13
25
NL
Draaibare gasknop (afb. 14.2)
Met de draaibare knop (1) op de rechterkant van het stuur
worden de gaskleppen van het smoorklephuis geopend.
Als de knop wordt losgelaten, keert deze automatisch
terug in de oorspronkelijke minimumstand.
Bedieningshendel van voorrem (afb. 14.2)
Als men de hendel (2) in de richting van de draaiknop trekt,
remt men met de voorrem. Lichtjes trekken is voldoende
omdat dit mechanisme hydraulisch werkt.
Opgelet
Raadpleeg alvorens deze bedieningsorganen te
gebruiken de aanwijzingen op pag. 38.
2
1
afb. 14.2
26
N
L
Bedieningpedaal voor achterrem (afb. 15)
Om met de achterrem te remmen, trapt men het pedaal (1)
met de voet in.
Dit remsysteem werkt hydraulisch.
Versnellingspedaal (afb. 16)
Het versnellingspedaal heeft een tussen-ruststand N met
automatische terugkeer en twee bewegingen:
naar onder = de pedaal indrukken voor de 1e versnelling en
om terug te schakelen. Hierdoor gaat het controlelampje N
op het instrumentenpaneel uit;
naar boven = het pedaal omhoog laten komen om de 2e en
respectievelijk 3 e, 4e, 5e en 6e versnelling in te schakelen.
Elke pedaalstand bedient telkens 1 versnelling.
1afb. 15
1
2
3
4
5
6
N
afb. 16
27
NL
De stand van het versnellingspedaal en
het achterrempedaal afstellen
De stand van de bedieningspedalen van de versnelling en de
achterrem ten opzichte van de voetsteunen kan aan de
behoeften van elke bestuurder worden aangepast.
De stand van de versnellingshendel op de volgende manier
wijzigen:
blokkeer de stang (1) en haal de contramoeren (2) en (3) los.
Opmerkingen
De moer (2) is voorzien van linkse schroefdraad.
Draai de stang (1) met behulp van een steeksleutel zodanig
tot het versnellingspedaal in de gewenste stand staat.
Draai beide contramoeren vast.
De stand van de achterremhendel op de volgende manier
wijzigen:
De contramoer (4) losdraaien.
Aan de schroef (5) voor het afstellen van de slag van het
pedaal draaien, totdat deze in de gewenste stand staat.
De contramoer (4) vastdraaien.
Met de hand op het pedaal controleren of er een speling van
ong. 1,5÷2 mm op zit voordat u ermee remt.
Als de speling niet correct is, past u de lengte van het
pompstangetje op de volgende manier aan:
De contramoer (6) op het pompstangetje losdraaien.
Het stangetje op het gaffeltje (7) vastdraaien voor meer
speling en losdraaien voor minder speling.
De contramoer (6) vastdraaien en de speling opnieuw
controleren.
2
1
3
afb. 17
5
4
7
6
afb. 18
28
N
L
Belangrijkste elementen en
mechanismen
Plaats op de motorfiets (afb. 19)
1) Dop brandstoftank.
2) Zadelslot.
3) Pen voor kabeltje helmhouder.
4) Handgreep voor bijrijder.
5) Zijstandaard.
6) Achteruitkijkspiegeltjes.
7) Regelknoppen schokdemper achter.
8) Stang ondersteuning brandstoftank.
9) Verankeringshendel brandstoftank.
10) Katalysator
1
9
7
8
2
3
5
4
6
10
afb. 19
29
NL
Dop brandstoftank (afb. 20)
Openen
Het dekseltje (1) openmaken en de sleutel in het slot steken.
De sleutel 1/4 slag naar rechts draaien om het slot te openen.
De dop optillen.
Sluiten
De dop sluiten met de sleutel en hem goed op zijn plaats
aanbrengen. De sleutel naar links draaien totdat het slot weer
in zijn oorspronkelijke stand staat en de sleutel eruit halen.
Het dekseltje (1) op het slot sluiten.
Opmerkingen
De dop kan alleen worden gesloten als de sleutel in het
slot steekt.
Opgelet
Telkens na het tanken (zie pag. 38) dient men te
controleren of de dop perfect op zijn plaats zit en goed
gesloten is.
1
afb. 20
30
N
L
Zadelslot en helmhouder
Openen
Steek de sleutel in het slot en draai hem naar rechts om
het zadel van het frame te verwijderen. Trek het zadel naar
achteren om de bevestigingen aan de voorkant los te maken.
Achterin de ruimte onder het zadel bevindt zich het
kabeltje voor het opbergen van de helm (1) (zie pag. 40).
Steek het kabeltje door de helm en steek het uiteinde ervan
in de pen (2). Laat de helm ophangen en bevestig het zadel
weer.
Opgelet
Dit systeem dient voor het veilig opbergen van de helm
wanneer de motorfiets geparkeerd is. Laat de helm niet
hangen tijdens het rijden; dit kan hinderen bij het sturen van
de motorfiets, waardoor u het risico loopt de macht over het
stuur te verliezen.
Sluiten
Zorg ervoor dat alle voorwerpen in de ruimte onder het zadel
goed opgeborgen en bevestigd zijn. Schuif de voorkant van
de zadelonderkant onder de framebuis en duw daarna achter
op het zadel, tot u het zadelslot hoort klikken. Controleer of
het zadel stevig aan het frame is bevestigd en haal de sleutel
uit het slot.
1
2
afb. 22
afb. 21
31
NL
Zijstandaard (afb. 23)
Belangrijk
Voordat u de zijstandaard gebruikt, controleert u of
het oppervlak waarop u hem wenst te zetten stevig en vlak
genoeg is.
Op zachte grond, kiezelsteen, door de zon verhit asfalt enz.
bestaat de mogelijkheid dat de geparkeerde motor omvalt.
Als u op een helling parkeert, zet het achterwiel dan altijd in
de dalende richting van de helling.
Om de zijstandaard open te klappen, drukt u met uw voet
(terwijl u beide handen op het stuur van de motorfiets houdt)
tegen de standaard (1) en duwt u deze helemaal uit. Laat de
motorfiets naar links overhellen om de standaard op de grond
te zetten.
Opgelet
Niet op de motor blijven zitten als deze op de
zijstandaard geparkeerd is.
Om de zijstandaard in de “ruststand” in te klappen
(horizontaal) laat men de motorfiets naar rechts hellen
en duwt men tegelijkertijd de standaard met de voet naar
boven (1).
Opmerkingen
Wij raden aan regelmatig te controleren of het systeem
waarmee de standaard in zijn ruststand blijft zitten (twee in
elkaar gedraaide trekveren) en de veiligheidssensor (2) goed
functioneren.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de standaard
uitgeklapt is en de versnelling in zijn vrij staat, of als de
koppelingshendel is ingetrokken en de motor in versnelling
staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt zijn).
2
1
afb. 23
32
N
L
Regelknoppen achterste schokdemper
Er zitten regelknoppen aan de buitenkant van de achterste
schokdemper, waarmee de ligging van de motorfiets kan
worden aangepast aan de lading.
De regelknop (1) aan de rechterkant ter hoogte van het punt
waar de schokdemper aan de onderkant van de achtervork is
bevestigd, regelt de hydraulische schokdemping tijdens de
uit-beweging.
Door de regelknop (1) naar rechts te draaien, verhoogt men
de rem H; naar links vermindert deze S.
STANDAARD afstelling:
vanuit geheel gesloten stand de volgende componenten
losdraaien (naar rechts) stelknop (1) 18 klikken.
De twee schroefringen (2) op de bovenkant van de
schokdemper regelen de voorspanning van de veer aan de
buitenkant.
Om de voorspanning van de veer te wijzigen, draait u eerst
aan de bovenste ring. Vervolgens draait u de onderste ring
losser of vaster voor een grotere of kleinere voorspanning.
STANDAARD lengte van de voorbelaste veer op de
schokdemper: 157 mm.
Opgelet
Gebruik een haaksleutel om aan de stelring van de
voorspanning te draaien. Draai uiterst voorzichtig om uw
hand niet te verwonden doordat u stoot tegen andere delen
van de motor indien de “haak” van de sleutel tijdens het
draaien onverwachts uit de ring schiet.
2
2
1
afb. 24
33
NL
Opgelet
De schokdemper bevat gas onder hoge druk,
hetgeen ernstige problemen kan veroorzaken als
onervaren personen hem demonteren.
Tijdens het rijden met bijrijder en bagage moet de
voorbelasting van de veer van de achterste schokdemper
maximaal zijn, teneinde het dynamisch rijgedrag van de
motor te optimaliseren en veranderingen in het wegdek het
hoofd te bieden. Het kan zijn dat hiervoor aanpassing van de
afstelling van de hydraulische rem in uit-beweging nodig is.
34
N
L
Gebruiksvoorschriften
Voorzorgsmaatregelen tijdens de
inrijperiode van de motorfiets
Maximum draaisnelheid (afb. 25)
Voorgeschreven draaisnelheid tijdens inrijden en normaal
rijden:
1) Tot 1000 km;
2) Van 1000 tot 2500 km.
Tot 1000 km
Tijdens de eerste 1000 km dient men de toerenteller in het
oog te houden: dit zijn de snelheden die absoluut niet mogen
worden overschreden:
5.500÷6.000 min-1.
Tijdens de eerste inrij-uren van de motor verdient het
aanbeveling de belasting en het toerental voortdurend te
wijzigen, binnen de voorgeschreven limieten.
Bijzonder goed hiervoor geschikt zijn wegen met veel
bochten en hellingen waarop de motor, de remmen en de
ophangingen goed kunnen inlopen.
Voorzichtigheid is geboden tijdens de eerste 100 km, met
name tijdens het remmen: niet bruusk en lang remmen om
het wrijvingsmateriaal op de remblokjes de kans te geven
gelijkmatig “af te slijten”.
Om alle mechanische delen tegelijkertijd de kans te geven
hun bewegingen op elkaar af te stemmen en de belangrijkste
motororganen nooit in gevaar te brengen, raden wij aan niet
te bruusk op te trekken en de motor niet te lang op het
hoogste toerental te laten draaien, vooral niet op hellingen.
Wij raden bovendien aan de ketting vaak te controleren en
indien nodig te smeren.
Van 1000 tot 2500 km
Men kan de prestaties van de motor nu gaan opdrijven,
maar nooit boven 7.000 min-1.
1.000 ÷ 2.500 Km
1.000 Km
afb. 25
35
NL
Belangrijk
Tijdens de inrijperiode dient men het
onderhoudsprogramma stipt na te leven en de
garantiecontroles die in het boekje staan te laten uitvoeren.
Het niet naleven van deze voorschriften ontheft Ducati
Motor Holding S.p.A. van elke vorm van aansprakelijkheid
voor eventuele schade aan de motor en de levensduur ervan.
De motor gaat langer mee als u dit voorschrift naleeft,
waardoor de noodzaak tot reviseren en afstellen vermindert.
Controles vóór het starten
Opgelet
Als u de motor niet inspecteert voordat u vertrekt, kan
hij zwaar beschadigd raken en lopen bestuurder en bijrijder
kans op ernstige verwondingen.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende punten te
controleren:
Brandstof in de tank
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit. Eventueel
bijtanken (pag. 40).
Controleren hoeveel olie er in de motor zit
Controleren via het kijkglas hoeveel olie er in het oliecarter zit.
Eventueel bijvullen (pag. 58).
Rem- en koppelingvloeistof
Controleren hoeveel vloeistof er in elk reservoir zit.
Staat van de banden
De druk en de slijtage van de banden controleren (pag. 56).
De bedieningsorganen
Controleren of de hendels en pedalen van remmen,
koppeling, gas en versnelling correct werken.
Lampen en waarschuwingssignalen
Controleren of de lampen voor verlichting en signalering goed
werken en of de claxon goed functioneert. Als de lampen
doorgebrand zijn, dient u deze te vervangen (pag. 52).
Sloten
Controleer de sluitdop van de benzinetank en het zadelslot.
Standaard
Controleer of de standaard goed opent en sluit en op de
goede plaats blijft zitten (pag. 31).
Opgelet
In geval van onregelmatigheden het vertrek uitstellen
en contact opnemen met een erkende DUCATI dealer.
36
N
L
Starten van de motor
Opmerkingen
Om een reeds warme motor aan te zetten, volgt u de
procedure voor “Hoge omgevingstemperatuur”.
Opgelet
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent die u
nodig hebt tijdens het rijden.
Normale omgevingstemperatuur
(tussen 10 °C/50 °F en 35 °C/95 °F):
1) Zet de startschakelaar in de stand ON (afb. 26).
Controleren of het groene lampje neutraal N en het rode
lampje op het instrumentenpaneel branden.
Belangrijk
Het oliedruklampje moet enkele seconden nadat de
motor is aangeslagen, weer uit gaan (pag. 11).
Opgelet
De zijstandaard moet ingeklapt zijn (ruststand,
horizontaal), omdat anders de veiligheidssensor het starten
onmogelijk maakt.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de standaard
uitgeklapt is en de versnelling in zijn vrij staat, of als de
koppelingshendel is ingetrokken en de motor in versnelling
staat (in dit geval moet de standaard ingeklapt zijn).
2) De chokehendel in stand (B, afb. 28) zetten.
3) Controleren of de stopknop (1, afb. 27) op (RUN)
staat; daarna de startknop (2, afb. 27) indrukken.
Dit model is uitgerust met een bekrachtigd startmechanisme.
U schakelt dit startmechanisme in door de knop (2) in te
drukken en onmiddellijk weer los te laten. Zodra de knop (2)
wordt ingedrukt, voert de motor automatisch een startpoging
uit waarvan de duur afhankelijk is van de temperatuur van de
motor. Zodra de motor is gestart, schakelt het systeem de
startmotor uit. Als de motor niet start, dient men minstens
2 seconden te wachten alvorens de startknop (2) opnieuw in
te drukken.
afb. 26
37
NL
Het voertuig moet spontaan starten, zonder gas te geven.
Opmerkingen
Als de accu leeg is, belet het startsysteem de
inwerkingstelling van de startmotor.
4) De starthendel in de richting van de verticale stand
verplaatsen (A) om de motor op een toerental te brengen van
ongeveer 1.400÷1.500 min-1.
Belangrijk
De motor niet op een hoog toerental brengen als deze
koud is. Wachten tot de olie warm is en alle punten heeft
gesmeerd die dit nodig hebben.
5) Naarmate de motor opwarmt, de starthendel geleidelijk
aan in verticale stand (A, afb. 28) zetten. De vanuit thermisch
oogpunt op toeren gebrachte motor moet nu zonder hulp van
de choke met minimaal toerental draaien.
Hoge omgevingstemperatuur (boven 35 °C/9F):
De startprocedure is hetzelfde als voor een “Normale
omgevingstemperatuur”, maar zonder gebruik van de choke.
Lage omgevingstemperatuur (onder de 10 °C/50 °F):
De startprocedure is hetzelfde als voor een “Normale
omgevingstemperatuur”, maar de motor mag ongeveer
maximaal 5 minuten warmdraaien (punt 5).
1
2afb. 27
A
B
afb. 28
38
N
L
De motorfiets starten en ermee rijden
1) De koppelingshendel intrekken.
2) Met de punt van uw voet en een besliste beweging de
versnellingshendel induwen om deze in de eerste
versnelling te zetten.
3) Gas geven met de gashendel, tegelijkertijd langzaam de
koppelingshendel loslaten; de motorfiets begint te rijden.
4) De koppelingshendel helemaal loslaten en gas geven.
5) Om over te schakelen naar een hogere versnelling, de
gashendel helemaal sluiten voor een lager toerental, de
koppelingshendel intrekken, het versnellingspedaal naar
boven duwen en de koppelingshendel loslaten.
Op de volgende manier schakelt u terug naar een lagere
versnelling: de gashendel loslaten, koppelingshendel
intrekken, even gas geven om alle tandwielen te
synchroniseren, terugschakelen naar een lagere versnelling
en de koppelingshendel loslaten.
De hendels dienen correct en op het juiste moment te
worden bediend: op een helling, wanneer de motor snelheid
mindert, dient u onmiddellijk naar een lagere versnelling terug
te schakelen. Doet u dit niet, dan brengt u het hele voertuig
(en niet alleen de motor) in moeilijke bedrijfsomstandigheden.
Belangrijk
Niet bruusk gas geven: u kunt de motor ermee
“verzuipen” of de transmissiedelen forceren. Laat de
koppeling niet uit staan tijdens het rijden: dit kan tot
oververhitting en dus overmatige slijtage van alle
wrijvingsorganen leiden.
39
NL
Afremmen
Op tijd vertragen, terugschakelen om op de motor te
remmen en vervolgens remmen met beide remmen.
Voordat de motor stilstaat, de koppelingshendel intrekken
om te voorkomen dat de motor plots afslaat.
Opgelet
Het gebruik van slechts een enkele rem verlaagt het
remvermogen van uw motorfiets. Rem niet te bruusk en niet
te hard; de wielen kunnen hierdoor blokkeren, waardoor u
mogelijk de macht over uw motorfiets verliest. Als het regent
of wanneer men over glad wegdek rijdt, is het remverhogen
aanzienlijk minder. Rem in deze gevallen zachtjes en
voorzichtig. Door plotselinge bewegingen te maken, kan het
zijn dat u de macht over het voertuig verliest.
Op lange en steile dalingen is het beter de motorrem te
gebruiken, terug te schakelen en de remmen afwisselend
en kort te gebruiken: door voortdurend remmen wordt
het wrijvingsmateriaal oververhit en vermindert het
remvermogen drastisch. Lagere bandenspanning dan
voorgeschreven vermindert het remvermogen, de
hanteerbaarheid en de wegligging van de motorfiets.
40
N
L
De motorfiets stilzetten
Snelheid verminderen, terugschakelen en de gashendel
loslaten. Naar de eerste versnelling terugschakelen en dan
de versnelling in de neutrale stand zetten. Remmen en
stoppen van de motorfiets. De motor uitzetten door de
sleutel op OFF te zetten (pag. 20).
Belangrijk
Laat bij uitgeschakelde motor de sleutel niet op ON
staan, ter voorkoming van schade aan de elektrische
componenten.
Brandstof tanken
Niet te veel brandstof in de tank laten lopen. Het brandstofpeil
moet onder de vulopening in de holte van de dop blijven
(afb. 30).
Opgelet
Gebruik loodarme brandstof met een oorspronkelijk
octaangetal van minstens 95.
Er mag geen benzine in de dopholte blijven staan.
afb. 29
afb. 30
41
NL
Parkeren
De stilstaande motor op de zijstandaard zetten (zie pag. 31).
Het stuur helemaal naar links draaien en de sleutel op LOCK
zetten om diefstal te voorkomen.
Als U in een garage of in een andere ruimte parkeert,
controleer dan of deze goed geventileerd is en de motor niet
te dicht bij warmtebronnen staat.
In geval van nood kunt u de parkeerlichten laten branden
door de sleutel in de stand P te zetten.
Belangrijk
Laat de sleutel niet te lang in de stand P staan, want
het kan zijn dat de accu dan leegloopt. Laat de sleutel nooit
op een onbewaakt voertuig steken.
Opgelet
Het kan zijn dat het volledige uitlaatsysteem warm
blijft, ook nadat de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte
dus niet aan met uw lichaam, pas goed op en parkeer
het voertuig niet in de buurt van ontvlambare materialen
(met inbegrip van hout, bladeren, enz.).
Opgelet
Sloten of vergrendelingssystemen die beletten dat
de motor kan worden verplaatst (bijv. schijfremsloten,
kettingtandwielsloten, enz.) zijn bijzonder gevaarlijk en
kunnen motor, bestuurder en bijrijder in gevaar brengen.
afb. 31
42
N
L
Meegeleverde accessoires (afb. 32)
In de ruimte onder het zadel bevinden zich:
de handleiding voor gebruik en onderhoud;
een kabeltje voor het ophangen van de helm;
een gereedschapstas voor de standaard onderhouds- en
controlewerkzaamheden.
Om bij deze ruimte te kunnen moet het zadel worden
verwijderd (pag. 30) en moet het beschermdeksel (1)
worden weggehaald door de speciale schroef (2) los te
draaien met een munt.
De gereedschapstas (afb. 33)
bevat:
3) een zeskantsleutel voor de bougies;
4) een pen voor de bougiesleutel;
5) een dubbele schroevendraaier;
6) een kabeltje voor opbergen van de helm.
1
2afb. 32
6
34
5
afb. 33
44
N
L
Vervangen van het luchtfilter
Het luchtfilter moet vervangen worden volgens de gegevens
in de tabel met het periodieke onderhoud die te vinden is in
het Garantieboekje. Om het filterhuis te verwijderen moet de
brandstoftank worden opgetild (pag. 43).
Maak de bevestigingslipjes (1) los, waarmee het deksel aan
beide kanten van het filterhuis bevestigd is en verwijder het
deksel (2, afb. 36).
Verwijder de filterpatroon (3, afb. 37). en breng een nieuwe
aan.
Belangrijk
Met een vervuild filter vindt er minder luchttoevoer
plaats, waardoor het brandstofverbruik toeneemt, het
motorvermogen afneemt en er aanslag ontstaat op de
bougies.
Gebruik de motor niet zonder filter; onzuivere luchtdeeltjes
kunnen schade aan de motor veroorzaken.
Plaats het filter, zoals afgebeeld, op correcte wijze in het
filterhuis en breng tevens alle verwijderde delen weer aan.
Belangrijk
Bij regelmatig rijden op stoffig of vochtig wegdek dient
het filter vaker vervangen te worden dan vermeld staat in
de periodieke onderhoudstabel in het Garantieboekje.
1
2
afb. 36
3
afb. 37
45
NL
Het peil van koppeling- en remvloeistof
controleren (afb. 38)
Het peil mag niet onder het streepje MIN op de betreffende
tanks dalen.
Als er te weinig vloeistof in zit, kan er lucht in de leidingen
komen en werkt het systeem niet meer naar behoren.
Laat de vloeistof of olie door een erkende Ducati dealer
bijvullen of vervangen op de in de onderhoudstabel van het
garantieboekje voorgeschreven tijdstippen.
Belangrijk
Om de 4 jaar is het raadzaam alle leidingen te laten
vervangen.
Koppelingsysteem
Als er te veel speling op de koppelingshendel zit en de motor
schokt of slaat af bij het schakelen, betekent dit dat er
waarschijnlijk lucht in de leiding van het koppelingsysteem zit.
Neem contact op met een erkende Ducati dealer om de
leiding te laten controleren en/of het systeem te laten
ontluchten.
Opgelet
Naarmate de koppelingplaten slijten, staat het peil van
de koppelingolie hoger: giet er dus nooit meer in dan de
voorgeschreven hoeveelheid (3 mm boven het minimumpeil).
afb. 38
46
N
L
Remsysteem
Als er teveel speling op de rempedaal of remhendel zit, ook
al zijn de remblokjes in goede staat, dient u contact op te
nemen met een erkende Ducati dealer voor controle van het
remsysteem en eventuele ontluchting van de leiding.
Opgelet
Remvloeistof en koppelingolie zijn schadelijk voor
kunststof en gelakte delen, zorg dus dat hier geen vloeistof
op valt.
Hydraulische olie is bijtend en kan schade en verwondingen
veroorzaken.
Meng geen verschillende kwaliteiten met elkaar.
Controleer of alle pakkingen en dichtingen perfect afsluiten.
Slijtage van remblokjes controleren (afb. 39)
Voorrem
Om de remblokjes te kunnen controleren zonder de klauw
te demonteren, zitten op alle blokjes slijtagegroeven. Op een
goed werkend remblokje moeten de groeven goed zichtbaar
zijn.
Achterrem
De dikte van het wrijvingsmateriaal op elk remblokje moet
minstens 1 mm bedragen.
Belangrijk
Neem voor het vervangen van de remblokjes contact
op met een erkende Ducati dealer.
afb. 39
47
NL
De scharnierpunten smeren
Regelmatig de huls van start- en chokekabel controleren.
Deze mag nergens platgedrukt zijn en er mogen geen
scheurtjes in de kunststof buitenkant zitten. Controleer met
de starter of de kabels vlot bewegen in de buitenkabel: als ze
haperen of stroef bewegen, dienen ze te worden vervangen
bij een erkende Ducati dealer.
Smeer het uiteinde van de kabels van alle flexibele
bedieningsorganen preventief in met SHELL Advance
Grease of
Retinax LX2.
Voor wat de gashendel betreft is het raadzaam de twee
bevestigingsschroeven (1, afb. 40) te verwijderen en
kabeluiteinde en spindel te smeren.
Opgelet
Sluit de hendel voorzichtig en vergeet niet de kabels in
de spindel te steken.
Het deksel monteren en de schroeven (1) vastzetten met
een koppel van 1,8 Nm.
Voor een optimaal in- en uitklappende zijstandaard dient deze
eerst zorgvuldig te worden schoongemaakt en dan op alle
wrijvingspunten te worden ingevet met vet van het type
SHELL Alvania R3.
1
afb. 40
48
N
L
De gaskabel afstellen
In elke stuurstand moet de starthendel een vrije slag hebben,
gemeten op de omtrek van de rand van de hendel, van
2÷4 mm. Stel, indien nodig, af met de betreffende
regelknop (1, afb. 41) die in de buurt van de hendel zit.
1
afb. 41
49
NL
Opladen van de accu (afb. 42)
Voor het opladen is het raadzaam de accu uit de motorfiets
verwijderen.
Maak eerst de negatieve zwarte pool () los, en dan de
positieve rode (+) pool.
Maak de blokkeringen (1) los en verwijder de accu.
Opgelet
De accu brengt explosieve gassen voort: houd hem uit
de buurt van warmtebronnen.
Laad de accu op in een goed geluchte ruimte.
Sluit de kabeltjes van de acculader aan op de betreffende
polen: de rode aan de positieve (+), de zwarte aan de
negatieve () pool.
Belangrijk
Sluit de accu aan op de acculader alvorens deze in te
schakelen, ter voorkoming van vonkvorming bij de
accuklemmen, hetgeen ontbranding van de gassen in de
accucellen kan veroorzaken.
Maak altijd eerst de rode pluspool vast.
Opgelet
Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
Laat de accu ongeveer 5÷10 uur tot 1 A opladen.
1
-
+
afb. 42
50
N
L
De spanning van de drijfketting
controleren
Laat het achterwiel langzaam draaien om de positie te vinden
waarin de ketting het meest gespannen is.
Duw, met de motorfiets op de zijstandaard, de ketting met
een vinger omhoog, ter hoogte van de middellijn van de vork.
Het onderste gedeelte van de ketting moet een uitslag van
25÷27 mm maken (afb. 43).
Om de spanning af te stellen moet de moer (1, afb. 44) van
de wielspil worden losgedraaid, en moet de schroef (2) aan
beide kanten van de vork in dezelfde mate met de klok mee
worden gedraaid om de spanning te verhogen, of worden
losgedraaid om de spanning te verlagen. In het laatste geval
moet het wiel naar voren worden geduwd.
Belangrijk
Kettingen die niet goed gespannen zijn, veroorzaken
een snelle slijtage van de transmissieorganen.
Controleer of de plaatsingstekens aan beide kanten van de
vork samenvallen; op deze manier weet u zeker dat het wiel
goed uitgelijnd is.
Smeer wat vet op de draad van de moer (1) van de wielspil
(SHELL Retinax HDX2) en draai hem vast met een koppel
van72Nm.
Smeer de draad van de stelschroeven (2) met SHELL
Alvania R3 en haal hen aan met een koppel van 8 Nm.
.
25 ÷ 27 mm
=
=
afb. 43
1
2afb. 44
51
NL
De drijfketting smeren
Op de transmissieketting zitten O-ringen om de glijdende
elementen te beschermen tegen invloeden van buitenaf en
de smering langer te handhaven.
Om deze ringen tijdens het schoonmaken niet te
beschadigen, gebruikt u bij voorkeur speciaal hiervoor
bestemde oplosmiddelen, maar geen hogedrukreiniger
met stoom. Droog de ketting met perslucht of met
vochtabsorberend materiaal en smeer elk kettingelement
met SHELL Advance Chain of Advance Teflon Chain.
Belangrijk
Het gebruik van verkeerde smeermiddelen kan schade
aan de ketting, het grote tandwiel en het kleine motortandwiel
tot gevolg hebben.
52
N
L
Lampjes van lichten vervangen
Voordat u een doorgebrand lampje vervangt, dient u te
controleren of de spanning en het vermogen van het nieuwe
lampje voldoen aan de voorschriften die staan vermeld in de
paragraaf “Elektrische installatie” op pag. 73.
Koplamp (afb. 45, afb. 46, afb. 47, afb. 48)
Om bij het lampje van de koplamp te kunnen de onderste
schroef (1) losdraaien, waarmee de lijst/glas aan het lamphuis
is bevestigd.
Maak de connector (2, afb. 46) van het lampje van de
koplamp los. Maak het veertje (3, afb. 46) los, waarmee
het lampje vastzit en verwijder het lampje.
1
afb. 45
32
afb. 46
53
NL
Vervangen van de lampen (4).
Opmerkingen
Raak het glas van de nieuwe lamp niet aan: het kan
zwart worden waardoor de lichtsterkte afneemt.
Steek de lipjes van het lampvoetje in de betreffende zitting,
zodat ze zich in de juiste stand bevinden;
maak het uiteinde van het veertje (3, afb. 46) vast aan de
houders van het koplamphuis. Sluit de kabels weer aan.
Maak voor het vervangen van het lampje van het parkeerlicht
de connector los. Dit lampje (5) heeft een bajonetsluiting,
dus moet u het eerst even indrukken en dan naar links eruit
draaien. Om het nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop
en draait u het naar rechts tot u het hoort klikken. Breng de
connector weer aan en bevestig de lijst/glas.
4
afb. 47
5
afb. 48
54
N
L
Richtingaanwijzers (afb. 49)
De schroef (1) losdraaien en het glas (2) van de houder met
richtingaanwijzer halen.
Dit lampje heeft een bajonetsluiting, dus moet u het eerst
even indrukken en dan tegen de klok in draaien. Om het
nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u het
met de klok mee tot u het hoort klikken. Om het glas te
bevestigen het tandje (A) in de gleuf van de houder met
richtingaanwijzer steken.
De schroef (1) weer vastdraaien.
Stoplicht (afb. 50)
Om de lampjes van het achterste stop- en parkeerlicht
te vervangen, draait u eerst de twee schroeven (1) los
waarmee het glas (2) is vastgemaakt. Dit lampje heeft een
bajonetsluiting, dus moet u het eerst even indrukken en
dan tegen de klok in draaien. Om het nieuwe lampje erin te
steken, drukt u erop en draait u het met de klok mee tot u het
hoort klikken. Breng het lampglas weer aan.
Verlichting kentekenplaat (afb. 50)
Voor het verwijderen van het lampje van de
kentekenplaatverlichting (3) eerst de lamphouder en daarna
het lampje verwijderen en vervangen.
1
A
2afb. 49
3
2
1
afb. 50
55
NL
Afstellen van koplamp (afb. 51)
Controleer de lichtbundel van de koplamp door de motor met
op druk gebrachte banden en een bestuurder op het zadel,
geheel loodrecht op de lengteas op een afstand van
10 meter voor een muur of een scherm te zetten. Teken een
horizontale lijn ter hoogte van het midden van de koplamp en
een verticale lijn op de lengtelijn van het voertuig op de muur.
Voer de controle zo mogelijk uit in de schemering.
Zet het dimlicht aan:
de bovenste scheidingslijn tussen de donkere zone en de
verlichte zone op de muur, mag niet hoger dan 9/10 komen
van de hoogte, gemeten bij de vloer tot aan het midden van
de koplamp.
Opmerkingen
De hierboven beschreven meetprocedure is
opgenomen in de “Italiaanse Voorschriften” betreffende het
berekenen van de maximale afstelhoogte van de lichtbundel.
Pas de procedure dus aan de wettelijke voorschriften aan van
het land waar de motorfiets wordt gebruikt.
De koplamp kan verticaal afgesteld worden met behulp van
de schroeven (1, afb. 52), waarmee ze aan de zijhouders is
bevestigd.
10 m
9
10 xx
afb. 51
1
afb. 52
56
N
L
Banden
Spanning voorband:
2,1 bar - 2,3 kg/cm2
Spanning achterband:
2,2 bar - 2,4 kg/cm2
De bandenspanning wijzigt op grond van buitentemperatuur
en hoogte; meet de spanning en pas deze aan telkens als u
in gebieden rijdt met grote temperatuur- en
hoogteverschillen.
Belangrijk
De bandenspanning moet bij “koude banden” worden
gemeten en afgesteld.
Om de ronde vorm van de wieldop van het voorwiel te
behouden, verhoogt u op erg oneffen wegdek de
bandenspanning met 0,2÷0,3 bar.
Banden repareren of vervangen
Als er een klein gaatje komt in een band zonder luchtkamer,
duurt het een hele tijd voordat deze helemaal leegloopt
omdat hij vrij lekvast is. Controleer dus of er geen lekken in
een band zitten die een beetje is leeggelopen.
Opgelet
Vervang de band als hij lek is.
Monteer een nieuwe band van hetzelfde merk en type als de
oorspronkelijke.
Controleer goed of u de stofdopjes op de ventielen stevig
hebt vastgeschroefd, zodat de lucht er tijdens het rijden niet
uit kan lopen. Monteer nooit een band met een binnenband;
als dit voorschrift wordt overtreden, kan de band onverwachts
klappen met zware gevolgen voor bestuurder en bijrijder.
Als een band wordt vervangen, dient het wiel vervolgens te
worden uitgebalanceerd.
Belangrijk
De tegengewichten van de wielen niet verwijderen of
verplaatsen.
Opmerkingen
Neem voor het vervangen van de banden contact op
met een erkende Ducati dealer, zodat u er zeker van bent dat
de wielen op de juiste manier worden ge(de)monteerd.
57
NL
Minimumdiepte van het loopvlak
De minimumdiepte (S, afb. 53) van de groeven in het
loopvlak dient op het punt met de grootste slijtage te worden
gemeten:
de diepte mag niet minder dan 2 mm bedragen en in elk
geval niet minder dan de wettelijk, in het land waarin de
motor wordt gebruikt voorgeschreven diepte.
Belangrijk
Controleer regelmatig of er geen barsten of sneden in
de banden zitten, vooral op de zijkanten, en of er geen
verdikkingen of grote slijtageplekken te zien zijn, hetgeen
wijst op schade aan de binnenkant van de band; vervang ze
als ze ernstig beschadigd zijn.
Verwijder steentjes of ander vuil dat in de groeven van de
band is blijven zitten.
S
afb. 53
58
N
L
Controle motoroliepeil (afb. 54)
Het peil van de motorolie kan gecontroleerd worden via het
kijkglas (1) op het koppelingsdeksel.
Controleer het peil terwijl de motorfiets perfect verticaal
staat en bij warme motor; wacht een paar minuten na het
afzetten, om het peil de tijd te geven stabiel te worden.
Het peil moet tussen de streepjes op het kijkglas staan.
Als het peil laag is, moet de olie worden bijgevuld met
motorolie SHELL Advance Ultra 4.
Verwijder de vuldop (2) en vul olie bij tot het aangegeven peil.
Steek daarna de dop er weer op.
Belangrijk
Laat de olie verversen of de oliefilters vervangen door
een erkende Ducati dealer op de in de onderhoudstabel in
het garantieboekje voorgeschreven tijdstippen.
Viscositeit
SAE 10W-40
De overige in de tabel weergegeven viscositeitswaarden
kunnen worden gebruikt als de gemiddelde temperatuur
van het gebied waarin de motor wordt gebruikt binnen de
aangeduide limietwaarden ligt.
–10
Unigrade
Multigrade
0 10 20 30 40 C
40
20W–40 20W–50
15W–40 15W–50
10W–40
10W–30
10W
20W
20
30
12
afb. 54
59
NL
Reinigen en vervangen van bougies
(afb. 55)
De bougies vormen een belangrijk deel van de motorfiets en
moeten derhalve regelmatig worden gecontroleerd.
Dit is vrij eenvoudig en hiermee wordt tevens gecontroleerd
of de motor goed functioneert.
De bougiedoppen met behulp van de bijgeleverde sleutel van
de kop verwijderen.
De kleur van de keramische isolator van de middelste
elektrode controleren: als de kleur egaal lichtbruin is,
betekent dit dat de motor goed werkt.
Bij andere kleurnuances of donkere aanslag de bougie
vervangen en een erkende Ducati dealer hiervan op de
hoogte stellen.
Tevens de middelste elektrode op slijtage controleren; indien
nodig de bougie vervangen.
De afstand tussen de elektroden controleren; deze dient als
volgt te zijn:
0,7÷0,8 mm.
Belangrijk
Wees bij het afstellen voorzichtig met het buigen van
de zij-elektrode. Een grotere of kleinere afstand kan niet
alleen leiden tot verminderde prestaties van het voertuig,
maar kan tevens startmoeilijkheden veroorzaken of
problemen bij het stationaire toerental.
Elektrode en isolator zorgvuldig met een metaalborstel
reinigen en op slijtage controleren.
Maak de behuizing op de kop zorgvuldig schoon en let erop dat
er geen vreemde voorwerpen in de ontbrandingskamer vallen.
De bougie stevig tot de laatste schroefdraad op de kop
vastdraaien. Vastzetten met een koppel van 20 Nm.
Bij gebrek aan een momentsleutel met de hand vastzetten
en met de bijgeleverde sleutel nog een halve draai verder
aandraaien.
Belangrijk
Geen bougies gebruiken met een ongeschikte
warmtegraad of met verschillende schroefdraadlengte.
De bougies moeten goed vastgezet worden.
0,7÷0,8 mm
afb. 55


Specyfikacje produktu

Marka: Ducati
Kategoria: Silnik
Model: M 695

Potrzebujesz pomocy?

Jeśli potrzebujesz pomocy z Ducati M 695, zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą




Instrukcje Silnik Ducati

Instrukcje Silnik

Najnowsze instrukcje dla Silnik