Instrukcja obsługi BMW R nineT Pure (2020)
Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla BMW R nineT Pure (2020) (212 stron) w kategorii Silnik. Ta instrukcja była pomocna dla 7 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek
Strona 1/212

HANDLEIDING
R nineT Pure
BMW
MOTORRAD
MAKE LIFE A RIDE

Voertuiggegevens
Model
Voertuigidentificatienummer
Kleurnummer
Afgiftedatum kentekenbewijs deel 1
Kenteken
Dealergegevens
Contactpersoon in de werkplaats
Mevrouw/de heer
Telefoonnummer
Dealeradres/telefoon (firmastempel)

UW BMW.
Wij zijn blij dat u voor een voertuig van BMW Motorrad hebt ge-
kozen en begroeten u in de kring van BMW rijders. Maakt u zich
vertrouwd met uw nieuwe voertuig, zodat u zich zeker en veilig
in het verkeer kunt bewegen.
Over deze handleiding
Lees deze handleiding door voordat u uw nieuwe BMW start.
Hierin vindt u belangrijke opmerkingen over de bediening van het
voertuig die het u mogelijk maken van alle technische voordelen
van uw BMW te profiteren.
Daarnaast ontvangt u informatie over het onderhoud en de ver-
zorging die de gebruiks- en verkeersveiligheid en een zo goed
mogelijk waardebehoud van uw voertuig bevordert.
Als u uw BMW ooit wilt verkopen, vergeet dan niet ook de hand-
leiding te overhandigen. Deze vormt een belangrijk onderdeel
van uw voertuig.
Veel plezier met uw BMW en een goede en veilige rit wordt u
toegewenst door
BMW Motorrad.

01 ALGEMENE AANWIJ-
ZINGEN 2
Oriëntatie 4
Afkortingen en symbo-
len 4
Uitvoering 5
Technische gegevens 5
Actualiteit 6
Meer informatiebronnen 6
Certificaten en type-
goedkeuringen 6
Gegevensgeheugen 6
02 OVERZICHTEN 12
Totaalaanzicht links 14
Totaalaanzicht rechts 15
Onder de buddyseat 16
Combischakelaar links 17
Combischakelaar
rechts 18
Instrumentenpaneel 19
03 AANDUIDINGEN 20
Controle- en waarschu-
wingslampjes 22
Multifunctioneel
display 23
Controlelampjes 24
Onderhoudsmelding 33
04 GEBRUIK 36
Contact- en stuurslot 38
Nooduitschakelings-
schakelaar 39
Verlichting 40
Alarmlichtinstallatie 42
Richtingaanwijzers 43
Weergave 44
Instellingen in het in-
strumentenpaneel 47
Diefstalbeveiligingsin-
stallatie (DWA) 51
Tractiecontrole (ASC/
DTC) 53
Rijmodus 54
Cruise control 55
Handvatverwarming 57
Buddyseat berijder en
duo-buddyseat 58
05 INSTELLING 60
Spiegel 62
Koplamp 63
Koppeling 64
Rem 65
Veervoorspanning 66
Demping 66
voetsteunenset 68
06 RIJDEN 74
Veiligheidsaanwijzin-
gen 76
Regelmatige controle 78
Starten 79
Inrijden 82

Remmen 83
Motorfiets neerzetten 86
Tanken 86
Motorfiets voor trans-
port bevestigen 89
07 TECHNIEK IN DE-
TAIL 92
Algemene aanwijzin-
gen 94
Antiblokkeersysteem
(ABS) 94
Dynamic Brake Control 97
Tractiecontrole (ASC/
DTC) 98
Rijmodus 99
Motorsleepmoment-
regeling 101
Adaptieve bochtver-
lichting 102
08 ONDERHOUD 104
Algemene aanwijzin-
gen 106
Boordgereedschap 107
Voorwielstandaard 107
Achterwielstandaard 108
Motorolie 108
Remsysteem 110
Koppeling 115
Banden 115
Velgen 116
Wielen 117
Lampen 124
Starthulp 124
Accu 126
Zekeringen 128
Diagnosestekker 129
09 ACCESSOIRES 132
Algemene aanwijzin-
gen 134
USBlaadaansluiting 134
Bagage 135
Buddyseatframe 136
Optionele accessoires 141
10 VERZORGING 142
Onderhoudsmiddelen 144
Wassen 144
Reiniging kwetsbare
motorfietsonderdelen 145
Lakonderhoud 146
Conservering 147
Motorfiets buiten ge-
bruik stellen 147
Motorfiets in gebruik
nemen 147
11 TECHNISCHE GE-
GEVENS 148
Storingstabel 150
Boutverbindingen 151
Brandstof 154
Motorolie 154
Motor R nineT Pure
(0L61) 155
Motor R ni-
neT Pure A2 (0M91) 155

Koppeling 156
Transmissie 156
Cardan 157
Frame 157
Rijwielgedeelte 157
Remmen 160
Wielen en banden 160
Elektrische installatie 161
Maten 162
Gewichten 163
Rijgegevens 163
12 SERVICE 164
BMW Motorrad
Service 166
BMW Motorrad On-
derhoudsgeschiede-
nis 166
BMW Motorrad mo-
biliteitsdiensten 167
Onderhoudswerk-
zaamheden 167
Onderhoudsschema 169
Onderhoudsbevesti-
gingen 170
Servicebevestigingen 184
BIJLAGE 186
Conformiteitsverkla-
ring voor elektroni-
sche wegrijbeveili-
ging 187
Certificaat voor elek-
tronische wegrijbe-
veiliging 193
Conformiteitsverkla-
ring voor diefstalbe-
veiligingsinstallatie 195
TREFWOORDENRE-
GISTER 200


ALGEMENE AAN-
WIJZINGEN
01

ORIËNTATIE 4
AFKORTINGEN EN SYMBOLEN 4
UITVOERING 5
TECHNISCHE GEGEVENS 5
ACTUALITEIT 6
MEER INFORMATIEBRONNEN 6
CERTIFICATEN EN TYPEGOEDKEURINGEN 6
GEGEVENSGEHEUGEN 6

4 ALGEMENE AANWIJZINGEN
ORIËNTATIE
In hoofdstuk 2 van deze hand-
leiding vindt u een eerste over-
zicht van uw motorfiets. In het
hoofdstuk Onderhoud worden
alle uitgevoerde onderhouds-
en reparatiewerkzaamheden
gedocumenteerd. Voor cou-
lanceregelingen is het absoluut
noodzakelijk dat kan worden
aangetoond dat de vereiste on-
derhoudswerkzaamheden zijn
uitgevoerd.
Indien u uw BMW op een dag
wilt verkopen, denk er dan aan
om ook de handleiding mee
te geven aan de nieuwe eige-
naar; deze vormt namelijk een
belangrijk onderdeel van uw
motorfiets.
AFKORTINGEN EN SYMBO-
LEN
VOORZICHTIG Gevaar
met laag risico. Niet voor-
komen kan licht tot matig letsel
veroorzaken.
WAARSCHUWING Ge-
vaar met gemiddeld risico.
Niet voorkomen kan de dood
of ernstig letsel veroorzaken.
GEVAAR Gevaar met
hoog risico. Niet voor-
komen veroorzaakt de dood of
ernstig letsel.
ATTENTIE Bijzondere
aanwijzingen en veilig-
heidsmaatregelen. Niet opvol-
gen kan het voertuig of acces-
soires beschadigen en daarmee
tot uitsluiting van de garantie
leiden.
OPMERKING Speciale
aanwijzingen voor een be-
tere hantering bij bedienings,
controle- en afstelprocedures
alsmede onderhoudswerkzaam-
heden.
Werkinstructie.
Resultaat van een re-
paratieactiviteit.
Verwijst naar een pa-
gina met extra infor-
matie.
Geeft het einde van
accessoire- of uitrus-
tingsafhankelijke infor-
matie aan.
Aanhaalmoment.
Technische gegevens.

5
SU Speciale uitrusting.
BMW Motorrad speci-
ale uitrustingen wor-
den al bij de productie
van de voertuigen in-
gebouwd.
OA Optionele accessoires.
BMW Motorrad
optionele accessoires
kunnen bij uw
BMW Motorrad
Partner worden
verkregen en achteraf
worden gemonteerd.
ABS Antiblokkeersysteem.
ASC Automatische stabili-
teitsregeling.
DTC Dynamische tractie-
controle.
DWA Diefstalbeveiligingsin-
stallatie.
EWS Elektronische wegrij-
beveiliging.
MSR Motorsleepmomentre-
geling.
UITVOERING
Bij de aanschaf van uw
BMW Motorrad hebt u gekozen
voor een model met een
individuele uitvoering. Deze
handleiding beschrijft door
BMW aangeboden speciale
opties (SU) en geselecteerde
optionele accessoires (OA). Wij
vragen uw begrip voor het feit
dat er ook uitrustingsvarianten
worden beschreven die u mo-
gelijk niet hebt geselecteerd.
Tevens zijn landspecifieke
afwijkingen van de afgebeelde
motorfiets mogelijk.
Als uw motorfiets niet beschre-
ven uitrustingen bevat, vindt u
de beschrijving ervan in een af-
zonderlijke handleiding.
TECHNISCHE GEGEVENS
Alle gegevens t.a.v. maten, ge-
wichten en prestaties in de
handleiding hebben betrekking
op het Deutsches Institut für
Normung e. V. (DIN) en zijn in-
clusief de hierdoor gehanteerde
toleranties.
Technische gegevens en
specificatie in deze handleiding
dienen ter indicatie. De
voertuigspecifieke gegevens
kunnen daarvan afwijken, bijv.
op grond van geselecteerde
speciale uitrustingen, de
landuitvoering of landspecifieke
meetprocedures. Gedetail-
leerde waarden kunnen aan de
kentekenbewijsdocumenten
worden ontleend of bij uw
BMW Motorrad Partner of
een andere gekwalificeerde

6 ALGEMENE AANWIJZINGEN
servicepartner of een vakwerk-
plaats worden opgevraagd. De
specificaties in de voertuigpa-
pieren hebben steeds prioriteit
boven de specificaties in deze
handleiding.
ACTUALITEIT
Het hoge veiligheids- en kwali-
teitsniveau van BMW motorfiet-
sen wordt door een continue
doorontwikkeling van de con-
structie, uitvoering en acces-
soires gegarandeerd. Hierdoor
kunnen eventuele afwijkingen
tussen deze handleiding en uw
motorfiets ontstaan. Ook ver-
gissingen kan BMW Motorrad
niet uitsluiten. Daarom ver-
zoeken wij u er begrip voor te
hebben dat eventuele aanspra-
ken op grond van de in deze
handleiding voorkomende ge-
gevens, afbeeldingen en be-
schrijvingen niet kunnen wor-
den aanvaard.
MEER
INFORMATIEBRONNEN
BMW Motorrad Partner
Bij eventuele vragen is uw
BMW Motorrad Partner u graag
van dienst.
Internet
U vindt de handleiding voor
uw voertuig, bedienings-
en inbouwhandleidingen
voor mogelijke accessoires
en algemene informatie
over BMW Motorrad, bijv.
over de techniek, op bmw-
motorrad.com/manuals.
CERTIFICATEN EN TYPE-
GOEDKEURINGEN
U vindt de certificaten voor het
voertuig en de officiële type-
goedkeuring voor mogelijke
accessoires op www.bmw-
motorrad.com/certification.
GEGEVENSGEHEUGEN
Algemeen
In het voertuig zijn regeleenhe-
den gemonteerd. Regeleenhe-
den verwerken gegevens die
ze bijv. ontvangen van voer-
tuigsensoren, zelf genereren
of onderling uitwisselen. Som-
mige regeleenheden zijn nodig
voor het veilig functioneren van
het voertuig of ondersteunen
bij het rijden, bijv. hulpsyste-
men. Daarenboven maken re-
geleenheden comfort- of Info-
tainmentfuncties mogelijk.
Informatie over opgeslagen of
uitgewisselde gegevens is ver-
krijgbaar bij de fabrikant van

7
het voertuig, bijv. via een af-
zonderlijke brochure.
Persoonsgebondenheid
Elk voertuig is voorzien van een
eenduidig voertuigidentifica-
tienummer. Landspecifiek kan
met behulp van het voertuigi-
dentificatienummer, het ken-
teken en de verantwoordelijke
autoriteiten de voertuigbezit-
ter worden bepaald. Bovendien
zijn er andere mogelijkheden
om uit de in het voertuig ver-
gaarde gegevens de berijder
of voertuigbezitter af te leiden,
bijv. via de ConnectedDrive ac-
count die wordt gebruikt.
Rechten m.b.t.
gegevensbeveiliging
Voertuiggebruikers hebben
conform het geldende recht
inzake gegevensbeveiliging be-
paalde rechten ten aanzien van
de fabrikant van het voertuig of
ten aanzien van ondernemingen
die persoonsgebonden gege-
vens vergaren of verwerken.
Voertuiggebruikers hebben een
kosteloos en omvattend recht
op informatie ten aanzien van
instanties die persoonsgebon-
den gegevens over de voertuig-
gebruiker opslaan.
Deze instanties kunnen zijn:
Fabrikant van het voertuig
Gekwalificeerde servicepart-
ners
Vakwerkplaatsen
Serviceproviders
Voertuiggebruikers mogen vra-
gen om informatie welke per-
soonsgebonden gegevens zijn
opgeslagen, voor welk doel de
gegevens worden gebruikt en
waarvandaan de gegevens af-
komstig zijn. Voor het verkrij-
gen van deze informatie moet
een bewijs van houderschap of
gebruik worden overlegd.
Het recht op informatie om-
vat tevens informatie met be-
trekking tot gegevens die aan
andere ondernemingen of in-
stanties zijn doorgegeven.
Op de webpagina van de fa-
brikant van het voertuig vindt
u de telkens toepasselijke pri-
vacyverklaringen. Deze priva-
cyverklaringen bevatten infor-
matie over het recht op wissen
of corrigeren van gegevens.
De fabrikant van het voertuig
vermeldt op internet ook zijn
contactgegevens en die van de
toezichthouder voor gegevens-
bescherming.
De voertuigbezitter kan bij een
BMW Motorrad Partner of een
andere gekwalificeerde service-
partner of een vakwerkplaats

8 ALGEMENE AANWIJZINGEN
eventueel tegen betaling de in
het voertuig opgeslagen gege-
vens laten uitlezen.
Voor het uitlezen wordt de
wettelijk voorgeschreven stek-
ker voor On-Board-Diagnose
(OBD) in het voertuig gebruikt.
Wettelijke vereisten inzake
de openbaarmaking van
gegevens
De fabrikant van het voertuig is
in het kader van het geldende
recht verplicht om bij hem op-
geslagen gegevens aan de au-
toriteiten beschikbaar te stel-
len. Dit beschikbaar stellen van
gegevens in de vereiste mate
gebeurt in specifieke gevallen,
bijv. voor het ophelderen van
een misdrijf.
Overheidsinstanties zijn in het
kader van het geldende recht
bevoegd om in specifieke ge-
vallen zelf gegevens uit het
voertuig uit te lezen.
Bedrijfsgegevens in het
voertuig
Voor het bedrijf van het voer-
tuig verwerken regeleenheden
gegevens.
Hiertoe behoren bijv.:
statusmeldingen van het voer-
tuig en de afzonderlijke com-
ponenten ervan, bijv. wiel-
toerental, wielsnelheid, bewe-
gingsvertraging
omgevingsfactoren, bijv. tem-
peratuur
De verwerkte gegevens worden
alleen in het voertuig zelf ver-
werkt en zijn doorgaans vluch-
tig. De gegevens worden niet
langer dan de bedrijfstijd opge-
slagen.
Elektronische componenten,
bijv. regeleenheden, bevatten
componenten voor het op-
slaan van technische informa-
tie. Deze kunnen informatie
over voertuigtoestand, com-
ponentbelasting, voorvallen of
storingen tijdelijk of permanent
opslaan.
Deze informatie documenteert
in het algemeen de toestand
van een component, een mo-
dule, een systeem of de omge-
ving, bijv.:
bedrijfstoestanden van sys-
teemcomponenten, bijv. vul-
peilen, bandenspanningswaar-
den
storingen en defecten in be-
langrijke systeemcomponen-
ten, bijv. licht en remmen
reacties van het voertuig in
speciale rijsituatie, bijv. active-

9
ren van de rijdynamieksyste-
men
informatie over voorvallen met
schade aan het voertuig
De gegevens zijn noodzakelijk
voor het uitvoeren van de re-
geleenheidfuncties. Bovendien
dienen deze voor het herken-
nen en het verhelpen van sto-
ringen en het optimaliseren van
voertuigfuncties door de fabri-
kant van het voertuig.
Deze gegevens zijn grotendeels
vluchtig en worden in het voer-
tuig zelf verwerkt. Slechts een
klein deel van de gegevens
wordt afhankelijk van de aan-
leiding opgeslagen in voorval-
of storingsgeheugens.
Bij een beroep op onderhouds-
activiteiten, bijv. reparaties, on-
derhoudsprocessen, garantie-
claims en kwaliteitsborgings-
maatregelen, kan deze techni-
sche informatie samen met het
voertuigidentificatienummer uit
het voertuig worden uitgelezen.
Het uitlezen van de informatie
kan door een BMW Motorrad
Partner of een andere gekwali-
ficeerde servicepartner of een
vakwerkplaats gebeuren. Voor
het uitlezen wordt de wettelijk
voorgeschreven stekker voor
On-Board-Diagnose (OBD) in
het voertuig gebruikt.
De gegevens worden door de
betreffende functionarissen van
het dealernetwerk vergaard,
verwerkt en gebruikt. De gege-
vens documenteren technische
toestanden van het voertuig,
helpen bij het storingzoeken,
het nakomen van garantiever-
plichtingen en bij de kwaliteits-
verbetering.
Daarenboven heeft de fabri-
kant productobservatieplichten
krachtens het productaanspra-
kelijkheidsrecht. Voor het na-
komen van deze plichten heeft
de fabrikant van het voertuig
technische gegevens uit het
voertuig nodig. De gegevens
uit het voertuig kunnen ook
worden gebruikt om garantie-
claims van de klant te controle-
ren.
Storings- en voorvalgeheugens
in het voertuig kunnen in het
kader van reparatie- of ser-
vicewerkzaamheden bij een
BMW Motorrad Partner of een
andere gekwalificeerde service-
partner of een vakwerkplaats
worden gereset.
Gegevensinvoer en
gegevensoverdracht in het
voertuig
Algemeen
Afhankelijk van de uitvoering
kunnen comfortinstellingen en

10 ALGEMENE AANWIJZINGEN
persoonlijke instellingen in het
voertuig worden opgeslagen en
te allen tijde worden gewijzigd
of gereset.
Hiertoe behoren bijv.:
Instellingen van de wind-
schermstand
Onderstelinstelling
Gegevens kunnen evt. in het
entertainment- en communi-
catiesysteem van het voertuig
worden ingevoerd, bijv. via een
smartphone.
Daartoe behoren afhankelijk
van de betreffende uitvoering:
Multimediagegevens, zoals
muziek voor afspelen
Adresboekgegevens voor ge-
bruik in combinatie met een
communicatiesysteem of een
geïntegreerd navigatiesys-
teem
Ingevoerde navigatiebestem-
mingen
Gegevens m.b.t. het gebruik
van internetservices. Deze ge-
gevens kunnen lokaal in het
voertuig worden opgeslagen,
of ze staan op een apparaat
dat met het voertuig is ver-
bonden, bijv. smartphone,
USB-stick, MP3-speler. Als
deze gegevens in het voertuig
worden opgeslagen, kunnen
deze te allen tijde worden ge-
wist.
Deze gegevens worden uitslui-
tend op persoonlijke wens in
het kader van het gebruik van
onlinediensten doorgegeven
aan derden. Dit is afhankelijk
van de geselecteerde instel-
lingen bij het gebruik van de
diensten.
Integratie van mobiele eind-
apparaten
Afhankelijk van de uitvoering
kunnen met het voertuig ver-
bonden mobiele eindappara-
ten, bijv. smartphones, via de
bedieningselementen van het
voertuig worden aangestuurd.
Daarbij kunnen beeld en ge-
luid van het mobiele eindappa-
raat via het multimediasysteem
worden uitgevoerd. Tegelijker-
tijd wordt er bepaalde infor-
matie aan het mobiele eindap-
paraat overgedragen. Afhan-
kelijk van het soort integratie
behoren daartoe bijv. positie-
gegevens en andere algemene
voertuiginformatie. Dit maakt
het optimaal gebruiken van ge-
selecteerde apps mogelijk, bijv.
voor navigatie of het afspelen
van muziek.
Het soort verdere gegevensver-
werking wordt bepaald door de
provider van de desbetreffende
gebruikte app. De omvang van
de mogelijke instellingen hangt

11
af van de betreffende app en
het besturingssysteem van het
mobiele eindapparaat.
Diensten
Algemeen
Als het voertuig een draadloze
verbinding heeft, maakt deze
het uitwisselen van gegevens
tussen het voertuig en andere
systemen mogelijk. De draad-
loze verbinding wordt mogelijk
gemaakt door een zend- en
ontvangstmodule in het voer-
tuig zelf of via persoonlijk in-
gebrachte mobiele eindappa-
raten, bijv. smartphones. Via
deze draadloze verbinding kun-
nen zogenaamde onlinefuncties
worden gebruikt. Dit zijn onder
meer onlinediensten en apps
van de fabrikant van het voer-
tuig of van andere providers.
Diensten van de voertuigfabri-
kant
Bij onlinediensten van de fa-
brikant van het voertuig wor-
den de betreffende functies
beschreven in de betreffende
bron, bijv. handleiding, webpa-
gina van de fabrikant. Deze be-
vat ook de relevante informatie
over rechten m.b.t. gegevens-
beveiliging. Voor het verlenen
van onlinediensten kunne per-
soonsgebonden gegevens wor-
den gebruikt. Gegevens wor-
den uitgewisseld via een veilige
verbinding, bijv. met de daar-
voor bedoelde IT-systemen van
de fabrikant van het voertuig.
Het vergaren, verwerken en ge-
bruiken van persoonsgebon-
den gegevens tot verder dan
het verlenen van diensten ge-
beurt uitsluitend op basis van
een wettelijk toestemming,
een contractuele afspraak of op
grond van een inwilliging. Het
is ook mogelijk om de gehele
gegevensverbinding te laten
activeren of deactiveren. De
wettelijk voorgeschreven func-
ties zijn hiervan uitgesloten.
Diensten van andere providers
Bij het gebruik van onlinedien-
sten van andere providers val-
len deze diensten onder de ver-
antwoordelijkheid en de gege-
vensbeveiligings- en gebruiks-
voorwaarden van de betref-
fende provider. De fabrikant
van het voertuig heeft geen
invloed op de daarbij uitge-
wisselde content. Informatie
over het soort, de omvang en
het doel van het vergaren en
gebruiken van persoonsgebon-
den gegevens in het kader van
diensten van derden kan wor-
den opgevraagd bij de betref-
fende provider.

OVERZICHTEN
02

TOTAALAANZICHT LINKS 14
TOTAALAANZICHT RECHTS 15
ONDER DE BUDDYSEAT 16
COMBISCHAKELAAR LINKS 17
COMBISCHAKELAAR RECHTS 18
INSTRUMENTENPANEEL 19

14 OVERZICHTEN
TOTAALAANZICHT LINKS
1Werking van de koppeling
controleren ( 115)
2Brandstofvulopening
( 86)
3Correct beladen ( 135)
4Demping achterwiel instel-
len ( 66)
5USBlaadaansluiting
( 134)
6Motoroliepeil controleren
( 108)
7Stekker voor optionele ac-
cessoires (onder de tank)
8Typeplaatje (links op het
balhoofdlager)
9Stekker voor toerenteller
(optionele accessoires)

15
TOTAALAANZICHT RECHTS
1Motorolie bijvullen
( 109)
2Remvloeistofpeil, voor,
controleren ( 113)
3Voertuigidentificatienum-
mer
4Remvloeistofpeil, achter,
controleren ( 114)
5Veervoorspanning achter-
wiel instellen ( 66)
6De buddyseat berijder uit-
bouwen ( 58)
Duo-buddyseat uitbouwen
( 58)

16 OVERZICHTEN
ONDER DE BUDDYSEAT
1Diagnosestekker ( 129)
2Boordgereedschap
( 107)
3Tabel met laadvermogens
4Bandenspanningstabel
5Zekeringenbox ( 128)
6Accuplusaansluitpunt
( 124)

17
COMBISCHAKELAAR LINKS
1Grootlicht en lichtsignaal
( 40)
2Cruise Control ( 55)
3Alarmlichtinstallatie
( 42)
4Tractiecontrole (ASC/DTC)
( 53)
5Richtingaanwijzers
( 43)
6Claxon
7Tuimeltoets MENU
( 44)

18 OVERZICHTEN
COMBISCHAKELAAR RECHTS
1Handvatverwarming bedie-
nen ( 57)
2Rijmodus selecteren
( 54)
3Nooduitschakelingsschake-
laar ( 39)
4Startknop ( 79)

19
INSTRUMENTENPANEEL
1Snelheidsmeter
2Controle- en waarschu-
wingslampjes ( 22)
3Fotodiode voor de helder-
heidsregeling van het mul-
tifunctioneel display
met alarmsysteem
(DWA)SU
DWA-LED ( 51)
4Multifunctioneel display
( 23)

AANDUIDINGEN
03

CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 22
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 23
CONTROLELAMPJES 24
ONDERHOUDSMELDING 33

23
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
1Waarde
2Rijmodus selecteren
( 54)
3Boordcomputer
Weergave op de snel-
heidsmeter selecteren
( 44)
Eenheid voor de gekozen
weergave
4Status
Waarschuwingssymbool
( 24)

24 AANDUIDINGEN
CONTROLELAMPJES
Weergave
Waarschuwingen worden door
het betreffende waarschu-
wingslampje weergegeven.
Indien meerdere waarschuwin-
gen aanwezig zijn, worden alle
betreffende waarschuwings-
lampjes weergegeven. De bij
de waarschuwingen behorende
waarschuwingssymbolen wor-
den afwisselend weergegeven.
Een overzicht van de mogelijke
waarschuwingen vindt u op de
volgende pagina's.
Waarschuwingen waarvoor
geen afzonderlijk waarschu-
wingslampje beschikbaar is,
worden door een waarschu-
wingssymbool op het mul-1
tifunctioneel display met het
algemene waarschuwings-
lampje weergegeven. Afhan-2
kelijk van de ernst van de waar-
schuwing brandt of knippert
het algemene waarschuwings-
lampje.

26 AANDUIDINGEN
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
knippert. ASC/DTC-zelfdia-
gnose niet beëin-
digd ( 31)
brandt. ASC/DTC uitge-
schakeld ( 31)
brandt. ASC/DTC-storing
( 31)
wordt weergege-
ven.
DWA-accu leeg
( 31)
brandt. en kilometerteller
KM R MI Rresp.
worden weergege-
ven.
Brandstofreserve
bereikt ( 32)
wordt weergege-
ven.
Onderhoud nodig
( 32)
brandt. wordt weergege-
ven.
Onderhoud over-
schreden ( 33)

28 AANDUIDINGEN
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing vastgesteld die ern-
stige gevolgstoringen kan ver-
oorzaken. De motor bevindt
zich in de noodloopfunctie.
Hoge belastingen en toeren-
tallen zo mogelijk vermijden.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Het is mogelijk verder te rij-
den, maar dit is niet aan te
raden.
Storing aandrijfsysteem
brandt.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing vastgesteld die ge-
volgen heeft voor de uitstoot
van schadelijke stoffen en/of
het vermogen.
De storing bij een vakwerk-
plaats laten controleren, bij
voorkeur een BMW Motorrad
Partner.
Verder rijden mogelijk, de uit-
stoot van schadelijke stoffen
ligt boven de voorgeschreven
waarden.
Ernstige storing
aandrijfsysteem
knippert.
knippert.
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing vastgesteld die tot
ernstige beschadiging van het
uitlaatgassysteem kan leiden.
Storingen zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Het is mogelijk verder te rij-
den, maar dit is niet aan te
raden.
Boordnetspanning kritisch
brandt.
wordt weergegeven.
Het dynamovermogen voldoet
niet meer, om alle verbruikers
te voeden en de accu op te la-
den. Om de startcapaciteit te
behouden en te kunnen blijven
rijden, schakelt de voertuige-
lektronica afzonderlijke verbrui-
kers uit.

29
Mogelijke oorzaak:
Er zijn te veel verbruikers in-
geschakeld. In het bijzonder
bij lage toerentallen en in de
stationaire fase daalt de boord-
netspanning.
Tijdens het rijden met lage
toerentallen alle verbruikers
uitschakelen die niet voor de
rijveiligheid dienen (bijv. vest-
verwaming).
Boordnetspanning te laag
brandt.
wordt weergegeven.
WAARSCHUWING
Uitval van de voertuigsyste-
men
Gevaar voor ongevallen
Niet verder rijden.
Mogelijke oorzaak:
De accu is defect.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Waarschuwing
buitentemperatuur
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De bij de motorfiets ge-
meten buitentempera-
tuur is lager dan:
Circa 3 °C
WAARSCHUWING
Gevaar op ijzel ook boven
3 °C
Gevaar voor ongevallen
Bij lage buitentemperaturen
moet op bruggen en scha-
duwrijke wegen rekening
worden gehouden met glad-
heid.
Vooruitziend rijden.
Lamp defect
brandt.
wordt weergegeven.

30 AANDUIDINGEN
WAARSCHUWING
De motorfiets wordt niet ge-
zien in het wegverkeer door
uitvallen van de verlichting
van de motorfiets
Veiligheidsrisico
Een defecte gloeilamp zo
snel mogelijk vervangen.
Hiervoor contact opnemen
met een specialist, bij voor-
keur een BMW Motorrad
dealer.
ABS-zelfdiagnose niet
beëindigd
knippert.
Mogelijke oorzaak:
ABS-zelfdiagnose niet
voltooid
ABS is niet beschikbaar, om-
dat de zelfdiagnose niet is
afgesloten. (Voor de controle
van de wieltoerentalsenso-
ren moet de motorfiets een
minimumsnelheid bereiken:
5 km/h)
Langzaam wegrijden. Houd er
rekening mee dat tot het af-
sluiten van de zelfdiagnose de
ABS-functie niet beschikbaar
is.
ABS-storing
brandt.
Mogelijke oorzaak:
De ABS-regeleenheid heeft een
storing opgemerkt. De ABS-
functie is niet beschikbaar.
Verder rijden is mogelijk, re-
kening houdende met de uit-
gevallen ABS-werking. Uitge-
breide informatie over situa-
ties die tot een ABS-storing
kunnen leiden ( 95) in acht
nemen.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
ASC/DTC-ingreep
knippert snel.
De ASC/DTC heeft een instabi-
liteit van het achterwiel her-
kend en reduceert het kop-
pel. Het ASC/DTCcontrole-
en waarschuwingslampje knip-
pert langer dan de ASC/DTC-
ingreep duurt. Daarmee heeft
de rijder ook na de kritieke rij-
situatie nog een optische be-
vestiging van de uitgevoerde
regeling.

31
ASC/DTC-zelfdiagnose niet
beëindigd
knippert.
Mogelijke oorzaak:
ASC/DTC-zelfdiagnose
niet voltooid
De ASC/DTC-functie is niet
beschikbaar, omdat de zelf-
diagnose niet is afgesloten.
(Voor de controle van de
wieltoerentalsensoren moet
de motorfiets een minimum-
snelheid met draaiende mo-
tor bereiken: min 5 km/h)
Langzaam wegrijden. Houd
er rekening mee dat tot het
afsluiten van de zelfdiagnose
de ASC/DTC functie en de
motorsleepmomentregeling
niet beschikbaar zijn.
ASC/DTC uitgeschakeld
brandt.
Mogelijke oorzaak:
Het ASC/DTC-systeem is door
de rijder uitgeschakeld.
ASC/DTC-functie inschakelen
( 53).
ASC/DTC-storing
brandt.
Mogelijke oorzaak:
De ASC/DTC-regeleenheid
heeft een storing opgemerkt.
De ASC/DTC-functie en de mo-
torsleepmomentregeling zijn
niet of slechts beperkt beschik-
baar.
Verder rijden mogelijk. Houd
er rekening mee dat de ASC/
DTC-functie en de motor-
sleepmomentregeling niet of
slechts beperkt beschikbaar
zijn. Uitgebreide informa-
tie over situaties die tot een
ASC/DTC-storing kunnen lei-
den in acht nemen ( 98).
De storing zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
DWA-accu leeg
met alarmsysteem (DWA) SU
wordt weergegeven.
Deze storingsmelding
wordt gedurende korte
tijd alleen aansluitend op de
Pre-Ride-Check weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De DWA-accu heeft geen capa-
citeit meer. De werking van de
DWA is bij een losgekoppelde
motorfietsaccu niet meer ge-
waarborgd.

32 AANDUIDINGEN
Neem contact op met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Brandstofreserve
De brandstofhoeveelheid die
zich bij het inschakelen van het
brandstofreservecontrolelampje
in de brandstoftank bevindt, is
afhankelijk van de rijdynamiek.
Hoe sterker de brandstof in de
brandstoftank beweegt (door
vaak wisselende schuine posi-
ties, door vaak te remmen en
te accelereren), hoe moeilijker
het wordt om de brandstofre-
serve vast te stellen. Hierdoor
kan de brandstofreserve niet
exact worden aangegeven.
Na het inschakelen van
het brandstofreservecon-
trolelampje wordt de kilome-
terteller voor de brandstofre-
serve resp. automa-KM R MI R
tisch weergegeven.
De afstand die nog kan worden
gereden met de brandstofre-
serve is afhankelijk van de rij-
stijl (van het verbruik) en van
de op het moment van inscha-
kelen nog beschikbare brand-
stofhoeveelheid.
De kilometerteller voor de
brandstofreserve wordt
gereset als na het tanken de
brandstofhoeveelheid groter is
dan de brandstofreserve.
Brandstofreserve bereikt
brandt.
en kilometerteller KM R
resp. worden weer-MI R
gegeven.
WAARSCHUWING
Onregelmatig draaien, of
uitschakeling van de motor
vanwege brandstofgebrek
Gevaar voor ongevallen, be-
schadiging van de katalysator
De benzinetank niet leegrij-
den.
Mogelijke oorzaak:
In de brandstoftank bevindt
zich maximaal de brandstof-
reserve.
Brandstofreserve
Circa 3,5 l
Brandstofkwaliteit ( 86).
Onderhoud nodig
wordt weergegeven.

33
Mogelijke oorzaak:
Onderhoud is vanwege de
rijprestaties of de datum
vereist.
Onderhoud regelmatig door
een vakwerkplaats laten uit-
voeren, bij voorkeur door een
BMW Motorrad dealer.
De bedrijfs- en verkeersveilig-
heid van het voertuig blijven
behouden.
Het best mogelijke waardebe-
houd van het voertuig wordt
verzekerd.
Onderhoud overschreden
brandt.
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
Onderhoud is op basis van de
rijprestaties of de datum te
laat.
Onderhoud regelmatig door
een vakwerkplaats laten uit-
voeren, bij voorkeur door een
BMW Motorrad dealer.
De bedrijfs- en verkeersveilig-
heid van het voertuig blijven
behouden.
Het best mogelijke waardebe-
houd van het voertuig wordt
verzekerd.
ONDERHOUDSMELDING
Indien onderhoud binnen een
maand noodzakelijk is, worden
het symbool voor onderhoud 3
en de onderhoudsdatum 1
weergegeven. De melding
SERV 2verschijnt korte tijd na
de Pre-Ride-Checkof door het
oproepen van de weergave in
de boordcomputer.
Indien onderhoud binnen
1000 km noodzakelijk is,
worden het symbool voor
onderhoud en de resterende3
afstand weergegeven1
en in stappen van 100 km
verlaagd. De melding SERV 2
verschijnt korte tijd na de

34 AANDUIDINGEN
Pre-Ride-Checkof door het
oproepen van de weergave in
de boordcomputer.
Als de onderhoudsmel-
ding al meer dan een
maand vóór de onderhouds-
datum verschijnt, dan moet de
op het instrumentenpaneel op-
geslagen datum worden inge-
steld. Deze situatie kan zich
voordoen als de accu van het
voertuig is losgekoppeld.

35

CONTACT- EN STUURSLOT 38
NOODUITSCHAKELINGSSCHAKELAAR 39
VERLICHTING 40
ALARMLICHTINSTALLATIE 42
RICHTINGAANWIJZERS 43
WEERGAVE 44
INSTELLINGEN IN HET INSTRUMENTENPANEEL 47
DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE (DWA) 51
TRACTIECONTROLE (ASC/DTC) 53
RIJMODUS 54
CRUISE CONTROL 55
HANDVATVERWARMING 57
BUDDYSEAT BERIJDER EN DUO-BUDDYSEAT 58

38 GEBRUIK
CONTACT- EN STUURSLOT
Contactsleutel
U ontvangt 2 contactsleutels en
een sleutel voor uitbouwen van
de duo-buddyseat ( 58).
Bij verlies van een sleutel a.u.b.
de opmerkingen over de elek-
tronische wegrijblokkering
(EWS) ( 39) in acht nemen.
Het contact-stuurslot en de
tankdop worden met dezelfde
sleutel bediend.
Stuurslot vergrendelen
Het stuur tot de aanslag naar
links draaien.
Contactsleutel in stand 1
draaien, hierbij het stuur iets
bewegen.
Contact, verlichting en alle
circuits uitgeschakeld.
Stuurslot vergrendeld.
De contactsleutel kan worden
verwijderd.
Contact inschakelen
Contactsleutel in stand 1
draaien.
Stadslicht en alle circuits zijn
ingeschakeld.
De motor kan worden gestart.
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. ( 79)
De ABS-zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 80)
met rijmodi ProSU
De DTC zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 82)
Contact uitschakelen
Contactsleutel in stand 1
draaien.
Verlichting uitgeschakeld.
Stuurslot ontgrendeld.

40 GEBRUIK
Met behulp van de noodstop-
schakelaar kan de motor op
eenvoudige wijze snel worden
afgezet.
AMotor uitgeschakeld
BBedrijfsstand
De motor kan alleen in
de bedrijfsstand worden
gestart.
VERLICHTING
Dimlicht inschakelen
Contact inschakelen ( 38).
Motor starten ( 79).
Alternatief: bij ingeschakeld
contact aan schakelaar trek-1
ken.
Stadslicht
Het stadslicht wordt automa-
tisch na het inschakelen van het
contact ingeschakeld.
Het stadslicht belast de
accu. Het contact slechts
voor een beperkte tijdsduur
inschakelen.
Grootlicht en lichtsignaal
Contact inschakelen ( 38).
Schakelaar naar voren druk-1
ken om het grootlicht in te
schakelen.
Schakelaar naar achteren1
trekken om het lichtsignaal te
bedienen.
Follow-me-home-verlichting
Contact uitschakelen ( 38).

43
Om de alarmlichtinstallatie
uit te schakelen het contact
inschakelen en de toets op-1
nieuw bedienen.
RICHTINGAANWIJZERS
Richtingaanwijzer bedienen
Contact inschakelen ( 38).
Toets naar links drukken1
om de richtingaanwijzers links
in te schakelen.
Toets naar rechts druk-1
ken om de richtingaanwijzers
rechts in te schakelen.
Toets in de middelste stand1
zetten om de richtingaanwij-
zers uit te schakelen.
Comfortknipperlichten
Als de toets naar rechts of1
links is gedrukt, schakelen de
knipperlichten automatisch in
de volgende situaties uit:
Snelheid minder dan 30 km/h:
Na een traject van 50 m.
Snelheid tussen 30 km/h en
100 km/h: Na snelheidsaf-
hankelijk traject of bij accele-
ratie.
Snelheid meer dan 100 km/h:
Na vijf keer knipperen.
Als de toets iets langer naar1
rechts of links is gedrukt, scha-
kelen de knipperlichten alleen
nog automatisch na het berei-
ken van het snelheidsafhanke-
lijke traject uit.

44 GEBRUIK
WEERGAVE
Weergave op de snelheidsmeter selecteren
WAARSCHUWING
Afleiding van de verkeers-
situatie en verlies van de
controle
Gevaar voor ongevallen door
de bediening van geïnte-
greerde informatiesystemen
en communicatieapparaten
tijdens het rijden
Bedien deze systemen of
apparaten alleen als de ver-
keerssituatie het toelaat.

46 GEBRUIK
Dagteller resetten
Contact inschakelen ( 38).
Toets zo vaak kort indruk-1
ken tot de terug te zetten
dagteller wordt weerge-2
geven.
Toets ingedrukt houden tot-1
dat de dagteller wordt te-2
ruggezet.

48 GEBRUIK
Klok instellen
Contact inschakelen ( 38).
SETUP selecteren ( 47).
Toets zo vaak kort indruk-1
ken tot wordtSET CLOCK
weergegeven.
De toets ingedrukt houden,2
totdat de uren knipperen.3
De toets kort indrukken om1
de uren te laten toenemen.
De toets kort indrukken om2
de uren te laten afnemen.
De uren zijn ingesteld.
De toets ingedrukt houden,2
totdat de minuten knippe-4
ren.
De toets kort indrukken om1
de minuten te laten toene-
men.
De toets kort indrukken om2
de minuten te laten afnemen.
De minuten zijn ingesteld.
De toets ingedrukt houden,2
totdat de minuten niet meer
knipperen.
De klok is ingesteld.
De toets lang ingedrukt1
houden, om teSET CLOCK
verlaten.
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
Datum instellen
Contact inschakelen ( 38).
SETUP selecteren ( 47).
Toets zo vaak kort indruk-1
ken tot wordtSET DATE
weergegeven.
Toets ingedrukt houden tot-2
dat de dag knippert.3
Toets kort indrukken om de1
dag te laten toenemen.
Toets kort indrukken om de2
dag te laten afnemen.
De dag is ingesteld.
Toets ingedrukt houden tot-2
dat de maand knippert.4
Toets kort indrukken om de1
maand te laten toenemen.
Toets kort indrukken om de2
maand te laten afnemen.
De maand is ingesteld.

49
Toets ingedrukt houden tot-2
dat wordt weerge-SET YEAR
geven.
Toets kort indrukken om1
het jaar te laten toenemen.5
Toets kort indrukken om2
het jaar te laten afnemen.5
Toets ingedrukt houden tot-2
dat het jaar niet meer knip-
pert.
Het jaar is ingesteld.
Toets lang ingedrukt hou-1
den om te verlaten.SET YEAR
De datum is ingesteld.
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
Eenheden instellen
Voorwaarde
De motorfiets staat stil.
Contact inschakelen ( 38).
SETUP selecteren ( 47).
De toets zo vaak1
kort indrukken, tot
SET UNIT ENTER wordt
weergegeven.
De toets lang indrukken, om2
SET UNIT te activeren.
UNIT SPEED wordt weerge-
geven.
De toets telkens kort in-1
drukken, om de volgende pa-
rameters in te se-SET UNIT
lecteren:
Eenheid van de snelheidsme-
ter wijzigen of KM/H MPH
Eenheid van de kilometerteller
wijzigen of KM MI
Eenheid van de brandstofver-
bruiksmeter wijzigen L/100,
MPG KM/Lof
Eenheid van de temperatuur-
meter wijzigen of °C °F
Weergave van de tijd wijzigen
24H 12Hof
Datumindeling wijzigen DMY
of MDY

50 GEBRUIK
De toets kort indrukken,2
tot de gewenste eenheid 3
is ingesteld.
Als de instelling moet wor-
den beëindigd, de toets 1
zo vaak kort indrukken, tot
SET UNIT EXIT wordt weer-
gegeven.
De toets lang indrukken, om2
SET UNIT te verlaten.
SETUP RESET wordt weerge-
geven.
Als de eenheden op de
fabrieksinstelling moeten
worden teruggezet, de toets 1
zo vaak kort indrukken, tot
SET UNIT RESET wordt
weergegeven.
De toets lang indrukken, tot2
de weergave knip-RESET 3
pert.
Eenheden zijn teruggezet op
de fabrieksinstelling.
De weergave SET UNIT EXIT
wordt getoond.
De toets lang indrukken, om2
SET UNIT te verlaten.
SETUP RESET wordt weerge-
geven.
SETUP terugzetten
Contact inschakelen.
SETUP selecteren ( 47).
De toets zo vaak kort in-1
drukken, tot SETUP RESET
wordt weergegeven.
De toets blijven bedienen2
tot de weergave RESET 3
knippert.
Door gebruik te maken
van de -SETUP RESET
functie worden ook datum en
tijd op een standaardwaarde
teruggezet.

51
SETUP EXIT wordt weerge-
geven.
SETUP beëindigen ( 51).
SETUP beëindigen
Voorwaarde
Er zijn vier mogelijkheden om
SETUP te beëindigen.
Toets lang indrukken.1
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
Instellingen werden opgesla-
gen.
Alternatief: De toets 1
zo vaak kort indrukken,
tot wordtSETUP EXIT
weergegeven.
De toets lang indrukken.2
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
Instellingen werden opgesla-
gen.
Alternatief: contact uit- en
weer inschakelen.
SETUP beëindigd zonder op-
slag van de instellingen.
Alternatief: wegrijden.
Snelheid voor de bedie-
ning in SETUP
max 10 km/h
Bij het overschrijden van de
toegelaten snelheid voor de
bediening wordt be-SETUP
ëindigd zonder dat de instel-
lingen worden opgeslagen.
KM wordt weergegeven.
DIEFSTALBEVEILIGINGSIN-
STALLATIE (DWA)
met alarmsysteem (DWA)SU
DWA activeren
Contact inschakelen ( 38).
DWA instellen ( 52).
Het contact uitschakelen.
Als de DWA is geactiveerd,
wordt de DWA automatisch
geactiveerd na uitschakelen
van het contact.
De activering vraagt circa
30 seconden.
Richtingaanwijzers knipperen
tweemaal.
DWA is actief.
Alarmsignaal
Het DWA-alarm kan worden
geactiveerd door:
Bewegingssensor
Inschakelen van het contact
met een onbevoegde contact-
sleutel.
Loskoppeling van de DWA
van de accu (DWA-accu

53
DWA OFF: DWA is gedeacti-
veerd.
Toets lang ingedrukt hou-1
den om te verlaten.SET DWA
SETUP ENTER wordt weerge-
geven.
TRACTIECONTROLE (ASC/
DTC)
ASC/DTC-functie uitschakelen
Contact inschakelen ( 38).
De ASC/DTC-functie kan
ook tijdens de rit worden
uitgeschakeld.
De toets ingedrukt houden,1
tot de weergave van het ASC/
DTC-controle- en waarschu-
wingslampje verandert.2
begint te branden.
De ASC/DTC-functie is uitge-
schakeld.
ASC/DTC-functie inschakelen
De toets ingedrukt houden,1
tot de weergave van het ASC/
DTC-controle- en waarschu-
wingslampje verandert.2
dooft, bij een niet afge-
sloten zelfdiagnose gaat
deze knipperen.
De ASC/DTC-functie is inge-
schakeld.
Als alternatief kan ook het
contact weer worden uit- en
ingeschakeld.
Als het ASC/DTC-
controle- en waarschu-
wingslampje na het uit- en
weer inschakelen van het
contact en het vervolgens
rijden met de volgende
minimumsnelheid blijft
branden, is er sprake van een
ASC/DTC-storing.
min 5 km/h
Zie voor nadere informatie
over de tractiecontrole ASC/

54 GEBRUIK
DTC het hoofdstuk Techniek
in detail ( 98).
RIJMODUS
Gebruik van de rijmodi
BMW Motorrad heeft voor uw
motorfiets gebruiksscenario's
ontwikkeld, waaruit u telkens
het scenario kunt kiezen dat bij
uw situatie past:
Standaard
RAIN: Rijden op een natgere-
gende rijbaan.
ROAD: Rijden op een droge
rijbaan.
met rijmodi ProSU
Met Rijmodi Pro bovendien
DYNA: Dynamisch rijden op
droge rijbaan.
Voor elk van deze scenario's
wordt het betreffende optimale
samenspel van motorkarakte-
ristiek, ABS-regeling en ASC/
DTC-regeling beschikbaar ge-
steld.
Zie voor meer informatie over
de rijmodi het hoofdstuk Tech-
niek in detail ( 99).
Rijmodus selecteren
Contact inschakelen ( 38).
De toets indrukken.1
De actuele rijmodus wordt2
weergegeven.
De toets zo vaak bedienen,1
tot de gewenste rijmodus 2
wordt weergegeven.
Als de motorfiets stilstaat
wordt de gekozen rijmodus
na circa 2 seconden geacti-
veerd.
De nieuwe rijmodus wordt tij-
dens het rijden geactiveerd,
als aan de volgende voor-
waarden is voldaan:
Gashendel in de stationaire
stand.
Rem wordt niet bediend.

55
met snelheidsregeling SU
Bovendien bij voertuigen met
Cruise Control:
De Cruise Control is
gedeactiveerd.
De ingestelde rijmodus met
de betreffende aanpassingen
van de motorkarakteristiek,
de ABS regeling en de ASC/
DTC-regeling blijft ook na het
uitschakelen van het contact
bewaard.
CRUISE CONTROL
met snelheidsregeling SU
Cruise Control inschakelen
Schakelaar naar rechts1
schuiven.
De bediening van de toets 2
is ontgrendeld.
Snelheid in geheugen opslaan
Toets kort naar voren druk-1
ken.
Instelgebied van de
Cruise Control (afhanke-
lijk van de versnelling)
20...210 km/h
Symbool voor cruise con-
trol wordt weergegeven.
De actuele snelheid wordt
aangehouden en in het ge-
heugen opgeslagen.
Accelereren
Toets kort naar voren druk-1
ken.

56 GEBRUIK
De snelheid wordt bij iedere
bediening met 1 km/h ver-
hoogd.
Toets naar voren gedrukt1
houden.
De snelheid wordt traploos
verhoogd.
Als toets niet meer wordt1
ingedrukt, wordt de bereikte
snelheid aangehouden en op-
geslagen.
Snelheid verlagen
Toets kort naar achteren1
drukken.
De snelheid wordt bij iedere
bediening met 1 km/h ver-
laagd.
Toets naar achteren gedrukt1
houden.
De snelheid wordt traploos
verlaagd.
Als toets niet meer wordt1
ingedrukt, wordt de bereikte
snelheid aangehouden en op-
geslagen.
Cruise Control deactiveren
Remmen, koppeling of gas-
hendel (gas terugnemen tot
verder dan de basisstand) be-
dienen om de Cruise Control
te deactiveren.
Bij ASC/DTC-ingrepen
wordt om veiligheidsrede-
nen de snelheidsregeling auto-
matisch gedeactiveerd.
Symbool voor Cruise Control
verdwijnt.
Eerdere snelheid weer
aannemen
Toets kort naar achteren1
drukken om de opgeslagen
snelheid weer te hervatten.
Bij gas geven wordt de
snelheidsregeling niet ge-
deactiveerd. Als de gashendel
wordt losgelaten loopt de snel-
heid slechts terug tot de opge-
slagen waarde, ook als eigenlijk
een verdere verlaging van de
snelheid de bedoeling was.

57
Symbool voor cruise con-
trol wordt weergegeven.
Cruise Control uitschakelen
Schakelaar naar links schui-1
ven.
Systeem is uitgeschakeld.
Toets is geblokkeerd.2
HANDVATVERWARMING
met handvatverwarmingen SU
Handvatverwarming bedienen
De handvatverwarming is
alleen bij draaiende motor
beschikbaar.
Het door de handvatver-
warming veroorzaakte ho-
gere stroomverbruik kan bij
ritten met lage toerentallen tot
ontlading van de accu leiden.
Bij een te lage accuspanning
wordt ter behoud van de start-
capaciteit de handvatverwar-
ming uitgeschakeld.
Motor starten ( 79).
Toets zo vaak bedienen1
totdat de gewenste verwar-
mingsstand wordt weerge-2
geven.
De volgende instellingen zijn
mogelijk:
Verwarming uit
Laag verwarmingsvermo-
gen
Hoog verwarmingsvermo-
gen
Het hoge verwarmingsver-
mogen dient voor het snel
opwarmen van de handvatten,
vervolgens moet naar een ge-
ringer verwarmingsvermogen
worden teruggeschakeld.
Indien er geen wijzigingen
meer worden uitgevoerd,
wordt de gekozen verwar-
mingsstand ingesteld en ver-
dwijnt het handvatverwar-
mingsymbool.

58 GEBRUIK
BUDDYSEAT BERIJDER EN
DUO-BUDDYSEAT
De buddyseat berijder
uitbouwen
Duo-buddyseat uitbouwen
( 58).
Vergrendeling naar boven1
trekken.
Berijders-buddyseat naar2
achteren trekken en verwijde-
ren.
Buddyseat berijder inbouwen
Buddyseat berijder in de1
nokken plaatsen.2
Buddyseat berijder aan1
de achterzijde naar beneden
drukken.
De berijders-buddyseat ver-
grendelt hoorbaar.
Duo-buddyseat inbouwen
( 58).
Duo-buddyseat uitbouwen
Bout met buddyseatsleu-1
tel uitbouwen.2
Buddyseatriem in de rich-3
ting van de berijders-buddy-
seat trekken en duo-buddy-
seat naar achteren verwij-4
deren.
Duo-buddyseat inbouwen
De duo-buddyseat in het2
achterframe aanbrengen,
daarbij erop letten dat de
nok van de duo-buddyseat5
in het achterframe zit.

INSTELLING
05

62 INSTELLING
SPIEGEL
Spiegel instellen
Spiegel door draaien in de
gewenste positie zetten.
Met Option 719 gefreesde
delen Classic IISU
of
Met Option 719 gefreesde
delen Shadow IISU
GEVAAR
Functiebeperking door ver-
keerde inbouwpositie
Gevaar voor een ongevallen
en omvallen
De inbouwpositie van de
spiegels niet wijzigen.
Spiegelkop door verdraaien
in de gewenste positie
brengen.
Spiegelarm instellen
Beschermkap boven de
schroefverbinding op de
spiegelarm omhoog schuiven.
Moer met boordgereed-1
schap losdraaien.
Spiegelarm in de gewenste
stand draaien.
Moer aantrekken, daarbij de1
spiegelarm vasthouden.
Spiegel (contramoer)
aan adapter
22 Nm (Linkse schroefdraad)
De beschermkap over de be-
vestiging schuiven.

63
KOPLAMP
Koplampinstelling rechts-/
linksrijdend verkeer
Deze motorfiets is uitgerust
met een symmetrisch dim-
licht. Bij het rijden in landen
waar aan de andere zijde van
de weg wordt gereden dan in
het land waar het kenteken van
de motorfiets is afgegeven, zijn
geen verdere maatregelen no-
dig.
Lichtbundel en
veervoorspanning
De lichtbundel blijft vanwege
de aanpassing van de veervoor-
spanning aan de ladingstoe-
stand in de regel constant.
Bij zeer zware belading kan de
aanpassing van de veervoor-
spanning ontoereikend zijn. In
dit geval moet de lichtbundel
aan het gewicht worden aange-
past.
Bestaat er twijfel over de
correcte afstelling van
de lichtbundel, afstelling door
een specialist laten contro-
leren, bij voorkeur door een
BMW Motorrad Partner.
Lichtbundel instellen
Voorwaarde
Ondanks aanpassing van de
veervoorspanning wordt bij een
zware lading het tegemoetko-
mende verkeer verblind.
Bouten losdraaien.1
Koplamp draaien om lichtbun-
del in te stellen.
De bouten aantrekken, daar-1
bij de koplamp vasthouden.
Koplamp op houder
19 Nm
Als de motorfiets terug met
een kleinere belading rijdt:
De basisafstelling van de kop-
lamp door een specialist laten
herstellen, het best bij een
BMW Motorrad Partner.

65
REM
Remhendel instellen
WAARSCHUWING
Gewijzigde stand van het
remvloeistofreservoir
Lucht in het remsysteem
Stuurarmatuur resp. stuur
niet verdraaien.
WAARSCHUWING
Instellen van de handrem-
hendel tijdens het rijden
Gevaar voor een ongeval
De handremhendel alleen
instellen als de motorfiets
stilstaat.
Stelschroef iets indrukken1
en vanaf de achterzijde in de
gewenste positie draaien.
De stelschroef kan ge-
makkelijker worden ver-
draaid, wanneer de handrem-
hendel naar voren wordt ge-
drukt.
Instelmogelijkheden:
Van positie 1: Kleinste
afstand tussen handvat en
handremhendel
Tot positie 5: Grootste
afstand tussen handvat en
handremhendel
Met Option 719 gefreesde
delen Classic IISU
of
Met Option 719 gefreesde
delen Shadow IISU
Verstelhendel in de ge-1
wenste stand draaien.
Instelmogelijkheden:
Van positie : Kleinste afstandA
tussen handvat en remhendel.
In 5 stappen richting stand B
voor het vergroten van de
afstand tussen handvat en
handremhendel.

66 INSTELLING
VEERVOORSPANNING
Instelling aan het achterwiel
De veervoorspanning van het
achterwiel moet aan de bela-
ding van de motorfiets worden
aangepast. Een verhoging van
de belading vereist een verho-
ging van de veervoorspanning,
minder gewicht een overeen-
komstig lagere veervoorspan-
ning.
Veervoorspanning achterwiel
instellen
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
WAARSCHUWING
De instellingen van de veer-
voorspanning en van de
demping zijn niet ingesteld
op de omstandigheden.
Rijgedrag wordt slechter.
Demping aan de veervoor-
spanning aanpassen.
Om de veervoorspanning te
verhogen de sleutel in de2
stelknop steken en in de1
richting draaien.A
Om de veervoorspanning te
verlagen de sleutel in de2
stelknop steken en in de1
richting draaien.B
Demping aan de gewijzigde
veervoorspanning aanpassen.
Een advies voor de rijwiel-
instelling vindt u in het
hoofdstuk Technische gege-
vens onder Onderstel.
Demping achterwiel instellen
( 66).
DEMPING
Instelling
De demping moet aan de veer-
voorspanning en de veervoor-
spanning worden aangepast.
Een oneffen wegdek vereist
een soepelere demping dan
een effen wegdek.
Een verhoging van de
veervoorspanning vereist een
stuggere demping, een verla-
ging van de veervoorspanning
een zachtere demping.
Demping achterwiel instellen
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.

67
VOORZICHTIG
Instellen van de veerele-
mentdemping bij hete uit-
laatdemper
Verbrandingsgevaar
De uitlaatdemper laten af-
koelen.
VOORZICHTIG
Werkzaamheden met
warme/hete onderdelen
Verbrandingsgevaar
Veiligheidshandschoenen
dragen.
Demping met boordgereed-
schap via de stelschroef in-1
stellen.
Voor een stuggere demping,
de stelschroef rechtsom1
draaien.
Voor een soepelere dem-
ping, de stelschroef linksom1
draaien.
Geadviseerde onder-
stelinstelling voor solo
rijden
18 mm tot begin van de
schroefdraad (Veervoorspan-
ning)
Stelschroef rechtsom tot
aan de aanslag draaien, dan
1,75 omwentelingen terug
(Demping)
met verlagingSU
18 mm tot begin van de
schroefdraad (Veervoorspan-
ning)
Stelschroef rechtsom tot
aan de aanslag draaien, dan
1,75 omwentelingen terug
(Demping)

68 INSTELLING
Aanbevolen onderstelin-
stelling voor ritten met
belading
21 mm tot begin van de
schroefdraad (Veervoorspan-
ning)
Stelschroef rechtsom tot
aan de aanslag draaien, dan
1,25 omwenteling terug
(Demping)
met verlagingSU
21 mm tot begin van de
schroefdraad (Veervoorspan-
ning)
Stelschroef rechtsom tot
aan de aanslag draaien, dan
1,25 omwenteling terug
(Demping)
Geadviseerde onderstel-
instelling voor het rijden
met duopassagier
28 mm tot begin van de
schroefdraad (Veervoorspan-
ning)
Stelschroef rechtsom tot
aan de aanslag draaien,
dan 0,5 omwenteling terug
(Demping)
met verlagingSU
28 mm tot begin van de
schroefdraad (Veervoorspan-
ning)
Geadviseerde onderstel-
instelling voor het rijden
met duopassagier
Stelschroef rechtsom tot
aan de aanslag draaien,
dan 0,5 omwenteling terug
(Demping)
VOETSTEUNENSET
Met Option 719 gefreesde
delen Classic II SU
of
Met Option 719 gefreesde
delen Shadow IISU
Rotor instellen
WAARSCHUWING
Bij zeer schuin rijden in een
bocht kunnen harde onder-
delen de grond raken.
Kans op ongevallen
Voetsteunen niet als indi-
cator voor te schuin rijden
gebruiken.
Het instellen van de rotor ge-
beurt rechts en links op de-
zelfde manier.
De rotor moet rechts en links
gelijk komen te staan.

69
De voetafstand en een hogere
voetstand kunnen op de ro-
tor worden ingesteld.2
Bout zo ver losdraaien dat1
de rotor kan worden losge-2
trokken.
De rotor kan op 12 stan-2
den ingesteld worden. Om
de hoogste stand in te stellen,
rotor in een hoek van 180°2
rechts- of linksom draaien.
Rotor in de gewenste stand1
inbouwen en bout aantrek-2
ken.
Rotor aan grondplaat
20 Nm
WAARSCHUWING
Verkeerd ingestelde voet-
steun door verstellen van de
rotor.
Kans op ongevallen
Als de rotor wordt versteld,
moet de instelling van de
voetsteun daaraan worden
aangepast.
De voetsteun mag alleen om-
hoog en iets naar achteren
klappen.
Steunscharnier instellen
Het instellen van de voet-
steunscharnier gebeurt rechts
en links op dezelfde manier.
Bout en pen uitbouwen.1 2
Voetsteunelement in de3
richting van de pijl klappen.
Veer wordt ontspannen.
Veer uit het voetsteunschar-4
nier loshaken.5

70 INSTELLING
De bout uitbouwen.1
Voetsteunscharnier van ro-2
tor trekken.3
Om de stand van het voet-
steunscharnier te wijzigen,2
rechts- of linksom draaien.
Voetsteunscharnier 1 moet
bij definitieve montage op de
rotor met de opening 2 pijl
omhoog of iets naar achteren
omhoog wijzen.
De bout inbouwen.3
Steunscharnier aan de kant
van de schakeleenheid op de-
zelfde manier uit- en inbou-
wen.
Steunscharnier aan rotor
20 Nm
Veer in oog op het voet-1
steunscharnier vasthaken.3
Voetsteunelement in het2
voetsteunscharnier omhoog3
klappen.
Pen met aan de zijkant af-1
gevlakte kop vlak in het2
voetsteunscharnier en voet-
steunelement inbouwen.3
De bout inbouwen.4
Voetsteunbasis aan de kant
van de schakeleenheid op de-
zelfde manier uit- en inbou-
wen.

71
Voetsteunbasis aan
steunscharnier
3 Nm
Voetsteun voetrempedaal
instellen
De voetafstand en hoogte tot
de eindtip van het schakelpe-
daal kunnen door draaien in1
diverse standen worden inge-
steld.
De bout uitbouwen.2
Schroefdraad reinigen.
De eindtip van het schakelpe-
daal in de gewenste stand1
draaien.
Nieuwe 2bout inbouwen.
Voetsteun aan voetrem-
pedaal
Boutborgmiddel: Micro-inge-
kapseld
10 Nm
Eindtip schakelpedaal
instellen
Voetafstand en hoogte tot de
eindtip schakelpedaal kun-1
nen door draaien in diverse
standen worden ingesteld.
De bout uitbouwen.2
Schroefdraad reinigen.
Eindtip schakelpedaal in de1
gewenste stand draaien.
Nieuwe 2bout inbouwen.

72 INSTELLING
Eindtip aan schakelpe-
daal
Boutborgmiddel: Micro-inge-
kapseld
10 Nm

73

RIJDEN
06

VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 76
REGELMATIGE CONTROLE 78
STARTEN 79
INRIJDEN 82
REMMEN 83
MOTORFIETS NEERZETTEN 86
TANKEN 86
MOTORFIETS VOOR TRANSPORT BEVESTIGEN 89

76 RIJDEN
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
Rijdersuitrusting
Geen rit zonder de juiste kle-
ding! Draag altijd
Helm
Motorpak
Handschoenen
Laarzen
Dit geldt ook voor korte trajec-
ten en in welk jaargetijde dan
ook. Uw BMW Motorrad part-
ner kan u adviseren en heeft
voor elk gebruiksdoel de cor-
recte kleding.
WAARSCHUWING
Omwikkeling van losse kle-
dingstukken, bagage of rie-
men rond niet-afgedekte ro-
terende voertuigonderdelen
(wielen, cardanas)
Gevaar voor een ongeval
Ervoor zorgen dat los ge-
dragen kledingstukken zich
niet rond niet-afgedekte ro-
terende voertuigonderdelen
kunnen wikkelen.
Bagage, span- en sjorban-
den uit de buurt van niet-
afgedekte roterende voer-
tuigonderdelen houden.
Correct beladen
WAARSCHUWING
Stabiliteit tijdens het rijden
beïnvloed door overbela-
ding, of ongelijkmatig aan-
gebrachte belading
Kans op ongevallen
Het maximaal toelaatbaar
totaalgewicht niet over-
schrijden en de aanwijzin-
gen voor het beladen in acht
nemen.
Instelling van veervoorspan-
ning, demping en banden-
spanning aanpassen aan het
totaalgewicht.
Zware bagagestukken zo ver
mogelijk naar onder en naar
binnen aanbrengen.
met tankrugzakOA
Maximale belading van de
tankrugzak in acht nemen.
Maximale belading van
de tankrugzak
≤5 kg
met bagagetas OA
Maximaal laadvermogen van
de bagagetas in acht nemen.
Maximale belading van
de bagagetas
max 10 kg

77
Snelheid
Bij het rijden met hoge snelhe-
den kunnen verschillende rand-
voorwaarden het rijgedrag van
het voertuig negatief beïnvloe-
den, bijv.:
Instelling van het veer- en
dempersysteem
Ongelijkmatig verdeelde ba-
gage
Losse kleding
Te lage bandenspanning
Slecht bandenprofiel
Gemonteerde bagagesyste-
men zoals een tankrugzak of
bagagetas.
Kans op vergiftiging
Uitlaatgassen bevatten het
kleur- en geurloze maar giftige
koolmonoxide.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen met gevaar
voor de gezondheid
Verstikkingsgevaar
Uitlaatgassen niet inademen.
De motor niet in een afge-
sloten ruimte laten draaien.
WAARSCHUWING
Inademing van schadelijke
dampen
Gevaar voor de gezondheid
Dampen van bedrijfsstoffen
en kunststoffen niet inade-
men.
Het voertuig alleen in de
openlucht gebruiken.
Verbrandingsgevaar
VOORZICHTIG
Sterk opwarmen van de mo-
tor en het uitlaatsysteem
tijdens het rijden
Verbrandingsgevaar
Na het afzetten van de mo-
torfiets erop letten dat geen
personen of voorwerpen
met de motor en het uit-
laatsysteem in aanraking
komen.
Katalysator
Als door overslaande verbran-
dingen onverbrande benzine
in de katalysator terechtkomt,
is er kans op oververhitting en
beschadiging.
Aan de volgende voorwaarden
dient te worden voldaan:

78 RIJDEN
Brandstoftank niet leegrijden.
De motor nooit met een los-
getrokken bougiestekker laten
draaien.
Motor bij overslaande ver-
brandingen direct afzetten.
Alleen loodvrije benzine tan-
ken.
Houd de voorgeschreven on-
derhoudsbeurten beslist aan.
LET OP
Onverbrande brandstof in de
katalysator
Beschadiging van de katalysa-
tor
De aangegeven punten ter
bescherming van de kataly-
sator in acht nemen.
Gevaar voor oververhitting
LET OP
Langere tijd laten draaien
van de motor bij stilstand
Oververhitting door ontoe-
reikende koeling, in extreme
gevallen brand aan de motor-
fiets
De motor niet onnodig stati-
onair laten draaien.
Na het starten direct wegrij-
den.
Manipulaties
LET OP
Wijzigingen van de motor-
fiets (bijv. motorregeleen-
heid, gaskleppen, koppeling)
Beschadiging van de betrok-
ken onderdelen, uitvallen vei-
ligheidsrelevante functies, ver-
vallen van de garantie
Geen manipulaties uitvoe-
ren.
REGELMATIGE CONTROLE
Controlelijst in acht nemen
De volgende controlelijst ge-
bruiken om uw motorfiets re-
gelmatig te controleren.
Voor het begin van elke rit
Remfunctie controleren
( 110).
Werking van de verlichting en
signaalinrichting controleren.
Werking van de koppeling
controleren ( 115).
Bandenprofieldiepte controle-
ren ( 116).
Bandenspanning controleren
( 115).
Veilige bevestiging bagage-
systemen en bagage controle-
ren.

79
Bij iedere derde tankstop
Motoroliepeil controleren
( 108).
Remvoeringdikte, voor, con-
troleren ( 110).
Remvoeringdikte, achter, con-
troleren ( 111).
Remvloeistofpeil, voor, contro-
leren ( 113).
Remvloeistofpeil, achter, con-
troleren ( 114).
STARTEN
Motor starten
Contact inschakelen ( 38).
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. ( 79)
De ABS-zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 80)
Neutraalstand inschakelen of
bij ingeschakelde versnelling
de koppelingshendel intrek-
ken.
Bij een uitgeklapte zijstan-
daard en een ingescha-
kelde versnelling kan de mo-
tor niet worden gestart. Als de
motorfiets in de neutraalstand
wordt gestart en vervolgens bij
uitgeklapte zijstandaard een
versnelling wordt ingeschakeld,
slaat de motor af.
Bij een koude start en lage
temperaturen:
Koppelingshendel bedienen.
De startknop indrukken.1
Als de accuspanning te
laag is wordt de startpro-
cedure automatisch afgebro-
ken. Voor verdere startpogin-
gen de accu opladen of start-
hulp laten geven.
Meer details vindt u in het
hoofdstuk Onderhoud onder
Starthulp.
De motor slaat aan.
Als de motor niet aanslaat,
kan de storingstabel uitkomst
bieden. ( 150)
Pre-Ride-Check
Na het inschakelen van het
contact voert het instrumenten-
paneel een test uit van de wij-
zerinstrumenten, de controle-
en waarschuwingslampjes en
het display, de zogenaamde
Pre-Ride-Check. Als de motor
tijdens de test wordt gestart,
wordt de test afgebroken.

80 RIJDEN
Fase 1
Op het display worden alle1
segmenten weergegeven.
Tegelijkertijd worden alle con-
trole- en waarschuwingslamp-
jes ingeschakeld.3
Fase 2
Het algemene waarschuwings-
lampje gaat knipperen in2
plaats van branden.
De wijzer van de snelheids-4
meter beweegt naar de maxi-
mumsnelheid.
Fase 3
De wijzer van de snelheids-4
meter beweegt naar nul.
De controle- en waarschu-
wingslampjes doven of nemen
hun gebruiksfunctie in.
Het waarschuwingslampje sto-
ring aandrijving gaat pas na 15
seconden uit.
Het display wisselt naar de
standaardweergave. De boord-
computer wordt weergegeven.
Als de wijzer niet beweegt, een
controle- en waarschuwings-
lampje niet werkt of er seg-
menten op het display ontbre-
ken:
De storing zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
ABS-zelfdiagnose
De gereedheid van het
BMW Motorrad ABS wordt
door de zelfdiagnose gecon-
troleerd. De zelfdiagnose start
automatisch na het inschakelen
van het contact.
Fase 1
Controle van de systeemcom-
ponenten bij stilstand.
knippert.
Fase 2
Controle van de wielsensoren
bij het wegrijden.
knippert.
ABS-zelfdiagnose beëindigd
Het ABS-controle- en waar-
schuwingslampje dooft.

82 RIJDEN
DTC-zelfdiagnose
met rijmodi ProSU
De gereedheid van het
BMW Motorrad DTC wordt
door de zelfdiagnose gecon-
troleerd. De zelfdiagnose vindt
automatisch plaats na het
inschakelen van het contact.
Fase 1
Controle van de systeemcom-
ponenten bij stilstand.
DTC-controle- en waar-
schuwingslampje knippert
langzaam.
Fase 2
Controle van de diagnosti-
seerbare systeemcomponen-
ten bij het wegrijden.
DTC-controle- en waar-
schuwingslampje knippert
langzaam.
DTC-zelfdiagnose afgesloten
Het DTC-symbool wordt niet
meer weergegeven.
Opletten of alle waarschu-
wings- en controlelampjes
worden weergegeven.
DTC-zelfdiagnose niet
voltooid
De DTC-functie is niet be-
schikbaar, omdat de zelf-
diagnose niet is afgesloten.
(Voor de controle van de
wieltoerentalsensoren moet
de motorfiets een minimum-
snelheid met draaiende mo-
tor bereiken: min 5 km/h)
Indien na het afsluiten van de
DTC-zelfdiagnose een DTC-
storing wordt weergegeven:
Verder rijden mogelijk. Houd
er rekening mee dat de DTC-
functie niet of slechts beperkt
beschikbaar is.
Storingen zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
INRIJDEN
Motor
Tot de eerste inrijcontrole
veelvuldig met wisselende
belasting en toerentallen rij-
den, langdurig rijden met con-
stante toerentallen vermijden.
Kies indien mogelijk bochtige
en licht geaccidenteerde we-
gen.
Bij het inrijden de belasting in
acht nemen.

83
Bij het inrijden de belas-
ting in acht nemen
geen vollast (Kilometerstand
0...1000 km)
Inrijsnelheden in acht nemen.
Inrijsnelheden
0...1000 km
max 50 km/h (1e versnelling)
max 70 km/h (2e versnelling)
max 90 km/h (3e versnelling)
max 110 km/h (4e versnel-
ling)
max 125 km/h (5e versnel-
ling)
max 140 km/h (6e versnel-
ling)
Let op het afgelegde aantal
kilometers waarna de inrijcon-
trole moet plaatsvinden.
Kilometrage tot de eer-
ste inrijcontrole
500...1200 km
Remblokken
Nieuwe remblokken moeten
worden ingereden, voordat
deze hun optimale wrijvings-
kracht bereiken. De vermin-
derde remwerking kan door
krachtiger knijpen in de rem-
hendel worden gecompen-
seerd.
WAARSCHUWING
Nieuwe remblokken
Verlenging van de remweg,
gevaar voor ongevallen
Vroeg remmen.
Banden
Nieuwe banden hebben een
glad oppervlak. Zij moeten dan
ook met een beheerste rijstijl
door het inrijden met wisse-
lende overhellingshoeken wor-
den ingereden. Pas na het inrij-
den is de volledige grip van het
loopvlak bereikt.
WAARSCHUWING
Verlies van grip van nieuwe
banden bij een natte rijbaan
en bij extreme schuinligging
Gevaar voor ongevallen
Anticiperend rijden en ex-
treme schuinligging vermij-
den.
REMMEN
Hoe wordt de kortst
mogelijke remweg bereikt?
Bij een remprocedure veran-
dert de dynamische lastverde-
ling tussen voor- en achterwiel.
Hoe sterker wordt afgeremd,
hoe zwaarder het voorwiel
wordt belast. Hoe hoger de be-

85
met een vertraagde of slech-
tere remwerking:
Bij het rijden in de regen en
door plassen.
Na een wasbeurt van het
voertuig.
Bij het rijden op wegen
waarop zout is gestrooid.
Na werkzaamheden aan de
remmen door restanten olie
of vet.
Bij het rijden op modderige
wegen of bij terreinritten.
WAARSCHUWING
Slechtere werking van de
remmen door vocht en vuil
Gevaar voor ongevallen
Remmen droog- resp.
schoonremmen, zo nodig
reinigen.
Vroegtijdig remmen tot de
volledige remwerking weer
beschikbaar is.
ABS Pro
Natuurkundige grenzen
WAARSCHUWING
Remmen in bochten
Gevaar voor vallen ondanks
ABS Pro
Een aangepaste rijstijl blijft
altijd de verantwoordelijk-
heid van de berijder.
Het extra veiligheidspoten-
tieel niet door een riskante
rijstijl weer beperken.
Vallen kan niet worden
uitgesloten
Hoewel ABS Pro en
Dynamic Brake Control voor
de bestuurder een waardevolle
ondersteuning en een enorme
veiligheidstoename bij het
remmen bij scheefstand vor-
men, kunnen de natuurkundige
grenzen op geen enkele wijze
opnieuw worden gedefinieerd.
Net als voorheen is het moge-
lijk dat deze grenzen door een
verkeerde inschatting of een
rijfout worden overschreden.
In extreme gevallen kunt u
hierdoor vallen.

88 RIJDEN
LET OP
Onderdeelschade
Schade aan onderdelen door
een te volle brandstoftank
Als er teveel brandstof in
de brandstoftank wordt ge-
daan komt het teveel aan
brandstof in het actief-kool-
stoffilter terecht, wat leidt
tot schade aan onderdelen.
Brandstoftank vullen tot aan
de onderkant van de brand-
stofvulopening.
LET OP
Brandstof op kunststof op-
pervlakken
Beschadiging van oppervlak-
ken (worden lelijk of dof)
Kunststof oppervlakken on-
middellijk na contact met
brandstof reinigen.
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
Tankdopklep openklappen.2
Afsluitdeksel van de brand-
stoftank met de contact-1
sleutel rechtsom ontgrendelen
en open klappen.
Brandstof van de hierboven
vermelde kwaliteit tot maxi-
maal de onderzijde van de
vulnippel tanken.3
Als er wordt getankt na-
dat het peil onder de re-
servehoeveelheid is gedaald,
moet de hoeveelheid brandstof
na het tanken groter zijn dan
de brandstofreserve om het
nieuwe peil te kunnen herken-
nen en het brandstofreserve-
controlelampje uit te schakelen.

89
De in de technische gege-
vens aangegeven "Nuttige
tankinhoud" is de hoeveelheid
brandstof waarmee de tank
kan worden gevuld wanneer de
tank leeggereden is, dus wan-
neer de motor door brandstof-
gebrek is gestopt.
Tankinhoud
Circa 17,0 l
Brandstofreserve
Circa 3,5 l
De tankdop krachtig aandruk-
ken en sluiten.
Sleutel verwijderen en klepje
sluiten.
MOTORFIETS VOOR TRANS-
PORT BEVESTIGEN
Alle onderdelen waar span-
banden langs worden geleid
tegen krassen beschermen,
bijv. met tape of zachte doe-
ken.
LET OP
Opzijvallen van de motor-
fiets bij het op de midden-
standaard plaatsen
Onderdeelschade door omval-
len
De motorfiets tegen zij-
waarts kantelen beveiligen,
het best met behulp van een
tweede persoon.
Motorfiets op het transport-
plateau duwen, niet op de zij-
standaard zetten.

91

94 TECHNIEK IN DETAIL
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Meer informatie over het on-
derwerp techniek onder:
bmw-motorrad.com/techno-
logy
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS)
Hoe werkt het ABS?
De maximaal op het wegdek
overdraagbare remkracht is
o.a. afhankelijk van de wrij-
vingscoëfficiënt van het op-
pervlak van het wegdek. Grind,
ijs en sneeuw en een nat weg-
dek hebben een aanzienlijk la-
gere wrijvingswaarde dan een
droog en schoon wegdek. Hoe
slechter de wrijvingscoëfficiënt
van het wegdek, hoe langer de
remweg wordt.
Indien bij een verhoging van de
remdruk door de bestuurder de
maximaal overdraagbare rem-
kracht wordt overschreden, be-
ginnen de wielen te blokkeren
en gaat de rijstabiliteit verloren;
onderuitgaan kan het gevolg
zijn. Voor deze situatie zich
voordoet, wordt het ABS geac-
tiveerd en wordt de remdruk
tot de maximaal overdraagbare
remkracht aangepast. De wie-
len draaien daardoor verder en
de rijstabiliteit blijft los van de
toestand van het wegdek be-
houden.
Wat gebeurt er bij
oneffenheden in het wegdek?
De gesteldheid van de rijbaan
kan kortstondig voor een ver-
lies van contact tussen de ban-
den en het oppervlak van de
rijbaan veroorzaken. De over-
gedragen remkracht gaat dan
terug naar nul. Indien in deze
situatie wordt geremd, moet
het ABS de remdruk reduce-
ren om de rijstabiliteit bij het
herstel van het contact met het
wegdek te garanderen. Hier-
bij moet het ABS uitgaan van
extreem lage wrijvingswaar-
den (grind, ijzel, sneeuw), zodat
de wielen in alle denkbare si-
tuaties blijven draaien om de
rijstabiliteit te waarborgen. Na
het herkennen van de werke-
lijke omstandigheden regelt het
systeem de optimale remdruk
in.
Omhoogkomen van het
achterwiel
Bij zeer sterke en snelle vertra-
gingen kan het voorkomen dat
het BMW Motorrad ABS het
omhoogkomen van het achter-
wiel niet kan verhinderen. Dit
kan eveneens tot het over de

103

ONDERHOUD
08

ALGEMENE AANWIJZINGEN 106
BOORDGEREEDSCHAP 107
VOORWIELSTANDAARD 107
ACHTERWIELSTANDAARD 108
MOTOROLIE 108
REMSYSTEEM 110
KOPPELING 115
BANDEN 115
VELGEN 116
WIELEN 117
LAMPEN 124
STARTHULP 124
ACCU 126
ZEKERINGEN 128
DIAGNOSESTEKKER 129

106 ONDERHOUD
ALGEMENE AANWIJZINGEN
In het hoofdstuk Onderhoud
worden werkzaamheden voor
het controleren en vervangen
van slijtagedelen beschreven
die eenvoudig zijn uit te voe-
ren.
Micro-ingekapselde bouten
De micro-inkapseling is een
chemische schroefdraadbor-
ging. Hierbij wordt door een
lijmstof een vaste verbinding
gemaakt tussen een schroef
en een moer of een onderdeel.
Micro-ingekapselde bouten zijn
daarom slechts geschikt voor
eenmalig gebruik.
Na het uitbouwen moet de lijm
uit de binnenschroefdraad wor-
den verwijderd. Bij het inbou-
wen moet een nieuwe micro-
ingekapselde bout worden ge-
bruikt. Daarom voor het uit-
bouwen waarborgen dat u be-
schikt over geschikt gereed-
schap voor het reinigen van
de schroefdraad en over een
vervangende bout. Bij een on-
deskundige bewerking kan de
borgingsfunctie van de schroef
niet meer gewaarborgd zijn,
waardoor u zichzelf in gevaar
brengt!
Overige informatie
Indien bij het inbouwen reke-
ning moet worden gehouden
met speciale aanhaalkoppel-
waarden, dan zijn deze even-
eens genoemd. Een overzicht
van alle benodigde aanhaalkop-
pelwaarden is te vinden in het
hoofdstuk "Technische gege-
vens".
Informatie over verdergaande
onderhouds- en reparatieacti-
viteiten is terug te vinden op
de bij uw voertuig behorende
reparatiehandleiding op dvd-
rom die bij uw BMW Motorrad
Partner verkrijgbaar is.
Voor het uitvoeren van een
aantal van de beschreven werk-
zaamheden zijn speciale ge-
reedschappen en een gedegen
vakkennis op het gebied van
motorfietsen vereist. In ge-
val van twijfel contact opne-
men met een vakwerkplaats, bij
voorkeur een BMW Motorrad
Partner.
Specyfikacje produktu
Marka: | BMW |
Kategoria: | Silnik |
Model: | R nineT Pure (2020) |
Potrzebujesz pomocy?
Jeśli potrzebujesz pomocy z BMW R nineT Pure (2020), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą
Instrukcje Silnik BMW

8 Października 2024

30 Września 2024

29 Września 2024

27 Września 2024

15 Września 2024

13 Września 2024

11 Września 2024

10 Września 2024

9 Września 2024

9 Września 2024
Instrukcje Silnik
- Silnik Yamaha
- Silnik Triumph
- Silnik Kawasaki
- Silnik Honda
- Silnik Milwaukee
- Silnik KTM
- Silnik Ducati
- Silnik GasGas
- Silnik Suzuki
- Silnik Husqvarna
- Silnik Aprilia
- Silnik Mercedes-Benz
- Silnik Danfoss
- Silnik Texas
- Silnik ELAC
- Silnik Kettler
- Silnik Mitsubishi
- Silnik Indian
- Silnik Piaggio
- Silnik Reebok
- Silnik Juki
- Silnik Beta
- Silnik Bajaj
- Silnik Royal Enfield
- Silnik Sherco
- Silnik Hyosung
- Silnik Benelli
- Silnik Cagiva
- Silnik Metabo
- Silnik Nautilus
- Silnik Mash
- Silnik Hero
- Silnik Victory
- Silnik Emco
- Silnik Chang Jiang
- Silnik Harley Davidson
- Silnik Moto Guzzi
- Silnik Derbi
- Silnik SMC
- Silnik Ridley
- Silnik Anova
- Silnik Zero
- Silnik MV Agusta
- Silnik BodyCraft
- Silnik Mahindra
- Silnik CRRCpro
Najnowsze instrukcje dla Silnik

1 Marca 2025

21 Lutego 2025

17 Lutego 2025

16 Lutego 2025

14 Lutego 2025

8 Lutego 2025

8 Lutego 2025

2 Lutego 2025

2 Lutego 2025

15 Stycznia 2025