Instrukcja obsługi BMW K 1600 GTL (2020)
Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla BMW K 1600 GTL (2020) (312 stron) w kategorii Silnik. Ta instrukcja była pomocna dla 5 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek
Strona 1/312

HANDLEIDING
K 1600 GTL
BMW
MOTORRAD
MAKE LIFE A RIDE

Voertuiggegevens
Model
Voertuigidentificatienummer
Kleurnummer
Afgiftedatum kentekenbewijs deel 1
Kenteken
Dealergegevens
Contactpersoon in de werkplaats
Mevrouw/de heer
Telefoonnummer
Dealeradres/telefoon (firmastempel)

WELKOM BIJ
BMW
Wij zijn blij dat u voor een voertuig van BMW Motorrad hebt ge-
kozen en begroeten u in de kring van BMW rijders. Maakt u zich
vertrouwd met uw nieuwe voertuig, zodat u zich zeker en veilig
in het verkeer kunt bewegen.
Over deze handleiding
Lees deze handleiding door voordat u uw nieuwe BMW start.
Hierin vindt u belangrijke opmerkingen over de bediening van het
voertuig die het u mogelijk maken van alle technische voordelen
van uw BMW te profiteren.
Daarnaast ontvangt u informatie over het onderhoud en de ver-
zorging die de gebruiks- en verkeersveiligheid en een zo goed
mogelijk waardebehoud van uw voertuig bevordert.
Als u uw BMW ooit wilt verkopen, vergeet dan niet ook de hand-
leiding te overhandigen. Deze vormt een belangrijk onderdeel
van uw voertuig.
Veel plezier met uw BMW en een goede en veilige rit wordt u
toegewenst door
BMW Motorrad.

01 ALGEMENE AANWIJ-
ZINGEN 2
Oriëntatie 4
Afkortingen en symbo-
len 4
Uitvoering 5
Technische gegevens 5
Actualiteit 6
Meer informatiebronnen 6
Certificaten en type-
goedkeuringen 6
Gegevensgeheugen 6
Intelligent noodop-
roepsysteem 12
02 OVERZICHTEN 16
Totaalaanzicht links 18
Totaalaanzicht rechts 19
Totaalaanzicht boven 20
Onder de buddyseat 21
Combischakelaar links 22
Combischakelaar
rechts 23
Combischakelaar
rechts 24
Bedieningseenheid 25
Instrumentenpaneel 26
03 AANDUIDINGEN 28
Controle- en waarschu-
wingslampjes 30
Betekenis van de sym-
bolen 31
Multifunctioneel
display 33
Controlelampjes 34
04 GEBRUIK 60
Contact- en stuurslot 62
Contact 62
Contact met Key-
less Ride 63
Elektronische wegrij-
beveiliging EWS 66
Noodstopschakelaar 67
Intelligente noodop-
roep 68
Achteruitrijhulp 70
Verlichting 71
Dagrijlicht 74
Alarmlichtinstallatie 76
Richtingaanwijzers 76
Multifunctioneel
display 77
Boordcomputer 81
Dagteller 82
Diefstalbeveiligingsin-
stallatie (DWA) 83
Dynamische tractie-
controle (DTC) 87
Elektronische onder-
stelinstelling (D-ESA) 88
Rijmodus 88
Snelheidsregeling 89
Wegrijassistent 91
Centrale vergrendeling 93
Handvatverwarming 97
Buddyseatverwarming 98
Buddyseat 99
Opbergvakken 100

05 AUDIOSYSTEEM 102
Algemene bediening 104
Radio 110
Externe apparaten 115
06 INSTELLING 118
Spiegels 120
Kuipruit 120
Windgeleider 121
Koppeling 121
Rem 122
07 RIJDEN 124
Veiligheidsaanwijzin-
gen 126
Regelmatige controle 128
Starten 129
Inrijden 131
Remmen 132
Motorfiets neerzetten 135
Tanken 135
Motorfiets voor
transport bevestigen 140
08 TECHNIEK IN DE-
TAIL 142
Algemene aanwijzin-
gen 144
Antiblokkeersysteem
(ABS) 144
Dynamische tractie-
controle (DTC) 147
Elektronische onder-
stelinstelling (DESA) 149
Rijmodus 150
Bandenspanningscon-
trole RDC 151
Schakelassistent 152
Wegrijassistent 154
Adaptieve bochtver-
lichting 155
09 ONDERHOUD 156
Algemene opmerkin-
gen 158
Boordgereedschap 158
Voorwielstandaard 159
Motorolie 160
Remsysteem 162
Koppeling 167
Koelvloeistof 167
Banden 168
Velgen en banden 168
Wielen 169
Lampen 176
Starthulp 182
Accu 183
Zekeringen 187
Diagnosestekker 188
10 ACCESSOIRES 190
Algemene opmerkin-
gen 192
Contactdozen 192
Koffer 193
Topcase 195
Navigatiesysteem 198

11 VERZORGING 204
Onderhoudsmiddelen 206
Wassen 206
Reiniging kwetsbare
motorfietsonderdelen 207
Lakonderhoud 208
Conservering 209
Motorfiets buiten ge-
bruik stellen 209
Motorfiets in gebruik
nemen 209
12 TECHNISCHE GE-
GEVENS 210
Storingstabel 212
Boutverbindingen 213
Brandstof 215
Motorolie 215
Motor 216
Koppeling 217
Versnellingsbak 217
Cardan 217
Frame 218
Rijwielgedeelte 218
Remmen 218
Wielen en banden 219
Elektrische installatie 220
Diefstalbeveiligings-
installatie 221
Maten 222
Gewichten 222
Rijgegevens 223
Radio 223
Extern audiosysteem 223
Luidspreker 224
13 SERVICE 226
BMW Motorrad
Service 228
BMW Motorrad On-
derhoudsgeschiede-
nis 228
BMW Motorrad Mo-
biliteitsdiensten 229
Onderhoudswerk-
zaamheden 229
Onderhoudsschema 231
Onderhoudsbevesti-
gingen 232
Servicebevestigingen 246
BIJLAGE 248
Conformiteitsverkla-
ring voor elektroni-
sche wegrijbeveili-
ging 249
Certificaat voor elek-
tronische wegrijbe-
veiliging 255
Certificaat voor af-
standsbediening 257
Conformiteitsver-
klaring voor Keyless
Ride 261
Certificaat voor Key-
less Ride 266
Conformiteitsverkla-
ring voor banden-
spanningscontrole 270
Certificaat voor ban-
denspanningscontrole 276

Conformiteitsverkla-
ring voor intelligente
noodoproep 277
Conformiteitsverkla-
ring voor diefstalbe-
veiligingsinstallatie 283
Conformiteitsverkla-
ring voor audiosys-
teem 288
TREFWOORDENRE-
GISTER 294

ALGEMENE AAN-
WIJZINGEN
01

ORIËNTATIE 4
AFKORTINGEN EN SYMBOLEN 4
UITVOERING 5
TECHNISCHE GEGEVENS 5
ACTUALITEIT 6
MEER INFORMATIEBRONNEN 6
CERTIFICATEN EN TYPEGOEDKEURINGEN 6
GEGEVENSGEHEUGEN 6
INTELLIGENT NOODOPROEPSYSTEEM 12

4 ALGEMENE AANWIJZINGEN
ORIËNTATIE
In hoofdstuk 2 van deze hand-
leiding vindt u een eerste over-
zicht van uw motorfiets. In het
hoofdstuk "Onderhoud" wor-
den alle uitgevoerde onder-
houds- en reparatiewerkzaam-
heden gedocumenteerd. Voor
coulanceregelingen is het abso-
luut noodzakelijk dat kan wor-
den aangetoond dat de vereiste
onderhoudswerkzaamheden
zijn uitgevoerd.
Indien u uw BMW op een dag
wilt verkopen, denk er dan aan
om ook de handleiding mee
te geven aan de nieuwe eige-
naar; deze vormt namelijk een
belangrijk onderdeel van uw
motorfiets.
AFKORTINGEN EN SYMBO-
LEN
VOORZICHTIG Gevaar
met laag risico. Niet voor-
komen kan licht tot matig letsel
veroorzaken.
WAARSCHUWING Ge-
vaar met gemiddeld risico.
Niet voorkomen kan de dood
of ernstig letsel veroorzaken.
GEVAAR Gevaar met
hoog risico. Niet voor-
komen veroorzaakt de dood of
ernstig letsel.
ATTENTIE Bijzondere
aanwijzingen en veilig-
heidsmaatregelen. Niet opvol-
gen kan het voertuig of acces-
soires beschadigen en daarmee
tot uitsluiting van de garantie
leiden.
OPMERKING Speciale
aanwijzingen voor een be-
tere hantering bij bedienings,
controle- en afstelprocedures
alsmede onderhoudswerkzaam-
heden.
Werkinstructie.
Resultaat van een re-
paratieactiviteit.
Verwijst naar een pa-
gina met extra infor-
matie.
Geeft het einde van
accessoire- of uitrus-
tingsafhankelijke infor-
matie aan.
Aanhaalmoment.
Technische gegevens.
LU Landuitvoering.

5
SU Speciale uitrusting.
BMW Motorrad speci-
ale uitrustingen wor-
den al bij de productie
van de voertuigen in-
gebouwd.
OA Optionele accessoires.
BMW Motorrad
optionele accessoires
kunnen bij uw
BMW Motorrad
Partner worden
verkregen en achteraf
worden gemonteerd.
ABS Antiblokkeersysteem.
D-ESA Elektronische onder-
stelinstelling.
DTC Dynamische tractie-
controle.
DWA Diefstalbeveiligingsin-
stallatie.
EWS Elektronische wegrij-
beveiliging.
RDC Bandenspanningscon-
trole.
UITVOERING
Bij de aanschaf van uw
BMW Motorrad hebt u gekozen
voor een model met een
individuele uitvoering. Deze
handleiding beschrijft door
BMW aangeboden speciale
opties (SA) en geselecteerde
optionele accessoires (OA). Wij
vragen uw begrip voor het feit
dat er ook uitrustingsvarianten
worden beschreven die u mo-
gelijk niet hebt geselecteerd.
Tevens zijn landspecifieke
afwijkingen van de afgebeelde
motorfiets mogelijk.
Als uw motorfiets niet beschre-
ven uitrustingen bevat, vindt u
de beschrijving ervan in een af-
zonderlijke handleiding.
TECHNISCHE GEGEVENS
Alle gegevens t.a.v. maten, ge-
wichten en prestaties in de
handleiding hebben betrekking
op het Deutsches Institut für
Normung e. V. (DIN) en zijn in-
clusief de hierdoor gehanteerde
toleranties.
Technische gegevens en
specificatie in deze handleiding
dienen ter indicatie. De
voertuigspecifieke gegevens
kunnen daarvan afwijken, bijv.
op grond van geselecteerde
speciale uitrustingen, de
landuitvoering of landspecifieke
meetprocedures. Gede-
tailleerde waarden kunnen
worden ontleend aan de
kentekenbewijsdocumenten of
bij uw BMW Motorrad Partner
of een andere gekwalificeerde

6 ALGEMENE AANWIJZINGEN
servicepartner of vakwerkplaats
worden opgevraagd. De
specificaties in de voertuigpa-
pieren hebben steeds prioriteit
boven de specificaties in deze
handleiding.
ACTUALITEIT
Het hoge veiligheids- en kwali-
teitsniveau van BMW motorfiet-
sen wordt door een continue
doorontwikkeling van de con-
structie, uitvoering en acces-
soires gegarandeerd. Hierdoor
kunnen eventuele afwijkingen
tussen deze handleiding en uw
motorfiets ontstaan. Ook ver-
gissingen kan BMW Motorrad
niet uitsluiten. Daarom ver-
zoeken wij u er begrip voor te
hebben dat eventuele aanspra-
ken op grond van de in deze
handleiding voorkomende ge-
gevens, afbeeldingen en be-
schrijvingen niet kunnen wor-
den aanvaard.
MEER
INFORMATIEBRONNEN
BMW Motorrad Partner
Bij eventuele vragen is uw
BMW Motorrad Partner u graag
van dienst.
Internet
U vindt de handleiding voor
uw voertuig, bedienings-
en inbouwhandleidingen
voor mogelijke accessoires
en algemene informatie
over BMW Motorrad, bijv.
over de techniek, op bmw-
motorrad.com/manuals.
CERTIFICATEN EN TYPE-
GOEDKEURINGEN
U vindt de certificaten voor het
voertuig en de officiële type-
goedkeuring voor mogelijke
accessoires op www.bmw-
motorrad.com/certification.
GEGEVENSGEHEUGEN
Algemeen
In het voertuig zijn regeleenhe-
den gemonteerd. Regeleenhe-
den verwerken gegevens die
ze bijv. ontvangen van voer-
tuigsensoren, zelf genereren
of onderling uitwisselen. Som-
mige regeleenheden zijn nodig
voor het veilig functioneren van
het voertuig of ondersteunen
bij het rijden, bijv. hulpsyste-
men. Daarenboven maken re-
geleenheden comfort- of Info-
tainmentfuncties mogelijk.
Informatie over opgeslagen of
uitgewisselde gegevens is ver-
krijgbaar bij de fabrikant van

7
het voertuig, bijv. via een af-
zonderlijke brochure.
Persoonsgebondenheid
Elk voertuig is voorzien van een
eenduidig voertuigidentifica-
tienummer. Landspecifiek kan
met behulp van het voertuigi-
dentificatienummer, het ken-
teken en de verantwoordelijke
autoriteiten de voertuigbezit-
ter worden bepaald. Bovendien
zijn er andere mogelijkheden
om uit de in het voertuig ver-
gaarde gegevens de berijder
of voertuigbezitter af te leiden,
bijv. via de ConnectedDrive ac-
count die wordt gebruikt.
Rechten m.b.t.
gegevensbeveiliging
Voertuiggebruikers hebben
conform het geldende recht
inzake gegevensbeveiliging be-
paalde rechten ten aanzien van
de fabrikant van het voertuig of
ten aanzien van ondernemingen
die persoonsgebonden gege-
vens vergaren of verwerken.
Voertuiggebruikers hebben een
kosteloos en omvattend recht
op informatie ten aanzien van
instanties die persoonsgebon-
den gegevens over de voertuig-
gebruiker opslaan.
Deze instanties kunnen zijn:
Fabrikant van het voertuig
Gekwalificeerde servicepart-
ners
Vakwerkplaatsen
Serviceproviders
Voertuiggebruikers mogen vra-
gen om informatie welke per-
soonsgebonden gegevens zijn
opgeslagen, voor welk doel de
gegevens worden gebruikt en
waarvandaan de gegevens af-
komstig zijn. Voor het verkrij-
gen van deze informatie moet
een bewijs van houderschap of
gebruik worden overlegd.
Het recht op informatie om-
vat tevens informatie met be-
trekking tot gegevens die aan
andere ondernemingen of in-
stanties zijn doorgegeven.
Op de webpagina van de fa-
brikant van het voertuig vindt
u de telkens toepasselijke pri-
vacyverklaringen. Deze priva-
cyverklaringen bevatten infor-
matie over het recht op wissen
of corrigeren van gegevens.
De fabrikant van het voertuig
vermeldt op internet ook zijn
contactgegevens en die van de
toezichthouder voor gegevens-
bescherming.
De voertuigbezitter kan bij een
BMW Motorrad Partner of een
andere gekwalificeerde service-
partner of een vakwerkplaats

8 ALGEMENE AANWIJZINGEN
eventueel tegen betaling de in
het voertuig opgeslagen gege-
vens laten uitlezen.
Voor het uitlezen wordt de
wettelijk voorgeschreven stek-
ker voor On-Board-Diagnose
(OBD) in het voertuig gebruikt.
Wettelijke vereisten inzake
de openbaarmaking van
gegevens
De fabrikant van het voertuig is
in het kader van het geldende
recht verplicht om bij hem op-
geslagen gegevens aan de au-
toriteiten beschikbaar te stel-
len. Dit beschikbaar stellen van
gegevens in de vereiste mate
gebeurt in specifieke gevallen,
bijv. voor het ophelderen van
een misdrijf.
Overheidsinstanties zijn in het
kader van het geldende recht
bevoegd om in specifieke ge-
vallen zelf gegevens uit het
voertuig uit te lezen.
Bedrijfsgegevens in het
voertuig
Voor het bedrijf van het voer-
tuig verwerken regeleenheden
gegevens.
Hiertoe behoren bijv.:
statusmeldingen van het voer-
tuig en de afzonderlijke com-
ponenten ervan, bijv. wiel-
toerental, wielsnelheid, bewe-
gingsvertraging
omgevingsfactoren, bijv. tem-
peratuur
De verwerkte gegevens worden
alleen in het voertuig zelf ver-
werkt en zijn doorgaans vluch-
tig. De gegevens worden niet
langer dan de bedrijfstijd opge-
slagen.
Elektronische componenten,
bijv. regeleenheden, bevatten
componenten voor het op-
slaan van technische informa-
tie. Deze kunnen informatie
over voertuigtoestand, com-
ponentbelasting, voorvallen of
storingen tijdelijk of permanent
opslaan.
Deze informatie documenteert
in het algemeen de toestand
van een component, een mo-
dule, een systeem of de omge-
ving, bijv.:
bedrijfstoestanden van sys-
teemcomponenten, bijv. vul-
peilen, bandenspanningswaar-
den
storingen en defecten in be-
langrijke systeemcomponen-
ten, bijv. licht en remmen
reacties van het voertuig in
speciale rijsituatie, bijv. active-

9
ren van de rijdynamieksyste-
men
informatie over voorvallen met
schade aan het voertuig
De gegevens zijn noodzakelijk
voor het uitvoeren van de re-
geleenheidfuncties. Bovendien
dienen deze voor het herken-
nen en het verhelpen van sto-
ringen en het optimaliseren van
voertuigfuncties door de fabri-
kant van het voertuig.
Deze gegevens zijn grotendeels
vluchtig en worden in het voer-
tuig zelf verwerkt. Slechts een
klein deel van de gegevens
wordt afhankelijk van de aan-
leiding opgeslagen in voorval-
of storingsgeheugens.
Bij een beroep op onderhouds-
activiteiten, bijv. reparaties, on-
derhoudsprocessen, garantie-
claims en kwaliteitsborgings-
maatregelen, kan deze techni-
sche informatie samen met het
voertuigidentificatienummer uit
het voertuig worden uitgelezen.
Het uitlezen van de informatie
kan door een BMW Motorrad
Partner of een andere gekwali-
ficeerde servicepartner of een
vakwerkplaats gebeuren. Voor
het uitlezen wordt de wettelijk
voorgeschreven stekker voor
On-Board-Diagnose (OBD) in
het voertuig gebruikt.
De gegevens worden door de
betreffende functionarissen van
het dealernetwerk vergaard,
verwerkt en gebruikt. De gege-
vens documenteren technische
toestanden van het voertuig,
helpen bij het storingzoeken,
het nakomen van garantiever-
plichtingen en bij de kwaliteits-
verbetering.
Daarenboven heeft de fabri-
kant productobservatieplichten
krachtens het productaanspra-
kelijkheidsrecht. Voor het na-
komen van deze plichten heeft
de fabrikant van het voertuig
technische gegevens uit het
voertuig nodig. De gegevens
uit het voertuig kunnen ook
worden gebruikt om garantie-
claims van de klant te controle-
ren.
Storings- en voorvalgeheugens
in het voertuig kunnen in het
kader van reparatie- of ser-
vicewerkzaamheden bij een
BMW Motorrad Partner of een
andere gekwalificeerde service-
partner of een vakwerkplaats
worden gereset.
Gegevensinvoer en
gegevensoverdracht in het
voertuig
Algemeen
Afhankelijk van de uitvoering
kunnen comfortinstellingen en

10 ALGEMENE AANWIJZINGEN
persoonlijke instellingen in het
voertuig worden opgeslagen en
te allen tijde worden gewijzigd
of gereset.
Hiertoe behoren bijv.:
Instellingen van de wind-
schermstand
Onderstelinstelling
Gegevens kunnen evt. in het
entertainment- en communi-
catiesysteem van het voertuig
worden ingevoerd, bijv. via een
smartphone.
Daartoe behoren afhankelijk
van de betreffende uitvoering:
Multimediagegevens, zoals
muziek voor afspelen
Adresboekgegevens voor ge-
bruik in combinatie met een
communicatiesysteem of een
geïntegreerd navigatiesys-
teem
Ingevoerde navigatiebestem-
mingen
Gegevens m.b.t. het gebruik
van internetservices. Deze ge-
gevens kunnen lokaal in het
voertuig worden opgeslagen,
of ze staan op een apparaat
dat met het voertuig is ver-
bonden, bijv. smartphone,
USB-stick, MP3-speler. Als
deze gegevens in het voertuig
worden opgeslagen, kunnen
deze te allen tijde worden ge-
wist.
Deze gegevens worden uitslui-
tend op persoonlijke wens in
het kader van het gebruik van
onlinediensten doorgegeven
aan derden. Dit is afhankelijk
van de geselecteerde instel-
lingen bij het gebruik van de
diensten.
Integratie van mobiele eind-
apparaten
Afhankelijk van de uitvoering
kunnen met het voertuig ver-
bonden mobiele eindappara-
ten, bijv. smartphones, via de
bedieningselementen van het
voertuig worden aangestuurd.
Daarbij kunnen beeld en ge-
luid van het mobiele eindappa-
raat via het multimediasysteem
worden uitgevoerd. Tegelijker-
tijd wordt er bepaalde infor-
matie aan het mobiele eindap-
paraat overgedragen. Afhan-
kelijk van het soort integratie
behoren daartoe bijv. positie-
gegevens en andere algemene
voertuiginformatie. Dit maakt
het optimaal gebruiken van ge-
selecteerde apps mogelijk, bijv.
voor navigatie of het afspelen
van muziek.
Het soort verdere gegevensver-
werking wordt bepaald door de
provider van de desbetreffende
gebruikte app. De omvang van
de mogelijke instellingen hangt

11
af van de betreffende app en
het besturingssysteem van het
mobiele eindapparaat.
Diensten
Algemeen
Als het voertuig een draadloze
verbinding heeft, maakt deze
het uitwisselen van gegevens
tussen het voertuig en andere
systemen mogelijk. De draad-
loze verbinding wordt mogelijk
gemaakt door een zend- en
ontvangstmodule in het voer-
tuig zelf of via persoonlijk in-
gebrachte mobiele eindappa-
raten, bijv. smartphones. Via
deze draadloze verbinding kun-
nen zogenaamde onlinefuncties
worden gebruikt. Dit zijn onder
meer onlinediensten en apps
van de fabrikant van het voer-
tuig of van andere providers.
Diensten van de voertuigfabri-
kant
Bij onlinediensten van de fa-
brikant van het voertuig wor-
den de betreffende functies
beschreven in de betreffende
bron, bijv. handleiding, webpa-
gina van de fabrikant. Deze be-
vat ook de relevante informatie
over rechten m.b.t. gegevens-
beveiliging. Voor het verlenen
van onlinediensten kunne per-
soonsgebonden gegevens wor-
den gebruikt. Gegevens wor-
den uitgewisseld via een veilige
verbinding, bijv. met de daar-
voor bedoelde IT-systemen van
de fabrikant van het voertuig.
Het vergaren, verwerken en ge-
bruiken van persoonsgebon-
den gegevens tot verder dan
het verlenen van diensten ge-
beurt uitsluitend op basis van
een wettelijk toestemming,
een contractuele afspraak of op
grond van een inwilliging. Het
is ook mogelijk om de gehele
gegevensverbinding te laten
activeren of deactiveren. De
wettelijk voorgeschreven func-
ties zijn hiervan uitgesloten.
Diensten van andere providers
Bij het gebruik van onlinedien-
sten van andere providers val-
len deze diensten onder de ver-
antwoordelijkheid en de gege-
vensbeveiligings- en gebruiks-
voorwaarden van de betref-
fende provider. De fabrikant
van het voertuig heeft geen
invloed op de daarbij uitge-
wisselde content. Informatie
over het soort, de omvang en
het doel van het vergaren en
gebruiken van persoonsgebon-
den gegevens in het kader van
diensten van derden kan wor-
den opgevraagd bij de betref-
fende provider.

12 ALGEMENE AANWIJZINGEN
INTELLIGENT NOODOPROEP-
SYSTEEM
met intelligente noodop-
roepSU
Principe
Het intelligente noodoproep-
systeem maakt handmatige of
automatische noodoproepen
mogelijk, bijv. bij ongevallen.
De noodoproepen worden aan-
genomen door een alarmcen-
trale in opdracht van de voer-
tuigfabrikant.
Informatie over de werking van
het intelligente noodoproepsys-
teem en de functies ervan, zie
"Intelligente noodoproep".
Juridische grondslag
De verwerking van persoons-
gebonden gegevens via het in-
telligente noodoproepsysteem
is conform de volgende voor-
schriften:
Bescherming van persoons-
gebonden gegevens: richtlijn
95/46/EG van het Europees
Parlement en de Raad.
Bescherming van persoons-
gebonden gegevens: richtlijn
2002/58/EG van het Euro-
pees Parlement en de Raad.
De juridische grondslag voor
de activering en werking van
het intelligente noodoproepsys-
teem zijn de afgesloten Con-
nectedRide overeenkomst voor
deze functie en de betreffende
wetgeving, verordeningen en
richtlijnen van het Europees
Parlement en de Europese
Raad.
De betreffende verordeningen
en richtlijnen regelen de be-
scherming van natuurlijke per-
sonen bij de verwerking van
persoonsgebonden gegevens.
De verwerking van persoonsge-
bonden gegevens door het in-
telligente noodoproepsysteem
is conform de Europese richt-
lijnen inzake bescherming van
persoonsgebonden gegevens.
Het intelligente noodoproep-
systeem verwerkt persoonsge-
bonden gegevens alleen met
toestemming van de voertuig-
bezitter.
Het intelligente noodoproep-
systeem en andere diensten
met aanvullend nut mogen per-
soonsgebonden gegevens al-
leen verwerken op basis van
de uitdrukkelijke toestemming
van de persoon die de gege-
vensverwerking betreft, bijv. de
voertuigbezitter.

13
SIM-kaart
Het intelligente noodoproep-
systeem werkt draadloos via
de in het voertuig ingebouwde
SIM-kaart. De SIM-kaart is per-
manent aangemeld bij het mo-
biele-telefoonnetwerk, om een
snelle verbindingsopbouw mo-
gelijk te maken. De gegevens
worden bij een noodgeval aan
de voertuigfabrikant verzonden.
Verbetering van de kwaliteit
De bij een noodoproep overge-
dragen gegevens worden door
de fabrikant van het voertuig
ook gebruikt ter verbetering
van de product- en servicekwa-
liteit.
Positiebepaling
De positie van het voertuig kan
op basis van de mobiele-tele-
fooncellen uitsluitend worden
bepaald door de provider van
het mobiele-telefoonnetwerk.
Een koppeling tussen chassis-
nummer en telefoonnummer
van de gemonteerde SIM-kaart
is voor de provider niet mo-
gelijk. Uitsluitend de fabrikant
van het voertuig kan de kop-
peling tussen chassisnummer
en telefoonnummer van de ge-
monteerde SIM-kaart maken.
Log-gegevens van de
noodoproepen
De log-gegevens van de nood-
oproepen worden opgeslagen
in een geheugen in het voer-
tuig. De oudste log-gegevens
worden regelmatig gewist. De
log-gegevens bevatten bijv. in-
formatie over wanneer en waar
er een noodoproep is gedaan.
De log-gegevens kunnen in
uitzonderingsgevallen uit het
voertuiggeheugen worden uit-
gelezen. In dat geval worden
log-gegevens alleen uitgelezen
op gerechtelijk bevel en dit is
alleen mogelijk als de betref-
fende apparaten rechtstreeks
op het voertuig worden aange-
sloten.
Automatische noodoproep
Het systeem is zodanig gecon-
figureerd dat er bij een onge-
val vanaf een zekere mate van
ernst, dat door sensoren in het
voertuig wordt herkend, auto-
matisch een noodoproep wordt
geactiveerd.
Verzonden informatie
Bij een noodoproep door het
intelligente noodoproepsys-
teem wordt dezelfde informa-
tie doorgegeven aan de be-
treffende alarmcentrale als bij
het wettelijk verplichte nood-

14 ALGEMENE AANWIJZINGEN
oproepsysteem eCall aan de
openbare reddingsdienst.
Bovendien wordt door het in-
telligente noodoproepsysteem
de volgende aanvullende infor-
matie aan een alarmcentrale in
opdracht van de voertuigfabri-
kant verzonden en evt. door-
gestuurd aan de openbare red-
dingsdienst:
Ongevalgegevens, bijv. de
door de voertuigsensoren her-
kende botsrichting, om de in-
zetplanning van de reddings-
diensten te vergemakkelijken.
Contactgegevens, zoals het
telefoonnummer van de in-
gebouwde SIM-kaart en het
telefoonnummer van de berij-
der, mits beschikbaar, om zo
nodig snel contact met de bij
het ongeval betrokkene mo-
gelijk te maken.
Gegevensopslag
De gegevens van een geacti-
veerde noodoproep worden
opgeslagen in het voertuig. De
gegevens bevatten informa-
tie over de noodoproep, bijv.
plaats en tijd van de noodop-
roep.
De geluidsopnamen van het
noodoproepgesprek worden
opgeslagen bij de alarmcen-
trale.
De geluidsopnamen van de
klant worden gedurende 24
uur opgeslagen, als er details
van de noodoproep moeten
worden geanalyseerd. Daarna
worden de geluidsopnamen
gewist. De geluidsopnamen
van de medewerker van de
alarmcentrale worden voor
kwaliteitsdoeleinden gedurende
24 uur opgeslagen.
Informatie over
persoonsgebonden gegevens
De in het kader van de intelli-
gente noodoproep verwerkte
gegevens worden uitsluitend
verwerkt voor het doen van de
noodoproep. De fabrikant van
het voertuig verschaft in het ka-
der van de wettelijke verplich-
ting informatie over de door
hem verwerkte en evt. nog op-
geslagen gegevens.

15

OVERZICHTEN
02

TOTAALAANZICHT LINKS 18
TOTAALAANZICHT RECHTS 19
TOTAALAANZICHT BOVEN 20
ONDER DE BUDDYSEAT 21
COMBISCHAKELAAR LINKS 22
COMBISCHAKELAAR RECHTS 23
COMBISCHAKELAAR RECHTS 24
BEDIENINGSEENHEID 25
INSTRUMENTENPANEEL 26

18 OVERZICHTEN
TOTAALAANZICHT LINKS
1Brandstofvulopening
( 136)
2Bedieningseenheid voor
audiosysteem
3Buddyseatslot ( 99)
4Tuimelschakelaar voor
buddyseatverwarming
( 98)
5Beladingstabel
Bandenspanningstabel
6Opbergvak ( 100)
7Windgeleider ( 121)

19
TOTAALAANZICHT RECHTS
1 Opbergvak ( 100)
Apparaat aansluiten
( 115).
2 Contactdoos ( 192)
3 Remvloeistofreservoir, voor
( 165)
4 Weergave koelvloeistofpeil
(achter de zijbekleding)
( 167)
5 Typeplaatje (op de voor-
wielgeleiding)
6 Windgeleider ( 121)
7 Motornummer (boven de
motorolievulopening)
Chassisnummer (boven de
motorolievulopening op
het achterste deel van het
hoofdframe)
8 Motorolievulopening en
oliepeilstaaf ( 160)
9 Remvloeistofreservoir, ach-
ter ( 166)

20 OVERZICHTEN
TOTAALAANZICHT BOVEN
1Luidspreker
2Multifunctioneel display
( 33)
3Bedieningseenheid ( 25)
4Combischakelaar links
( 22)

21
ONDER DE BUDDYSEAT
1Accu ( 183)
2Zekeringen ( 187)
3Standaard gereedschaps-
set ( 158)
4Diagnosestekker ( 188)

22 OVERZICHTEN
COMBISCHAKELAAR LINKS
1Grootlicht en lichtsignaal
( 72)
2Dagrijlicht ( 74)
3Snelheidsregeling ( 89)
4Alarmlichtinstallatie
( 76)
5Achteruitrijhulp ( 70)
6Verstralers ( 73)
7Kuipruit ( 120)
8Richtingaanwijzers ( 76)
9Claxon
10 Multi-Controller en MENU-
toets
Multifunctioneel display
( 77)
Audiosysteem ( 104)
DTC ( 87)
ESA ( 88)

23
COMBISCHAKELAAR RECHTS
met intelligente noodop-
roep SU
1Centrale vergrendeling
( 93)
2Rijmodus instellen ( 88)
3Noodstopschakelaar
( 67)
4Motor starten ( 129)
5Intelligente noodoproep
( 68)

24 OVERZICHTEN
COMBISCHAKELAAR RECHTS
zonder intelligente noodop-
roepSU
1Centrale vergrendeling
( 93)
2Rijmodus instellen ( 88)
3Noodstopschakelaar
( 67)
4Motor starten ( 129)

25
BEDIENINGSEENHEID
1Audiosysteem inschakelen
( 106)
Audiosysteem uitschakelen
( 106)
Stomschakeling (Mute)
( 107)
2Weergavebron selecteren
( 106)
3Zenders handmatig zoeken
( 111)
Opgeslagen zenders op-
roepen ( 112)
4Zenders automatisch zoe-
ken en opslaan ( 110)
Zenders handmatig op-
slaan ( 111)

26 OVERZICHTEN
INSTRUMENTENPANEEL
1Snelheidsmeter
2Ontgrendeling voor navi-
gatieschacht
3Controle- en waarschu-
wingslampjes ( 30)
4Navigatietoestel ( 198)
5Omgevingslichtsensor
(voor het aanpassen van
de helderheid van de in-
strumentenverlichting)
6Toerenteller
7Multifunctioneel display
( 33)
De helderheid van de con-
trole- en waarschuwings-
lampjes, van het display en de
wijzer- en wijzerplaatverlichting
wordt automatisch aan de om-
gevingslichtsterkte aangepast.

27

AANDUIDINGEN
03

CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES 30
BETEKENIS VAN DE SYMBOLEN 31
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 33
CONTROLELAMPJES 34

30 AANDUIDINGEN
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES
1ABS ( 52)
2DTC ( 53)
3Richtingaanwijzer links
4Brandstofreserve ( 54)
5Dagrijlicht
6Grootlicht
7Richtingaanwijzer rechts
8- met EU-markten-ex-
portLA
Emissiewaarschuwings-
lampje ( 45)
9DWA ( 83)
10 Verstralers ( 73)
11 Snelheidsregeling ( 89)
12 Algemeen waarschuwings-
lampje, in combinatie met
waarschuwingssymbolen
op het display ( 34)

31
BETEKENIS VAN DE SYMBO-
LEN
Betekenis van de symbolen op
positie :1
Gemiddeld verbruik sinds
de laatste keer terugzet-
ten ( 81)
Actueel verbruik
Actieradius met de aan-
wezige brandstofhoeveel-
heid ( 54)
Gemiddelde snelheid
sinds de laatste keer
terugzetten ( 81)
Buitentemperatuur
( 43)
met bandenspanningscontrole
(RDC) SU
Bandenspanningswaarden
( 46)
Stopwatch ( 82)
Reistijden ( 82)
Datum (weergave afhan-
kelijk van de ingestelde
tijdsindeling) ( 80)
Boordnetspanning
Oliepeil ( 46)
2Duo-buddyseatverwarming
ingeschakeld
3Handvatverwarming inge-
schakeld
4Bestuurdersstoelverwarming
ingeschakeld

32 AANDUIDINGEN
5Demping
6Belading

33
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
1Rijmodus ( 88)
2Hill Start Control Pro
( 91)
3Koelvloeistoftemperatuur
4Controlelampjes ( 34)
5Menugedeelte ( 77)
met audiosysteem ECE
en voorbereiding voor
navigatiesysteemSU
Gedeelte voor weerga-
ven van het audiosysteem
( 104)
met intelligente noodop-
roep SU
Gedeelte voor weergaven
van het noodoproepsys-
teem ( 57)
6Boordcomputer ( 81)
met bandenspannings-
controle (RDC)SU
Weergaven van de ban-
denspanningscontrole
7Dagrijlicht ( 74)
8Buddyseatverwarming
( 98)
Handvatverwarming
( 97)
ESA-instellingen ( 88)
9Dagteller ( 82)
10 Totaal aantal kilometers
11 Klok ( 80)
12 Brandstofpeil
13 Versnellingsindicator, in de
neutraalstand wordt "N"
weergegeven.

34 AANDUIDINGEN
CONTROLELAMPJES
Weergave
Waarschuwingen worden door
het betreffende waarschu-
wingslampje weergegeven.
Waarschuwingen waarvoor
geen afzonderlijke waarschu-
wingslamp beschikbaar is, wor-
den door de algemene waar-
schuwingslamp in combinatie1
met een waarschuwingsindica-
tie of een waarschuwingssym-
bool zoals op het multifunc-2
tioneel display weergegeven.
Afhankelijk van de ernst van
de waarschuwing gaat de al-
gemene waarschuwingslamp
rood of geel branden.
Er kunnen tot vier waarschu-
wingssymbolen tegelijk worden
weergegeven. De algemene
waarschuwingslamp wordt af-
hankelijk van de waarschuwing
met de hoogste prioriteit weer-
gegeven.
Een overzicht van de mogelijke
waarschuwingen vindt u op de
volgende pagina's.

35
Overzicht waarschuwingsindicaties
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
Het ijskristalsym-
bool wordt weerge-
geven.
Waarschuwing
buitentempera-
tuur ( 43)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het sleutelsymbool
wordt weergege-
ven.
EWS actief
( 43)
Het symbool voor
"Radiografische
sleutel niet in
ontvangstgebied"
wordt weergege-
ven.
Radiografische
sleutel buiten het
ontvangstgebied
( 44)
Het accusymbool
wordt weergege-
ven.
Batterij van de
radiografische
sleutel vervangen
( 44)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
rood.
De temperatuur-
weergave wordt in
het rood weergege-
ven.
Koelvloeistoftem-
peratuur te hoog
( 44)

36 AANDUIDINGEN
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
Het emis-
siewaar-
schuwings-
lampje
brandt.
Emissiewaarschu-
wing ( 45)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het motorsymbool
wordt weergege-
ven.
Motorstoring
( 45)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het motorsymbool
wordt weergege-
ven.
Ernstige motor-
storing ( 45)
Het oliekansymbool
wordt weergege-
ven.
Motoroliepeil te
laag ( 46)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
knippert
rood.
Het bandensymbool
wordt weergege-
ven. De kritieke
bandenspanning
wordt rood weerge-
geven.
Bandenspanning
buiten de toelaat-
bare tolerantie
( 47)

37
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het bandsymbool
en " " of " "
worden weergege-
ven.
Sensor defect of
systeemstoring
( 47)
Het bandsymbool
en " " of " "
worden weergege-
ven.
Overdrachtssto-
ring ( 48)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het RDC-batter-
ijsymbool wordt
weergegeven.
Batterij van de
bandenspan-
ningssensor zwak
( 48)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
rood.
De koplamp met
vraagteken wordt
weergegeven.
Lichtbundelrich-
ting van het dim-
licht onbekend
( 49)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
De koplamp met
nul wordt weerge-
geven.
Koplampverstel-
ling dimlicht be-
perkt ( 49)

38 AANDUIDINGEN
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
De koplamp met
Links/Rechts wordt
weergegeven.
Adaptieve bocht-
verlichting uitge-
schakeld ( 49)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het gloeilampsym-
bool met een pijl
naar achteren wordt
weergegeven.
Achterlicht defect
( 50)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het gloeilampsym-
bool met een pijl
naar voren wordt
weergegeven.
Voorlicht defect
( 50)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het gloeilampsym-
bool met twee pij-
len wordt weerge-
geven.
Licht defect
( 50)
Het gedeelde ac-
cusymbool wordt
weergegeven.
Boordnetspanning
laag ( 50)

39
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het gedeelde ac-
cusymbool wordt
weergegeven.
Boordnetspanning
kritisch ( 51)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
rood.
Het accusymbool
wordt weergege-
ven.
Acculaadstroom
onvoldoende
( 51)
Het DWA-batte-
rijsymbool wordt
weergegeven.
DWA-accu zwak
( 51)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het DWA-batte-
rijsymbool wordt
weergegeven.
DWA-accu leeg
( 52)
Het vergrende-
lingssymbool wordt
weergegeven.
Centrale vergren-
deling vergren-
deld ( 52)

40 AANDUIDINGEN
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
Het ABS-
controle-
en waar-
schuwings-
lampje
knippert.
ABS-zelfdiagnose
niet beëindigd
( 52)
Het ABS-
controle-
en waar-
schuwings-
lampje
brandt.
ABS-storing
( 52)
Het DTC-
contro-
lelampje
knippert
snel.
DTC-ingreep
( 53)
Het DTC-
contro-
lelampje
knippert
langzaam.
DTC-zelfdiagnose
niet beëindigd
( 53)
Het DTC-
contro-
lelampje
brandt.
DTC uitgescha-
keld ( 53)
Het DTC-
contro-
lelampje
brandt.
DTC-fout ( 53)

41
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het symbool
voor DESA-
storing wordt
weergegeven.
DESA-storing
( 53)
Het brand-
stofreser-
vesymbool
brandt.
De brandstofpeil-
aanduiding wordt
geel weergegeven.
Benzinereserve
bereikt ( 54)
Groen stopsymbool
wordt weergege-
ven.
Hill Start Control
Pro actief ( 54)
Wit stopsymbool
wordt weergege-
ven.
Hill Start Control
Pro automatisch
actief ( 55)
Geel stopsymbool
wordt weergege-
ven.
Hill Start Control
Pro niet activeer-
baar ( 55)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Stopsymbool knip-
pert even.
Hill Start Control
Pro automatisch
gedeactiveerd
( 55)

42 AANDUIDINGEN
Controle- en
waarschuwings-
lampjes
Meldingtekst Betekenis
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
geel.
Het symbool voor
remtemperatuur
wordt weergege-
ven.
Rem oververhit
( 55)
Het al-
gemene
waarschu-
wings-
lampje
brandt
korte tijd
geel.
Het onderhouds-
symbool wordt
weergegeven.
Onderhoud over-
schreden ( 56)
Het symbool voor
storing noodoproep
wordt weergege-
ven.
Storing noodop-
roep ( 57)

43
Buitentemperatuur
Als het voertuig stilstaat
kan de warmte van de
motor de meting van de omge-
vingstemperatuur beïnvloeden.
Als de invloed van de warmte
van de motor te groot wordt,
wordt tijdelijk weergegeven.
Als de buitentemperatuur
tot onder 3 °C daalt, dan
verschijnt deze waarschuwing
voor mogelijke ijzelvorming. De
eerste keer dat de temperatuur
beneden deze waarde daalt,
wordt ongeacht de display-
instelling automatisch op de
temperatuurweergave overge-
schakeld.
Waarschuwing
buitentemperatuur
Het ijskristalsymbool
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De bij de motorfiets gemeten
buitentemperatuur is lager dan
3 °C.
WAARSCHUWING
Gevaar op ijzel ook boven
3 °C
Gevaar voor ongevallen
Bij lage buitentemperaturen
moet op bruggen en scha-
duwrijke wegen rekening
worden gehouden met glad-
heid.
Vooruitziend rijden.
EWS actief
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het sleutelsymbool wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De gebruikte contactsleutel is
niet bevoegd als startsleutel of
de communicatie tussen sleutel
en motorelektronica heeft een
storing.
Verdere zich aan de contact-
sleutel bevindende voertuig-
sleutels verwijderen.
Reservesleutel gebruiken.
Defecte contactsleu-
tel bij voorkeur bij een
BMW Motorrad Partner laten
vervangen.

44 AANDUIDINGEN
Radiografische sleutel buiten
het ontvangstgebied
met Keyless RideSU
Het symbool voor "Radio-
grafische sleutel niet in
ontvangstgebied" wordt weer-
gegeven.
Mogelijke oorzaak:
Storing van de communicatie
tussen radiografische sleutel en
motorelektronica.
Batterij in de radiografische
sleutel controleren.
Reservesleutel voor de rest
van de rit gebruiken.
met Keyless RideSU
Batterij van de radiografische
sleutel is leeg of u bent de
radiografische sleutel verloren
( 65).
Blijf rustig als tijdens de rit
het waarschuwingssymbool
verschijnt. U kunt doorrijden,
de motor wordt niet uitge-
schakeld.
Defecte radiografische sleu-
tel door een BMW Motorrad
Partner laten vervangen.
Batterij van de radiografische
sleutel vervangen
met Keyless RideSU
Het accusymbool wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De batterij van de radiografi-
sche sleutel heeft niet meer
de volledige capaciteit. De
werking van de radiografische
sleutel is nog voor een be-
perkte tijd gewaarborgd.
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt rood.
De temperatuurweergave
wordt in het rood weergege-
ven.
LET OP
Rijden met oververhitte mo-
tor
Motorschade
Beslist de hieronder ver-
melde punten in acht ne-
men.
Mogelijke oorzaak:
Koelvloeistoftemperatuur te
hoog.
Zo mogelijk de motor in deel-
last laten draaien om hem af
te koelen.
In een file de motor uitscha-
kelen, echter het contact aan
laten, zodat de koelventilator
blijft werken.
Als de koelvloeistoftem-
peratuur vaker te hoog is,
de storing zo snel mogelijk

45
laten verhelpen door een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.
Emissiewaarschuwing
Het emissiewaarschu-
wingslampje brandt.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing vastgesteld die ge-
volgen heeft voor de uitstoot
van schadelijke stoffen.
De storing bij een specialist
laten controleren, bij voorkeur
een BMW Motorrad Partner.
Verder rijde mogelijk, de uit-
stoot van schadelijke stoffen
ligt boven de voorgeschreven
waarden.
Motorstoring
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het motorsymbool wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een storing geregistreerd.
WAARSCHUWING
Ongebruikelijk rijgedrag tij-
dens de noodfunctie van de
motor
Gevaar voor ongevallen
Sterk accelereren en inhaal-
manoeuvres vermijden.
Bij het verder rijden met on-
gewoon gedrag van de motor
rekening houden (minder ver-
mogen, slecht reactiegedrag,
abrupt uitgaan enz.).
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Ernstige motorstoring
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het motorsymbool wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De motorregeleenheid heeft
een ernstige storing gediagnos-
ticeerd.
WAARSCHUWING
Beschadiging van de motor
tijdens noodfunctie
Gevaar voor ongevallen
Langzaam rijden, sterk acce-
lereren en inhaalmanoeuvres
vermijden.
Indien mogelijk, voertuig la-
ten ophalen en storingen
door een specialist laten ver-
helpen, het liefst door een
BMW Motorrad Partner.
Bij het verder rijden met on-
gewoon gedrag van de motor
rekening houden (minder ver-

46 AANDUIDINGEN
mogen, slecht reactiegedrag,
abrupt uitgaan enz.).
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Elektronische oliepeilcontrole
De elektronische oliepeil-
controle geeft informatie
over het oliepeil in de motor.
Voor de elektronische oliepeil-
controle moet aan de volgende
voorwaarden zijn voldaan:
Motor op bedrijfstemperatuur.
Motor draait minimaal tien
seconden stationair.
Geen rem bediend.
Zijstandaard ingeklapt.
Motorfiets staat rechtop.
De symbolen betekenen:
OK: oliepeil correct.
CHECK!: bij de volgende
tankstop oliepeil controleren.
– – –: geen meting mogelijk
(niet aan genoemde voorwaar-
den voldaan).
Motoroliepeil te laag
Het oliekansymbool wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De elektronische oliepeilsensor
heeft een te laag oliepeil ge-
constateerd. Bij de volgende
tankstop het motoroliepeil met
de oliepeilstaaf controleren:
Motoroliepeil controleren
( 160).
Bij een te laag oliepeil:
Motorolie bijvullen ( 162).
Bandenspanningen
met bandenspanningscontrole
(RDC) SU
De weergegeven bandenspan-
ningen hebben betrekking
op een bandentemperatuur
van 20 °C. De linkerwaarde 1
geeft de bandenspanning van
het voorwiel aan, de rechter-
waarde de bandenspanning2
van het achterwiel. Direct na
het inschakelen van het contact
wordt " " weergegeven,
omdat het overdragen van
de bandenspanningswaarden
pas begint na de eerste

47
overschrijding van een snelheid
van 30 km/h.
Bij een kritieke bandenspan-
ning verschijnt de betreffende
melding in rood.
Bovendien wordt het ban-
denwaarschuwingssym-
bool weergegeven.
Het algemene waarschu-
wingslampje knippert
rood.
Uitgebreide informatie over de
BMW Motorrad RDC vindt u
vanaf pagina ( 151).
Bandenspanning buiten de
toelaatbare tolerantie
met bandenspanningscontrole
(RDC) SU
Het algemene waarschu-
wingslampje knippert
rood.
Het bandensymbool wordt
weergegeven. De kritieke
bandenspanning wordt rood
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
Bandenspanning buiten de toe-
laatbare tolerantie.
Banden op beschadigingen en
bruikbaarheid controleren.
Als de banden nog bruikbaar
zijn:
WAARSCHUWING
Bandenspanning buiten de
toelaatbare tolerantie.
Gevaar voor ongevallen, ver-
slechtering van de rijeigen-
schappen van het voertuig.
Rijstijl aanpassen.
Bij de eerstvolgende gelegen-
heid de bandenspanning cor-
rigeren.
Zie voor het aanpassen
van de bandenspanning
de informatie over de tem-
peratuurcompensatie en ban-
denspanningsaanpassing in het
hoofdstuk Techniek in detail.
De remmen bij een specialist
laten controleren, bij voorkeur
bij een BMW Motorrad Part-
ner.
Bij onzekerheid over de bruik-
baarheid van de banden:
Niet verder rijden.
Pechdienst informeren.
Sensor defect of
systeemstoring
met bandenspanningscontrole
(RDC) SU
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het bandsymbool en " "
of " " worden weer-
gegeven.

48 AANDUIDINGEN
Mogelijke oorzaak:
Er zijn wielen zonder RDC-sen-
soren gemonteerd.
De set wielen laten voorzien
van RDC-sensoren.
Mogelijke oorzaak:
Er zijn een of twee RDC-senso-
ren uitgevallen.
De storing bij een specialist
laten controleren, bij voorkeur
een BMW Motorrad Partner.
Mogelijke oorzaak:
Er is een systeemstoring aan-
wezig.
De storing bij een specialist
laten controleren, bij voorkeur
een BMW Motorrad Partner.
Overdrachtsstoring
met bandenspanningscontrole
(RDC)SU
Het bandsymbool en " "
of " " worden weer-
gegeven.
Mogelijke oorzaak:
De rijsnelheid heeft de drem-
pelwaarde van ca. 30 km/h
niet overschreden. De RDC-
sensoren zenden hun signaal
pas nadat deze snelheid voor
het eerst is overschreden
( 151).
RDC-weergave in het oog
houden bij hogere snelheid.
Pas als daarnaast het alge-
mene waarschuwingslampje
oplicht, gaat het om een per-
manent storing. In dit geval:
De storing bij een specialist
laten controleren, bij voorkeur
een BMW Motorrad Partner.
Mogelijke oorzaak:
De radiografische verbinding
met de RDC-sensoren is ver-
stoord. Mogelijke oorzaak is
radiografische apparatuur in
de omgeving die de verbinding
tussen de RDC-regeleenheid en
de sensoren stoort.
RDC-weergave in een andere
omgeving observeren. Pas als
ook het algemene waarschu-
wingslampje brandt, gaat het
om een langdurige storing. In
dit geval:
De storing bij een specialist
laten controleren, bij voorkeur
een BMW Motorrad Partner.
Batterij van de
bandenspanningssensor zwak
met bandenspanningscontrole
(RDC) SU
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het RDC-batterijsymbool
wordt weergegeven.
Deze storingsmelding
wordt gedurende korte
tijd alleen aansluitend op de
Pre-Ride-Check weergegeven.

49
Mogelijke oorzaak:
De batterij van de bandenspan-
ningssensor heeft niet meer
zijn volledige capaciteit. De
werking van de bandenspan-
ningscontrole is nog voor een
beperkte tijd gewaarborgd.
Neem contact op met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.
Lichtbundelrichting van het
dimlicht onbekend
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt rood.
De koplamp met vraagte-
ken wordt weergegeven.
Het verlicht deel van de weg
is niet meer optimaal, mogelijk
wordt het tegemoetkomend
verkeer verblind.
Mogelijke oorzaak:
Lichtrichting en lichtbundel van
het dimlicht zijn onbekend, ver-
stelling is niet meer mogelijk.
In het donker het voertuig in-
dien mogelijk laten staan of
laten ophalen.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Koplampverstelling dimlicht
beperkt
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
De koplamp met nul
wordt weergegeven.
Het verlicht deel van de weg is
niet meer optimaal.
Mogelijke oorzaak:
Lichtrichting en lichtbundel van
het dimlicht kunnen nog maar
beperkt worden aangepast.
Defect door een specialist la-
ten verhelpen, bij voorkeur
een BMW Motorrad partner.
Adaptieve bochtverlichting
uitgeschakeld
met adaptieve bochtverlich-
tingSU
De koplamp met Links/
Rechts wordt weergege-
ven.
De adaptieve bochtverlichting
is uitgeschakeld.
Mogelijke oorzaak:
De adaptieve bochtverlichting
werd in het kader van de afle-
veringstoestand uitgeschakeld.
Rechts- of linksrijdend verkeer
instellen ( 72).

50 AANDUIDINGEN
Achterlicht defect
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het gloeilampsymbool
met een pijl naar achte-
ren wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
Achterlicht, remlicht of richting-
aanwijzer achter defect.
Het LED-achterlicht moet ver-
vangen worden.
Contact opnemen met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.
Voorlicht defect
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het gloeilampsymbool
met een pijl naar voren
wordt weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
Dimlicht, grootlicht, stadslicht
of richtingaanwijzers voor de-
fect.
Het dimlicht of een van de
LED-richtingaanwijzers moet
vervangen worden.
Contact opnemen met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.
Lamp voor grootlicht vervan-
gen ( 176).
Licht defect
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het gloeilampsymbool
met twee pijlen wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
Er is een combinatie van meer-
dere defecte lampen opgetre-
den.
Contact opnemen met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.
Boordnetspanning laag
Het gedeelde accusym-
bool wordt weergegeven.
Het dynamovermogen voldoet
nog net, om alle verbruikers te
voeden en de accu op te laden.
Mogelijke oorzaak:
Er zijn te veel verbruikers in-
geschakeld. In het bijzonder
bij lage toerentallen en in de
stationaire fase daalt de boord-
netspanning.
tijdens het rijden met lage
toerentallen verbruikers uit-
schakelen, die niet de rijvei-
ligheid dienen (bijvoorbeeld
vestverwaming en extra ver-
stralers).

51
Boordnetspanning kritisch
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het gedeelde accusym-
bool wordt weergegeven.
Het dynamovermogen voldoet
niet meer, om alle verbruikers
te voeden en de accu op te la-
den. Om de startcapaciteit te
behouden en te kunnen blijven
rijden worden de contactdozen
en de extra verstralers uitge-
schakeld. In extreme gevallen
kunnen ook de buddyseat- en
handvatverwarming worden
uitgeschakeld.
Mogelijke oorzaak:
Er zijn te veel verbruikers in-
geschakeld. In het bijzonder
bij lage toerentallen en in de
stationaire fase daalt de boord-
netspanning.
tijdens het rijden met lage
toerentallen verbruikers uit-
schakelen, die niet de rijvei-
ligheid dienen (bijvoorbeeld
vestverwaming en extra ver-
stralers).
Acculaadstroom onvoldoende
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt rood.
Het accusymbool wordt
weergegeven.
WAARSCHUWING
Uitval van de voertuigsyste-
men
Gevaar voor ongevallen
Niet verder rijden.
De accu wordt niet opgeladen.
Bij doorrijden ontlaadt de voer-
tuigelektronica de accu.
Mogelijke oorzaak:
Dynamo of aandrijving van de
dynamo defect.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
DWA-accu zwak
met alarmsysteem (DWA) SU
Het DWA-batterijsymbool
wordt weergegeven.
Deze storingsmelding
wordt gedurende korte
tijd alleen aansluitend op de
Pre-Ride-Check weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De DWA-accu heeft niet meer
zijn volledige capaciteit. De
werking van de DWA is bij een
losgekoppelde motorfietsaccu
nog slechts beperkt gewaar-
borgd.
Neem contact op met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.

52 AANDUIDINGEN
DWA-accu leeg
met alarmsysteem (DWA)SU
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het DWA-batterijsymbool
wordt weergegeven.
Deze storingsmelding
wordt gedurende korte
tijd alleen aansluitend op de
Pre-Ride-Check weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De DWA-accu heeft geen capa-
citeit meer. De werking van de
DWA is bij een losgekoppelde
voertuigaccu niet meer gewaar-
borgd.
Neem contact op met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.
Centrale vergrendeling
vergrendeld
met centrale vergrendelingSU
Het vergrendelingssym-
bool wordt weergegeven.
Alle sloten van de centrale ver-
grendeling zijn vergrendeld.
ABS-zelfdiagnose niet
beëindigd
Het ABS-controle- en
waarschuwingslampje
knippert.
Mogelijke oorzaak:
De ABS-zelfdiagnose is niet
beëindigd, de ABS-functie is
nog niet beschikbaar. Om de
ABS-zelfdiagnose te kunnen
afsluiten, moet de motorfiets
minstens 5 km/h rijden.
Langzaam wegrijden. Houd er
rekening mee dat tot het af-
sluiten van de zelfdiagnose de
ABS-functie niet beschikbaar
is.
ABS-storing
Het ABS-controle- en
waarschuwingslampje
brandt.
Mogelijke oorzaak:
De ABS-regeleenheid heeft een
storing opgemerkt. De ABS-
functie is niet beschikbaar.
Verder rijden mogelijk, met
inachtneming van de uitge-
vallen ABS-functie. Uitge-
breide informatie over situ-
aties in acht nemen die tot
een ABS-storing kunnen lei-
den ( 146).
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.

53
DTC-ingreep
Het DTC-controlelampje
knippert snel.
De DTC heeft een instabiliteit
van het achterwiel herkend
en vermindert het koppel. Het
controlelampje knippert langer
dan de duur van de DTC-in-
greep. Daarmee heeft de berij-
der ook na de kritieke rijsituatie
nog een optische bevestiging
van de uitgevoerde regeling.
DTC-zelfdiagnose niet
beëindigd
Het DTC-controlelampje
knippert langzaam.
Mogelijke oorzaak:
De DTC-zelfdiagnose is niet
beëindigd, de ABS-functie is
nog niet beschikbaar. Om de
DTC-zelfdiagnose te kunnen
afsluiten, moet de motor
draaien en de motorfiets
minstens 5 km/h rijden.
Langzaam wegrijden. Houd er
rekening mee dat tot het af-
sluiten van de zelfdiagnose de
DTC-functie niet beschikbaar
is.
DTC uitgeschakeld
Het DTC-controlelampje
brandt.
Mogelijke oorzaak:
Het DTC-systeem is door de
berijder uitgeschakeld.
DTC inschakelen.
DTC-fout
Het DTC-controlelampje
brandt.
Mogelijke oorzaak:
De DTC-regeleenheid heeft een
storing opgemerkt. De DTC-
functie is niet beschikbaar.
Verder rijden mogelijk. Houd
er rekening mee dat geen
DTC-functie ter beschikking
staat. Uitgebreide informa-
tie over situaties die tot een
DTC-storing kunnen leiden in
acht nemen ( 148).
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
DESA-storing
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het symbool voor DESA-
storing wordt weergege-
ven.
Mogelijke oorzaak:
De DESA-regeleenheid heeft
een storing opgemerkt. De
motor is in deze toestand zeer
hard afgeveerd en rijdt vooral
op slechte wegoppervlakken
oncomfortabel.

54 AANDUIDINGEN
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Actieradius
De actieradius geeft aan,
welke afstand met de res-
terende hoeveelheid benzine
nog kan worden gereden. Het
gemiddeld verbruik voor het
berekenen van de actieradius
wordt niet weergegeven en kan
afwijken van het weergegeven
gemiddeld verbruik.
Er moet ten minste vijf liter
benzine worden getankt, voor-
dat het nieuwe vulpeil wordt
herkend. Anders kan de weer-
gave van de resterende actie-
radius niet worden geactuali-
seerd.
Als de motorfiets op de zijstan-
daard staat, kan de hoeveel-
heid benzine in verband met de
schuine stand niet correct wor-
den bepaald. Daarom vindt het
berekenen van de actieradius
alleen plaats als de zijstandaard
is ingeklapt.
De berekende actieradius
betreft slechts een glo-
bale waarde. Daarom adviseert
BMW Motorrad om de aange-
geven actieradius niet tot op de
laatste kilometer te benutten.
Benzinereserve bereikt
Het brandstofreservesym-
bool brandt.
De brandstofpeilaanduiding
wordt geel weergegeven.
WAARSCHUWING
Onregelmatig draaien, of
uitschakeling van de motor
vanwege brandstofgebrek
Gevaar voor ongevallen, be-
schadiging van de katalysator
De benzinetank niet leegrij-
den.
Mogelijke oorzaak:
In de benzinetank bevindt ten
hoogste nog de reservevoor-
raad benzine.
Reservehoeveelheid
Circa 4 l
Tanken ( 136).
Hill Start Control Pro actief
Groen stopsymbool wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De Hill Start Control Pro
( 154) is automatisch of door
de bestuurder geactiveerd.
Hill Start Control Pro bedie-
nen ( 91).
Automatische Hill Start Con-
trol Pro in- en uitschakelen
( 92).

55
Hill Start Control Pro
automatisch actief
Wit stopsymbool wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De automatische Hill Start Con-
trol Pro is actief. Als het voer-
tuig bij een helling van > 5 %
stopt, wordt het voertuig auto-
matisch afgeremd.
Automatische Hill Start Con-
trol Pro in- en uitschakelen
( 92).
Hill Start Control Pro niet
activeerbaar
Geel stopsymbool wordt
weergegeven.
Mogelijke oorzaak:
De Hill Start Control Pro kan
niet worden geactiveerd.
Zijstandaard inklappen.
Hill Start Control Pro werkt
alleen bij ingeklapte zijstan-
daard.
Motor starten.
Hill Start Control Pro werkt
alleen bij een lopende motor.
Hill Start Control Pro
automatisch gedeactiveerd
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Stopsymbool knippert
even.
Mogelijke oorzaak:
De Hill Start Control Pro is au-
tomatisch gedeactiveerd.
Zijstandaard is uitgeklapt.
Hill Start Control Pro is bij uit-
geklapte zijstandaard gedeac-
tiveerd.
Motor is afgezet.
Hill Start Control Pro is bij af-
gezette motor gedeactiveerd.
Er is bij actieve Hill Start Con-
trol Pro weggereden.
Hill Start Control Pro bedie-
nen ( 91).
Rem oververhit
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Het symbool voor rem-
temperatuur wordt weer-
gegeven.
GEVAAR
Rijden met oververhitte rem-
men
Gevaar voor ongevallen door
uitval van de remmen
Rijstijl aanpassen.
Frequent remmen door ge-
bruik van de motorrem ver-
mijden.

56 AANDUIDINGEN
WAARSCHUWING
Niet aanhouden van de on-
derhoudsintervallen
Gevaar voor ongevallen
De geldige onderhoudsinter-
vallen voor remmen aanhou-
den.
Onderhoudsmelding
Moet een service worden
uitgevoerd, dan worden
aansluitend op de Pre-Ride-
Check korte tijd het service-
symbool en in plaats van de
kilometertellerstand de onder-
houdsafspraak weergegeven.
Werd de onderhoudsaf-
spraak overschreden, dan
brandt de algemene waarschu-
wingslamp kortstondig geel en
wordt het servicesymbool per-
manent weergegeven.
Indien de resterende tijd tot de
volgende servicebeurt binnen
een maand ligt, wordt de servi-
cedatum weergegeven.1
Als in een jaar veel kilometers
worden gereden, is het moge-
lijk dat het onderhoud eerder
moet worden uitgevoerd. In-
dien de kilometerstand voor
de volgende servicebeurt bin-
nen 1000 km ligt, wordt het
resterend aantal kilometers 2
weergegeven.
Als de onderhoudsmel-
ding al meer dan één
maand voor de onderhouds-
datum wordt weergegeven,
dan moet de actuele datum op-
nieuw worden ingesteld. Deze
situatie kan zich voordoen wan-
neer de accu losgekoppeld is
geweest.
Onderhoud overschreden
Het onderhoudssymbool
wordt weergegeven.
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt na de
Pre-Ride-Check korte tijd geel.

57
Mogelijke oorzaak:
Het nodige onderhoud is nog
niet uitgevoerd.
Laat het onderhoud zo snel
mogelijk door een specialist
uitvoeren, bij voorkeur een
BMW Motorrad partner.
Storing noodoproep
met intelligente noodop-
roep SU
Het symbool voor storing
noodoproep wordt weer-
gegeven.
Mogelijke oorzaak:
De regeleenheid voor noodop-
roep heeft een storing herkend.
Er is geen noodoproep moge-
lijk.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Noodoproepweergave
met intelligente noodop-
roep SU
Als er tijdens het rijden een
noodoproep wordt geactiveerd,
wordt het noodoproepsym-
bool weergegeven.1
Tijdens de verbindingsopbouw
wordt een voortgangsbalk 1
onder het noodoproepsym-
bool weergegeven.2

58 AANDUIDINGEN
Als er een verbinding tot stand
is gekomen, wordt het sym-
bool weergegeven.1
Als er geen verbinding tot
stand kon worden gebracht,
wordt het symbool weerge-1
geven.
Als er geen draadloze ont-
vangst is, wordt het symbool 1
weergegeven.
Als er vanwege een technisch
defect geen noodoproep mo-
gelijk is, wordt het symbool 1
weergegeven.

59

GEBRUIK
04

62
62
63
66
67
68
70
71
74
76
76
77
81
82
83
87
88
88
89
91
93
97
98
99
CONTACT- EN STUURSLOT
CONTACT
CONTACT MET KEYLESS RIDE
ELEKTRONISCHE WEGRIJBEVEILIGING EWS
NOODSTOPSCHAKELAAR
INTELLIGENTE NOODOPROEP
ACHTERUITRIJHULP
VERLICHTING
DAGRIJLICHT
ALARMLICHTINSTALLATIE
RICHTINGAANWIJZERS
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
BOORDCOMPUTER
DAGTELLER
DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE (DWA)
DYNAMISCHE TRACTIECONTROLE (DTC)
ELEKTRONISCHE ONDERSTELINSTELLING (D-ESA)
RIJMODUS
SNELHEIDSREGELING
WEGRIJASSISTENT
CENTRALE VERGRENDELING
HANDVATVERWARMING
BUDDYSEATVERWARMING
BUDDYSEAT
OPBERGVAKKEN 100

62 GEBRUIK
CONTACT- EN STUURSLOT
Contactsleutel
U ontvangt 2 contactsleutels.
Neem bij verlies van een con-
tactsleutel de aanwijzingen
over de elektronische wegrij-
blokkering (EWS) ( 66) in
acht.
Contact-stuurslot, tankdop, op-
bergvak, buddyseatslot en kof-
fers en topcase worden met
dezelfde contactsleutel be-
diend.
Stuurslot vergrendelen
LET OP
Verkeerde stuuruitslag bij
het neerzetten op de zijstan-
daard
Onderdeelschade door omval-
len
Op een horizontale onder-
grond het stuur altijd tegen
de linker aanslag draaien om
het stuurslot te vergrende-
len.
Het stuur tot de aanslag naar
links draaien.
Contactsleutel in stand 1
draaien, hierbij het stuur iets
bewegen.
Contact, verlichting en alle
circuits uitgeschakeld.
Stuurslot vastgezet.
De contactsleutel kan worden
verwijderd.
CONTACT
Contact inschakelen
Contactsleutel in stand 1
draaien.
Stadslicht en alle circuits inge-
schakeld.
De motor kan worden gestart.
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. ( 130)

63
ABS-zelfdiagnose wordt uit-
gevoerd. ( 130)
De DTC zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 131)
Contact uitschakelen
Contactsleutel in stand 1
draaien.
Verlichting uitgeschakeld.
Stuurslot ontgrendeld.
De contactsleutel kan worden
verwijderd.
De kuipruit gaat vanzelf in de
onderste eindstand.
CONTACT MET KEY-
LESS RIDE
met Keyless RideSU
Contactsleutel
U ontvangt een radiografische
sleutel en een reservesleutel.
Neem bij verlies van een con-
tactsleutel a.u.b. de opmerkin-
gen over de elektronische weg-
rijblokkering (EWS) ( 66) in
acht.
Contact, tankdop, centrale ver-
grendeling en alarmsysteem
worden aangestuurd met de
radiografische sleutel. Buddy-
seatslot, opbergvakken, topcase
en koffers kunnen handmatig
worden bediend.
Als de radiografische sleu-
tel buiten het zendgebied
komt (bijv. in de koffer of top-
case), kan de motorfiets niet
worden gestart en de centrale
vergrendeling niet worden ver-
of ontgrendeld.
Als de sleutel buiten het zend-
gebied komt, wordt het contact
na ca. 1,5 minuten uitgescha-
keld, de centrale vergrendeling
wordt vergrendeld.niet
We adviseren u de radiografi-
sche sleutel op het lijf te dra-
gen (bijv. in de jaszak) of de
reservesleutel bij u te dragen.
Bereik van radiografi-
sche Keyless Ride-sleu-
tel
Circa 1 m
Stuurslot vergrendelen
Voorwaarde
Stuur is naar links gedraaid en
radiografische sleutel is in ont-
vangstbereik.

64 GEBRUIK
LET OP
Verkeerde stuuruitslag bij
het neerzetten op de zijstan-
daard
Onderdeelschade door omval-
len
Op een horizontale onder-
grond het stuur altijd tegen
de linker aanslag draaien om
het stuurslot te vergrende-
len.
Toets ingedrukt houden.1
Het stuurslot vergrendelt
hoorbaar.
Contact, verlichting en alle
circuits uitgeschakeld.
Om het stuurslot te ontgren-
delen, toets kort indrukken.1
Contact inschakelen
Voorwaarde
Radiografische sleutel is in ont-
vangstgebied.
Het contact kan op twee ma-
nieren worden geactiveerd:
Variant 1:
Toets kort indrukken.1
Stadslicht en alle circuits inge-
schakeld.
De motor kan worden gestart.
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. ( 130)
ABS-zelfdiagnose wordt uit-
gevoerd. ( 130)
De DTC zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 131)
Variant 2:
Stuurslot is vergrendeld,
toets ingedrukt houden.1
Het stuurslot wordt ontgren-
deld.
Stadslicht en alle circuits inge-
schakeld.
De motor kan worden gestart.
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. ( 130)
ABS-zelfdiagnose wordt uit-
gevoerd. ( 130)
De DTC zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 131)

65
Contact uitschakelen
Voorwaarde
Radiografische sleutel is in ont-
vangstgebied.
Het contact kan op twee ma-
nieren worden gedeactiveerd:
Variant 1:
Toets kort indrukken.1
Het licht wordt uitgeschakeld.
Stuurslot is ontgrendeld.
De kuipruit gaat vanzelf in de
onderste eindstand.
Variant 2:
Het stuur tot de aanslag naar
links draaien.
Toets ingedrukt houden.1
Het licht wordt uitgeschakeld.
Het stuurslot wordt vergren-
deld.
De kuipruit gaat vanzelf in de
onderste eindstand.
Batterij van de radiografische
sleutel is leeg of u bent de
radiografische sleutel verloren
De antenne bevindt zich
voor de tankdop resp. on-
der de tankafdekking.
Neem bij verlies van een con-
tactsleutel a.u.b. de opmer-
kingen over de elektronische
wegrijblokkering EWS in acht.
Als u tijdens het rijden de ra-
diografische sleutel verliest,
kan het voertuig met de re-
servesleutel worden gestart.
Als de batterij van de radio-
grafische sleutel leeg is, kan
het voertuig worden gestart
door de tankafdekking met de
radiografische sleutel aan te
raken.
Reservesleutel of de lege1
radiografische sleutel op2
de tankafdekking boven de
antenne houden.3
Tijd waarbinnen de
motor moet worden
gestart. Daarna moet een
nieuwe ontgrendeling
plaatsvinden.
30 s
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd.
De sleutel werd herkend.
De motor kan worden gestart.
Motor starten ( 129).

66 GEBRUIK
Batterij van de radiografische
sleutel vervangen
Als de radiografische sleutel
niet reageert als de toets kort
of lang wordt bediend:
Batterij van de radiografische
sleutel heeft niet de volledige
capaciteit.
Batterij vervangen.
Het accusymbool wordt
weergegeven.
Toets indrukken.1
Sleutelbaard klapt open.
Batterijklep bij de uitsparing2
voor de sleutelbaard optillen.
Batterijklep en afdichting 2 3
verwijderen.
Accu verwijderen.4
Oude batterij volgens de wet-
telijke bepalingen afvoeren,
batterij niet met het huisvuil
weggooien.
LET OP
Ongeschikte of onjuist ge-
plaatste batterijen
Onderdeelschade
Voorgeschreven batterij ge-
bruiken.
Bij het plaatsen van de bat-
terij op de juiste polariteit
letten.
Nieuwe batterij met pluspool
naar boven plaatsen.
Accutype
Voor Keyless Ride-radiografi-
sche sleutel
CR 2032
Afdichting en batterijklep 3 2
terugplaatsen.
Rode LED op het instrumen-
tenpaneel knippert.
De afstandsbediening is weer
klaar voor gebruik.
ELEKTRONISCHE WEGRIJBE-
VEILIGING EWS
De elektronica in de motor-
fiets analyseert via een ringan-
tenne in het contactslot de in
de contactsleutel opgeslagen
gegevens. Pas als de sleutel als
"bevoegd" is herkend, geeft de
motorregeleenheid het starten
vrij.

67
Als er een tweede con-
tactsleutel bevestigd is
aan de contactsleutel om mee
te starten, kan de elektronica
"geïrriteerd" raken en wordt
er geen toestemming gegeven
voor het starten van de motor.
Op het multifunctioneel display
verschijnt de waarschuwing
met het sleutelsymbool.
Bewaar extra contactsleutels
altijd apart van de gebruikte
contactsleutel.
Mocht u een contactsleutel ver-
liezen, dan kunt u deze bij uw
BMW Motorrad Partner laten
blokkeren. U moet daartoe alle
andere contactsleutels die bij
de motorfiets horen meebren-
gen.
Met een geblokkeerde sleutel
kan de motor niet meer wor-
den gestart, maar een geblok-
keerde sleutel kan wel weer
worden vrijgeschakeld.
Extra sleutels zijn alleen via een
BMW Motorrad Partner ver-
krijgbaar. Deze is verplicht uw
legitimatie te controleren, om-
dat de sleutels onderdeel van
een veiligheidssysteem vormen.
NOODSTOPSCHAKELAAR
1Noodstopschakelaar
WAARSCHUWING
Bedienen van de noodstop-
schakelaar tijdens het rijden
Gevaar voor vallen door blok-
kerend achterwiel
De noodstopschakelaar
nooit tijdens het rijden
bedienen.
Met behulp van de noodstop-
schakelaar kan de motor op
eenvoudige wijze snel worden
afgezet.

68 GEBRUIK
aMotor uitgeschakeld
bBedrijfsstand
INTELLIGENTE
NOODOPROEP
met intelligente noodop-
roepSU
Noodoproep via BMW
SOS-toets alleen in geval van
nood of bij noodzakelijke hulp
indrukken.
Ook als er geen noodoproep
via BMW mogelijk is, kan het
zijn dat er een noodoproep
naar een openbaar alarmnum-
mer wordt gedaan. Dat is on-
der andere afhankelijk van het
mobiele-telefoonnetwerk en de
nationale voorschriften.
De noodoproep werkt onder
ongunstige omstandigheden
om technische redenen niet
altijd, bijv. in gebieden zonder
draadloze ontvangst.
Taal voor noodoproep
Aan elk voertuig is, afhankelijk
van de markt waarvoor het be-
stemd is, een taal toegewezen.
In deze taal meldt het BMW
Call Center zich.
De taal voor de noodop-
roep kan alleen door de
BMW Motorrad partner wor-
den gewijzigd. Deze aan het
voertuig toegewezen taal on-
derscheidt zich van de door de
bestuurder selecteerbare dis-
playtalen op het multifunctio-
nele display.
Handmatige noodoproep
Voorwaarde
Er is sprake van een noodgeval.
De motorfiets staat stil. Het
contact is ingeschakeld.
Afdekking openklappen.1
SOS-toets indrukken.2

69
De tijd tot en met het voltooien
van de noodoproep wordt
weergegeven. Gedurende deze
tijd kunt u de noodoproep
afbreken door de SOS-toets
lang in te drukken.
Noodstopschakelaar indruk-
ken, om motor uit te schake-
len.
Helm afnemen.
Na het aflopen van de timer
komt er een spraakverbinding
met het BMW Call Center tot
stand.
De verbinding is tot stand ge-
komen.
Via microfoon en luidspre-3
ker informatie voor de hulp-4
verleningsdiensten doorgeven.
Automatische noodoproep
Na het inschakelen van het
contact is de intelligente nood-
oproep automatisch actief en
reageert deze bij een val.
Noodoproep bij een minder
ernstige val
Er is een minder ernstige val
of botsing herkend.
Er klinkt een geluidssignaal.
De tijd tot en met het voltooien
van de noodoproep wordt
weergegeven. Gedurende deze
tijd kunt u de noodoproep

70 GEBRUIK
afbreken door de SOS-toets
lang in te drukken.
Indien mogelijk helm afnemen
en motor uitschakelen.
Na het aflopen van de timer
komt er een spraakverbinding
met het BMW Call Center tot
stand.
De verbinding is tot stand ge-
komen.
Afdekking openklappen.1
Via microfoon en luidspre-3
ker informatie voor de hulp-4
verleningsdiensten doorgeven.
Noodoproep bij een ernstige
val
Er is een ernstige val of bot-
sing herkend.
De noodoproep wordt zonder
vertraging automatisch vol-
tooid.
ACHTERUITRIJHULP
Voorwaarden
Om de achteruitrijhulp te kun-
nen gebruiken, moet aan de
volgende voorwaarden zijn vol-
daan:
Motorfiets staat stil.
Motor draait.
Versnellingsbak bevindt zich
in de stationaire stand.
Zijstandaard is ingeklapt.
Koppeling is niet aangetrok-
ken.
Het achteruitrijden moet zon-
der duopassagier gebeuren.
Bij hellingen kan de achteruit-
rijhulp geen hold-functie waar-
borgen, zoals dat bij een inge-
schakelde versnelling het geval
is.
Bij te grote stijgingen kan de
achteruitrijhulp niet gebruikt
worden.
Stijging voor achteruitrij-
hulp
max 7 %

71
Achteruitrijhulp activeren
Toets bedienen.1
Versnellingsindicatie schakelt
van “ ” naar “N R”.
De achteruitrijhulp kan ge-
bruikt worden zodra de weer-
gave “ ” niet meer knippert.R
Achteruitrijhulp gebruiken
Starttoets ingedrukt houden1
om achteruit te rijden.
Nadat de starttoets wordt
losgelaten, wordt het
voertuig niet automatisch
afgeremd en kan daardoor
verder rollen.
Automatisch afbreken
Het achteruitrijden wordt niet
automatisch afgebroken:
bij een te grote stijging
bij een hindernis
bij oververhitting van de ach-
teruitrijmotor
bij het uitklappen van de zij-
standaard
bij het bedienen van de rem
Als het achteruitrijden wordt
afgebroken, dan knippert de
“ ” op het display.R
Achteruitrijhulp deactiveren
Toets bedienen.1
Versnellingsindicatie schakelt
van “ ” naar “R N”.
VERLICHTING
Stadslicht
Het stadslicht wordt automa-
tisch tegelijk met het contact
ingeschakeld.
Het stadslicht belast de
accu. Het contact slechts
voor een beperkte tijdsduur
inschakelen.

72 GEBRUIK
Dimlicht
Het dimlicht wordt automatisch
ingeschakeld na het starten van
de motor.
Grootlicht en lichtsignaal
Schakelaar naar voren druk-1
ken, om het grootlicht in te
schakelen.
Schakelaar naar achteren1
trekken, om het lichtsignaal te
bedienen.
Het grootlicht kan ook
bij uitgeschakelde motor
worden ingeschakeld.
Parkeerlicht
Contact uitschakelen.
Direct na het uitschakelen van
het contact toets naar links1
drukken en vasthouden tot
het parkeerlicht wordt inge-
schakeld.
Contact in- en weer uitscha-
kelen om het parkeerlicht uit
te schakelen.
Rechts- of linksrijdend
verkeer instellen
met adaptieve bochtverlich-
ting SU
Contact inschakelen.
Menu oproe-Instellingen
pen, vervolgens het menupunt
Voertuig selecteren.
Menupunt selecte-Koplamp
ren.

73
Rechtsr. verk.: voor lan-
den waarin het verkeer rechts
houdt.
Linksr. verk.: voor lan-
den waarin het verkeer links
houdt.
Lichtbundel
De xenonkoplamp is met een
permanente koplampverstelling
uitgerust, die de lichtbundel
onafhankelijk van de rij- en be-
ladingstoestand constant houdt.
Verstralers bedienen
met verstralerSU
De verstralers zijn als
mistlampen toegelaten
en mogen alleen bij slechte
weersomstandigheden worden
gebruikt. Het landspecifieke
wegenverkeersreglement in
acht nemen.
Toets indrukken om de ver-1
stralers in te schakelen.
Het controlelampje brandt.
Als dit waarschuwings-
symbool wordt weerge-
geven, is de boordnetspanning
laag. Zo nodig werd de extra
verstralers tijdelijk uitgescha-
keld.
Toets opnieuw indrukken1
om de verstralers uit te scha-
kelen.
Op- en afstapverlichting
bedienen
met centrale vergrendeling SU
met op- en afstapverlich-
tingOA
Contact inschakelen.
Menu op-Instellingen
roepen, vervolgens menuoptie
Voertuig selecteren.
Menuoptie Op
&afst.verl. selecte-
ren.

74 GEBRUIK
Aan: op- en afstapverlichting
wordt na het uitschakelen van
het contact korte tijd inge-
schakeld.
Uit: op- en afstapverlichting
wordt na het uitschakelen van
het contact niet ingeschakeld.
Als de op- en afstapverlichting
zoals hierboven beschreven
uitschakelt, wordt deze door
het openen van de centrale
vergrendeling weer ingescha-
keld.
DAGRIJLICHT
met dagrijlicht SU
Handmatig dagrijlicht
Voorwaarde
Dagrijlichtautomaat is uitge-
schakeld.
WAARSCHUWING
Inschakelen van het dagrij-
licht in het donker.
Gevaar voor ongevallen
Dagrijlicht niet in het donker
gebruiken.
Het dagrijlicht kan in ver-
gelijking met het dimlicht
beter worden waargenomen
door het tegemoetkomend ver-
keer. Daardoor verbetert de
zichtbaarheid overdag.
Motor starten ( 129).
Menu oproe-Instellingen
pen, vervolgens Voertuig
selecteren.
Menupunt se-Dagrijlicht
lecteren en Aut. dagrijl.
op schakelen.Uit
Toets indrukken om het1
dagrijlicht in te schakelen.
Het controlelampje voor
het dagrijlicht brandt.

75
Het dimlicht en het voorste
stadslicht worden uitgescha-
keld.
In het donker of in tunnels:
Toets opnieuw indrukken1
om het dagrijlicht uit te scha-
kelen en om het dimlicht en
het voorste stadslicht in te
schakelen.
Als bij ingeschakeld
dagrijlicht het grootlicht
wordt ingeschakeld, wordt het
dagrijlicht na circa 2 seconden
uitgeschakeld en worden het
grootlicht, het dimlicht en het
stadslicht voor ingeschakeld.
Als het grootlicht weer wordt
uitgeschakeld, wordt het dagrij-
licht niet automatisch opnieuw
geactiveerd, maar moet dit
handmatig weer worden in-
geschakeld.
Automatisch dagrijlicht
WAARSCHUWING
Automatisch dagrijlicht ver-
vangt niet de persoonlijke
beoordeling van de lichtom-
standigheden
Gevaar voor een ongeval
Het automatische dagrijlicht
uitschakelen bij slechte licht-
omstandigheden.
De omschakeling tussen
dagrijlicht en dimlicht, incl.
stadslicht voor kan automatisch
gebeuren.
Bij het weergeven van de
volumebalk worden de
stralen van het lichtsymbool
wegens plaatsgebrek verbor-
gen.
Menu oproe-Instellingen
pen, vervolgens Voertuig
selecteren.
Menupunt se-Dagrijlicht
lecteren en Aut. dagrijl.
op schakelen.Aan
Het symbool voor het
automatische dagrijlicht
brandt op het display.
Als het omgevingslicht onder
een bepaalde waarde daalt,
wordt het dimlicht automa-
tisch ingeschakeld (bv. in tun-
nels). Als wordt vastgesteld
dat er voldoende omgevings-
licht is, wordt de dagrijverlich-
ting weer ingeschakeld. Als
het dagrijlicht actief is, wordt
het dagrijlichtsymbool op het
multifunctioneel display weer-
gegeven.

76 GEBRUIK
ALARMLICHTINSTALLATIE
Alarmknipperlichten bedienen
Contact inschakelen.
De alarmknipperlichten
belasten de accu. De
waarschuwingsknipperlichten
slechts voor een beperkte
tijdsduur inschakelen.
Toets indrukken om de1
alarmknipperlichten in te
schakelen.
Het contact kan worden uit-
geschakeld.
De alarmknipperlichten uitscha-
kelen:
Contact inschakelen en
toets indrukken.1
RICHTINGAANWIJZERS
Richtingaanwijzer bedienen
Contact inschakelen.
Toets naar links drukken1
om de richtingaanwijzers links
in te schakelen.
Toets naar rechts druk-1
ken om de richtingaanwijzers
rechts in te schakelen.
Toets in de middelste stand1
zetten om de richtingaanwij-
zers uit te schakelen.
Comfortknipperlichten
Als de toets naar rechts of1
links is gedrukt, schakelen de
knipperlichten automatisch in
de volgende situaties uit:

77
Snelheid minder dan 30 km/h:
Na een traject van 50 m.
Snelheid tussen 30 km/h en
100 km/h: Na snelheidsaf-
hankelijk traject of bij accele-
ratie.
Snelheid meer dan 100 km/h:
Na vijf keer knipperen.
Als de toets iets langer naar1
rechts of links is gedrukt, scha-
kelen de knipperlichten alleen
nog automatisch na het berei-
ken van het snelheidsafhanke-
lijke traject uit.
MULTIFUNCTIONEEL
DISPLAY
Menu selecteren
Toets naar beneden drukken,2
om de mogelijke menu's op te
roepen, te beginnen met het
menu . Elke volgende be-Info
diening van de toets naar be-2
neden, roept een vervolgmenu
op, het aantal menu's is afhan-
kelijk van de uitvoering van het
voertuig.
Toets naar boven drukken,2
om een directe toegang naar te
selecteren menu's te verkrijgen.
Tot aan kan het menuAudio
Instellingen alleen bij een
stilstaand voertuig opgeroepen
worden.
In stand wordt het type1
menu weergegeven, de
cursor toont de actuele2
selectie. Elk streepje stelt3
een selecteerbaar menu voor.
Het streepje van het actuele
menu wordt verborgen om de
positie ervan in de rij met alle
menu"s weer te geven.

78 GEBRUIK
Menupunt selecteren
De beweging van de cursor
binnen het menu vindt plaats
met behulp van de Multi-Con-
troller .1
Een pijl aan de bovenste of1
onderste rand van het display
geeft aan dat door draaien aan
de Multi-Controller in de over-
eenkomstige richting verdere
menupunten kunnen worden
bereikt. Als in de muisaanwij-
zer de pijl wordt weergege-2
ven, dan wordt een submenu
opgeroepen als de Multi-Con-
trollers naar rechts wordt ge-
drukt. Voor andere betekenis-
sen van gemiddelde waarden
en de lijstselectie, zie ( 78).
Instelling uitvoeren
Directe selectie:
Als de cursor op een menupunt
wordt geplaatst waarvoor geen
andere instellingen nodig zijn,
dan wordt deze selectie direct
actief.
Waarden terugzetten:
Als gemiddelde waarden met
een pijl gekenmerkt zijn, dan1
kunnen deze teruggezet wor-
den door de Multi-Controller
lang naar rechts te drukken.

79
Uit een lijst selecteren:
Als de selecteerbare punten
met een cirkel gekenmerkt2
zijn, dan gaat het om een
keuzelijst. De actuele selectie
wordt met een punt in de cirkel
aangegeven.
Om de selectie te veranderen,
moet met de cursor een punt
uit de lijst geselecteerd en ver-
volgens geactiveerd resp. ge-
deactiveerd worden door de
Multi-Controller naar rechts te
drukken.
Getalswaarden instellen:
Als er zich een of meerdere
getalswaarden tussen de pij-
len bevinden, dan kunnen3
deze verhoogd of verlaagd
worden door de Multi-Control-
ler naar boven resp. naar onder
te draaien. Door de Multi-Con-
troller naar rechts resp. links te
drukken, kan tussen de waar-
den gewisseld worden.
Relatieve waarden instellen:
Instellingen tussen twee grens-
waarden worden via een bal-
kenweergave gedaan. Door
de Multi-Controller naar boven
resp. naar onder te draaien,

80 GEBRUIK
wordt de in te stellen waarde
verhoogd resp. verlaagd.
Menu verlaten
Binnen submenu's wordt de
pijl weergegeven.3
Door de Multi-Controllers 1
naar links te drukken wordt
teruggekeerd naar het boven-
liggende menu, door de MENU-
toets te bedienen wordt te-2
ruggekeerd naar het hoofd-
menu.
Om de menu's uit te schakelen,
moet de Multi-Controller in1
een hoofdmenu naar links wor-
den gedrukt.
Menu "Favoriet" selecteren
Het gewenste hoofdmenu se-
lecteren.
Toets ingedrukt houden.3
Rechts naast de menu-
naam wordt de ruit weer-
gegeven.
Iedere aansluitende bediening
van de toets roept het ge-3
selecteerde menu op.
Weergave aanpassen
Contact inschakelen.
Menu op-Instellingen
roepen en het menupunt Ge
bruiker selecteren.
De volgende instellingen kun-
nen uitgevoerd worden:
Taal: displaytaal (Duits, En-
gels, Spaans, Italiaans, Frans,
Nederlands, Portugees)
Tijdsindeling Inde-
ling tijd: tijd in 12-uursin-
deling ( ) of in 24-uursin-12 h
deling ( )24 h
Tijdsindeling -
Ind. datum: datum in

81
dag.maand.jaar-indeling
( ) of in maand/d.mm.jj
dag/jaar-indeling (mm / dd /
jj)
Tijdsindeling GPS-
tijd: overname van GPS-
tijd en GPS-datum uit het in-
gebouwde navigatiesysteem
( ), ( )Aan Uit
Helderheid: helderheid van
het display en de wijzers
Startlogo: weergave van
het startlogo na het inscha-
kelen van het contact ( ),Aan
( )Uit
Achtergrond: weergave
op het display als de radio is
uitgeschakeld: : geenLeeg
weergave, Logo: 6-cilinder-
logo, Snelheidsaand.: di-
gitale snelheidsaanduiding
Basistoestand: leverings-
toestand herstellen (als Re
set! wordt weergegeven,
Multi-Controller naar rechts
gedrukt houden)
Met behulp van de Multi-Con-
troller de gewenste instellin-
gen uitvoeren.
BOORDCOMPUTER
Weergave selecteren
Menu oproepen, vervol-Info
gens de gewenste informatie
selecteren.
De volgende informatie kan
bij weergegeven worden:3
ØVerbruik: gemiddeld ver-
bruik
Verbruik: momenteel
brandstofverbruik
Actieradius: actieradius
met resterende brandstof
ØTempo: gemiddelde snel-
heid
Temperatuur: buitentempe-
ratuur
Bandenspanning: banden-
spanningswaarden
Stopwatch: stopwatch
Reistijden: reistijden
Datum: actuele datum
Boordnetspann.: boord-
netspanning
Oliepeil: motoroliepeil
Uit: geen weergave
Gemiddelde waardes
terugzetten
Menu oproepen, vervol-Info
gens de terug te zetten ge-
middelde waarde selecteren.
Multi-Controller naar rechts
gedrukt houden tot de gemid-

82 GEBRUIK
delde waarde wordt terugge-
zet.
Stopwatch bedienen
Menu oproepen, vervol-Info
gens menupunt Stopwatch
selecteren.
Bij stilstaande stopwatch de
Multi-Controller naar rechts1
drukken, om de stopwatch te
starten.
De stopwatch loopt ook ver-
der als een andere weergave
geselecteerd of het contact
uitgeschakeld wordt.
Bij lopende stopwatch de
Multi-Controller naar rechts1
drukken om de stopwatch te
stoppen.
Multi-Controller naar rechts1
gedrukt houden om de stop-
watch te resetten.
Reistijden meten
Menu oproepen, vervol-Info
gens menupunt Reistijden
selecteren.
Multi-Controller naar rechts1
gedrukt houden om de reistijd
terug te zetten.
De tijdsmeting loopt ook ver-
der als een andere weergave
geselecteerd of het contact
uitgeschakeld wordt.
Totale tijd, waarin sinds
de laatste keer terugzet-
ten met de motorfiets gereden
werd.
Standtijd, waarin de mo-
torfiets sinds de laatste
keer terugzetten stilgestaan
heeft.
DAGTELLER
Dagteller selecteren
Contact inschakelen.

83
Menu met toets op-Trip 1
roepen, vervolgens de ge-
wenste dagteller selecteren.2
De volgende tellers kunnen
worden weergegeven:
Dagteller 1 ( )Trip 1
Dagteller 2 ( )Trip 2
De automatische dagteller
( ) wordt acht uurTrip Auto
na uitgeschakeld contact au-
tomatisch teruggezet.
Dagteller resetten
Contact inschakelen.
Gewenste dagteller selecte-
ren.
Multi-Controller naar rechts1
blijven drukken, totdat de
dagteller is gereset.2
DIEFSTALBEVEILIGINGSIN-
STALLATIE (DWA)
met alarmsysteem (DWA) SU
Activering zonder
afstandsbediening of
radiografische sleutel
Indien nodig automatische ac-
tivering van het alarmsysteem
na uitschakeling van het con-
tact inschakelen.
Alarmsysteem aanpassen
( 87).
Contact uitschakelen.
De activering duurt circa
30 seconden.
Richtingaanwijzers knipperen
tweemaal.
Bevestigingstoon klinkt
tweemaal (indien geprogram-
meerd).
Alarmsysteem is actief.
Om de bewegingssensor te
deactiveren (bijv. als de mo-
torfiets met een trein getrans-
porteerd wordt en de sterke
bewegingen een alarm kun-
nen activeren), het menu In
stellingen oproepen alvo-
rens het contact uit te schake-
len.
Menupunt - Voertuig Sen
sor selecteren.

84 GEBRUIK
Uit (1x) selecteren om de
bewegingssensor eenmalig uit
te schakelen.
Contact uitschakelen.
De activering duurt circa
30 seconden.
Richtingaanwijzers knipperen
driemaal.
Bevestigingstoon klinkt
driemaal (indien geprogram-
meerd).
Alarmsysteem is actief, bewe-
gingssensor is gedeactiveerd.
Activering met
afstandsbediening of
radiografische sleutel
Een afzonderlijke
afstandsbediening voor
de centrale vergrendeling en
het alarmsysteem is alleen
bij motorfietsen zonder
Keyless Ride aanwezig.
Contact uitschakelen.
Toets van de afstandsbedie-1
ning resp. de radiografische
sleutel tweemaal bedienen.
De verdere functies van
de afstandsbediening voor
de centrale vergrendeling in
acht nemen.
De activering vraagt 30 se-
conden.
Richtingaanwijzers knipperen
tweemaal.
Bevestigingstoon klinkt
tweemaal (indien geprogram-
meerd).
Alarmsysteem is actief.
Om de bewegingssensor uit
te schakelen (bijvoorbeeld als
de motorfiets met een trein

85
wordt getransporteerd en de
bewegingen een alarm zou-
den kunnen activeren), toets 1
van de afstandsbediening
resp. de radiografische sleutel
tijdens de activeringsfase op-
nieuw bedienen.
Richtingaanwijzers knipperen
driemaal.
Bevestigingstoon klinkt
driemaal (indien geprogram-
meerd).
Bewegingssensor is gedeacti-
veerd.
Alarmsignaal
Het DWA-alarm kan worden
geactiveerd door:
Bewegingssensor
Inschakelen van het contact
met een onbevoegde contact-
sleutel.
Loskoppeling van de DWA
van de accu (DWA-accu
neemt de stroomvoorziening
over - alleen alarmtoon,
richtingaanwijzers knipperen
niet).
Is de DWA-accu ontladen, dan
blijven alle functies behouden,
alleen de activering van het
alarm bij loskoppeling van de
accu is niet meer mogelijk.
De duur van het alarm bedraagt
circa 26 seconden. Tijdens het
alarm klinkt een alarmtoon en
knipperen de richtingaanwij-
zers. De soort alarmtoon kan
op het multifunctioneel display
ingesteld worden.
Een geactiveerd alarm kan op
moment afgebroken worden
door de toets van de af-2
standsbediening of de radio-
grafische sleutel in te drukken
zonder het DWA te hoeven de-
activeren.
Werd in afwezigheid van de
bestuurder een alarm geacti-
veerd, dan wordt deze hier bij
het inschakelen van het contact
door een eenmalige alarmtoon
op geattendeerd. Vervolgens
signaleert de DWA-lichtdiode
gedurende een minuut de re-
den voor het alarm.

86 GEBRUIK
Lichtsignalen van de DWA-
lichtdiode:
1x knipperen: Bewegingssen-
sor 1
2x knipperen: Bewegingssen-
sor 2
3x knipperen: Contact inge-
schakeld met onbevoegde
sleutel
4x knipperen: DWA losgekop-
peld van de voertuigaccu
5x knipperen: Bewegingssen-
sor 3
Deactivering zonder
afstandsbediening of
radiografische sleutel
Noodstopschakelaar in be-
drijfsstand.
Contact inschakelen.
Richtingaanwijzers knipperen
eenmaal.
Bevestigingstoon klinkt
eenmaal (indien geprogram-
meerd).
Alarmsysteem is uitgescha-
keld.
Deactivering met
afstandsbediening of
radiografische sleutel
Toets van de afstandsbedie-2
ning resp. de radiografische
sleutel eenmaal bedienen.
De verdere functies van
de afstandsbediening voor
de centrale vergrendeling in
acht nemen.
Als de alarmfunctie via
de radiografische sleu-
tel wordt gedeactiveerd en het
contact vervolgens niet wordt
ingeschakeld, wordt de alarm-
functie bij geprogrammeerde
"Activering na contact uit" na
30 seconden automatisch weer
actief.
Richtingaanwijzers knipperen
eenmaal.
Bevestigingstoon klinkt
eenmaal (indien geprogram-
meerd).
Alarmsysteem is uitgescha-
keld.

87
Alarmsysteem aanpassen
Menu oproe-Instellingen
pen en het menupunt Voer
tuig Alarmsysteem- se-
lecteren.
De volgende instellingen zijn
mogelijk:
Automaat Aan- : alarmsys-
teem wordt na het uitschake-
len van het contact automa-
tisch geactiveerd.
Automaat Uit- : alarmsys-
teem moet na het uitschake-
len van het contact met de
afstandsbediening geactiveerd
worden.
Alarmtoon: soort alarmtoon.
Bedieningstoon Aan- :
bevestiging na in- en uitscha-
kelen van het alarmsysteem
door de richtingaanwijzers en
een geluid.
Bedieningstoon Uit- :
bevestiging na in- en uitscha-
kelen van het alarmsysteem
alleen door de richtingaanwij-
zers.
Gewenste instelling met be-
hulp van de Multi-Controller
uitvoeren.
DYNAMISCHE TRACTIECON-
TROLE (DTC)
DTC-functie uit- en
inschakelen
Contact inschakelen.
Menu oproe-Instellingen
pen, vervolgens het menupunt
DTC selecteren.
Dit menu kan niet tijdens
het rijden worden opge-
roepen.
Uit (1x) selecteren om de
DTC eenmalig uit te schake-
len tot het contact opnieuw
wordt ingeschakeld.
Als de DTC is uitgescha-
keld, brandt het DTC-con-
trolelampje.
Aan selecteren om de DTC in
te schakelen. Alternatief: con-
tact uit- en weer inschakelen.

88 GEBRUIK
Het DTC-controlelampje
dooft, bij niet afgesloten
zelfdiagnose begint het DTC-
controlelampje te knipperen.
ELEKTRONISCHE ONDER-
STELINSTELLING (D-ESA)
Rijwielgedeelte instellen
Motor starten.
De demping wordt op het mul-
tifunctioneel display bij weer-1
gegeven, de veervoorspanning
bij .2
Menu oproe-Dynamic ESA
pen.
De demping kan tijdens
het rijden worden inge-
steld.
De instelmogelijkheden voor de
demping worden weergegeven.
ROAD: normale demping
DYNAMIC: sportieve demping
Gewenste demping selecteren
of cursor naar boven bewe-
gen om de belading in te stel-
len.
De beladingstoestand kan
niet tijdens de rit worden
ingesteld.
De instelmogelijkheden voor
de veervoorspanning worden
weergegeven.
Solo
Solo met bagage
Met passagier (en ba-
gage)
Gewenste beladingsvariant
selecteren.
Het onderstel wordt aan
de hand van de selectie
ingesteld, het Dynamic ESA-
display wordt aan de nieuwe
instelling aangepast. Tijdens
de afstelprocedure worden de
symbolen voor belading en
demping grijs weergegeven.
RIJMODUS
Rijmodus instellen
Contact inschakelen.

89
Toets bedienen.1
Meer informatie over de
te selecteren rijmodi is te
vinden in het hoofdstuk Tech-
niek in detail.
Op positie wordt de actuele2
instelling getoond, met iedere
bediening van de toetsen ver-
schijnt op positie een van de3
mogelijke rijmodi.
Toets zo vaak indrukken tot
de gewenste rijmodus wordt
weergegeven.
Wanneer de motor stilstaat
wordt de gekozen rijmodus
na korte tijd geactiveerd.
De nieuwe rijmodus wordt tij-
dens het rijden geactiveerd,
als aan de volgende voor-
waarden is voldaan:
Rem niet bediend
Gashendel volledig terugge-
draaid
Na de activering van de
nieuwe rijmodus wordt het
selectiemenu gesloten.
De ingestelde rijmodus met
de betreffende aanpassingen
van de motorkarakteristiek
en DTC blijft ook na het uit-
schakelen van het contact be-
waard.
SNELHEIDSREGELING
Snelheidsregeling inschakelen
Schakelaar naar rechts1
schuiven.
Toets is bedienbaar.2

90 GEBRUIK
Snelheid in geheugen opslaan
Toets kort naar voren druk-2
ken.
De snelheidsregeling kan
in een snelheidsbereik van
30 km/h tot 220 km/h worden
ingeschakeld.
Controlelampje voor snel-
heidsregeling brandt.
De actuele snelheid wordt
aangehouden en in het ge-
heugen opgeslagen.
Accelereren
Toets kort naar voren druk-2
ken.
De snelheid wordt bij iedere
bediening met 1 km/h ver-
hoogd.
Toets naar voren gedrukt2
houden.
De snelheid wordt traploos
verhoogd.
Als toets niet meer wordt2
ingedrukt, wordt de bereikte
snelheid aangehouden en op-
geslagen.
Snelheid verlagen
Toets kort naar achteren2
drukken.
De snelheid wordt bij iedere
bediening met 1 km/h ver-
laagd.
Toets naar achteren gedrukt2
houden.
De snelheid wordt traploos
verlaagd.
Als toets niet meer wordt2
bediend, wordt de bereikte
snelheid aangehouden en op-
geslagen.

91
Snelheidsregeling deactiveren
Remmen, koppeling of gas-
hendel (gas terugnemen tot
verder dan de basisstand) be-
dienen om de snelheidsrege-
ling te deactiveren.
Controlelampje voor snel-
heidsregeling gaat uit.
Eerdere snelheid weer
aannemen
Toets kort naar achteren2
drukken om de opgeslagen
snelheid weer te hervatten.
Bij gas geven wordt de
snelheidsregeling niet ge-
deactiveerd. Als de gashendel
wordt losgelaten loopt de snel-
heid slechts terug tot de opge-
slagen waarde, ook als eigenlijk
een verdere verlaging van de
snelheid de bedoeling was.
Controlelampje voor snel-
heidsregeling brandt.
Snelheidsregeling
uitschakelen
Schakelaar naar links schui-1
ven.
Systeem uitgeschakeld.
Toets is geblokkeerd.2
WEGRIJASSISTENT
Hill Start Control Pro
bedienen
Voorwaarde
Voertuig staat stil en motor
draait.
LET OP
Uitvallen van de wegrijassis-
tent
Gevaar voor een ongeval
Voertuig beveiligen door
handmatig te remmen.
De wegrij-assistent Hill
Start Control is slechts
een comfortsysteem voor het
gemakkelijker wegrijden van
hellingen en moet daarom niet

92 GEBRUIK
met een parkeerrem verwisseld
worden.
Handremhendel krachtig1
bedienen en weer loslaten.
Groen controlelampje
voor Hill Start Control ver-
schijnt op het display.
Hill Start Control Pro is geac-
tiveerd.
Om Hill Start Control Pro uit
te schakelen, handremhen-
del opnieuw bedienen.1
Indien de Hill Start Con-
trol Pro met de handrem-
hendel is gedeactiveerd, dan is
de automatische Hill Start Con-
trol gedurende de eerste 4 m
gedeactiveerd.
Als alternatief in de 1e of 2e
versnelling wegrijden.
Bij het wegrijden wordt
Hill Start Control Pro auto-
matisch gedeactiveerd.
Als de automatische Hill
Start Control Pro is uit-
geschakeld, verdwijnt na vol-
ledig loslaten van de rem het
stopsymbool. Als de automati-
sche Hill Start Control Pro is in-
geschakeld, verschijnt het witte
stopsymbool.
Hill Start Control Pro: is gede-
activeerd.
Zie voor meer informatie
over Hill Start Control Pro het
hoofdstuk "Techniek in detail"
( 154).
Automatische Hill Start
Control Pro in- en
uitschakelen
Contact inschakelen.
Menu oproe-Instellingen
pen, daarna menuoptie HSC
AUTO selecteren.
Om de automatische Hill Start
Control Pro in te schakelen,
Aan selecteren.
Wit controlelampje
voor Hill Start Control
verschijnt op het display.
Bij een rembediening van on-
geveer een seconde tot na

93
stilstand van het voertuig en
een helling van minstens 5 %
is Hill Start Control Pro auto-
matisch geactiveerd.
Om de automatische Hill Start
Control Pro uit te schakelen,
Uit selecteren.
De geselecteerde instelling
blijft ook na het uitschakelen
van het contact behouden.
CENTRALE VERGRENDELING
Vergrendelen
met centrale vergrendeling SU
Contact inschakelen en
toets indrukken.1
Een afzonderlijke
afstandsbediening voor
de centrale vergrendeling en
het alarmsysteem is alleen
bij motorfietsen zonder
Keyless Ride aanwezig.
Alternatief: toets van de af-2
standsbediening resp. van de
radiografische sleutel indruk-
ken.
De opbergvakken in de zijbe-
kledingen en de koffers wor-
den vergrendeld.
De topcase wordt vergren-
deld.
Deze sloten kunnen niet meer
handmatig ontgrendeld wor-
den.
Het vergrendelingssym-
bool wordt weergegeven.
met alarmsysteem (DWA) SU
Functies van de af-
standsbediening voor het
alarmsysteem zijn in de
desbetreffende hoofdstukken
beschreven.
Ontgrendelen
met centrale vergrendeling SU
Contact inschakelen en
toets indrukken.1
Alternatief: toets van de af-2
standsbediening resp. van de
radiografische sleutel indruk-
ken.

94 GEBRUIK
De opbergvakken in de zijbe-
kledingen en de koffers wor-
den ontgrendeld.
De topcase wordt ontgren-
deld.
Sloten die reeds handmatig
vergrendeld waren, moeten
ook weer handmatig ontgren-
deld worden.
met alarmsysteem (DWA) SU
Functies van de af-
standsbediening voor het
alarmsysteem zijn in de
desbetreffende hoofdstukken
beschreven.
met op- en afstapverlich-
ting OA
Als de ontgrendeling bij
uitgeschakeld contact
via de afstandsbediening
gebeurt, wordt de op- en
afstapverlichting voor korte
tijd ingeschakeld.
Noodontgrendeling
met centrale vergrendeling SU
Kan de centrale vergrendeling
niet meer worden geopend,
kunnen koffers, topcase en op-
bergvakken als volgt handmatig
worden geopend:
Koffer verwijderen ( 194).
Koffers openen ( 193).
Topcase openen ( 195).
Sleutel in het slot van het
opbergvak in de tussenstand
tussen LOCK en de punt
draaien.
Slotcilinder indrukken.
Opbergvakklep springt open.
Afstandsbedieningen
aanmelden
met centrale vergrendeling SU
met alarmsysteem (DWA) SU
zonder Keyless Ride SU
Als een verloren afstandsbedie-
ning vervangen of een extra af-
standsbediening gebruikt moet
worden, moeten altijd alle af-
standsbedieningen aangemeld
worden.
Aanmelding van de afstands-
bedieningen als volgt vrijscha-
kelen:
Contact inschakelen.

95
Toets van de afstandsbedie-2
ning driemaal indrukken.
Een geluidssignaal.
Contact binnen tien seconden
uitschakelen.
Toets van de afstandsbedie-2
ning driemaal indrukken.
Een geluidssignaal.
Contact binnen tien seconden
inschakelen.
De afstandsbedieningen kun-
nen nu aangemeld worden.
Voor elke afstandsbediening
de volgende stappen uitvoe-
ren:
Toetsen en ingedrukt1 2
houden.
LED knippert circa tien se-3
conden.
Als LED niet meer knippert,3
toetsen en loslaten.1 2
LED brandt.3
Toets of toets bedienen.1 2
Een geluidssignaal, LED 3
gaat uit.
Om de aanmelding af te slui-
ten:
Contact uitschakelen.
Drie geluidssignalen.
De aanmelding wordt ook be-
ëindigd als
er vier afstandsbedieningen
zijn aangemeld.
na aanmelding van de eerste
afstandsbediening gedurende
circa 30 seconden geen toets
wordt ingedrukt.
Afstandsbedieningen
synchroniseren
met centrale vergrendeling SU
met alarmsysteem (DWA)SU
zonder Keyless RideSU
Reageert de centrale vergren-
deling niet meer op de signalen
van een afstandsbediening, dan
moeten deze worden gesyn-
chroniseerd. Dit is bijvoorbeeld
het geval, als de afstandsbedie-
ning vaak buiten het ontvangst-
bereik van de diefstalbeveili-
gingsinstallatie werd bediend.

96 GEBRUIK
Synchronisatie van de af-
standsbedieningen als volgt
uitvoeren:
Contact inschakelen.
Toetsen en ingedrukt1 2
houden.
LED knippert circa tien se-3
conden.
Als LED niet meer knippert,3
toetsen en loslaten.1 2
LED brandt.3
Toets of toets bedienen.1 2
LED gaat uit.3
Batterij van de
afstandsbediening vervangen
met centrale vergrendeling SU
met alarmsysteem (DWA) SU
zonder Keyless Ride SU
Brandt de LED van de afstands-
bediening bij een bediening
van de toetsen niet of slechts
kort:
Batterij van de afstandsbedie-
ning vervangen.
Het deksel van het batterij-
vak openen.1
Oude batterijen overeenkom-
stig de wettelijke voorschrif-
ten afvoeren, batterij niet bij
het huisvuil gooien.
LET OP
Ongeschikte of onjuist ge-
plaatste batterijen
Onderdeelschade
Voorgeschreven batterij ge-
bruiken.
Bij het plaatsen van de bat-
terij op de juiste polariteit
letten.
Nieuwe batterij met pluspool
naar boven aanbrengen.
Accutype en nominale
accuspanning
Voor afstandsbediening
CR 2032
3 V
De LED van de afstandsbedie-
ning brandt; dit betekent dat

97
de afstandsbediening gesyn-
chroniseerd moet worden.
Toets tweemaal bedienen.1
LED knippert enkele secon-3
den.
De afstandsbediening is weer
klaar voor gebruik.
HANDVATVERWARMING
Handvatverwarming bedienen
Motor starten.
De handvatverwarming is
alleen bij draaiende motor
beschikbaar.
Menu op-Handvatverw.
roepen.
De handgrepen kunnen in vijf
standen worden verwarmd. De
vijfde verwarmingsstand dient
om de grepen snel op te war-
men en aansluitend moet naar
de een van de lagere standen
worden teruggeschakeld.
Gewenste verwarmingsstand
selecteren.
De ingeschakelde handvatver-
warming wordt aan de hand
van het symbool weergege-1
ven.
Als dit waarschuwings-
symbool wordt weerge-
geven, is de boordnetspanning
laag. Zo nodig werd de hand-

98 GEBRUIK
vatverwarming tijdelijk uitge-
schakeld.
BUDDYSEATVERWARMING
Bestuurdersstoelverwarming
Motor starten.
De buddyseatverwarming
kan alleen bij draaiende
motor worden ingeschakeld.
Menu op-Stoelverwarm.
roepen.
De berijdersbuddyseat kan in
vijf standen worden verwarmd.
De vijfde stand dient voor het
snel verwarmen van de bud-
dyseat, vervolgens moet een
lagere stand worden ingescha-
keld.
Gewenste verwarmingsstand
selecteren.
De ingeschakelde berijders-
buddyseatverwarming wordt
door het symbool weergege-1
ven.
Als dit waarschuwings-
symbool wordt weerge-
geven, is de boordnetspanning
laag. Zo nodig wordt de bud-
dyseatverwarming tijdelijk uit-
geschakeld.
Duo-buddyseatverwarming
Motor starten.
De buddyseatverwarming
kan alleen bij draaiende
motor worden ingeschakeld.

99
D.m.v. schakelaar de ge-1
wenste verwarmingsstand
kiezen.
De duo-buddyseat kan in twee
standen verwarmd worden. De
tweede stand dient voor het
snel verwarmen van de buddy-
seat, vervolgens moet weer de
eerste stand worden ingescha-
keld.
2Schakelaar in de middenpo-
sitie: verwarming uit.
3Schakelaar op één punt be-
diend: lage verwarmingscapa-
citeit.
4Schakelaar op twee punten
bediend: hoge verwarmings-
capaciteit.
De ingeschakelde duo-buddy-
seatverwarming wordt door het
symbool weergegeven.1
Als dit waarschuwings-
symbool wordt weerge-
geven, is de boordnetspanning
laag. Zo nodig wordt de bud-
dyseatverwarming tijdelijk uit-
geschakeld.
BUDDYSEAT
Buddyseat verwijderen
Buddyseatslot met sleutel1
ontgrendelen en buddyseat
achter optillen.

100 GEBRUIK
Stekkerverbinding van de2
buddyseatverwarming losma-
ken en buddyseat verwijderen.
Buddyseat met het zitge-
deelte op een schone onder-
grond leggen.
Buddyseat inbouwen
Stekkerverbinding van de2
buddyseatverwarming sluiten.
Buddyseat met de bevestigin-
gen in de rubbers links en3 4
rechts aanbrengen.
Buddyseat achter neerleggen
en in de vergrendeling druk-
ken.
OPBERGVAKKEN
Opbergvak bedienen
met centrale vergrendeling SU
Eventueel centrale vergrende-
ling openen.
Sleutel in het slot van het op-
bergvak in de stand van de
punt draaien.
Om de klep te openen, op
ontgrendelde slotcilinder
drukken.

101
De beschrijving geldt ook
voor het opbergvak aan de
rechterzijde.
LET OP
Met name in de zomer hoge
temperaturen in de opberg-
vakken
Beschadiging van opgebor-
gen voorwerpen, met name
elektronische apparaten zoals
mobiele telefoons en MP3-
spelers
Raadpleeg de handleiding
van het elektronische ap-
paraat voor mogelijke ge-
bruiksbeperkingen.
In de zomer geen voorwerpen
in het opbergvak leggen die
gevoelig zijn voor hitte.

AUDIOSYSTEEM
05

ALGEMENE BEDIENING 104
RADIO 110
EXTERNE APPARATEN 115

104 AUDIOSYSTEEM
ALGEMENE BEDIENING
Multifunctioneel display
1 Tekstveld
2 Audiobron ( 106)
3 Symbool voor de audio-
bron
4 Weergavemodus (afhanke-
lijk van de audiobron)
5 Stomschakeling (Mute)
( 107)
6 Verkeersinformatiefunctie
( 114)

105
Opbergvak voor audiosysteem
1Vergrendeling ( 100)
2Opbergvak voor audioap-
paraten en mobiele tele-
foon
3Aansluiting voor USB-stek-
ker en 3,5 mm klinkstek-
ker ( 115)

106 AUDIOSYSTEEM
Audiosysteem inschakelen
Contact inschakelen.
Als het audiosysteem was
ingeschakeld toen het con-
tact werd uitgeschakeld, dan
wordt het automatisch weer
ingeschakeld.
Wordt het audiosysteem
niet automatisch ingescha-
keld: -toets bedienen,ON
om het audiosysteem in te
schakelen.
Het audiosysteem bevindt
zich in de laatst gebruikte
functie.
Audiosysteem uitschakelen
Contact afzetten of bij inge-
schakeld contact -toetsON
ingedrukt houden, tot het au-
diosysteem uitschakelt.
Audiobron selecteren
SRC-toets indrukken, om de
audiobron te selecteren.
De volgende audiobronnen zijn
mogelijk, het betreffende sym-
bool verschijnt op het display:
Radio
andere audioapparaten
( )AUX
Luidspreker
De geluidsweergave van het
audiosysteem vindt plaats via
de luidsprekers van de motor-
fiets.

107
Volume instellen
Multi-Controller in de rich-1
ting draaien om het volumeA
te verhogen.
Multi-Controller in de rich-1
ting draaien om het volumeB
te verlagen.
Terwijl het volume wordt inge-
steld, wordt de schaal weer-2
gegeven. Als het volume niet
meer wordt gewijzigd, ver-
dwijnt de weergave automa-
tisch.
Stomschakeling (Mute)
ON-toets bedienen.
Alle audio-uitgangen worden
uitgeschakeld.
Het luidsprekersymbool
wordt weergegeven.
ON-toets nog een keer bedie-
nen om de stomschakeling op
te heffen.
Alternatief: Multi-Controller 1
in richting draaien om deA
stomschakeling op te heffen.

108 AUDIOSYSTEEM
Verkeersinformatie afbreken
Tijdens verkeersinforma-
tie -toets indrukken, om deON
huidige verkeersinformatie af
te breken en terug te keren
naar de vorige audiobron.
Toename van het volume voor
verkeersinformatie
Het volume tijdens verkeersin-
formatie wordt in vergelijking
met het actuele volume ver-
hoogd. Deze verhoging kan
worden ingesteld, door het
volume tijdens de verkeersin-
formatie naar wens te verho-
gen. Het audiosysteem slaat
de verhoging van het huidige
volume op en gebruikt deze bij
alle toekomstige verkeersinfor-
matie.
Luidsprekers in- en
uitschakelen
Menu oproe-Instellingen
pen en - Audio Luidspre
kers selecteren.
De volgende instellingen zijn
mogelijk:
Aan: luidsprekers ingescha-
keld.
Uit: luidsprekers uitgescha-
keld.
Klankinstelling aanpassen
Menu oproe-Instellingen
pen en de menuoptie Audio
- selecteren.Sound
De volgende instellingen zijn
mogelijk:
Hoge tonen: hoge tonen af-
zwakken (-1...-6) of versterken
(+1...+6).
Lage tonen: lage tonen af-
zwakken (-1...-6) of versterken
(+1...+6).
SVOL: snelheidsafhankelijke
volumeregeling uitschake-
len ( ) of stand selecterenUIT
(1…3).
Loudness: geluidskarakteris-
tiek in- ( ) of uitschakelenAan
( ).Uit

109
AUX: ingangssignaalsterkte
(1...6) instellen.
Faderregelaar: volu-
meverdeling achter/voor
(10...+10) instellen.
Gewenst menupunt selec-
teren, instelling uitvoeren en
menu verlaten.
Volume en snelheid
Het audiosysteem kan het
volume automatisch aan de
rijsnelheid aanpassen. De
toename van het volume
afhankelijk van de snelheid
kan in drie standen ingesteld
worden. Stand 3 komt overeen
met de grootste toename.
Ingangssignaalniveau
De instelling van het volume
vindt plaats zoals op pagina
( 107) beschreven.
Bij audioapparaten die alleen
via een klinkstekker met het
audiosysteem zijn verbonden, is
het instelbare volume afhanke-
lijk van:
het uitgangsvermogen van het
audio-apparaat
het gekozen ingangssignaalni-
veau
het ingestelde volume op het
audio-apparaat.
Het volume van het audio-ap-
paraat en het ingangssignaal-
niveau moeten zo worden in-
gesteld, dat het resulterende
volume overeenkomt met dat
van de andere functies.

110 AUDIOSYSTEEM
RADIO
Radioband selecteren
MODE-toets ingedrukt hou-
den, tot de frequentieband
wisselt.
Met elke toetsbediening
wordt tussen UKW (FM), mid-
dengolf (MG) en lange golf
(LG) gewisseld (afhankelijk
van het land kan evt. alleen
tussen FM en AM worden
omgeschakeld).
Zendergeheugen
Het BMW Motorrad audiosys-
teem heeft voor ieder frequen-
tiegebied 24 zendergeheugens
beschikbaar.
Twaalf systeemgeheugen-
plaatsen: deze geheugen-
plaatsen kunnen alleen door
de autostore-functie voor de
het beste te ontvangen zen-
ders worden gebruikt.
Twaalf persoonlijke geheu-
genplaatsen: deze geheugen-
plaatsen kunnen door de be-
rijder handmatig worden be-
zet.
Zenders automatisch zoeken
en opslaan
Radioband selecteren
( 110).
MEM-toets ingedrukt houden,
totdat wordtASzoeken
weergegeven.
Na het inschakelen van
het audiosysteem heeft de
tuner ongeveer een minuut no-
dig om alle te ontvangen zen-
ders te vinden. De automati-
sche zoekfunctie pas starten
na het verstrijken van deze tijd,
omdat anders de tot dan toe
niet gevonden zenders verder
worden genegeerd.
De twaalf het beste te ontvan-
gen zenders worden gezocht
en opgeslagen. Vervolgens
wordt de op geheugenplaats
1 opgeslagen zender weerge-
geven.

111
Wanneer er minder dan twaalf
zenders zijn gevonden, wordt
op de resterende geheugen-
plaatsen de waarde van de
laagste frequentie van de ge-
selecteerde frequentieband
opgeslagen.
Als er geen zenders zijn ge-
vonden, wordt geen sig
naal weergegeven.
Zenders handmatig zoeken
Radioband selecteren
( 110).
MODE-toets zo vaak bedie-
nen, tot in de bovenste dis-
playregel wordt weerge-MAN
geven.
Multi-Controller in de rich-1
ting van of drukken omA B
de volgende te ontvangen
zender te zoeken.
Multi-Controller in de rich-1
ting van of ingedruktA B
houden om een bepaalde fre-
quentie te selecteren.
Zodra de Multi-Controller niet
meer wordt bediend, wordt
het zenderzoeken gestopt,
ook wanneer er geen afspeel-
bare zender op deze frequen-
tie zit.
Zenders handmatig opslaan
Een zender of een frequentie
van de radioband selecteren.
Er kunnen ook zenders uit
het systeemgeheugen of
het persoonlijke geheugen ge-
selecteerd worden om ze in het
persoonlijke geheugengedeelte
op een andere plaats te bewa-
ren.

112 AUDIOSYSTEEM
MEM-toets bedienen om de
geselecteerde zender resp. de
geselecteerde frequentie op
te slaan.
Op het display knippert Ge
heugen.
Multi-Controller in de rich-1
ting van of drukken omA B
de gewenste plaats in de per-
soonlijke geheugenlijst te se-
lecteren.
De zender van de betreffende
geheugenplaats wordt knip-
perend weergegeven.
MEM-toets opnieuw bedienen
om de zender resp. de fre-
quentie op de geselecteerde
geheugenplaats op te slaan.
De tot dusver opgeslagen
zender wordt overschreven.
Opgeslagen zenders oproepen
Radioband selecteren
( 110).
Om een zender uit het sys-
teemgeheugen te selecte-
ren, -toets zo vaak be-MODE
dienen tot wordt weerge-AS
geven.

113
Op positie wordt weerge-1AS
geven, op positie de actieve2
geheugenplaats.
Om een zender uit het per-
soonlijke geheugen te selec-
teren, -toets zo vaakMODE
bedienen tot bij wordt1MEM
weergegeven.
Multi-Controller in de rich-1
ting van of drukken omA B
de geheugenplaats te selecte-
ren.
Ontvangstinstellingen
selecteren
Menu oproe-Instellingen
pen en het menupunt Audio
- selecteren.Tuner
De volgende instellingen zijn
mogelijk:
RDS: RDS in- resp. uitschake-
len
Verkeersinformatie:
Verkeersinformatie in- of uit-
schakelen (wordt afhankelijk
van het land evt. niet aange-
boden)
REG: Regionale zenders in-
of uitschakelen (wordt afhan-
kelijk van het land evt. niet
aangeboden)
Gewenst menupunt selec-
teren, instelling uitvoeren en
menu verlaten.
Radio Data System (RDS)
Enkele FM-zenders zenden ex-
tra informatie uit, o.a. de pro-
grammanaam.
Alleen wanneer de RDS-func-
tie is ingeschakeld, kan op het
display de zendernaam weer-
gegeven worden. Als geen zen-
dernaam wordt meegestuurd,

114 AUDIOSYSTEEM
worden de band en de fre-
quentie weergegeven.
Verkeersinformatie
Als een FM-zender verkeersin-
formatie uitzendt, dan is deze
in vele landen in de RDS-signa-
len ( 113) opgenomen.
Wanneer zich in het ontvangst-
gedeelte van het audiosysteem
ten minste één zender met ver-
keersinformatie bevindt, dan
wordt op positie het symbool1
Tweergegeven. Hierbij hoeft
de verkeersinformatiezender
niet de actueel ingestelde zen-
der te zijn.
De verkeersinformatiefunctie
kan alleen worden ingescha-
keld als het RDS is geactiveerd.
Indien de verkeersinformatie-
functie is ingeschakeld en er
ten minste één zender met ver-
keersinformatie kan worden
ontvangen, wordt op positie 1
TP weergegeven.
Wanneer er een verkeersinfor-
matiezender ingesteld en de
verkeersinformatiefunctie inge-
schakeld is, wordt gedurende
de verkeersinformatie iedere
andere bedrijfsmodus onder-
broken.
Regionale programma's
Op de FM-band kunnen de
zenders voor uw programma´s
meerdere frequenties gebrui-
ken die plaatselijk van elkaar
verschillen. Deze alternatieve
frequenties zijn in de RDS-ge-
gevens opgenomen, zodat het
audiosysteem bij het wisselen
van regio naar de voor de regio
juiste frequentie van de zender
kan overschakelen.
Een paar zenders gebruiken
de verschillende frequenties
om op bepaalde tijden van de
dag regionaal verschillende
programma´s uit te zenden.
Daarom kan er bij een wisse-
ling van regio ook een wisse-
ling van het programma voor-
komen, hoewel de zender door
de bestuurder niet anders is in-
gesteld.
Wanneer de programmawisse-
ling niet gewenst is, moet de
regio-functie (REG) uitgescha-
keld worden.

115
EXTERNE APPARATEN
Voorwaarden
Via de stekker in het opbergvak
kan via de 3,5 mm klinkstekker
audioapparatuur voor de audio-
weergave worden aangesloten.
Via de USB-laadaansluiting kun-
nen apparaten worden opgela-
den.
Het apparaat moet:
van een overeenkomstige
aansluiting zijn voorzien
in het opbergvak kunnen wor-
den opgeborgen
de bij het motorrijden gebrui-
kelijke trillingen verdragen,
geschikt zijn voor de speciaal
in de zomer mogelijke hoge
temperaturen in het opberg-
vak.
LET OP
Meer mechanische belasting
van ongeschikte audioappa-
raten
Onderdeelschade,
BMW Motorrad niet aanspra-
kelijk
Raadpleeg de handleiding
van uw audio-apparaat voor
mogelijke gebruiksbeperkin-
gen.
LET OP
Hoge temperaturen in de
opbergvakken
Schade aan daarin aanwezige
voorwerpen of apparaten
Raadpleeg de der handlei-
ding van de apparaten over
mogelijke gebruiksbeperkin-
gen.
Het audiosysteem maakt een
stroom van maximaal 500 mA
mogelijk op de USB-laadaan-
sluiting. Hierdoor kan bijv. een
mobiele telefoon worden op-
geladen. De aansluiting van
meerdere USB-apparaten bijv.
via een hub is vanwege de be-
perkte stroomafgifte niet mo-
gelijk.
Apparaat aansluiten
Audiosysteem uitschakelen
( 106).

116 AUDIOSYSTEEM
USB-apparaat om op te laden
via de USB-stekker met het1
audiosysteem verbinden.
Audioapparaten via de klink-
stekker met het audiosys-2
teem verbinden en inschake-
len.
Apparaat in het opbergvak 3
aanbrengen.
LET OP
Ondeskundig gelegde aan-
sluitkabel
Afdichting beschadigd
Aansluitkabel niet tussen
opbergvak en deksel naar
buiten geleiden.
Het deksel sluiten, hierbij erop
letten dat het apparaat en de
bedrading niet worden inge-
klemd.
Audiosysteem inschakelen
( 106).
Audiobron selecteren ( 106).

117

INSTELLING
06

SPIEGELS 120
KUIPRUIT 120
WINDGELEIDER 121
KOPPELING 121
REM 122

120 INSTELLING
SPIEGELS
Spiegel verstellen
Spiegel door licht drukken op
de rand in de gewenste stand
brengen.
KUIPRUIT
Kuipruit instellen
Contact inschakelen.
Bij het wegrijden gaat de
kuipruit zelfstandig in zijn
laatste positie van vóór het
uitschakelen van het contact.
Toets boven indrukken om1
de kuipruit omhoog te bren-
gen.
Toets onder indrukken om1
de kuipruit te laten zakken.
Contact uitschakelen.
De kuipruit gaat vanzelf in de
onderste eindstand.
Als de kuipruit voor het berei-
ken van de eindstand met een
weerstand te maken krijgt,
wordt de inklembeveiliging
geactiveerd. De kuipruit
wordt gestopt en een stuk
naar boven bewogen. Na
enkele seconden probeert
de kuipruit opnieuw om
de onderste eindstand te
bereiken.
Vrije ruimte van de kuipruit
controleren.
De kuipruit gaat niet vanzelf in
de onderste eindstand:
Contact inschakelen.
Kuipruit met toets naar de1
bovenste en onderste eind-
stand bewegen.
Contact uitschakelen.
Het instelbereik van de kuip-
ruit is gekalibreerd.
Kuipruit reageert niet op bedie-
ning van de toets :1
Contact opnemen met een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.

121
Als er een kuipruit is ge-
monteerd die niet door
BMW Motorrad is vrijgegeven,
dan kan de probleemloze wer-
king van de inklembeveiliging
niet worden gewaarborgd.
Als dit het geval is: Vóór het
uitschakelen van het contact
de vrije ruimte van de kuipruit
controleren.
WINDGELEIDER
Windgeleider instellen
WAARSCHUWING
Instellen van de windgelei-
ders onderweg.
Gevaar voor ongevallen
Windgeleiders bij stilstaande
motorfiets instellen.
Windgeleider naar binnen1
of buiten draaien om de hoe-
veelheid wind voor de be-
stuurder in te stellen. Daarbij
op de buitenste aanslag let-
ten.
KOPPELING
Koppeling
WAARSCHUWING
Gewijzigde positie van het
koppelingsvloeistofreservoir
Lucht in het koppelingssys-
teem
Stuurarmatuur niet ver-
draaien.
WAARSCHUWING
Instellen van de koppelings-
hendel tijdens het rijden
Gevaar voor ongevallen
Koppelingshendel bij
staande motorfiets instellen.
Stelknop in de gewenste1
stand draaien.
De stelknop kan gemak-
kelijker worden verdraaid,
wanneer daarbij de koppelings-
hendel naar voren wordt ge-
drukt.

122 INSTELLING
Er zijn vier instellingen moge-
lijk:
Stand 1: kleinste afstand tus-
sen handvat en koppelings-
hendel.
Stand 4: grootste afstand tus-
sen handvat en koppelings-
hendel.
REM
Remhendel instellen
WAARSCHUWING
Gewijzigde stand van rem-
vloeistofreservoir
Lucht in remsysteem
Stuurarmatuur niet ver-
draaien.
WAARSCHUWING
Instellen van de handrem-
hendel tijdens het rijden
Gevaar voor een ongeval
De handremhendel alleen
instellen als de motorfiets
stilstaat.
Stelknop in de gewenste1
stand draaien.
De stelknop kan gemak-
kelijker worden verdraaid,
wanneer daarbij de handrem-
hendel naar voren wordt ge-
drukt.
Er zijn vier instellingen moge-
lijk:
Stand 1: kleinste afstand tus-
sen handvat en remhendel.
Stand 4: grootste afstand tus-
sen handvat en remhendel.

123

RIJDEN
07

VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 126
REGELMATIGE CONTROLE 128
STARTEN 129
INRIJDEN 131
REMMEN 132
MOTORFIETS NEERZETTEN 135
TANKEN 135
MOTORFIETS VOOR TRANSPORT BEVESTIGEN 140

126 RIJDEN
VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN
Rijdersuitrusting
Geen rit zonder de juiste kle-
ding! Draag altijd
Helm
Motorpak
Handschoenen
Laarzen
Dit geldt ook voor korte trajec-
ten en in welk jaargetijde dan
ook. Uw BMW Motorrad part-
ner kan u adviseren en heeft
voor elk gebruiksdoel de cor-
recte kleding.
LET OP
Gebruik van afgevende ma-
terialen (bijv. blauwe jeans)
op de buddyseat
Verkleuring van de buddyseat
Contact met afgevende ma-
terialen vermijden.
WAARSCHUWING
Omwikkeling van losse kle-
dingstukken, bagage of rie-
men rond niet-afgedekte ro-
terende voertuigonderdelen
(wielen, cardanas)
Gevaar voor een ongeval
Ervoor zorgen dat los ge-
dragen kledingstukken zich
niet rond niet-afgedekte ro-
terende voertuigonderdelen
kunnen wikkelen.
Bagage, span- en sjorban-
den uit de buurt van niet-
afgedekte roterende voer-
tuigonderdelen houden.
Correct beladen
WAARSCHUWING
Stabiliteit tijdens het rijden
beïnvloed door overbela-
ding, of ongelijkmatig aan-
gebrachte belading
Kans op ongevallen
Het maximaal toelaatbaar
totaalgewicht niet over-
schrijden en de aanwijzin-
gen voor het beladen in acht
nemen.
Instelling van veervoorspan-
ning, demping en banden-
spanning aanpassen aan het
totaalgewicht.

127
Voor een gelijkmatige ge-
wichtsverdeling links/rechts
zorgen.
Zware bagagestukken zo ver
mogelijk naar onder en naar
binnen aanbrengen.
Maximale lading en maxi-
mumsnelheid in acht nemen,
zie ook het hoofdstuk "Acces-
soires" ( 195).
Maximale lading en maxi-
mumsnelheid met topcase
in acht nemen, zie ook het
hoofdstuk "Accessoires"
( 198).
Snelheid
Bij het rijden met hoge snelhe-
den kunnen verschillende om-
standigheden het rijgedrag van
de motorfiets negatief beïn-
vloeden:
instelling van het veer- en
dempersysteem
Ongelijkmatig verdeelde ba-
gage
Losse kleding
Te lage bandenspanning
slecht bandenprofiel
etc.
Kans op vergiftiging
Uitlaatgassen bevatten het
kleur- en geurloze maar giftige
koolmonoxide.
WAARSCHUWING
Uitlaatgassen met gevaar
voor de gezondheid
Verstikkingsgevaar
Uitlaatgassen niet inademen.
De motor niet in een afge-
sloten ruimte laten draaien.
WAARSCHUWING
Inademing van schadelijke
dampen
Gevaar voor de gezondheid
Dampen van bedrijfsstoffen
en kunststoffen niet inade-
men.
Het voertuig alleen in de
openlucht gebruiken.
Verbrandingsgevaar
VOORZICHTIG
Sterk opwarmen van de mo-
tor en het uitlaatsysteem
tijdens het rijden
Verbrandingsgevaar
Na het afzetten van de mo-
torfiets erop letten dat geen
personen of voorwerpen
met de motor en het uit-
laatsysteem in aanraking
komen.

128 RIJDEN
Katalysator
Als door een overslaande ver-
branding onverbrande benzine
in de katalysator terechtkomt,
is er kans op oververhitting en
beschadiging.
Met het volgende dient reke-
ning gehouden te worden:
Brandstoftank niet leegrijden.
De motor nooit met een los-
getrokken bougiestekker laten
draaien.
Bij overslaande verbrandingen
direct de motor afzetten.
Alleen loodvrije benzine tan-
ken.
Houd de voorgeschreven on-
derhoudsbeurten beslist aan.
LET OP
Onverbrande brandstof in de
katalysator
Beschadiging van de katalysa-
tor
De aangegeven punten ter
bescherming van de kataly-
sator in acht nemen.
Gevaar voor oververhitting
LET OP
Langere tijd laten draaien
van de motor bij stilstand
Oververhitting door ontoe-
reikende koeling, in extreme
gevallen brand aan de motor-
fiets
De motor niet onnodig stati-
onair laten draaien.
Na het starten direct wegrij-
den.
Manipulatie
LET OP
Wijzigingen van de motor-
fiets (bijv. motorregeleen-
heid, gaskleppen, koppeling)
Beschadiging van de betrok-
ken onderdelen, uitvallen vei-
ligheidsrelevante functies, ver-
vallen van de garantie
Geen manipulaties uitvoe-
ren.
REGELMATIGE CONTROLE
Controlelijst in acht nemen
De volgende controlelijst ge-
bruiken om uw motorfiets re-
gelmatig te controleren.

129
Voor het begin van elke rit
Werking van het remsysteem
controleren.
Werking van de verlichting en
signaalinrichting controleren.
Werking koppeling controle-
ren ( 167).
Bandenspanning controleren
( 168).
Bandenprofieldiepte controle-
ren ( 168).
Veilige bevestiging van koffer
en bagage controleren.
Bij iedere derde tankstop
Motoroliepeil controleren
( 160).
Remblokdikte, voor, controle-
ren ( 163).
Achterzijde controleren
( 163).
Remvloeistofpeil, voor, contro-
leren ( 165).
Remvloeistofpeil, achter, con-
troleren ( 166).
Koelvloeistofpeil controleren
( 167).
STARTEN
Motor starten
Contact inschakelen.
Pre-Ride-Check wordt uitge-
voerd. ( 130)
ABS-zelfdiagnose wordt uit-
gevoerd. ( 130)
De DTC zelfdiagnose wordt
uitgevoerd. ( 131)
Neutraalstand inschakelen of
bij ingeschakelde versnelling
de koppelingshendel intrek-
ken.
Bij een uitgeklapte zijstan-
daard en een ingescha-
kelde versnelling kan de mo-
tor niet worden gestart. Als de
motorfiets in de neutraalstand
wordt gestart en vervolgens bij
uitgeklapte zijstandaard een
versnelling wordt ingeschakeld,
slaat de motor af.
Bij koude start en lage tem-
peratuur: De koppeling be-
dienen en de gashendel iets
bedienen.
Startknop bedienen.1
Als de accuspanning te
laag is wordt de startpro-
cedure automatisch afgebro-
ken. Voor verdere startpogin-
gen de accu opladen of start-
hulp laten geven.
Meer details vindt u in het

130 RIJDEN
hoofdstuk Onderhoud onder
Starthulp.
De motor slaat aan.
Als de motor niet aanslaat,
kan de storingstabel uitkomst
bieden. ( 212)
Pre-Ride-Check
Nadat het contact is ingescha-
keld voert het instrumentenpa-
neel een test van de controle-
en waarschuwingslampjes van
het ABS, de ASC, het algemene
waarschuwingslampje en de
wijzers uit. Tijdens deze test
wordt het logo op het display
weergegeven.
Fase 1
Het ABS-controle- en
waarschuwingslampje
brandt.
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt geel.
Fase 2
Het ABS-controle- en
waarschuwingslampje
brandt.
Het algemene waarschu-
wingslampje brandt rood.
Als het algemene waarschu-
wingslampje niet wordt weer-
gegeven:
WAARSCHUWING
Defecte algemeen waarschu-
wingslampje.
Storingen worden niet aange-
geven.
Op de indicatie van het al-
gemene waarschuwings-
lampje in rood en geel let-
ten.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
ABS-zelfdiagnose
De gereedheid van het
BMW Motorrad Integral ABS
wordt door de zelfdiagnose
gecontroleerd. De zelfdiagnose
start automatisch na het
inschakelen van het contact.
Fase 1
Controle van de systeemcom-
ponenten bij stilstand.
Het ABS-controle- en
waarschuwingslampje
knippert.
Fase 2
Controle van de wielsenso-
ren bij het wegrijden. Om de
ABS-zelfdiagnose te kunnen
afsluiten, moet de motorfiets
minstens 5 km/h rijden.

131
Het ABS-controle- en
waarschuwingslampje
knippert.
ABS-zelfdiagnose beëindigd
Het ABS-controle- en waar-
schuwingslampje dooft.
Indien na het afsluiten van de
ABS-zelfdiagnose een ABS-sto-
ring wordt weergegeven:
Verder rijden mogelijk. Houd
er rekening mee dat zowel de
ABS-functie als de Integral-
functie niet beschikbaar zijn.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
DTC-zelfdiagnose
De gereedheid van de
BMW Motorrad DTC wordt
door de zelfdiagnose gecon-
troleerd. De zelfdiagnose vindt
automatisch plaats na het
inschakelen van het contact.
Fase 1
Controle van de systeemcom-
ponenten bij stilstand.
Het DTC-controlelampje
knippert langzaam.
Fase 2
Tijdens het rijden controle
van de systeemcomponen-
ten waaraan een diagnose
kan worden uitgevoerd. Om
de DTC-zelfdiagnose te kun-
nen afsluiten, moet de motor
draaien en moet de motor-
fiets minstens 5 km/h rijden.
Het DTC-controlelampje
knippert langzaam.
DTC-zelfdiagnose beëindigd
Het DTC-symbool wordt niet
meer weergegeven.
Indien na het afsluiten van de
DTC-zelfdiagnose een DTC-
storing wordt weergegeven:
Verder rijden mogelijk. Houd
er rekening mee dat de DTC-
functie niet werkt.
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
INRIJDEN
Motor
Tot de eerste inrijcontrole
veelvuldig met wisselende
belasting en toerentallen rij-
den, langdurig rijden met con-
stante toerentallen vermijden.
Kies indien mogelijk boch-
tige en licht geaccidenteerde
wegen, indien mogelijk geen
autosnelwegen.
Inrijtoerentallen in acht ne-
men.

132 RIJDEN
inrijtoerental
<5000 min-1 (Kilometerstand
0...300 km)
<6500 min-1 (Kilometerstand
300...1000 km)
geen vollast (Kilometerstand
0...1000 km)
Na 500 - 1200 km de inrij-
controle laten uitvoeren.
Remblokken
Nieuwe remblokken moeten
worden ingereden, voordat
deze hun optimale remvertra-
ging bereiken. De iets gerin-
gere remwerking kan worden
gecompenseerd door de rem-
hendel/het rempedaal krachti-
ger te bedienen.
WAARSCHUWING
Nieuwe remblokken
Verlenging van de remweg,
gevaar voor ongevallen
Vroeg remmen.
Banden
Nieuwe banden hebben een
glad oppervlak. Zij moeten dan
ook met een beheerste rijstijl
door het inrijden met wisse-
lende overhellingshoeken wor-
den ingereden. Pas na het inrij-
den is de volledige grip van het
loopvlak bereikt.
WAARSCHUWING
Verlies van grip van nieuwe
banden bij een natte rijbaan
en bij extreme schuinligging
Gevaar voor ongevallen
Anticiperend rijden en ex-
treme schuinligging vermij-
den.
REMMEN
Hoe wordt de kortst
mogelijke remweg bereikt?
Bij het remmen verandert de
dynamische lastverdeling tus-
sen het voor- en achterwiel.
Hoe sterker wordt afgeremd,
hoe zwaarder het voorwiel
wordt belast. Hoe hoger de be-
lasting van het wiel, hoe hoger
de remkracht die kan worden
overgedragen.
Om de kortst mogelijke rem-
weg te bereiken, moet de voor-
wielrem krachtig en progres-
sief worden bediend. Daardoor
wordt de dynamische belas-
tingsverhoging op het voorwiel
optimaal benut. Tegelijkertijd
moet ook de koppeling wor-
den bediend. Bij de vaak ge-
oefende "noodstop", waarbij
de remdruk zo snel mogelijk
en met alle kracht wordt opge-

133
wekt, kan de dynamische as-
lastverdeling de vertraging niet
volgen en kan de remkracht
niet volledig op de rijbaan wor-
den overgebracht.
Het blokkeren van het voorwiel
wordt door het BMW Motorrad
Integral ABS verhinderd.
Noodstop
Als bij een snelheid boven
50 km/h een noodstop
wordt gemaakt, wordt het
achteropkomende verkeer
bovendien gewaarschuwd door
het snel knipperen van het
remlicht.
Als daarbij tot beneden
15 km/h wordt afgeremd,
wordt de alarmlichtinstallatie
ingeschakeld. Vanaf een
snelheid van 20 km/h worden
de alarmknipperlichten automa-
tisch weer uitgeschakeld.
Pasafdalingen
WAARSCHUWING
Uitsluitend remmen met de
achterwielrem tijdens het
bergaf rijden.
Verlies van de remwerking.
Vernieling van de remmen
door oververhitting.
Gebruik alleen de voorrem
en motorrem.
GEVAAR
Rijden met oververhitte rem-
men
Gevaar voor ongevallen door
uitval van de remmen
Rijstijl aanpassen.
Frequent remmen door ge-
bruik van de motorrem ver-
mijden.
WAARSCHUWING
Niet aanhouden van de on-
derhoudsintervallen
Gevaar voor ongevallen
De geldige onderhoudsinter-
vallen voor remmen aanhou-
den.
Natte en verontreinigde
remmen
Vocht en vuil op de remschij-
ven leiden tot een vermindering
van de remwerking.
In de volgende situaties moet
rekening worden gehouden
met een vertraagde of slech-
tere remwerking:
Bij het rijden in de regen en
door plassen.
Na een wasbeurt van de mo-
torfiets.
Bij het rijden op wegen
waarop zout is gestrooid.

134 RIJDEN
Na werkzaamheden aan de
remmen door restanten olie
of vet.
Bij het rijden op modderige
wegen of bij terreinrijden.
WAARSCHUWING
Slechtere werking van de
remmen door vocht en vuil
Gevaar voor ongevallen
Remmen droog- resp.
schoonremmen, zo nodig
reinigen.
Vroegtijdig remmen tot de
volledige remwerking weer
beschikbaar is.
ABS Pro
Natuurkundige grenzen
WAARSCHUWING
Remmen in bochten
Gevaar voor vallen ondanks
ABS Pro
Een aangepaste rijstijl blijft
altijd de verantwoordelijk-
heid van de berijder.
Het extra veiligheidspoten-
tieel niet door een riskante
rijstijl weer beperken.
ABS Pro is beschikbaar in alle
rijmodi.
Vallen kan niet worden
uitgesloten
Hoewel ABS Pro voor de be-
rijder een waardevolle onder-
steuning en een enorme veilig-
heidstoename bij het remmen
bij scheefstand vormt, kunnen
de natuurkundige grenzen op
geen enkele wijze opnieuw
worden gedefinieerd. Net als
voorheen is het mogelijk dat
deze grenzen door een ver-
keerde inschatting of een rijf-
out worden overschreden. In
extreme gevallen kunt u hier-
door vallen.
Gebruik op openbare wegen
Op de openbare weg helpt
ABS Pro bij een nog veiliger
gebruik van de motorfiets. Tij-
dens het remmen vanwege on-
verwacht optredende gevaren
in bochten, wordt het blokke-
ren en wegglijden van de wie-
len in het kader van de natuur-
kundige grenzen voorkomen.
ABS Pro is niet ontwikkeld
voor het laten toenemen
van het individuele remvermo-
gen bij scheefstand.

135
MOTORFIETS NEERZETTEN
Zijstandaard
Motor uitschakelen.
LET OP
Slechte staat van de onder-
grond onder de standaard
Onderdeelschade door omval-
len
De standaard moet altijd op
een vlakke en vaste onder-
grond rusten.
De zijstandaard uitklappen en
de motorfiets op de zijstan-
daard zetten.
LET OP
Belasting van de zijstan-
daard met extra gewicht
Onderdeelschade door omval-
len
Niet op de motorfiets gaan
zitten als deze op de zijstan-
daard staat.
Indien de schuinte van de
weg dit toelaat, het stuur naar
links draaien.
De motorfiets op hellingen in
de richting "bergopwaarts"
neerzetten en de 1e versnel-
ling inschakelen.
Middenbok
Motor uitschakelen.
LET OP
Slechte staat van de onder-
grond onder de standaard
Onderdeelschade door omval-
len
De standaard moet altijd op
een vlakke en vaste onder-
grond rusten.
LET OP
Inklappen van de middenbok
bij sterke bewegingen
Onderdeelschade door omval-
len
Bij een uitgeklapte midden-
bok niet op de motorfiets
plaatsnemen.
De middenbok uitklappen en
de motorfiets op de midden-
bok plaatsen.
TANKEN
Brandstofkwaliteit
Voorwaarde
Brandstof moet voor een opti-
maal brandstofverbruik zwavel-
vrij of in ieder geval zwavelarm
zijn.

136 RIJDEN
LET OP
Tanken van loodhoudende
benzine
Beschadiging van de katalysa-
tor
Geen loodhoudende brand-
stof of brandstof met me-
taalhoudende additieven
(bijv. mangaan of ijzer) tan-
ken.
Er kunnen brandstoffen met
een maximaal ethanolaandeel
van 10%, dus E10, worden
getankt.
Brandstofadditieven rei-
nigen de brandstofinspui-
ting en de verbrandingszone.
Bij het tanken van brandstoffen
van mindere kwaliteit of bij lan-
gere standtijden moeten brand-
stofadditieven worden gebruikt.
Meer informatie is verkrijgbaar
bij uw BMW Motorrad dealer.
Aanbevolen brandstof-
kwaliteit
Super loodvrij (max.
15% ethanol, E15)
95 ROZ/RON
90 AKI
Op de volgende symbolen in
de tankdop en op de pomp
letten:
Tanken
WAARSCHUWING
Brandstof is licht ontvlam-
baar
Brand- en explosiegevaar
Bij werkzaamheden aan de
benzinetank niet roken en
van open vuur verwijderd
blijven.
LET OP
Brandstof op kunststof op-
pervlakken
Beschadiging van oppervlak-
ken (worden lelijk of dof)
Kunststof oppervlakken on-
middellijk na contact met
brandstof reinigen.
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
Tankdopklep openklappen.

137
Slot van de brandstoftank met
de contactsleutel ontgrende-
len en opklappen.
WAARSCHUWING
Weglekken van brandstof
door uitzetting bij warmte
en te ver gevulde brandstof-
tank
Kans op ongevallen
De benzinetank niet teveel
vullen.
Brandstof van de vermelde
kwaliteit tot maximaal de on-
derzijde van de vulbuis tan-
ken.
Als er wordt getankt na-
dat het peil onder de re-
servehoeveelheid is gedaald,
moet de hoeveelheid brandstof
na het tanken groter zijn dan
de brandstofreserve om het
nieuwe peil te kunnen herken-
nen en het brandstofreserve-
controlelampje uit te schakelen.
Nuttige tankinhoud
Circa 26,5 l
Reservehoeveelheid
Circa 4 l
Tankdop krachtig aandrukken
en sluiten.
Sleutel verwijderen en klepje
sluiten.
Tanken
met Keyless RideSU
Voorwaarde
Stuurslot is ontgrendeld.
WAARSCHUWING
Brandstof is licht ontvlam-
baar
Brand- en explosiegevaar
Bij werkzaamheden aan de
benzinetank niet roken en
van open vuur verwijderd
blijven.

138 RIJDEN
LET OP
Brandstof op kunststof op-
pervlakken
Beschadiging van oppervlak-
ken (worden lelijk of dof)
Kunststof oppervlakken on-
middellijk na contact met
brandstof reinigen.
De motorfiets op de midden-
bok plaatsen en erop letten
dat de ondergrond vlak en
stevig is.
met Keyless RideSU
Contact uitschakelen ( 65).
Na het uitschakelen van
het contact kan de tank-
dop binnen de vastgelegde ver-
tragingstijd worden geopend,
ook zonder radiografische sleu-
tel in het ontvangstgebied.
Nalooptijd voor openen
van de tankdop
2 min
De tankdop kan op 2 manie-
ren worden geopend:
Binnen de nalooptijd.
Na afloop van de nalooptijd.
Variant 1
met Keyless RideSU
Voorwaarde
Binnen de nalooptijd
Lip van de tankdop lang-1
zaam naar boven trekken.
De tankdop ontgrendelt.
De tankdop geheel openen.
Variant 2
met Keyless RideSU
Voorwaarde
Na afloop van de nalooptijd
Radiografische sleutel in ont-
vangstgebied brengen.
Lip langzaam omhoogtrek-1
ken.
Het controlelampje van de
radiografische sleutel knip-
pert, zo lang de radiografische
sleutel gezocht wordt.
Nok van de tankdop op-1
nieuw langzaam naar boven
trekken.
De tankdop ontgrendelt.
De tankdop geheel openen.

139
WAARSCHUWING
Weglekken van brandstof
door uitzetting bij warmte
en te ver gevulde brandstof-
tank
Kans op ongevallen
De benzinetank niet teveel
vullen.
Brandstof van de vermelde
kwaliteit tot maximaal de on-
derzijde van de vulbuis tan-
ken.
Als er wordt getankt na-
dat het peil onder de re-
servehoeveelheid is gedaald,
moet de hoeveelheid brandstof
na het tanken groter zijn dan
de brandstofreserve om het
nieuwe peil te kunnen herken-
nen en het brandstofreserve-
controlelampje uit te schakelen.
De in de technische gege-
vens aangegeven "Nuttige
tankinhoud" is de hoeveelheid
brandstof waarmee de tank
kan worden gevuld wanneer de
tank leeggereden is, dus wan-
neer de motor door brandstof-
gebrek is gestopt.
Nuttige tankinhoud
Circa 26,5 l
Reservehoeveelheid
Circa 4 l
Tankdop krachtig omlaag-
drukken.
De tankdop vergrendelt hoor-
baar.
De tankdop vergrendelt au-
tomatisch na afloop van de
nalooptijd.
De vastgeklikte tankdop ver-
grendelt direct bij het vast-
zetten van het stuurslot of het
inschakelen van het contact.
Tankdop noodontgrendeling
openen
met Keyless RideSU
Tankdop kan niet worden geo-
pend.
Defecten zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.

140 RIJDEN
Bouten uitbouwen.1
Noodontgrendeling verwij-2
deren.
De tankdop ontgrendelt.
De tankdop geheel openen.
Tanken ( 137).
Tankdop noodontgrendeling
sluiten ( 140).
Tankdop noodontgrendeling
sluiten
met Keyless RideSU
Voorwaarde
Tankdop is dichtgeklapt.
Noodontgrendeling positio-2
neren.
Bouten inbouwen.1
MOTORFIETS VOOR TRANS-
PORT BEVESTIGEN
Alle onderdelen waar span-
banden langs worden ge-
leid tegen krassen bescher-
men, bijvoorbeeld met tape of
zachte doeken.
LET OP
Opzijvallen van de motor-
fiets bij het op de midden-
standaard plaatsen
Onderdeelschade door omval-
len
De motorfiets tegen zij-
waarts kantelen beveiligen,
het best met behulp van een
tweede persoon.
Motorfiets op het transport-
plateau duwen, niet op de zij-
standaard of de middenbok
zetten.

141
LET OP
Spanbanden onjuist gelegd
Beschadiging van remleidin-
gen, kabels, lagers en kuipde-
len
Spanbanden zorgvuldig leg-
gen.
Gelakte onderdelen met
doek tegen krassen be-
schermen.
Bagagespanriemen links en
rechts door de voorwielgelei-
ding geleiden en naar onder
aanspannen.
Spanbanden achter aan beide
zijden aan het achterframe
bevestigen en spannen.
Bagagespanriemen niet over
de voetsteunen trekken.
Alle spanbanden gelijkmatig
spannen.

TECHNIEK IN DE-
TAIL
08

ALGEMENE AANWIJZINGEN 144
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS) 144
DYNAMISCHE TRACTIECONTROLE (DTC) 147
ELEKTRONISCHE ONDERSTELINSTELLING (DESA) 149
RIJMODUS 150
BANDENSPANNINGSCONTROLE RDC 151
SCHAKELASSISTENT 152
WEGRIJASSISTENT 154
ADAPTIEVE BOCHTVERLICHTING 155

144 TECHNIEK IN DETAIL
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Meer informatie over het on-
derwerp techniek onder:
bmw-motorrad.com/techno-
logy
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS)
Deelintegraal-remsysteem
Uw motorfiets is voorzien van
een deelintegraal-remsysteem.
Bij dit remsysteem worden met
de remhendel de voor- en ach-
terrem geactiveerd. Het rem-
pedaal werkt alleen op de ach-
terrem.
Het BMW Motorrad Integral
ABS past de remkrachtverde-
ling tussen voor- en achterwiel-
rem tijdens het remmen aan de
belading van de motorfiets aan.
LET OP
Poging tot een burn out on-
danks Integralfunctie
Beschadiging van achterwiel-
rem en koppeling
Geen burn-out uitvoeren.
Hoe werkt het ABS?
De maximaal op het wegdek
overdraagbare remkracht is
o.a. afhankelijk van de wrij-
vingswaarde van het opper-
vlak van het wegdek. Grind, ijs
en sneeuw en een nat wegdek
hebben een aanzienlijk slech-
tere wrijvingswaarde dan een
droog en schoon wegdek. Hoe
slechter de wrijvingswaarde
van het wegdek, hoe langer de
remweg wordt.
Indien bij een verhoging van de
remdruk door de berijder de
maximaal overdraagbare rem-
kracht wordt overschreden, be-
ginnen de wielen te blokkeren
en gaat de rijstabiliteit verloren;
onderuitgaan kan het gevolg
zijn. Voordat deze situatie op-
treedt, grijpt het ABS in en past
de remdruk aan de maximaal
overdraagbare remkracht aan,
zodat de wielen blijven draaien
en de rijstabiliteit behouden
blijft.
Wat gebeurt bij oneffenheden
in het wegdek?
Door oneffenheden in het weg-
dek kan kortstondig contactver-
lies tussen band en wegdek
ontstaan en wordt de over-
draagbare remkracht tot nul
gereduceerd. Indien in deze
situatie wordt geremd, moet
het ABS de remdruk reduce-
ren om de rijstabiliteit bij het
herstel van het wegcontact te
garanderen. Op dit moment
moet het BMW Motorrad Inte-
gral ABS van extreem lage wrij-
vingswaarden uitgaan (grind,

145
ijs, sneeuw), zodat de wielen al-
tijd blijven draaien en hiermee
de rijstabiliteit is gegarandeerd.
Na het herkennen van de wer-
kelijke omstandigheden regelt
het systeem de optimale rem-
druk in.
Hoe kan het BMW Motorrad
Integral ABS door de berijder
worden opgemerkt?
Als het ABS-systeem vanwege
de hierboven beschreven om-
standigheden de remkracht
moet verminderen, dan is dit
door trillingen aan de remhen-
del voelbaar.
Bij het bedienen van de rem-
hendel wordt via de Integral-
functie ook bij de achterwiel
remdruk opgebouwd. Als het
voetrempedaal pas daarna
wordt bediend, is de reeds op-
gebouwde remdruk eerder als
tegendruk merkbaar dan wan-
neer het voetrempedaal vóór of
gelijk met de remhendel wordt
bediend.
Omhoogkomen van het
achterwiel
Bij een goede grip tussen ban-
den en wegdek blokkeert het
voorwiel pas laat of zelfs he-
lemaal niet als fors wordt ge-
remd. Zodoende hoeft het ABS
pas zeer laat of helemaal niet in
te grijpen. In deze situatie kan
het achterwiel van de weg los-
komen, wat tot het over de kop
slaan van de motorfiets kan lei-
den.
WAARSCHUWING
Omhoog komen van het
achterwiel door krachtig
remmen
Kans op ongevallen
Houd er bij het remmen re-
kening mee dat de ABS-re-
geling niet in alle gevallen
kan voorkomen dat het ach-
terwiel omhoogkomt.
Voor welke doeleinden is het
BMW Motorrad Integral ABS
ontworpen?
Het BMW Motorrad ABS waar-
borgt binnen de grenzen van
de natuurkundige wetten de rij-
stabiliteit op elke ondergrond.
Vanaf snelheden boven 4 km/h
kan het BMW Motorrad ABS
binnen de grenzen van de na-
tuurkundige wetten de rijstabi-
liteit op elke ondergrond waar-
borgen. Bij lagere snelheden
kan het BMW Motorrad ABS
door de eigenschappen van het
systeem niet op alle ondergron-
den optimaal ondersteunen.

146 TECHNIEK IN DETAIL
Het systeem is niet ontworpen
voor speciale eisen zoals die
gelden voor wedstrijdgebruik in
het terrein of op het circuit.
Bijzondere situaties
Voor het herkennen van de
blokkeerneiging worden o.a. de
toerentallen van het voor- en
achterwiel vergeleken. Indien
over een langere periode niet
aannemelijke waarden wor-
den herkend, wordt om veilig-
heidsredenen de ABS-functie
uitgeschakeld en een ABS-sto-
ring weergegeven. Voorwaarde
voor een storingsmelding is
een afgesloten zelfdiagnose.
Naast problemen aan het
BMW Motorrad Integral ABS
kunnen ook ongebruikelijke
rijsituaties tot een storingsmel-
ding leiden.
Ongebruikelijke rijsituaties:
Warmdraaien op de midden-
of hulpstandaard met inge-
schakelde neutraalstand of
ingeschakelde versnelling.
Gedurende langere tijd rij-
den met een door de mo-
torremwerking blokkerend
achterwiel, bijv. bij het heuvel-
afwaarts rijden op een losse
ondergrond.
Indien vanwege een van de
hierboven beschreven rijsitu-
aties een storingsmelding ont-
staat, kan de ABS-functie door
het uit- en inschakelen van het
contact weer worden geacti-
veerd.
Welke rol speelt regelmatig
onderhoud?
WAARSCHUWING
Niet regelmatig onderhou-
den remsysteem.
Gevaar voor ongevallen
Om er zeker van te zijn, dat
de staat van onderhoud van
het ABS optimaal is, moeten
de voorgeschreven onder-
houdsintervallen beslist wor-
den aangehouden.
Veiligheidsreserves
Het BMW Motorrad Integral
ABS mag door het vertrouwen
op een kortere remweg, voor
de berijder geen aanleiding zijn
om risico's te nemen. Het is in
eerste instantie een veiligheids-
reserve voor noodsituaties.
Wees voorzichtig in bochten!
Het remmen in een bocht is
onderworpen aan bijzondere
natuurkundige wetmatigheden
die ook het BMW Motorrad
Integral ABS niet buiten spel
kan zetten.

147
Doorontwikkeling van ABS
naar ABS Pro
Tot dusverre zorgde het
BMW Motorrad ABS voor
een zeer hoge mate van
veiligheid bij het remmen bij
het rechtuit rijden. Nu biedt
ABS Pro ook bij remmen
in bochten meer veiligheid.
ABS Pro voorkomt blokkeren
van de wielen, zelfs bij zeer
snelle rembediening. ABS Pro
vermindert, in het bijzonder bij
remmen door schrikreacties,
abrupte stuurkrachtwijzigingen
en daardoor het ongewenste
oprichten van de motorfiets.
ABSregeling
Technisch gezien past ABS Pro
de ABSregeling, afhankelijk
van de betreffende rijsituatie,
aan de scheefstand van de mo-
torfiets. Voor de bepaling van
de scheefstand van de motor-
fiets worden signalen van het
rol- en het giermoment en de
dwarsversnelling gebruikt. De
signalen komen van de giermo-
mentsensor, die reeds wordt
toegepast voor de Dynamic
Traction Control DTCen voor
de Dynamic ESA.
Als de scheefstand toeneemt
wordt de remdrukgradiënt bij
het rembegin steeds verder ge-
limiteerd. Hierdoor vindt de
drukopbouw langzamer plaats.
Bovendien vindt de drukmodu-
latie bij de ABSregeling gelijk-
matiger plaats.
Voordelen voor de berijder
De voordelen van ABS Pro voor
de berijder zijn een gevoelig
aanspreken en een hoge rem-
en rijstabiliteit bij optimale ver-
traging, ook in bochten.
DYNAMISCHE TRACTIECON-
TROLE (DTC)
Hoe werkt de DTC?
De BMW Motorrad DTC ver-
gelijkt de wielsnelheden van
het voor- en achterwiel. Uit
het snelheidsverschil worden
de slip en daarmee de stabili-
teitsreserves aan het achterwiel
berekend. Als een bepaalde
sliplimiet wordt overschreden,
wordt het motorkoppel door de
motorregeling aangepast.
WAARSCHUWING
Gevaarlijk rijgedrag
Gevaar voor ongevallen on-
danks DTC
Een aangepaste rijstijl blijft
altijd de verantwoordelijk-
heid van de berijder.
Het extra veiligheidspoten-
tieel niet door een riskante
rijstijl weer beperken.

148 TECHNIEK IN DETAIL
Hoe werkt de BMW Motorrad
DTC?
De BMW Motorrad DTC is een
hulpsysteem voor de berijder
en is voor gebruik op de open-
bare weg ontworpen. Vooral
in het grensgebied van de rijfy-
sica heeft de berijder duidelijk
invloed op de regelmogelijk-
heden van de DTC (gewichts-
verplaatsing in bochten, losse
bagage).
Het systeem is niet ontworpen
voor speciale eisen zoals die
gelden voor wedstrijdgebruik
in het terrein of op het circuit.
In deze gevallen kan de BMW
Motorrad DTC worden uitge-
schakeld.
WAARSCHUWING
Gevaarlijk rijgedrag
Gevaar voor ongevallen on-
danks DTC
Een aangepaste rijstijl blijft
altijd de verantwoordelijk-
heid van de berijder.
Het extra veiligheidspoten-
tieel niet door een riskante
rijstijl weer beperken.
Bijzondere situaties
Bij toenemende scheefstand
wordt het acceleratievermo-
gen overeenkomstig de natuur-
kundige wetten steeds verder
ingeperkt. Daardoor is het mo-
gelijk dat vanuit scherpe boch-
ten vertraagd wordt geaccele-
reerd.
Om een doordraaiend of weg-
glijdend achterwiel te herken-
nen worden onder andere de
toerentallen van voor- en ach-
terwiel vergeleken en rekening
gehouden met de scheefstand.
Als deze waarden gedurende
langere tijd als niet-aanneme-
lijk worden herkend, wordt
een vervangingswaarde voor
de scheefstand gebruikt resp.
wordt de DTC-functie uitge-
schakeld. In dit geval wordt
een DTC-storing weergegeven.
Voorwaarde voor een storings-
melding is een afgesloten zelf-
diagnose.
Bij de volgende bijzondere rij-
omstandigheden is het moge-
lijk dat de BMW Motorrad DTC
een storingsmelding geeft.
Ongebruikelijke rijsituaties:
Met gedeactiveerde DTC ge-
durende langere tijd op het
achterwiel rijden (wheelie).

149
Het achterwiel laten draaien
bij bediende voorwielrem
(burn out).
Warmdraaien op een hulp-
standaard met ingeschakelde
neutraalstand of ingescha-
kelde versnelling.
Als het voorwiel bij een ex-
treme acceleratie het contact
met de weg verliest, vermin-
dert de DTC het motorkoppel,
tot het voorwiel weer de weg
raakt.
BMW Motorrad raadt in dit ge-
val aan de gashendel iets terug
te draaien, om zo snel mogelijk
weer een stabiele rijtoestand te
bereiken.
Op een gladde ondergrond
moet de gashendel nooit plot-
seling volledig worden terug-
gedraaid, zonder tegelijkertijd
de koppeling te bedienen. Het
motorremkoppel kan tot een
glijdend achterwiel en daar-
mee tot een instabiele rijtoe-
stand leiden. Dit kan door de
BMW Motorrad DTC niet ge-
controleerd worden.
ELEKTRONISCHE ONDER-
STELINSTELLING (DESA)
Instelmogelijkheden
Met behulp van de elektro-
nische onderstelinstelling
Dynamic ESA kunt u uw
motorfiets op comfortabele
wijze aanpassen aan de
verschillende beladingssituaties
en wegdektoestanden.
Dynamic ESA herkent via de
sensor voor de hoogtestand de
bewegingen in het onderstel
en reageert daarop door aan-
passing van de demperkleppen.
Het onderstel wordt zo aan de
gesteldheid van de ondergrond
aangepast.
Uitgaand van de basisafstelling
( ) kan met ( )ROAD DYNAMIC
de sportieve demping worden
ingesteld.
De afstelling van het onderstel
is afhankelijk van de geselec-
teerde rijmodus. De bestuurder
kan de door de rijmodus be-
paalde demping veranderen.
De Dynamic ESA kalibreert
zichzelf regelmatig bij een
draaiende motor terwijl de
motorfiets stilstaat om de
correcte werking van het
systeem te garanderen.
Tijdens de kalibratie is geen
onderstelinstelling mogelijk.

150 TECHNIEK IN DETAIL
RIJMODUS
Selectie
Om de motorfiets aan het
weer, de toestand van de weg
en rijstijl te kunnen aanpassen,
kan uit drie rijmodi worden
gekozen:
RAIN
ROAD
DYNAMIC
Elke rijmodus beïnvloedt het
gedrag van de motorfiets op
verschillende manieren. In elke
modus kan de DTC uitgescha-
keld worden; de volgende ver-
klaringen hebben betrekking
op het ingeschakelde systeem.
De laatst geselecteerde rijstand
wordt na het uit- en inschake-
len van het contact automatisch
weer geactiveerd.
In principe geldt: hoe sportie-
ver de geselecteerde rijmodus,
hoe directer meer motorvermo-
gen kan worden opgeroepen.
Tegelijkertijd wordt de onder-
steuning van de berijder door
de DTC steeds meer beperkt.
Bedenk daarom bij de selectie
van de rijmodus: Hoe sportie-
ver de afstelling, hoe hoger de
eisen aan de berijder!
RAIN
Het volledige motorvermogen
wordt niet ter beschikking ge-
steld. De vermogenstoename
bij bediening van de gashen-
del is terughoudend, het aan-
spreekgedrag van de motor is
overeenkomstig zacht.
Het DTC-systeem grijpt zo
vroeg in, dat een doordraaiend
achterwiel vermeden wordt.
De motorfiets blijft op weg-
dek met hoge tot gemiddelde
wrijvingswaarde (droog en nat
asfalt tot droge kinderkopjes)
zeer stabiel, alleen op glad
wegdek (nat bitumen of natte
kinderkopjes) zijn bewegin-
gen van de achterkant duidelijk
voelbaar.
ROAD
In deze modus staat het volle-
dige motorvermogen ter be-
schikking. De vermogenstoe-
name bij bediening van de
gashendel is groter dan in de
RAIN-modus, het aanspreekge-
drag van de motor is directer.
De ingreep van het DTC-sys-
teem volt later dan in de RAIN-
modus. De motorfiets blijft op
een wegdek met een hoge tot
gemiddelde wrijvingswaarde
(droog en nat asfalt tot droge
kinderkopjes) stabiel. Er zijn
lichte driftbewegingen bij het

151
achterwiel waarneembaar. Op
glad wegdek (nat bitumen of
natte kinderkopjes) zijn bewe-
gingen van de achterkant dui-
delijk voelbaar.
DYNAMIC
De DYNAMIC-modus is de
meest sportieve modus.
Motorvermogen en vermogens-
toename komen overeen met
de ROAD-modus. De omzet-
ting van de wensen van de be-
rijder vinden echter wezenlijk
directer plaats.
De ingreep van het DTC-
systeem vindt nog weer later
plaats, daardoor zijn ook op
droog asfalt driftbewegingen
mogelijk bij sterke acceleratie
in de bocht.
Omschakelen
De omschakelprocedure van de
functies in de motorregeling en
de DTC is alleen mogelijk als
er geen sprake is van een aan-
drijfkoppel op het achterwiel.
Om deze toestand te verkrij-
gen,
moet de motorfiets stilstaan
met ingeschakeld contact
of
moet de gashendel zijn terug-
gedraaid.
De gewenste rijmodus wordt
eerst voorgeselecteerd. De om-
schakeling vindt pas plaats, als
de betreffende systemen zich
in de benodigde toestand be-
vinden.
Pas na de omschakeling van
de rijmodus wordt het selectie-
menu op het display gesloten.
BANDENSPANNINGSCON-
TROLE RDC
met bandenspanningscontrole
(RDC) SU
Werking
In elke band bevindt zich een
sensor die de temperatuur en
de spanning in de band meet
en deze informatie naar de re-
geleenheid stuurt.
De sensoren zijn voorzien van
een schakelaar die het over-
dragen van de meetwaarden
pas vanaf een snelheid van ca.
30 km/h vrijgeeft. Voor de eer-
ste ontvangst van de banden-
spanning wordt op het display
" " weergegeven voor elke
band. Nadat het voertuig stil-
staat, worden de meetwaarden
nog gedurende circa 15 minu-
ten door de sensoren doorge-
geven.

152 TECHNIEK IN DETAIL
Als er een RDC-regeleenheid
is ingebouwd, maar de wie-
len geen sensoren hebben, dan
verschijnt er een storingsmel-
ding.
Temperatuurcompensatie
De bandenspanning is afhanke-
lijk van de temperatuur: deze
neemt toe naarmate de ban-
dentemperatuur toeneemt resp.
daalt naarmate de bandentem-
peratuur afneemt. De banden-
temperatuur is afhankelijk van
de omgevingstemperatuur en
de rijstijl en duur van de rit.
De bandenspanningen worden
op het multifunctioneel display
temperatuurgecompenseerd
weergegeven, deze gelden voor
een bandentemperatuur van
20 °C. Bij de bandenspannings-
meters van tankstations vindt
geen temperatuurcompensatie
plaats, de gemeten banden-
spanning is afhankelijk van de
bandentemperatuur. Hierdoor
zullen de daarmee gemeten
waarden meestal niet overeen-
stemmen met de waarden op
het multifunctioneel display.
Hoe warmer een band is, hoe
hoger de waarde van het test-
apparaat boven de waarde op
het display ligt.
Aanpassing van de
bandenspanning
Vergelijk de RDC-waarde op
het multifunctioneel display
met de waarde op de achter-
zijde van de omslag van de
handleiding. De afwijking tus-
sen beide waarden moet met
de bandenspanningsmeter van
het tankstation worden gecom-
penseerd.
Voorbeeld: Volgens de hand-
leiding moet de bandenspan-
ning 2,9 bar bedragen, op het
multifunctioneel display wordt
2,7 bar weergegeven, dit is dus
0,2 bar te weinig. De banden-
spanningsmeter bij het tank-
station geeft 2,5 bar aan. Deze
waarde moet met 0,2 bar wor-
den verhoogd tot 2,7 bar, om
de correcte bandenspanning in
te stellen.
SCHAKELASSISTENT
met schakelassistent Pro SU
Schakelassistent Pro
De motorfiets is met een oor-
spronkelijk in de motorsport
ontwikkelde schakelassistent
uitgerust, die aan het toerge-
bruik is aangepast. De scha-
kelassistent maakt het moge-
lijk om op- of terug te scha-
kelen zonder de koppeling te

153
bedienen of de gashendel te
verdraaien in nagenoeg alle be-
lastings- en toerengebieden.
Voordelen
70-80% van alle schakelpro-
cedures van een rit kan zon-
der koppeling worden uitge-
voerd.
Minder bewegingen tussen
berijder en duopassagier door
kortere schakelpauzes.
Bij het accelereren hoeft de
gasklep niet gesloten te wor-
den.
Bij het vertragen en terug-
schakelen (gasklep gesloten)
wordt door tussengas een
toerentalaanpassing gereali-
seerd.
De schakeltijd wordt ten op-
zichte van een schakelproce-
dure met koppelingsbediening
gereduceerd.
De bestuurder moet voor de
herkenning van het schakel-
commando de van tevoren on-
bediende versnellingshendel te-
gen de veerkracht over een be-
paalde slag normaal tot vlot in
de gewenste richting bedienen
en tot afsluiting van de schakel-
procedure in deze stand vast-
houden. Een verdere verhoging
van de schakelkracht tijdens de
schakelprocedure is niet no-
dig. Na de schakelprocedure
moet de versnellingshendel vol-
ledig ontlast worden om een
volgende schakeling met de
schakelassistent Pro te kunnen
uitvoeren. Voor schakelproce-
dures met de schakelassistent
moet de belasting (gashendel-
stand) voor en tijdens de scha-
kelprocedure constant worden
gehouden. Een wijziging van
de gashendelstand tijdens de
schakelprocedure kan tot af-
breking van de functie en/of
misschakelingen leiden. Voor
schakelprocedures met kop-
pelingsbediening vindt geen
ondersteuning door de schakel-
assistent plaats.
Terugschakelen
Terugschakelen wordt tot het
bereiken van het maximum-
toerental in de doelversnel-
ling ondersteund. Een te hoog
toerental wordt zo vermeden.
Max. toerental
max 8500 min -1
Opschakelen
Opschakelen wordt tot het
bereiken van het stationair
toerental in de doelversnelling
ondersteund.

154 TECHNIEK IN DETAIL
Het toerental kan dan niet on-
der het stationair toerental
komen.
Stationair toerental
900 ±50 min-1 (Motor op be-
drijfstemperatuur)
WEGRIJASSISTENT
Werking van de
wegrijassistent
De wegrijassistent Hill Start
Control Pro voorkomt het on-
gecontroleerd terugrollen op
hellingen door het gericht in-
grijpen in het gedeeltelijk in-
tegrale ABS-remsysteem, zon-
der dat de bestuurder perma-
nent de remhendel moet be-
dienen. Bij het activeren van
de Hill Start Control Pro wordt
de druk in het achterste rem-
systeem opgebouwd, zodat de
motorfiets op een schuin weg-
dek blijft staan.
De remdruk in het remsysteem
is afhankelijk van de helling.
Invloed van de remdruk op
het wegrijgedrag
Bij het stoppen op een lichte
helling wordt er slechts wei-
nig remdruk opgebouwd. Het
loslaten van de rem bij het
wegrijden verloopt snel. Er
kan rustiger worden wegge-
reden. Extra opendraaien van
de gashendel is nauwelijks
nodig.
Bij het stoppen op een steile
helling wordt een hoge rem-
druk opgebouwd. Het losla-
ten van de rem bij het weg-
rijden duurt iets langer. Voor
het wegrijden is meer koppel
vereist, waarvoor extra open-
draaien van de gashendel no-
dig is.
Gedrag bij een rollend of
glijdend voertuig
Als het voertuig bij actieve Hill
Start Control Pro rolt, wordt
de remdruk verhoogd.
Als het achterwiel glijdt,
wordt de rem na circa 1 m
weer losgelaten. Zo wordt
bijvoorbeeld voorkomen
dat de motorfiets met
geblokkeerd achterwiel de
berg af glijdt.
Loslaten van de rem bij
afzetten van de motor
Bij het afzetten van de motor
met de nooduitschakelings-
schakelaar of uitklappen van de
zijstandaard wordt de Hill Start
Control Pro gedeactiveerd.
Naast de controle- en waar-
schuwingslampjes moet de be-
stuurder door het volgende ge-
drag op de deactivering van de

155
Hill Start Control Pro worden
gewezen:
Remwaarschuwingsruk
De rem worden kortstondig
losgelaten en onmiddellijk
weer geactiveerd.
Daarbij is een ruk merkbaar.
Het gedeeltelijk integrale
ABS-remsysteem regelt een
snelheid van circa 3 km/h in.
De bestuurder moet het voer-
tuig handmatig remmen.
Na twee minuten, of bij rem-
bediening, wordt Hill Start
Control Pro compleet gede-
activeerd.
Bij het uitschakelen van
het contact wordt de te-
gendruk onmiddellijk en zonder
remwaarschuwingsruk afge-
bouwd.
ADAPTIEVE BOCHTVERLICH-
TING
met adaptieve bochtverlich-
ting SU
Hoe werkt de adaptieve
bochtverlichting?
De standaard ingebouwde dim-
lichtunit in de koplamp be-
staat uit een in het midden ge-
plaatste, beweeglijke Xenon-
projectiemodule met reflectie-
spiegel. Rijhoogtesensoren op
de voorwiel- en achterwielop-
hanging leveren gegevens voor
de permanente koplampver-
stelling. Door de knikcompen-
satie behoudt de lichtbundel
bij rechtuitrijden altijd het op-
timale, vooraf ingestelde be-
reik, onafhankelijk van rij- en
ladingstoestand.
De adaptieve bochtverlichting
heeft bovendien een stelmo-
tor, die van de standaard sta-
tische refelectiespiegel een
zwenkspiegel maakt. De spie-
gel wordt afhankelijk van de
scheefstand via een as ge-
draaid en op deze wijze wordt
de kantelhoek van het voertuig
gecompenseerd. Het dimlicht
verkrijgt zo naast de knikcom-
pensatie een compensatie van
de gereden scheefstand. Beide
bewegingen overlappen elkaar,
zodat het licht in de bocht naar
binnen schijnt.

ONDERHOUD
09

ALGEMENE OPMERKINGEN 158
BOORDGEREEDSCHAP 158
VOORWIELSTANDAARD 159
MOTOROLIE 160
REMSYSTEEM 162
KOPPELING 167
KOELVLOEISTOF 167
BANDEN 168
VELGEN EN BANDEN 168
WIELEN 169
LAMPEN 176
STARTHULP 182
ACCU 183
ZEKERINGEN 187
DIAGNOSESTEKKER 188

158 ONDERHOUD
ALGEMENE OPMERKINGEN
In het hoofdstuk "Onderhoud"
worden werkzaamheden voor
het controleren en vervangen
van slijtagedelen beschreven
die eenvoudig zijn uit te voe-
ren.
Indien bij de montage rekening
moet worden gehouden met
speciale aanhaalkoppelwaar-
den, dan worden deze even-
eens vermeld. Een overzicht
van alle benodigde aanhaalkop-
pelwaarden is te vinden in het
hoofdstuk "Technische gege-
vens".
Informatie over verdergaande
onderhouds- en reparatieacti-
viteiten is terug te vinden op
de bij uw voertuig behorende
reparatiehandleiding op dvd-
rom die bij uw BMW Motorrad
Partner verkrijgbaar is.
Voor het uitvoeren van een
aantal van de beschreven werk-
zaamheden zijn speciale ge-
reedschappen en een gedegen
vakkennis op het gebied van
motorfietsen vereist. Neem
in geval van twijfel contact
op met een vakwerkplaats, bij
voorkeur een BMW Motorrad
Partner.
BOORDGEREEDSCHAP
Standaard gereedschapsset
1 Handgreep schroeven-
draaier
2 Omkeerbare schroeven-
draaier
Kruiskop PH1 en Torx
T25
3 Torx-sleutel T25/T30
T25 op de korte steel,
T30 op de lange steel
Lamp voor grootlicht
vervangen ( 176).
Kentekenplaathouder
losmaken.

159
VOORWIELSTANDAARD
Voorwielstandaard monteren
LET OP
Gebruik van de
BMW Motorrad voor-
wielstandaard zonder
gebruik van de middenbok
of hulpstandaard
Onderdeelschade door omval-
len
De motorfiets vóór het optil-
len met de BMW Motorrad
voorwielstandaard op de
middenbok of een hulpstan-
daard zetten.
Basisstandaard met gereed-
schapnummer (83 30 0 402
241) met voorwielbevestiging
(83 30 0 402 243) gebrui-
ken.
De motorfiets op de midden-
standaard plaatsen en erop
letten dat de ondergrond vlak
en stevig is.
Fixeerbouten losdraaien.1
De beide pennen zo ver2
naar buiten schuiven tot de
voorwielgeleiding er tussen
past.
De gewenste hoogte van de
voorwielstandaard met behulp
van de fixeerpennen instel-3
len.
Voorwielstandaard in het mid-
den van het voorwiel plaatsen
en naar de vooras schuiven.

160 ONDERHOUD
LET OP
Te ver verschuiven van de
linker bevestigingsbout
Beschadiging van de sensor-
ring van het BMW Motorrad
Integral ABS
De linker bevestigingsbout
slechts zo ver naar binnen
schuiven dat deze de sen-
sorring niet aanraakt.
De beide bevestigingspen-
nen door de driehoeken van2
de remklauwbevestiging zo
ver naar binnen schuiven, dat
het voorwiel er nog tussen-
door past.
Fixeerbouten aantrekken.1
LET OP
Inklappen van de middenbok
als de motorfiets te ver om-
hoog wordt gebracht
Onderdeelschade door omval-
len
Bij het optillen erop letten
dat de middenbok op de
grond blijft.
De voorwielstandaard gelijk-
matig naar beneden drukken
om de motorfiets op te tillen.
MOTOROLIE
Motoroliepeil controleren
WAARSCHUWING
Te laag motoroliepeil
Gevaar voor ongevallen door
blokkeren van de motor
Op een correct motorolie-
peil letten.

161
LET OP
Verkeerde interpretatie van
het oliepeil, omdat het olie-
peil temperatuurafhankelijk
is (des te hoger de tempe-
ratuur, des te hoger is het
oliepeil)
Motorschade
Het oliepeil na een langere
rit resp. bij warme motor
controleren.
De bedrijfswarme motorfiets
op de middenbok zetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
Motor stationair laten draaien,
tot de ventilator gaat draaien,
vervolgens nog een minuut
laten draaien.
Motor uitschakelen en circa
één minuut wachten, zodat de
olie zich kan verzamelen.
De omgeving van de olievul-
opening reinigen.
Oliepeilstaaf verwijderen en1
met een droge doek reinigen.
Oliepeilstaaf in olievulope-
ning plaatsen, maar er niet
indraaien.
Oliepeilstaaf verwijderen en
oliepeil aflezen.
Voorgeschreven motor-
oliepeil
Tussen MIN- en MAX-marke-
ring (Motor op bedrijfstempe-
ratuur)
Bijvulhoeveelheid motor-
olie
max 0,5 l (Verschil tussen
MIN en MAX)

162 ONDERHOUD
Bij een oliepeil onder de MIN-
markering:
Motorolie bijvullen ( 162).
Bij een oliepeil boven de MAX-
markering:
Oliepeil bij een vakwerkplaats
laten corrigeren, bij voorkeur
een BMW Motorrad Partner.
Oliepeilstaaf inbouwen.
Motorolie bijvullen
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
De omgeving van de vulope-
ning reinigen.
Oliepeilstaaf verwijderen.1
LET OP
Gebruik van te weinig resp.
te veel motorolie
Motorschade
Op een correct motorolie-
peil letten.
Motorolie tot het voorge-
schreven peil bijvullen.
Motoroliepeil controleren
( 160).
Oliepeilstaaf aanbrengen.
REMSYSTEEM
Remfunctie controleren
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
Remhendel bedienen.
Er moet een duidelijk druk-
punt voelbaar zijn.
Rempedaal bedienen.
Er moet een duidelijk druk-
punt voelbaar zijn.
Zijn geen duidelijke drukpunten
merkbaar:
LET OP
Ondeskundige werkzaamhe-
den aan het remsysteem
In gevaar brengen van de be-
drijfszekerheid van het rem-
systeem
Alle werkzaamheden aan het
remsysteem laten uitvoeren
door vakkundig personeel.
De remmen bij een specialist
laten controleren, bij voorkeur
bij een BMW Motorrad Part-
ner.

163
Remblokdikte, voor,
controleren
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
Remblokdikte, links en rechts,
visueel controleren. Kijkrich-
ting: tussen wiel en voorwiel-
geleiding door op de rem-
blokken .1
Slijtagegrens remvoe-
ring, voor
min 1,0 mm (Alleen remvoe-
ring zonder rugplaat. De slij-
tagemarkeringen (groeven)
moeten duidelijk zichtbaar
zijn.)
Als de slijtagemarkeringen niet
meer duidelijk zichtbaar zijn:
WAARSCHUWING
Onderschrijden van de mini-
male remblokdikte
Verminderde remwerking,
beschadiging aan de remmen
Om de bedrijfszekerheid van
het remsysteem te waarbor-
gen mogen de remblokken
niet dunner worden dan de
minimaal toelaatbare dikte.
Remblokken door een speci-
alist laten vervangen, bij voor-
keur door een BMW Motorrad
Partner.
Achterzijde controleren
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.

164 ONDERHOUD
Remblokdikte visueel contro-
leren. Kijkrichting: vanaf de
onderzijde op de remblok-
ken .1
Slijtagegrens remvoe-
ring, achter
min 1,0 mm (Alleen remvoe-
ring zonder rugplaat. De slij-
tagemarkeringen (groeven)
mogen niet bereikt worden.)
Als de slijtagemarkering niet
meer duidelijk zichtbaar is:
WAARSCHUWING
Onderschrijden van de mini-
male remblokdikte
Verminderde remwerking,
beschadiging aan de remmen
Om de bedrijfszekerheid van
het remsysteem te waarbor-
gen mogen de remblokken
niet dunner worden dan de
minimaal toelaatbare dikte.
Remblokken door een speci-
alist laten vervangen, bij voor-
keur door een BMW Motorrad
Partner.

165
Remvloeistofpeil, voor,
controleren
WAARSCHUWING
Te weinig of verontreinigde
remvloeistof in het remvloei-
stofreservoir
Duidelijk verminderd remver-
mogen door lucht, verontrei-
nigingen of water in het rem-
systeem
Onmiddellijk stoppen met
rijden totdat het defect ver-
holpen is.
Het remvloeistofpeil regel-
matig controleren.
De dop van het remvloei-
stofreservoir vóór het ope-
nen reinigen.
Alleen remvloeistof uit een
verzegelde flacon gebruiken.
De motorfiets op de midden-
standaard plaatsen en erop
letten dat de ondergrond vlak
en stevig is.
Stuur in rechtuitstand zetten.
Remvloeistofpeil op remvloei-
stofreservoir voor aflezen.1
Door de slijtage van de
remblokken daalt het rem-
vloeistofpeil in het reservoir.
Remvloeistofpeil, voor
Remvloeistof, DOT4
Het remvloeistofpeil mag niet
onder de MIN-markering ko-
men. (Remvloeistofreservoir
loodrecht, motorfiets staat
rechtop en stuur rechtuit.)

166 ONDERHOUD
Als het remvloeistofpeil tot on-
der het toegestane peil daalt:
Defecten zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
Remvloeistofpeil, achter,
controleren
WAARSCHUWING
Te weinig of verontreinigde
remvloeistof in het remvloei-
stofreservoir
Duidelijk verminderd remver-
mogen door lucht, verontrei-
nigingen of water in het rem-
systeem
Onmiddellijk stoppen met
rijden totdat het defect ver-
holpen is.
Het remvloeistofpeil regel-
matig controleren.
De dop van het remvloei-
stofreservoir vóór het ope-
nen reinigen.
Alleen remvloeistof uit een
verzegelde flacon gebruiken.
De motorfiets op de midden-
standaard plaatsen en erop
letten dat de ondergrond vlak
en stevig is.
Remvloeistofpeil op remvloei-
stofreservoir achter aflezen.1
Door de slijtage van de
remblokken daalt het rem-
vloeistofpeil in het reservoir.
Remvloeistofpeil, achter
Remvloeistof, DOT4
Het remvloeistofpeil mag niet
onder de MIN-markering ko-
men. (Remvloeistofreservoir
loodrecht, motorfiets staat
rechtop.)

167
Als het remvloeistofpeil tot on-
der het toegestane peil daalt:
Storingen zo snel mogelijk
door een vakwerkplaats laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
KOPPELING
Werking koppeling
controleren
Koppelingshendel bedienen.
Er moet een duidelijk druk-
punt voelbaar zijn.
Er is geen duidelijk drukpunt
merkbaar:
De koppeling bij een specia-
list laten controleren, bij voor-
keur een BMW Motorrad dea-
ler.
KOELVLOEISTOF
Koelvloeistofpeil controleren
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
Motor laten afkoelen.
Koelvloeistofpeil bij reser-
voir aflezen.1
Voorgeschreven peil
koelvloeistof
Tussen MIN- en MAX-mar-
kering op expansiereservoir
(Motor koud)
Als het remvloeistofpeil tot on-
der het toegestane peil daalt:
Storingen zo snel mogelijk
door een specialist laten
verhelpen, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.

168 ONDERHOUD
BANDEN
Bandenspanning controleren
WAARSCHUWING
Onjuiste bandenspanning
Verslechterde rijeigenschap-
pen van de motorfiets, verkor-
ting van de levensduur van de
banden
Zorg voor een correcte ban-
denspanning.
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
Zie voor het aanpassen
van de bandenspanning
de informatie over de tem-
peratuurcompensatie en ban-
denspanningsaanpassing in het
hoofdstuk Techniek in detail.
De bandenspanning aan de
hand van de volgende gege-
vens controleren.
Bandenspanning voor
2,9 bar (Solo en rijden met
duopassagier met lading; bij
koude banden)
Bandenspanning achter
2,9 bar (Solo en rijden met
duopassagier met lading; bij
koude banden)
Als de bandenspanning te laag
is:
Bandenspanning corrigeren.
VELGEN EN BANDEN
Velgen controleren
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.
Velgen visueel op defecten
controleren.
Het koelvloeistofsysteem
door een specialist laten
controleren, best door een
BMW Motorrad Partner.
Bandenprofieldiepte
controleren
WAARSCHUWING
Rijden met sterk versleten
banden
Gevaar voor ongevallen door
verslechterd rijgedrag
Eventueel de banden vóór
het bereiken van de wet-
telijk voorgeschreven mini-
male profieldiepte vervan-
gen.
De motorfiets neerzetten en
erop letten dat de ondergrond
vlak en stevig is.

169
Bandenprofieldiepte in de
hoofdprofielgroeven met slij-
tage-indicatoren meten.
Op elke band zijn slijtage-
markeringen in de hoofd-
profielgroeven geïntegreerd.
Indien de slijtagemarkeringen
zichtbaar zijn, is de band volle-
dig versleten. De posities van
de slijtagemarkeringen zijn op
de zijkant van de band aange-
geven, bijv. door de letters TI,
TWI of door een pijl.
Als de minimale profieldiepte is
bereikt:
Betreffende band(en) vervan-
gen.
WIELEN
Bandenadvies
Voor elke bandenmaat zijn
bepaalde bandenmerken door
BMW Motorrad getest, als
verkeersveilig beoordeeld en
goedgekeurd. Van andere
banden kan BMW Motorrad de
geschiktheid van het product
niet beoordelen en daarom niet
instaan voor de rijveiligheid.
BMW Motorrad adviseert, al-
leen banden te gebruiken, die
door BMW Motorrad zijn ge-
test en goedgekeurd.
Uitvoerige informatie krijgt
u bij uw BMW Motorrad
Partner of via internet onder
bmwmotorrad.com.
Invloed van de wielmaten op
het rijwielregelsysteem
De wielmaten spelen bij de re-
gelsystemen voor het rijwielge-
deelte ABS en DTC een belang-
rijke rol. Met name de diame-
ter en breedte van de wielen
zijn als basis voor alle nood-
zakelijke berekeningen in de
regeleenheid opgeslagen. Een
wijziging van deze maten door
de ombouw naar andere dan
de standaard gemonteerde
wielen kan ernstige gevolgen
voor het regelkarakter van deze
systemen hebben.
Ook de voor de wieltoerental-
herkenning benodigde sensor-
ringen moeten bij de gemon-
teerde regelsystemen passen
en mogen niet worden vervan-
gen.
Neem voordat u uw motorfiets
met andere wielen uitrust con-
tact op met een specialist, bij
voorkeur een BMW Motorrad
partner. In enkele gevallen kun-
nen de in de regeleenheden
opgeslagen gegevens aan de
nieuwe wielmaten worden aan-
gepast.

170 ONDERHOUD
Voorwiel uitbouwen
De motorfiets op de midden-
standaard plaatsen en erop
letten dat de ondergrond vlak
en stevig is.
Bouten links en rechts uit-1
bouwen.
Voorspatbord naar voren los-
trekken.
Bevestigingsclip van de1
ABS-sensorkabel van de rem-
leiding losmaken.
Draadband verwijderen.2
De gedeelten van de velg af-
plakken die bij het verwijde-
ren van de remklauwen kun-
nen worden beschadigd.
LET OP
Ongewenst samendrukken
van de remblokken
Onderdeelschade bij het aan-
brengen van de remklauw of
bij het uit elkaar drukken van
de remblokken
De remmen bij een uitge-
bouwde remklauw niet be-
dienen.
Bevestigingsbouten van de3
remklauwen links en rechts
verwijderen.
Remblokken door draaiende4
bewegingen van de rem-

171
klauw tegen de remschijf 5 6
iets uit elkaar drukken.
Remklauwen naar achteren
en naar buiten toe voorzichtig
van de remschijven trekken.
De bout verwijderen en de1
snelheidssensor uit de boring
nemen.
Motorfiets voor optillen,
tot het voorwiel vrij draait,
bij voorkeur met een
BMW Motorrad voorwielstan-
daard.
Voorwielstandaard monteren
( 159).
LET OP
Foutieve afstand tussen sen-
sorring en wieltoerentalsen-
sor door slecht uitgerichte
draadbus in de voorwielge-
leiding
Beschadiging van de wieltoe-
rentalsensor. ABS-storing
De linker klembevestiging
zet de draadbus vast en
mag niet worden losge-
maakt of uitgebouwd.
Rechter asklembout los-2
draaien.
Steekas uitbouwen, hierbij3
het wiel ondersteunen.
Voorwiel naar voren rollen en
verwijderen.

172 ONDERHOUD
Voorwiel inbouwen
WAARSCHUWING
Gebruik van een niet stan-
daard wiel
Storingen bij regelingrepen
van ABS en DTC
Opmerkingen over de in-
vloed van de wielmaten op
de rijwielregelsystemen ABS
en DTC aan het begin van
dit hoofdstuk in acht nemen.
LET OP
Aantrekken van boutverbin-
dingen met verkeerd aan-
haalmoment
Beschadiging of loskomen
van boutverbindingen
Aanhaalmomenten altijd la-
ten controleren door een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
LET OP
Voorwiel tegen de draairich-
ting inbouwen
Gevaar voor ongevallen
De richtingspijlen op de
banden of de velgen in acht
nemen.
Voorwiel in de voorwielgelei-
ding rollen.
Voorwiel optillen en steekas 3
met het voorgeschreven kop-
pel inbouwen.
Steekas in schroefdraad-
bus (wieldrager)
50 Nm
Rechter asklembout met2
voorgeschreven koppel aan-
trekken.
Klembout steekas aan
wieldrager
19 Nm
Voorwielstandaard verwijde-
ren.
ABS-sensor in de boring aan-
brengen en bout indraaien.1

173
Wieltoerentalsensor aan
voorwielgeleiding/rem-
klauw aan
Boutborgmiddel: Micro-inge-
kapseld
4,6 Nm
Remklauwen op de remschij-
ven aanbrengen.
Bevestigingsbouten links en3
rechts aanbrengen en met het
voorgeschreven aantrekkoppel
vastzetten.
Remklauw, vóór, aan
naafstuk
28 Nm
Bevestigingsclip van de1
ABS-sensorkabel aan de rem-
leiding vastmaken.
Nieuwe kabelbinder vastzet-2
ten.
Bescherming op de velg ver-
wijderen.
Remhendel enkele malen
krachtig bedienen tot een
drukpunt voelbaar is.
Voorspatbord terugplaatsen
en bouten links en rechts1
aanbrengen.
Voorspatbord aan wiel-
draagarm
Boutborgmiddel: Micro-inge-
kapseld

174 ONDERHOUD
Voorspatbord aan wiel-
draagarm
2 Nm
Achterwiel uitbouwen
De motorfiets op de midden-
bok plaatsen en erop letten
dat de ondergrond vlak en
stevig is.
Eventueel koffer verwijderen.
Bouten links en rechts uit-1
bouwen.
Kentekenplaathouder verwij-
deren.
De eerste versnelling inscha-
kelen.
VOORZICHTIG
Heet uitlaatsysteem
Verbrandingsgevaar
Heet uitlaatsysteem niet
aanraken.
Vijf bouten van het achter-1
wiel verwijderen; hierbij het
wiel ondersteunen.
Achterwiel op de grond leg-
gen en naar achter wegrollen.
Achterwiel inbouwen
WAARSCHUWING
Gebruik van een niet stan-
daard wiel
Storingen bij regelingrepen
van ABS en DTC
Opmerkingen over de in-
vloed van de wielmaten op
de rijwielregelsystemen ABS
en DTC aan het begin van
dit hoofdstuk in acht nemen.

175
LET OP
Aantrekken van boutverbin-
dingen met verkeerd aan-
haalmoment
Beschadiging of loskomen
van boutverbindingen
Aanhaalmomenten altijd la-
ten controleren door een
specialist, bij voorkeur een
BMW Motorrad Partner.
LET OP
Achterwiel tegen de draai-
richting inbouwen
Gevaar voor een ongeval
De richtingspijlen op de
banden of de velgen in acht
nemen.
Achterwiel op de achterwiel-
standaard rollen en rechtop
zetten.
Vijf bouten plaatsen en1
kruislings met het koppel aan-
trekken.
Achterwiel aan wielflens
Aanhaalvolgorde: Kruiselings
vastdraaien
60 Nm
Kentekenplaathouder aan-1
brengen en de borgnokken 2
in de uitsparingen van de3
achterdrager haken.4
Bouten links en rechts aan-1
brengen.

176 ONDERHOUD
LAMPEN
Lamp voor grootlicht
vervangen
De volgende stappen be-
schrijven het vervangen
van de linker lamp. Aan de
rechterzijde hetzelfde te werk
gaan.
Windgeleider naar buiten1
draaien.
Bout verwijderen en zijpa-2
neel naar achter verwijde-3
ren.
Bout losdraaien.1
Windgeleider naar achter2
lostrekken.
Schroeven uitbouwen en3
bevestiging verwijderen.4
Contact inschakelen en kuip-
ruit tot aan de aanslag naar
boven brengen.
Bout verwijderen.1

177
Schraube ausbauen und2
Handschutz zur Seite ab-3
nehmen.
Zündung ausschalten und
warten, bis der Windschild
in die untere Position gefah-
ren ist.
met audiosysteem ECE en
voorbereiding voor navigatie-
systeem SU
Bouten uitbouwen.1
Luidsprekereenheid naar2
achteren verwijderen.
Stekker lostrekken.3
Afdekkingen verwijderen1
door ze linksom te draaien.
Stekker losmaken.2
Veerbeugels links en rechts3
uit de arretering haken en
omhoogklappen.
Lamp verwijderen.4

178 ONDERHOUD
Defecte gloeilamp vervangen.
Soort verlichting voor
grootlicht
H7 12 V 55 W
Om het glas te beschermen
tegen vervuiling, de lamp al-
leen bij de lampvoet beetpak-
ken.
Lamp aanbrengen, daarbij4
op de juiste positie van de
nok letten.5
Veer aanbrengen.3
Sluit stekker aan.2
Afdekkingen inbouwen door1
ze rechtsom te draaien.
met audiosysteem ECE en
voorbereiding voor navigatie-
systeem SU
Steckverbindung schließen.3
Lautsprechereinheit in die
Aufnahme einsetzen.4

179
Schroeven inbouwen.1
Luidspreker aan houder/
bovenste kuipdeel
2,5 Nm
Contact inschakelen en de
kuipruit tot aan de aanslag
naar boven bewegen.
Handbescherming aanbren-3
gen en geleidingen (pijlen)
inhaken.
Bout inbouwen.2
Bout inbouwen.1
Contact uitschakelen en
wachten totdat de kuipruit
zich in de onderste stand
bevindt.
Aufnahme ansetzen und4
Schrauben einbauen.3
Grondplaat windgeleider
aan bovenste kuipdeel
1 Nm
Windabweiser von hinten2
ansetzen, dabei auf festen Sitz
aller drei Nasen in der Auf-
nahme achten.

180 ONDERHOUD
Schroef inbouwen.1
Windgeleider aan
grondplaat windgeleider
2 Nm
Zijpaneel aanbrengen en3
bout plaatsen.2
Windgeleider uitlijnen.1
Lamp voor dimlicht vervangen
Het dimlicht kan uitsluitend
compleet worden vervangen.
Hiervoor contact opnemen
met een vakwerkplaats, bij
voorkeur een BMW Motorrad
Partner.
LED-verstraler vervangen
met verstraler SU
De LED-verstralers moeten in
hun geheel worden vervangen.
Hiervoor contact opnemen
met een specialist, bij voor-
keur een BMW Motorrad Part-
ner.
LED-richtingaanwijzer
vervangen
LED-richtingaanwijzers moeten
in hun geheel worden vervan-
gen.
Hiervoor contact opnemen
met een specialist, bij voor-
keur een BMW Motorrad Part-
ner.
LED-achterlicht vervangen
Het diode-achterlicht kan alleen
compleet worden vervangen.
Hiervoor contact opnemen
met een specialist, bij voor-
keur een BMW Motorrad Part-
ner.

181
Lamp
kentekenplaatverlichting
vervangen
Bout verwijderen.1
Kentekenplaatverlichting 2
verwijderen.
Fitting uit kentekenplaatver-1
lichting trekken2
Oude lamp uit de fitting trek-
ken.
Nieuwe lamp in de fitting
drukken.
Fitting in kentekenplaatver-1
lichting drukken.2

182 ONDERHOUD
Kentekenplaatverlichting 2
aanbrengen.
Bout inbouwen.1
STARTHULP
VOORZICHTIG
Aanraken van spanningvoe-
rende onderdelen van het
ontstekingssysteem als de
motor draait
Stroomstoot
Bij draaiende motor geen
onderdelen van het ontste-
kingssysteem aanraken.
LET OP
Te hoge stroom bij starthulp
van de motorfiets
Kabelbrand of beschadiging
van de elektronica van de
motorfiets
De motorfiets niet via de
contactdoos, maar uitslui-
tend via de accupool met
hulp van een externe accu
starten.
LET OP
Contact tussen de pooltan-
gen van de startkabels en de
motorfiets
Gevaar voor kortsluiting
Startkabels met volledig ge-
ïsoleerde poolklemmen ge-
bruiken.
LET OP
Starten met hulp van een ex-
terne accu met een spanning
hoger dan 12 V
Beschadiging van de elektro-
nica van de motorfiets
De accu van het stroomle-
verende voertuig moet een
spanning van 12 V hebben.

183
Tijdens de starthulp de accu
niet van het boordnet losma-
ken.
Buddyseat verwijderen
( 99).
De motor van het stroomle-
verende voertuig tijdens de
starthulp laten draaien.
De rode hulpstartkabel eerst
op de pluspool van de ont-
laden accu en daarna op de
pluspool van de hulpaccu aan-
sluiten.
De zwarte hulpstartkabel op
de minpool van de hulpaccu
en daarna op de minpool van
de ontladen accu aansluiten.
De motorfiets met de ontla-
den accu normaal starten. Bij
het mislukken van de start-
poging, ter bescherming van
de startmotor en de hulpaccu,
pas na enkele minuten weer
een nieuwe startpoging on-
dernemen.
Beide motoren vóór het los-
maken enkele minuten laten
draaien.
Startkabel eerst van de min-
pool en vervolgens van de
pluspool losmaken.
Buddyseat inbouwen ( 100).
ACCU
Onderhoudsaanwijzingen
Vakkundig onderhoud, lading
en opslag verlengen de levens-
duur van de accu en zijn een
voorwaarde voor eventuele ga-
rantieclaims.
Om een lange levensduur van
de accu te bereiken, moeten
de volgende richtlijnen worden
aangehouden:
De bovenzijde van de accu
goed schoon en droog hou-
den.
De accu niet openen.
Geen water bijvullen.
Voor het opladen van de accu
beslist de oplaadaanwijzingen
op de volgende pagina's in
acht nemen.
De accu niet ondersteboven
houden.
LET OP
Ontladen van de verbon-
den accu door de voertui-
gelektronica (bijvoorbeeld
de klok)
Diep ontladen van de accu,
daardoor geen aanspraak
meer op garantie
Als langer dan 4 weken niet
wordt gereden: Een drup-
pellader op de accu aanslui-
ten.

184 ONDERHOUD
BMW Motorrad heeft een
speciaal op de elektronica
van uw motorfiets afgestemde
druppellader ontwikkeld. Met
dit apparaat kunt u de lading
van uw accu ook als de mo-
torfiets langere tijd niet wordt
gebruikt op peil houden. Meer
informatie is verkrijgbaar bij uw
BMW Motorrad dealer.
Aangesloten accu opladen
LET OP
Opladen van de aangesloten
accu aan de accupolen
Beschadiging van de elektro-
nica van de motorfiets
De accu voor het opladen
losmaken van de accupolen.
LET OP
Opladen van een geheel ont-
laden accu via contactdoos
of extra contactdoos
Beschadiging van de voertui-
gelektronica
Een volledig ontladen accu
(accuspanning lager dan
12 V, bij ingeschakeld con-
tact blijven controlelampjes
en multifunctioneel display
uit) altijd direct op de polen
van de losgekoppelde accu
opladen.
LET OP
Op een contactdoos aange-
sloten, ongeschikte accula-
der
Beschadiging van acculader
en voertuigelektronica
Geschikte BMW-accula-
ders gebruiken. De pas-
sende acculader is bij uw
BMW Motorrad Partner ver-
krijgbaar.
Aangesloten accu via de con-
tactdoos laden.
De elektronica van de mo-
torfiets herkent of de accu
volledig is opgeladen. In dit ge-
val wordt de contactdoos uit-
geschakeld.
De handleiding van de accula-
der in acht nemen.
Als de accu niet via de
contactdoos kan worden
opgeladen, dan is het gebruikte
laadapparaat mogelijk niet ge-
schikt voor de elektronica van
uw motorfiets. In dit geval de
accu direct aan de polen van
de losgekoppelde accu opla-
den.

185
Losgekoppelde accu opladen
De accu met een geschikt
laadapparaat opladen.
Hierbij de handleiding van het
laadapparaat in acht nemen.
Na het beëindigen van het op-
laden de poolklemmen van
het laadapparaat van de accu-
polen losmaken.
Als gedurende langere tijd
niet wordt gereden, moet
de accu regelmatig worden bij-
geladen. Hiertoe het behande-
lingsvoorschrift voor de accu
opvolgen. Vóór het weer in ge-
bruik nemen de accu volledig
opladen.
Accu uitbouwen
Buddyseat verwijderen
( 99).
met alarmsysteem (DWA) SU
Diefstalbeveiligingsinstallatie
uitschakelen.
Contact uitschakelen.
zonder intelligente noodop-
roep SU
LET OP
Ondeskundig losmaken van
de accu
Gevaar voor kortsluiting
Losmaakvolgorde aanhou-
den.
Accumassakabel uitbouwen.1
Beschermkap lostrekken en2
accupluskabel uitbouwen.3
Bouten uitbouwen en be-4
vestigingsbeugel verwijderen.
Accu naar boven eruit tillen;
als dit zwaar gaat, met kante-
lende bewegingen helpen.

186 ONDERHOUD
met intelligente noodop-
roep SU
LET OP
Ondeskundig losmaken van
de accu
Gevaar voor kortsluiting
Losmaakvolgorde aanhou-
den.
Accumassakabel uitbouwen.1
Beschermkap lostrekken2
en accupluskabel voor intelli-
gente noodoproep samen3
met accupluskabel uitbou-4
wen.
Bouten uitbouwen en be-5
vestigingsbeugel verwijderen.
Accu naar boven eruit tillen;
als dit zwaar gaat, met kante-
lende bewegingen helpen.
Accu inbouwen
De accu in de accubak aan-
brengen, pluspool in rijrichting
rechts.
zonder intelligente noodop-
roep SU
Bevestigingsbeugel plaatsen,
bouten inbouwen.4
LET OP
Onjuist aankoppelen van de
accu
Gevaar voor kortsluiting
Inbouwvolgorde aanhouden.
Eerst accupluskabel inbou-3
wen en beschermkap posi-2
tioneren.
Accumassakabel 1
inbouwen.

187
met intelligente noodop-
roep SU
Bevestigingsbeugel plaatsen,
bouten inbouwen.5
LET OP
Onjuist aankoppelen van de
accu
Gevaar voor kortsluiting
Inbouwvolgorde aanhouden.
Accupluskabel samen met4
accupluskabel voor intelli-
gente noodoproep inbou-3
wen en beschermkap plaat-2
sen.
Accumassakabel 1
inbouwen.
met alarmsysteem (DWA) SU
Diefstalbeveiligingsinstallatie
inschakelen.
Contact inschakelen.
In het menu Instellingen
- en -Klok Instellingen
Datum tijd en datum instellen.
Buddyseat inbouwen ( 100).
ZEKERINGEN
Zekering vervangen
Buddyseat verwijderen
( 99).
Contact uitschakelen.
Zekeringsstekker lostrek-1
ken.
LET OP
Overbrugging van defecte
zekeringen
Kortsluitings- en brandgevaar
Geen defecte zekeringen
overbruggen.
Defecte zekeringen vervan-
gen door nieuwe zekerin-
gen.
Defecte zekering in overeen-
stemming met de zekeringen-
tabel vervangen.
Bij het regelmatig uitval-
len van de zekeringen de
elektrische installatie laten con-
troleren door een specialist, bij

188 ONDERHOUD
voorkeur een BMW Motorrad
dealer.
Zekeringsstekker bevesti-1
gen.
Buddyseat inbouwen ( 100).
Zekeringenoverzicht
140 A
Hoofdzekering
27,5 A
Audiosysteem
3vrij
met alarmsysteem
(DWA)SU
of
met centrale vergrende-
lingSU
7,5 A
Alarmsysteem
Centrale vergrendeling
DIAGNOSESTEKKER
Diagnose-aansluiting
losmaken
VOORZICHTIG
Verkeerd losmaken van de
diagnose-aansluiting voor
on-board-diagnose
Storingen van het voertuig
Diagnose-aansluiting uit-
sluitend tijdens de BMW
Service door een specialist
of andere geautoriseerde
personen laten losmaken.
Werk door hiervoor opge-
leid personeel laten uitvoe-
ren.
Richtlijnen van de voertuig-
fabrikant opvolgen.
Buddyseat verwijderen
( 99).
Vergrendelingen indrukken.1
Diagnosestekker uit buddy-2
seatbok lostrekken.3
De interface van het Dia-
gnose- en Informatie-Systeem

189
kan op de diagnose-aanslui-
ting worden aangesloten.2
Diagnose-aansluiting
bevestigen
Interface voor Diagnose- en
Informatie-Systeem losmaken.
Diagnosestekker in de bud-2
dyseatbok steken.3
De vergrendelingen ver-1
grendelen.
Buddyseat inbouwen ( 100).

ACCESSOIRES
10

ALGEMENE OPMERKINGEN 192
CONTACTDOZEN 192
KOFFER 193
TOPCASE 195
NAVIGATIESYSTEEM 198

192 ACCESSOIRES
ALGEMENE OPMERKINGEN
VOORZICHTIG
Gebruik van producten van
derden
Veiligheidsrisico
BMW Motorrad kan niet
voor ieder product dat door
derden wordt geleverd be-
oordelen of het zonder vei-
ligheidsrisico op BMW mo-
torfietsen kan worden ge-
monteerd. Deze garantie
wordt ook niet gegeven
wanneer in bepaalde landen
van overheidswege deze
toestemming wel is ver-
leend. Bij de in het kader
hiervan uitgevoerde tests
wordt niet altijd rekening
gehouden met alle moge-
lijke bedrijfsomstandigheden
van BMW motorfietsen en
deze zijn daarom niet altijd
voldoende.
Voor uw eigen veiligheid
vervangingsonderdelen en
accessoires gebruiken die
door BMW voor uw motor-
fiets zijn goedgekeurd.
De onderdelen en accessoi-
res zijn door BMW grondig
geïnspecteerd op veiligheid,
werking en deugdelijkheid.
Voor deze producten aanvaardt
BMW de volledige productaan-
sprakelijkheid. Voor alle acces-
soires en onderdelen die niet
zijn goedgekeurd kan BMW
geen verantwoordelijkheid aan-
vaarden.
Neem bij het aanbrengen van
technische wijzigingen de wet-
telijke voorschriften in acht.
Houdt u zich aan de officiële
typegoedkeuring.
Zie de aanwijzingen met be-
trekking tot de invloed van de
wielmaten op onderstelregel-
systemen ( 169).
Uw BMW Motorrad Partner
geeft deskundig advies bij de
keuze van originele BMW on-
derdelen, accessoires en ove-
rige producten.
Het gehele aanbod aan
optionele accessoires van
BMW Motorrad vindt u op
onze website: www.bmw-
motorrad.com/equipment.
CONTACTDOZEN
Aanwijzingen voor het gebruik
van contactdozen:
Automatische uitschakeling
Als dit waarschuwings-
symbool wordt weerge-
geven, is de boordnetspanning
laag. Eventueel worden de con-

193
tactdozen tijdelijk uitgescha-
keld.
Tijdens het starten en bij over-
schrijding van de in de techni-
sche gegevens weergegeven
maximale belastbaarheid wor-
den de contactdozen eveneens
uitgeschakeld.
Als er meerdere contactdozen
in gebruik zijn, mag de totale
stroom de maximumbelasting
van 10 A niet overschrijden.
Gebruik van extra apparatuur
Extra apparaten die op een
contactdoos zijn aangesloten,
kunnen alleen bij ingescha-
keld contact ingeschakeld wor-
den. Als vervolgens het contact
wordt uitgeschakeld, worden
de contactdozen bij hoge be-
lasting ook uitgeschakeld. Bij
geringe belasting blijven de
contactdozen nog enige tijd
in bedrijf.
Ligging van de bedrading
Bij het leggen van kabels tus-
sen contactdozen en accessoi-
res op het volgende letten:
Bedrading mag de berijder
niet hinderen.
Bedrading mag de stuuruit-
slag en de rijeigenschappen
niet beperken.
Bedrading mag niet worden
ingeklemd.
KOFFER
Koffers openen
met centrale vergrendeling SU
Zo nodig de centrale vergren-
deling ontgrendelen.
Sleutel in het kofferslot in de
stand voor de punt draaien.
Slotcilinder naar beneden1
drukken.
Ontgrendelingshendel 2
springt open.
Ontgrendelingshendel hele-
maal omhoogtrekken en het
kofferdeksel openen.

194 ACCESSOIRES
Koffers sluiten
Ontgrendelingshendel volle-2
dig omhoogtrekken.
Het kofferdeksel sluiten en
aandrukken. Erop letten dat
de inhoud niet wordt inge-
klemd.
De koffer kan ook worden
gesloten wanneer het slot
zich in de stand LOCK bevindt.
In dit geval moet u controleren
of de sleutel van het voertuig
zich niet in de koffer bevindt.
Ontgrendelingshendel naar2
beneden drukken tot hij ver-
grendelt.
Sleutel in het kofferslot in de
stand LOCK draaien en ver-
wijderen.
Koffer verwijderen
De sleutel in het kofferslot in
de stand RELEASE draaien.
De handgreep komt naar bui-
ten.
Handgreep tot de aanslag3
omhoogtrekken.
Koffer is ontgrendeld en kan
worden verwijderd.
Koffer aanbrengen
Handgreep tot de aanslag
omhoogklappen.

195
Koffer in de houders aan-4
brengen.
De handgreep naar bene-3
den drukken tot hij vastklikt.
Sleutel in het kofferslot in
stand LOCK draaien en ver-
wijderen.
Maximale lading en
maximumsnelheid
Maximale belading en maxi-
mumsnelheid in acht nemen.
Voor de hier beschreven com-
binatie gelden de volgende
waarden:
Topsnelheid bij ritten
met beladen koffer
max 180 km/h
Maximale belading per
koffer
max 10 kg
TOPCASE
Topcase openen
met centrale vergrendeling SU
Eventueel centrale vergrende-
ling openen.
Sleutel in het topcaseslot
in de stand voor de punt
draaien.
Slotcilinder naar voren druk-1
ken.
Ontgrendelingshendel 2
springt open.

196 ACCESSOIRES
Ontgrendelingshendel hele-
maal omhoogtrekken en het
topcasedeksel openen.
Topcase sluiten
Ontgrendelingshendel volle-2
dig omhoogtrekken.
Topcasedeksel sluiten en vast-
houden. Erop letten dat de
inhoud niet wordt ingeklemd.
De topcase kan ook wor-
den gesloten wanneer het
slot zich in de stand be-LOCK
vindt. In dit geval moet u con-
troleren of de sleutel van de
motorfiets zich niet in de top-
case bevindt.
Ontgrendelingshendel naar2
beneden drukken tot hij ver-
grendelt.
Sleutel in het topcase-slot in
stand LOCK draaien en ver-
wijderen.
Topcase verwijderen
Buddyseat verwijderen
( 99).
Stekker losmaken.1
Stekker aan topcase-zijde
naar achteren verwijderen.
Topcase openen.
Zo nodig topcase legen en
bodemmat verwijderen.
Grendelschuif naar buiten2
duwen en vasthouden.
Draaigrendel in de richting3
van de pijl RELEASE draaien.
Ontgrendelingswaarschu-
wing wordt zichtbaar.4
Topcase sluiten.

197
Topcase aan de achterzijde
optillen en van het bagagerek
losmaken.
Buddyseat inbouwen ( 100).
Topcase aanbrengen
Buddyseat verwijderen
( 99).
Zo nodig topcase legen en
bodemmat verwijderen.
Topcase in het bagagerek
aanbrengen.
Topcase openen ( 195).
Draaigrendel tot de aan-3
slag in de richting van de pijl
LOCK draaien, daarbij de top-
case aan de achterste rand
omlaagdrukken.
Ontgrendelingswaarschu-
wing is niet meer zichtbaar.4
Blijft de ontgrendelingswaar-
schuwing zichtbaar, dan is de
topcase niet vergrendeld.
Correcte bevestiging van de
topcase op het bagagerek
controleren.
Aansluitkabel in de kabelgelei-
ding naar voren brengen.5

198 ACCESSOIRES
Bedrading bij doorvoeren.6
Stekker aansluiten.1
Buddyseat inbouwen ( 100).
Maximale lading en
maximumsnelheid
Maximale belading en maxi-
mumsnelheid in acht nemen.
Voor de hier beschreven com-
binatie gelden de volgende
waarden:
Topsnelheid bij ritten
met beladen topcase
max 180 km/h
Maximale belading van
de topcase
max 10 kg
NAVIGATIESYSTEEM
Navigatiesysteem inbouwen
met voorbereiding voor navi-
gatiesysteemSU
met navigatiesysteemOA
Contact inschakelen.
Toets bedienen, om de1
schacht voor het navigatie-
systeem te openen.
Schachtafdekking springt
open, kuipruit beweegt naar
de bovenste eindpositie.
Schachtafdekking zo ver mo-
gelijk omhoog trekken.
Afdekkap van achteren eruit2
drukken.
Vergrendeling bedienen en3
afdekking uitbouwen.4

199
Navigatiesysteem eerst in de
houder aanbrengen, vervol-5
gens in de vergrendeling 6
drukken.
Correcte bevestiging van het
navigatiesysteem in de houder
controleren.
Houder met navigatiesys-
teem op de afdekking in7
de schacht drukken, tot deze
vergrendelt.
Navigatiesysteem uitbouwen
met navigatiesysteem OA
Contact inschakelen.
Toets bedienen, om de1
schacht voor het navigatie-
systeem te openen.
Schachtafdekking springt
open, kuipruit beweegt naar
de bovenste eindpositie.
Schachtafdekking zo ver mo-
gelijk omhoog trekken.
Vergrendeling bedienen, het3
navigatiesysteem naar voren
uit de houder trekken en6
naar boven verwijderen.
Afdekking aanbrengen.4
Houder op de afdekking in7
de schacht drukken, tot deze
vergrendelt.

200 ACCESSOIRES
Afdekkap aanbrengen.2
Navigatietoestel bedienen
met voorbereiding voor navi-
gatiesysteemSU
met navigatiesysteemOA
Eventueel navigatietoestel in-
schakelen.
Menu oproepen.Navigatie
De bedieningsmogelijkheden
voor het navigatietoestel wor-
den weergegeven.
Weergave: er wordt tussen
de weergaven hoofdmenu,
kaart en boordcomputer om-
geschakeld.
Zoom +: voert functies uit die
in het navigatiesysteem met
een zijn gemarkeerd. In de+
kaartweergave wordt bijv. het
kaartgedeelte vergroot.
Zoom –: voert functies uit die
in het navigatiesysteem met
een - zijn gemarkeerd. In de
kaartweergave wordt bijv. het
kaartgedeelte verkleind.
Bericht: het laatste bericht
van het navigatietoestel wordt
herhaald. Het bericht wordt
ook afgespeeld als in de in-
stellingen van het navigatie-
systeem de automatische ge-
sproken berichten zijn uitge-
schakeld.
Gedempt: de automatische
gesproken aanwijzingen wor-
den uit- en ingeschakeld.
Display uit: het display
van het navigatietoestel wordt
uit- en ingeschakeld.
Gewenste bediening selec-
teren en uitvoeren door de
Multi-Controller naar rechts te
drukken.
Speciale functie
met voorbereiding voor navi-
gatiesysteem SU
met navigatiesysteem OA
Door de integratie van de
BMW Motorrad Navigators zijn
er afwijkingen bij enkele be-
schrijvingen in de handleiding
van de Navigator.

201
Verkeersinformatie (TMC)
Als er in het voertuig een
audiosysteem is ingebouwd,
draagt het de verkeersinfor-
matie over aan de Navigator.
Het in de handleiding van de
Navigator beschreven symbool
verschijnt op het display.
De ontvangst van betaalde
verkeersinformatie is met het
BMW Motorrad audiosysteem
niet mogelijk.
Benzinereservewaarschuwing
In de instellingen voor de
brandstofmeter kan een traject
worden vastgelegd dat per
tankvulling wordt afgelegd.
Aangezien de motorfiets de bij
de actuele brandstofpeil res-
terende actieradius doorgeeft
aan de Navigator, hoeft deze
waarde niet meer te worden
ingevoerd.
Tijd en datum
Tijd en datum worden door de
Navigator overgedragen naar
de motorfiets. De overname
van deze gegevens in het in-
strumentenpaneel moet in de
gebruikersinstellingen van de
motorfiets worden geactiveerd.
Beveiligingsinstellingen
De BMW Motorrad Navigator
IV, de BMW Motorrad Navi-
gator V en de BMW Motorrad
Navigator VI kan met een vier-
cijferige PIN tegen onbevoegde
bediening worden beveiligd
(Garmin Lock). Wordt deze
functie geactiveerd terwijl de
Navigator in de motorfiets in-
gebouwd en het contact in-
geschakeld is, dan wordt ge-
vraagd of deze motorfiets aan
de lijst met beveiligde motor-
fietsen moet worden toege-
voegd. Als u deze vraag met
"Ja" bevestigt, slaat de Naviga-
tor het chassisnummer van dit
voertuig op.
Er kunnen maximaal vijf voer-
tuigidentificatienummers wor-
den opgeslagen.
Als de Navigator vervolgens
door het inschakelen van het
contact bij een van deze voer-
tuigen wordt ingeschakeld, is
een PIN-invoer niet meer nodig.
Als de Navigator in ingescha-
kelde toestand uit het voertuig
wordt uitgebouwd, wordt om
veiligheidsredenen gevraagd de
PIN in te voeren.

202 ACCESSOIRES
Helderheid beeldscherm
In ingebouwde toestand wordt
de helderheid van het beeld-
scherm door de motorfiets in-
gesteld. Een handmatige invoer
is niet mogelijk.

203

VERZORGING
11

ONDERHOUDSMIDDELEN 206
WASSEN 206
REINIGING KWETSBARE MOTORFIETSONDERDELEN 207
LAKONDERHOUD 208
CONSERVERING 209
MOTORFIETS BUITEN GEBRUIK STELLEN 209
MOTORFIETS IN GEBRUIK NEMEN 209

206 VERZORGING
ONDERHOUDSMIDDELEN
BMW Motorrad adviseert rei-
nigings- en onderhoudsmid-
delen te gebruiken die bij uw
BMW Motorrad Partner ver-
krijgbaar zijn. BMW Care Pro-
ducts zijn op materialen in la-
boratoria en in de praktijk ge-
test en maken een prima on-
derhoud en optimale bescher-
ming van de op uw motorfiets
toegepaste materialen moge-
lijk.
LET OP
Gebruik van ongeschikte
reinigings- en onderhouds-
middelen
Beschadiging van onderdelen
van de motorfiets
Geen oplosmiddelen zoals
nitroverdunner, koudreiniger,
brandstof e.d. of alcohol-
houdende middelen gebrui-
ken.
LET OP
Gebruik van sterk zure of
sterk alkalische reinigings-
middelen
Beschadiging van onderdelen
van de motorfiets
Verdunningsverhouding op
de verpakking van de reini-
gingsmiddelen in acht ne-
men.
Geen sterk zure of sterk al-
kalische reinigingsmiddelen
gebruiken.
WASSEN
BMW Motorrad adviseert om
insecten en hardnekkige vervui-
lingen op gelakte onderdelen
vóór het wassen met BMW In-
sectenverwijderaar te behande-
len.
Om vlekvorming te voorkomen
de motorfiets niet na sterke
zonnestraling of in de zon was-
sen.
Vooral tijdens de wintermaan-
den de motorfiets vaker was-
sen.
Om wegenzout te verwijderen
de motorfiets na het beëindi-
gen van de rit direct met koud
water reinigen.

207
WAARSCHUWING
Vochtige remschijven en
remblokken na het wassen
van de motorfiets, na het rij-
den door water of bij regen
Verminderde remwerking,
gevaar voor ongevallen
Vroegtijdig remmen tot de
remschijven en -blokken zijn
gedroogd of drooggeremd.
LET OP
Sterkere inwerking van het
zout door warm water
Corrosie
Bij het verwijderen van
strooizout alleen koud water
gebruiken.
LET OP
Beschadigingen door hoge
waterdruk van hogedrukrei-
nigers of stoomreinigers
Corrosie of kortsluiting, be-
schadigingen aan stickers,
aan afdichtingen, aan het hy-
draulisch remsysteem, aan de
elektronica en aan de buddy-
seat
Hogedruk- of stoomreini-
gers voorzichtig gebruiken.
REINIGING KWETSBARE MO-
TORFIETSONDERDELEN
Kunststoffen
LET OP
Gebruik ongeschikte reini-
gingsmiddelen
Beschadiging van kunststof
oppervlakken
Geen reinigingsmiddelen
met alcohol of oplosmidde-
len, of schurende reinigings-
middelen gebruiken.
Geen insectensponzen of
sponzen met een hard op-
pervlak gebruiken.
Kuipdelen
Bekledingspanelen met water
en BMW Motorrad reinigings-
middel reinigen.
Kuipruiten en lampglazen van
kunststof
Verwijder vuil en insecten met
een zachte spons en veel wa-
ter.
Hardnekkig vuil en insec-
ten inweken door er een
natte doek op te leggen.

208 VERZORGING
Chroom
Chroomdelen zorgvuldig met
ruim water en motorfietsreini-
gingsmiddel uit de verzorgings-
lijn BMW Motorrad Care Pro-
ducts reinigen. Dit geldt met
name na contact met strooi-
zout.
Gebruik voor een extra behan-
deling BMW Motorrad metaal-
polijstmiddel.
Radiateur
De radiateur regelmatig rei-
nigen om oververhitting door
onvoldoende koeling te voorko-
men.
Gebruik hiertoe bijv. een tuin-
slang met weinig waterdruk.
LET OP
Verbuigen van radiateurla-
mellen
Beschadiging van de radia-
teurlamellen
Bij het reinigen erop letten
dat de radiateurlamellen niet
verbuigen.
Rubber
Rubberonderdelen met water
of BMW onderhoudsmiddel
voor rubber behandelen.
LET OP
Gebruik van siliconenspray
voor het onderhouden van
afdichtrubbers
Beschadiging van afdichtrub-
bers
Gebruik geen siliconen-
sprays of onderhoudsmid-
delen die siliconen bevatten.
LAKONDERHOUD
Langdurige inwerking van scha-
delijke stoffen op de lak wordt
voorkomen door het regelma-
tig wassen van uw voertuig,
vooral in gebieden met hoge
luchtverontreiniging of natuur-
lijke verontreiniging, zoals bijv.
boomhars of stuifmeelpollen.
Sterk agressieve stoffen di-
rect verwijderen, anders kan
lakbeschadiging of lakverkleu-
ring ontstaan. Hiertoe beho-
ren bijv. gemorste benzine,
olie, vet, remvloeistof, vogeluit-
werpselen. Hier adviseren we
BMW Motorrad reinigingsmid-
del en daarna BMW Motorrad
glanspolijstmiddel om te con-
serveren.
Verontreinigingen van het
lakoppervlak zijn na het
wassen van de motorfiets
goed herkenbaar. Deze

209
plekken met wasbenzine of
spiritus op een schone doek of
poetswatten direct verwijderen.
BMW Motorrad adviseert
om teervlekken met BMW
teerverwijderaar te verwijderen.
Vervolgens de lak op deze
plaatsen conserveren.
CONSERVERING
Als er geen water meer van de
lak afparelt, moet deze worden
geconserveerd.
BMW Motorrad adviseert
om voor lakconservering
BMW Motorrad glanspo-
lijstmiddel of producten te
gebruiken die Carnaubawas of
synthetische was bevatten.
MOTORFIETS BUITEN GE-
BRUIK STELLEN
Motorfiets volledig aftanken.
Brandstofadditieven rei-
nigen de brandstofinspui-
ting en de verbrandingszone.
Bij het tanken van brandstoffen
van mindere kwaliteit of bij lan-
gere standtijden moeten brand-
stofadditieven worden gebruikt.
Meer informatie is verkrijgbaar
bij uw BMW Motorrad dealer.
Motorfiets reinigen.
Accu uitbouwen ( 185).
De draaipunten van de rem-
en koppelingshendel en van
de middenbok en zijstandaard
met een geschikt smeermid-
del inspuiten.
Blanke en verchroomde on-
derdelen met zuurvrij vet (va-
seline) conserveren.
De motorfiets in een droge
ruimte zodanig neerzetten
dat beide wielen onbelast
zijn (bij voorkeur met de door
BMW Motorrad aangeboden
voorwiel- en achterwielstan-
daard).
MOTORFIETS IN GEBRUIK
NEMEN
De aangebrachte conserve-
ringslaag verwijderen.
Motorfiets reinigen.
Accu inbouwen ( 186).
Controlelijst in acht nemen
( 128).

TECHNISCHE GE-
GEVENS
12

STORINGSTABEL 212
BOUTVERBINDINGEN 213
BRANDSTOF 215
MOTOROLIE 215
MOTOR 216
KOPPELING 217
VERSNELLINGSBAK 217
CARDAN 217
FRAME 218
RIJWIELGEDEELTE 218
REMMEN 218
WIELEN EN BANDEN 219
ELEKTRISCHE INSTALLATIE 220
DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE 221
MATEN 222
GEWICHTEN 222
RIJGEGEVENS 223
RADIO 223
EXTERN AUDIOSYSTEEM 223
LUIDSPREKER 224

212 TECHNISCHE GEGEVENS
STORINGSTABEL
Motor slaat niet aan.
Oorzaak Verhelpen
Zijstandaard is uitgeklapt Zijstandaard inklappen.
Versnelling ingeschakeld en
koppeling niet bediend
De versnellingsbak in neutraal
schakelen of de koppeling be-
dienen.
Benzinetank leeg Tanken ( 136).
Accu leeg Accu opladen.
Oververhittingsbeveiliging voor
de startmotor is geactiveerd.
De startmotor kan voor slechts
een bepaalde tijd bediend
worden.
Startmotor ca. 1 minuut laten
afkoelen alvorens deze weer
gebruikt kan worden.

213
BOUTVERBINDINGEN
Voorwiel Waarde Geldig
Remklauw, vóór, aan
naafstuk
M8 x 30 - 10.9 28 Nm
Klembout steekas
aan wieldrager
M8 x 30 19 Nm
Steekas in schroef-
draadbus (wieldrager)
M24 x 1,5 50 Nm
Achterwiel Waarde Geldig
Achterwiel aan wiel-
flens
M10 x 1,25 x 40 Aanhaalvolgorde: Kruise-
lings vastdraaien
60 Nm
Luidspreker Waarde Geldig
Luidspreker aan hou-
der/bovenste kuip-
deel
M5 x 20 2,5 Nm
Grondplaat windge-
leider
Waarde Geldig
Grondplaat windge-
leider aan bovenste
kuipdeel
M5 x 25 1 Nm

214 TECHNISCHE GEGEVENS
Windgeleider Waarde Geldig
Windgeleider aan
grondplaat windge-
leider
M5 x 20 2 Nm

215
BRANDSTOF
Aanbevolen brandstofkwaliteit Super loodvrij (max. 15%
ethanol, E15)
95 ROZ/RON
90 AKI
Nuttige tankinhoud Circa 26,5 l
Reservehoeveelheid Circa 4 l
Benzineverbruik Circa 5,9 l/100 km, conform
WMTC
met vermogensreductieSU Circa 6,2 l/100 km, conform
WMTC
CO2-emissie 138 g/km, conform WMTC
met vermogensreductieSU 143 g/km, conform WMTC
Emissienorm Euro 4
MOTOROLIE
Motorolie-vulvolume Circa 4,5 l, met filtervervan-
ging
Specificatie SAE 5W-40, API SL /
JASO MA2, Additieven (bijv.
op molybdeen-basis) zijn niet
toegestaan, omdat gecoate
onderdelen van de motor
hierdoor worden aangetast,
BMW Motorrad adviseert
BMW Motorrad ADVANTEC Ultimate
BMW recommends

216 TECHNISCHE GEGEVENS
MOTOR
plaats van de motornummers Boven olievulpijp
Motortype 166EA
Motorconstructie Dwars op de rijrichting aan-
gebrachte 6-cilinder viertakt-
lijnmotor met vier kleppen per
cilinder, twee bovenliggende
nokkenassen; vloeistofkoeling,
elektronische brandstofinspui-
ting, geïntegreerde zestraps
cassetteversnellingsbak, dry
sump-smering.
Cilinderinhoud 1649 cm3
Cilinderboring 72,0 mm
Slag 67,5 mm
Compressieverhouding 12,2:1
Nominaal vermogen 118 kW, bij toeren-
tal: 7750 min-1
met vermogensreductie SU 79 kW, bij toeren-
tal: 7750 min-1
Koppel 175 Nm, bij toeren-
tal: 5250 min-1
met vermogensreductie SU 155 Nm, bij toeren-
tal: 4750 min-1
Max. toerental max 8500 min-1
Stationair toerental 900±50 min-1, Motor op be-
drijfstemperatuur

217
KOPPELING
Koppelingsconstructie Oliebad met meerdere schij-
ven
VERSNELLINGSBAK
Constructie versnellingsbak Klauwengeschakelde versnel-
lingsbak met 6 versnellingen
en schuine vertanding
Overbrengingsverhoudingen 1,617, Primaire overbrengings-
verhouding
2,230, 1e versnelling
1,641, 2e versnelling
1,319, 3e versnelling
1,101, 4e versnelling
0,926, 5e versnelling
0,788, 6e versnelling
0,913 (aandrijflijn
1,258 K), Versnellings-
bakoverbrenging
CARDAN
Constructie van de cardan Asaandrijving met haakse
tandwieloverbrenging
Achterwielophanging - con-
structie
Enkelvoudige achterbrug van
gegoten aluminium met BMW
Motorrad Paralever
Aantal tanden in haakse tand-
wieloverbrenging (overbren-
gingsverhouding)
2,750 (33:12)

218 TECHNISCHE GEGEVENS
FRAME
Frameconstructie Aluminiumcomposiet brug-
frame, motor dragend
Plaats van het typeplaatje Wieldrager rechtsboven voor
Locatie van het framenummer Achterbeplating hoofdframe
rechts boven achterbruglager,
in rijrichting wijzend
RIJWIELGEDEELTE
Voorwiel
Voorwielophanging - construc-
tie
BMW Motorrad Duolever
Constructie van de voorwielve-
ring
Centrale veerpoot met elek-
trisch verstelbare demping.
Veerweg voor 115 mm, bij wiel
Achterwiel
Constructie van de achterwiel-
vering
Centrale veerpoot met bout-
ring, instelbare uitgaande dem-
ping en veervoorspanning
Veerweg achter 135 mm, Bij wiel
REMMEN
Voorwiel
Voorwielrem - constructie Hydraulisch bediende dubbele
schijfrem met vaste remklau-
wen met 4 zuigers en vlot-
tende gelagerde remschijven
Remvoeringmateriaal, voor Sintermetaal
Dikte remschijf, voor 5,0 mm, Nieuw
min 4,5 mm, Slijtagegrens
Vrije slag van de rembediening
(Voorrem)
2,3...2,7 mm, Meetpunt op de
zuiger

219
Achterwiel
Achterwielrem - constructie Hydraulisch bediende schijf-
rem met zwevende remklauw
met 2 zuigers en vaste rem-
schijf
Remvoeringmateriaal, achter Organisch
Dikte remschijf, achter 5,5 mm, Nieuw
min 4,9 mm, Slijtagegrens
Snuffelspeling van rempedaal min 1 mm, Meetpunt tss. zui-
ger en drukstang
WIELEN EN BANDEN
Aanbevolen bandencombina-
ties
Een overzicht van de actuele
bandenvrijgaven is verkrijgbaar
bij uw BMW Motorrad Partner
of op het internet op bmw-
motorrad.com.
Snelheidscategorie banden
voor/achter
W, ten minste noodzake-
lijk: 270 km/h
Voorwiel
Type voorwiel Gegoten aluminium
Velgmaat voorwiel 3,50" x 17"
Bandcodering, voor 120/70 ZR 17
Draagvermogenkengetal voor-
banden
min. 58
Wielbelasting voor bij leegge-
wicht
166 kg
Toegestane wielbelasting voor max 212 kg
Toegestane onbalans voorwiel max 5 g

220 TECHNISCHE GEGEVENS
Achterwiel
Constructie achterwiel Gegoten aluminium
Velgmaat achterwiel 6,00" x 17"
Bandenopschrift, achter 190/55 ZR 17
Draagvermogenkengetal ach-
terbanden
min. 75
Wielbelasting achter bij leeg-
gewicht
184 kg
Toegestane wielbelasting ach-
ter
max 368 kg
Toegestane onbalans achter-
wiel
max 45 g
Bandenspanning
Bandenspanning voor 2,9 bar, Solo en rijden met
duopassagier met lading; bij
koude banden
Bandenspanning achter 2,9 bar, Solo en rijden met
duopassagier met lading; bij
koude banden
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
Elektrische belastbaarheid van
contactdozen
max 10 A, Alle contactdozen in
totaal
Accu
Accu AGM
Nominale accuspanning 12 V
Accucapaciteit 16 Ah
Bougies
Fabrikant en benaming bou-
gies
NGK LMAR8AI-8

221
Lamp
Soort verlichting voor groot-
licht
H7 12 V 55 W
Gloeilamp voor dimlicht Xenon D1S 12 V 35 W
Soort verlichting stadslicht LED-lichtring
Soort verlichting achter-/rem-
licht
LED
Soort verlichting voor richting-
aanwijzers
LED
Soort verlichting voor richting-
aanwijzers achterzijde
LED
Lampje voor kentekenplaatver-
lichting
W5W / 12 V / 5 W
Zekeringen
Zekeringenhouder 1 40 A, Hoofdzekering
Zekeringenhouder 2 7,5 A, Aansluiting boven: au-
diosysteem
7,5 A, Aansluiting onder:
alarmsysteem, centrale
vergrendeling
DIEFSTALBEVEILIGINGSINSTALLATIE
Diefstalbeveiligingsinstallatie
Activeringstijd bij ingebruikne-
ming
Circa 30 s
Alarmtijd Circa 26 s
Activeringstijd tussen twee
alarmen
15 s
Accutype CR 1632 A

222 TECHNISCHE GEGEVENS
Afstandsbediening
Reikwijdte van afstandsbedie-
ning
Circa 10 m
Signaalfrequentie 20 kHz, Breedband
Overdrachtsfrequentie 433 MHz
Accutype en nominale accu-
spanning (Voor afstandsbedie-
ning)
CR 2032
3 V
MATEN
Lengte 2489 mm, boven topcase
Hoogte 1440...1560 mm, boven kuip-
ruit bij DIN-leeggewicht
Breedte 1000 mm, met spiegels
Zithoogte berijders-buddyseat 750 mm, zonder bestuurder
met buddyseat hoog SU 780 mm, zonder bestuurder
met buddyseat extra hoog SU 810 mm, zonder bestuurder
Stapbooglengte berijder 1720 mm, zonder bestuurder;
bij DIN-leeggewicht
met buddyseat hoog SU 1770 mm, zonder bestuurder;
bij DIN-leeggewicht
met buddyseat extra hoog SU 1830 mm, zonder bestuurder;
bij DIN-leeggewicht
GEWICHTEN
Leeggewicht van het voertuig 350 kg, Leeg DIN-gewicht met
koffer, rijklaar 90% getankt,
zonder SU
Maximaal toelaatbaar totaalge-
wicht
560 kg
Maximale belading 210 kg
Maximale belading per koffer max 10 kg

223
Maximale belading van de top-
case
max 10 kg
RIJGEGEVENS
Maximumsnelheid >200 km/h
Topsnelheid bij ritten met be-
laden koffer
max 180 km/h
Topsnelheid bij ritten met be-
laden topcase
max 180 km/h
RADIO
Golflengtebereiken FM, LG en MG, afhankelijk van
het land evt. FM en AM
Frequentiebereiken
FM 87,5...108,0 MHz
LG 153...279 MHz, afhankelijk van
het land evt. niet beschikbaar
MG 531...1602 MHz
Zendergeheugen voor ieder golflengtebereik
twaalf systeemgeheugens en
twaalf persoonlijke geheugens
EXTERN AUDIOSYSTEEM
Stekker 3,5 mm, Klinkstekker
Ingangssignaalbereik 0...1 V, effectief

224 TECHNISCHE GEGEVENS
LUIDSPREKER
Wisselstroomweerstand 4 Ω
Uitgaand vermogen 15 W, RMS, per luidspreker-
unit
Frequentiebereik 2,402...2,480 GHz

225

SERVICE
13

BMW MOTORRAD SERVICE 228
BMW MOTORRAD ONDERHOUDSGESCHIEDENIS 228
BMW MOTORRAD MOBILITEITSDIENSTEN 229
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN 229
ONDERHOUDSSCHEMA 231
ONDERHOUDSBEVESTIGINGEN 232
SERVICEBEVESTIGINGEN 246

228 SERVICE
BMW MOTORRAD SERVICE
Via ons wijdverbreide dealer-
netwerk staat BMW Motorrad
u en uw motorfiets wereldwijd
in meer dan 100 landen bij. De
BMW Motorrad Partners be-
schikken over de technische
informatie en de technische
knowhow om alle onderhouds-
en herstelwerkzaamheden aan
uw BMW betrouwbaar te kun-
nen uitvoeren.
De dichtstbijzijnde
BMW Motorrad Partner
vindt u op onze website onder:
bmw-motorrad.com
WAARSCHUWING
Ondeskundig uitgevoerde
onderhouds- en reparatie-
werkzaamheden
Gevaar voor ongevallen door
gevolgschade
BMW Motorrad adviseert
de betreffende werkzaam-
heden aan uw motorfiets
door een specialist te laten
uitvoeren, bij voorkeur een
BMW Motorrad dealer.
Om te kunnen garanderen dat
uw BMW zich altijd in opti-
male conditie bevindt, adviseert
BMW Motorrad u de voorge-
schreven onderhoudsintervallen
voor uw motorfiets aan te hou-
den.
Alle uitgevoerde onderhouds-
en reparatiewerkzaamheden in
het hoofdstuk "Onderhoud" in
deze handleiding laten bevesti-
gen. Voor coulanceregelingen
buiten de garantieperiode is
het absoluut noodzakelijk dat
kan worden aangetoond dat de
vereiste onderhoudswerkzaam-
heden zijn uitgevoerd.
Informatie over de
BMW Service is verkrijg-
baar bij uw BMW Motorrad
Partner.
BMW MOTORRAD ONDER-
HOUDSGESCHIEDENIS
Vermeldingen
De verrichte onderhoudswerk-
zaamheden worden ingevoerd
in de onderhoudsbewijzen. De
vermeldingen zijn net als een
onderhoudsboekje het bewijs
van een regelmatig onderhoud.
Bij een vermelding in de onder-
houdshistorie van het voertuig
worden onderhoudsrelevante
gegevens in de centrale IT-sys-
temen van BMW AG, München
opgeslagen.
De in de onderhoudshistorie
vermelde gegevens zijn
na het overgaan op een
nieuwe voertuigbezitter ook

229
beschikbaar ter inzage door de
nieuwe voertuigbezitter. Een
BMW Motorrad Partner of een
vakwerkplaats kan de in de
onderhoudshistorie vermelde
gegevens inzien.
Bezwaar
De voertuigbezitter kan bij een
BMW Motorrad Partner of een
vakwerkplaats bezwaar maken
tegen de vermelding in de on-
derhoudshistorie met de daar-
mee verbonden opslag van de
gegevens in het voertuig en
de gegevensoverdracht aan de
voertuigfabrikant met betrek-
king tot zijn/haar tijd als voer-
tuigbezitter. Er volgt dan geen
vermelding in de onderhouds-
historie van het voertuig.
BMW MOTORRAD MOBILI-
TEITSDIENSTEN
Bij nieuwe BMW motorfietsen
bent u met de BMW Motorrad
mobiliteitsdiensten in geval
van pech verzekerd van diverse
diensten (bijvoorbeeld Mobiele
Service, pechhulp, transport).
Informeer bij uw BMW
Motorrad Partner, welke
mobiliteitsdiensten worden
aangeboden.
ONDERHOUDSWERKZAAM-
HEDEN
BMW afleveringscontrole
De BMW afleveringscontrole
wordt door uw BMW Motorrad
partner uitgevoerd, voordat het
voertuig aan u wordt afgele-
verd.
BMW inrijcontrole
De BMW inrijcontrole moet
worden uitgevoerd tussen
500 km en 1200 km.
BMW Service
De BMW servicebeurt wordt
eenmaal per jaar uitgevoerd, de
inhoud van de servicebeurt kan,
afhankelijk van het bouwjaar
van het voertuig en het aantal
afgelegde kilometers variëren.
Uw BMW Motorrad dealer be-
vestigt het uitgevoerde onder-
houd en vult de termijn voor
het volgende onderhoud in.
Bij motorfietsen die jaarlijks
veel kilometers rijden kan het
noodzakelijk zijn de onder-
houdsbeurt al vóór de inge-
vulde termijn te laten uitvoeren.
In dit geval wordt bij de onder-
houdsbevestiging bovendien
een overeenkomstige maximale
kilometerstand ingevuld. Als
deze kilometerstand vóór de
eerstvolgende onderhoudster-
mijn wordt bereikt, moet het

230 SERVICE
onderhoud eerder worden uit-
gevoerd.
De servicemelding op het mul-
tifunctionele display herinnert
u ca. een maand of 1000 km
vóór het bereiken van de inge-
voerde waarden aan de nade-
rende onderhoudsbeurt.
Meer informatie over het on-
derwerp service onder:
bmw-motorrad.com/service
De voor uw motorfiets nood-
zakelijke onderhoudsomvang
vindt u in het volgende onder-
houdsschema:
Specyfikacje produktu
Marka: | BMW |
Kategoria: | Silnik |
Model: | K 1600 GTL (2020) |
Potrzebujesz pomocy?
Jeśli potrzebujesz pomocy z BMW K 1600 GTL (2020), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą
Instrukcje Silnik BMW

8 Października 2024

30 Września 2024

29 Września 2024

27 Września 2024

15 Września 2024

13 Września 2024

11 Września 2024

10 Września 2024

9 Września 2024

9 Września 2024
Instrukcje Silnik
- Silnik Yamaha
- Silnik Triumph
- Silnik Kawasaki
- Silnik Honda
- Silnik Milwaukee
- Silnik KTM
- Silnik Ducati
- Silnik GasGas
- Silnik Suzuki
- Silnik Husqvarna
- Silnik Aprilia
- Silnik Mercedes-Benz
- Silnik Danfoss
- Silnik Texas
- Silnik ELAC
- Silnik Kettler
- Silnik Mitsubishi
- Silnik Indian
- Silnik Piaggio
- Silnik Reebok
- Silnik Juki
- Silnik Beta
- Silnik Bajaj
- Silnik Royal Enfield
- Silnik Sherco
- Silnik Hyosung
- Silnik Benelli
- Silnik Cagiva
- Silnik Metabo
- Silnik Nautilus
- Silnik Mash
- Silnik Hero
- Silnik Victory
- Silnik Emco
- Silnik Chang Jiang
- Silnik Harley Davidson
- Silnik Moto Guzzi
- Silnik Derbi
- Silnik SMC
- Silnik Ridley
- Silnik Anova
- Silnik Zero
- Silnik MV Agusta
- Silnik BodyCraft
- Silnik Mahindra
- Silnik CRRCpro
Najnowsze instrukcje dla Silnik

1 Marca 2025

21 Lutego 2025

17 Lutego 2025

16 Lutego 2025

14 Lutego 2025

8 Lutego 2025

8 Lutego 2025

2 Lutego 2025

2 Lutego 2025

15 Stycznia 2025