Instrukcja obsługi Alfa Romeo Giulia (2015)

Alfa Romeo Automatyczny Giulia (2015)

Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Alfa Romeo Giulia (2015) (207 stron) w kategorii Automatyczny. Ta instrukcja była pomocna dla 8 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek

Strona 1/207
G E B R U I K E N O N D E R H O U D
Beste klant,
Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van
de auto te leren kennen en hem op de beste manier te gebruiken. Wij raden aan het aandachtig door te lezen voordat u voor de eerste keer
gaat rijden.
Dit boek bevat informatie, tips en belangrijke waarschuwingen die u zullen helpen de technische eigenschappen van uw Alfa Romeo volledig te
benutten. Het geeft tevens een beschrijving van de speciale kenmerken, essentiële informatie over het correcte onderhoud van uw Alfa Romeo,
alsmede tips voor veilig rijden.
Wij vragen u de waarschuwingen een aanwijzingen die in de tekst met de volgende symbolen gemarkeerd zijn zorgvuldig door te lezen:
veiligheid van de inzittenden;
veiligheid van de auto;
milieubescherming.
OPMERKING Deze symbolen zijn, indien nodig, aan het einde van elke paragraaf weergegeven en gevolgd door een getal. Dat getal heeft
betrekking op de overeenkomstige waarschuwing aan het einde van het betreffende deel.
In het bijgevoegde Garantieboekje vindt u ook een beschrijving van de Diensten die Alfa Romeo haar klanten biedt, het Garantiecertificaat en
de termen en voorwaarden om de geldigheid ervan te behouden.
Wij zijn ervan overtuigd dat u met behulp van deze middelen spoedig vertrouwd zult raken met uw nieuwe auto en de service van de mensen
bij Alfa Romeo zult waarderen.
De Alfa Romeo 4C is een werkelijk unieke auto in termen van inhoud en technologie; daarom en om het hoogste niveau van dienstverlening te
garanderen, heeft Alfa Romeo gezorgd voor een speciaal Servicenetwerk voor de 4C. Actuele information over servicepunten is beschikbaar
op gratis telefoonnummer 00 800 2532 4200 (mocht dit nummer niet bereikbaar zijn, gebruik dan het internationale nummer +39 02 44412
987, of zie de aanwijzingen in het Garantieboekje).
Veel leesplezier en een goede reis gewenst!
In dit instructieboek zijn alle versies van de Alfa Romeo 4C beschreven; neem alstublieft uitsluitend de informatie in
beschouwing die betrekking heeft op het uitrustingsniveau, de motor en de versie van uw auto. De gegevens in deze
publicatie zijn slechts indicatief. Fiat Group Automobiles kan op elk moment de in deze publicatie beschreven
specificaties van het automodel om technische of commerciële redenen wijzigen. Neem voor meer informatie contact op
met een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
BELANGRIJKE INFORMATIE!
TANKEN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese specificatie EN228 voldoet. De motor van
de 4C is met name ontworpen om te voldoen aan alle emissielimieten terwijl tegelijkertijd minimaal brandstofverbruik en maximale prestaties
gegarandeerd worden, wanneer loodvrije benzine van een premium kwaliteit met een octaangetal van 98 RON of hoger gebruikt wordt.
Het gebruik van benzine die niet voldoet aan bovengenoemde specificatie kan leiden tot het gaan ontsteken van het lampje en een
onregelmatige werking van de motor.
MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem is aangetrokken. Trap het rempedaal in en draai, zonder het gaspedaal in te trappen, de contactsleutel naar AVV;
laat de sleutel los zodra de motor gestart is.
PARKEREN BOVEN BRANDBAAR MATERIAAL
De katalysator ontwikkelt tijdens zijn werking zeer hoge temperaturen. Parkeer de auto dus niet boven gras, dennennaalden of ander
ontvlambaar materiaal: brandgevaar.
MILIEUBESCHERMING
Het voertuig is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die verband houden met de
uitlaatgasemissie, om het milieu te beschermen.
ELEKTRISCHE ACCESSOIRES
Als, na aanschaf van de auto, besloten wordt om accessoires te installeren die elektrische voeding vereisen (met het risico dat de accu
langzaam ontlaadt), neem dan contact op met een speciaal Alfa Romeo Servicepunt, hier kan het totale stroomverbruik berekend worden en
kan gecontroleerd worden of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Een correct onderhoud van de auto is van essentieel belang om de prestaties en de veiligheid van de auto, zijn milieuvriendelijkheid en lage
bedrijfskosten gedurende langere tijd te garanderen.
HET INSTRUCTIEBOEK BEVAT...
... belangrijke informatie, tips en waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en onderhoud van uw auto. Besteed speciale aandacht
aan de symbolen (veiligheid van de inzittenden) (milieubescherming) (toestand van de auto).
4
Deze pagina is opzettelijk blanco gelaten
GRAFISCHE INDEX
.
KOPLAMPEN
Soorten gloeilampen ...........................134
Dagrijlichten ........................................ 28
Stadslicht/dimlicht .............................. 28
Grootlicht ............................................ 29
Lamp vervangen .................................132
WIELEN
Velgen en banden ...............................179
Bandenspanning .................................182
Bandenreparatie .................................125
BUITENSPIEGELS
Afstelling ............................................. 18
Inklappen ............................................ 19
PORTIEREN
Gecentraliseerd openen/sluiten ........... 38
RUITENSPROEIER- /
REMVLOEISTOF
Niveaus controleren ............................153
RUITENWISSERS
Werking .............................................. 30
Wisserblad vervangen .........................163
TREKHAAK
Bevestiging .........................................145
1A0L0120
5
.
ACHTERLICHTEN
Soorten gloeilampen ...........................134
Lamp vervangen .................................132
BAGAGERUIMTE / MOTORKAP
Openen/sluiten ................................... 40
MOTOR
Niveaus controleren ............................153
Technische gegevens ..........................173
BRANDSTOFDOP
Openen/sluiten ................................... 60
2A0L0121
6
GRAFISCHE INDEX
.
LUCHTUITSTROOMOPENINGEN
Klimaatregeling................................... 20
LINKERHENDEL
Buitenverlichting ................................. 28
INSTRUMENTENPANEEL
Bedieningspaneel en instrumenten ..... 64
Controlelampjes .................................. 76
RECHTERHENDEL
Ruiten reinigen .................................... 30
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE
Werking ..............................................106
BEDIENINGSKNOPPEN OP HET
DASHBOARD
Mistachterlichten ................................. 34
Portiervergrendeling ............................ 36
Ontwaseming buitenspiegel ................ 27
VERWARMING/KLIMAATREGELING
Klimaatcomfort ................................... 21
Verwarming en ventilatie ..................... 22
Handbediende klimaatregeling ............ 25
STUURWIEL
Afstelling ............................................. 17
Frontairbag bestuurderszijde ...............106
BEDIENINGSKNOPPEN
Setup menu ........................................ 67
Menuopties ......................................... 68
3A0L0144
7
.
STOELEN
Verstellen in lengterichting ................... 16
Verstellen rugleuning ........................... 16
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Werking .............................................. 0
VERSNELLINGSBAK/TRANSMISSIE
Gebruik van de versnellingsbak/
transmissie .........................................112
ALARMKNIPPERLICHTEN
Werking .............................................. 34
ALFA DNA SYSTEEM
Werking .............................................. 48
HANDREM
Werking ..............................................111
STOPCONTACT/AANSTEKER
Stopcontact ........................................ 36
Aansteker ........................................... 36
VEILIGHEIDSGORDELS
Gebruik ............................................... 98
Belangrijke informatie .......................... 98
4A0L0009
8
GRAFISCHE INDEX
WEGWIJS IN UW AUTO
Grondige kennis van uw nieuwe auto
begint hier.
In dit boekje is op eenvoudige en
rechtstreekse wijze beschreven hoe uw
auto gemaakt is en hoe hij werkt.
Daarom adviseren u het comfortabel
zittend in uw auto te lezen, dan kunt u
met eigen ogen zien wat hier
beschreven is.
SYMBOLEN .................................... 10
ALFA ROMEO CODE SYSTEEM ..... 10
DE SLEUTELS ................................ 11
DIEFSTALALARM............................ 13
CONTACTSLOT .............................. 15
STOELEN........................................ 16
STUURWIEL ................................... 17
ACHTERUITKIJKSPIEGELS ............ 18
KLIMAATREGELING........................ 20
KLIMAATCOMFORT........................ 21
VERWARMING EN VENTILATIE ...... 22
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING........................ 25
BUITENVERLICHTING .................... 28
RUITEN REINIGEN .......................... 30
CRUISE-CONTROL ........................ 31
PLAFONDVERLICHTING................. 33
BEDIENINGSELEMENTEN .............. 34
INTERIEURUITRUSTING ................. 35
PORTIEREN .................................... 38
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING..... 39
BAGAGERUIMTE / MOTORKAP ..... 40
KOPLAMPEN .................................. 42
ESC-SYSTEEM (ELECTRONIC
STABILITY CONTROL) .................... 43
“ALFA DNA”-SYSTEEM
(DYNAMISCHE REGELING VAN DE
AUTO)............................................. 48
EOBD-SYSTEEM (EUROPEAN ON
BOARD DIAGNOSIS) ...................... 51
RADIO............................................. 51
OPTIONELE ACCESSORIES .......... 52
PARKEERSENSOREN..................... 53
TPMS (TYRE PRESSURE
MONITORING SYSTEM) ................. 56
TANKEN.......................................... 60
MILIEUBESCHERMING................... 62
9
SYMBOLEN
Sommige onderdelen van de auto zijn
voorzien van gekleurde plaatjes met
daarop symbolen die die
voorzorgsmaatregelen aangeven die in
acht genomen moeten worden
wanneer het betreffende onderdeel
wordt gebruikt. Onder de motorkap is
tevens een plaatje aangebracht,
waarop de betekenis van deze
symbolen wordt toegelicht.
ALFA ROMEO CODE
SYSTEEM
IN HET KORT
Dit is een elektronische
startblokkering die de beveiliging
tegen diefstalpogingen verbetert. Het
systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de
contactsleutel wordt verwijderd.
In elke sleutel zit een elektronisch
apparaatje dat het uitgezonden
signaal, afkomstig van een antenne
die in het contactslot is ingebouwd,
kan identificeren wanneer de motor
gestart wordt. Het signaal, dat elke
keer dat de auto wordt gestart wijzigt,
is het "wachtwoord" waarmee de
regeleenheid de sleutel herkent
en het starten van de motor vrijgeeft.
1)
Werking
Elke keer dat de motor wordt gestart
door de sleutel naar de stand MAR
te draaien, stuurt de regeleenheid van
het Alfa Romeo CODE systeem een
herkenningscode naar de
motorregeleenheid om de
startblokkering uit te schakelen.
Deze code wordt alleen verzonden als
de regeleenheid van het Alfa Romeo
CODE systeem de door de sleutel
verstuurde code herkent.
Elke keer dat de contactsleutel naar
STOP wordt gedraaid, schakelt het Alfa
Romeo CODE-systeem de functies
van de elektronische motorregeleenheid
uit.
Onregelmatige werking
Als de code tijdens het starten niet
correct wordt herkend, gaat het
digitale waarschuwingslampje op
het display branden.
Draai in dit geval de sleutel naar STOP
en vervolgens naar MAR; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer dan
nogmaals met een van de andere
geleverde sleutels. Neem contact op
met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt als de motor nog steeds
niet gestart kan worden.
Inschakeling van
waarschuwingslampje
tijdens het rijden
Als het digitale
waarschuwingslampje gaat branden,
betekent dit dat het systeem een
zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een
spanningsval).
10
WEGWIJS IN UW AUTO
Als het digitale lampje blijft
branden, neem dan contact op met
een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
BELANGRIJK
1) De elektronische onderdelen in de
sleutels kunnen beschadigen als
de sleutel aan sterke schokken
wordt blootgesteld. Om een
correcte werking van de
elektronische componenten in de
sleutel te garanderen, mag deze
nooit aan direct zonlicht
blootgesteld worden.
DE SLEUTELS
SLEUTEL ZONDER
AFSTANDSBEDIENING
Werking
De metalen baard A fig. 5 activeert:
het contactslot;
de portiersloten.
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
Werking
(voor bepaalde versies/markten)
De metalen baard A fig. 6 activeert:
het contactslot;
de portiersloten.
Druk op knop B om de metalen baard
in/uit te klappen. 1)
Portierontgrendeling
Druk kort op knop : ontgrendeling
van de portieren, tijdgestuurde
inschakeling binnenverlichting en
dubbel knipperen van de
richtingaanwijzers (voor bepaalde
versies/markten).
De portieren worden automatisch
ontgrendeld wanneer de afsluiter van
de brandstoftoevoer in werking treedt.
Als een van de portieren niet goed
gesloten is wanneer de portieren
vergrendeld worden, knippert de led
snel samen met de richtingaanwijzers.
5A0L0005
6A0L0006
11
Portiervergrendeling
Druk kort op knop : vergrendeling
van de portieren, tijdgestuurde
uitschakeling binnenverlichting en
eenmaal knipperen van de
richtingaanwijzers (voor bepaalde
versies/markten).
Als een of meer portieren open zijn,
worden ze niet vergrendeld. Dit wordt
aangegeven door het snel knipperen
van de richtingaanwijzers (voor
bepaalde versies/markten). De portieren
worden vergrendeld ook als de
achterklep open staat.
Wanneer een snelheid van meer dan 20
km/h wordt bereikt, worden de
portieren automatisch vergrendeld als
deze specifieke functie is ingesteld.
Wanneer de portieren van buiten de
auto worden vergrendeld (met de
afstandsbediening), gaat led A fig. 7
enkele seconden branden en daarna
knipperen (bewakingsfunctie).
Wanneer de portieren van binnen de
auto worden vergrendeld (door te
drukken op de knop op het
dashboard), blijft de led continu
branden.
EXTRA
AFSTANDSBEDIENINGEN
AANVRAGEN
Het systeem kan maximaal 8
afstandsbedieningen herkennen. Als
een nieuwe afstandsbediening nodig is,
ga dan naar een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt en neem een
identiteitsbewijs en de
eigendomsdocumenten van de auto
mee.
BATTERIJ VAN DE
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Procedure
druk op knop A fig. 8 en klap de
metalen baard B uit; draai de schroef
C naar met een kleine
schroevendraaier;
trek de batterijhouder D naar buiten
en vervang de batterij E met
inachtneming van de juiste polariteit;
plaats de batterijhouder D weer in
de sleutel en draai schroef C naar .
1)
7A0L0007
8A0L0008
12
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
1) Druk knop B fig. 6 alleen in
wanneer de sleutel ver genoeg
van het lichaam (vooral de ogen)
en van voorwerpen die snel
beschadigen (bijvoorbeeld
kleding) is verwijderd. Laat de
sleutel niet onbeheerd achter, om
te voorkomen dat mensen, met
name kinderen, per ongeluk op de
knop drukken.
BELANGRIJK
1) Gebruikte batterijen kunnen
schadelijk zijn voor het milieu als
ze niet op de juiste wijze als afval
verwerkt worden. Ze moeten
overeenkomstig de wet in speciale
bakken gedeponeerd worden. Ze
kunnen ook ingeleverd worden
bij een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt dat voor hun
verwerking zal zorgen.
DIEFSTALALARM
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
Het alarm gaat onder de volgende
omstandigheden af:
ongeoorloofde opening van een van
de portieren of de achterklep
(omtrekbeveiliging);
ongeoorloofde bediening van het
contactslot (contactsleutel in de
stand MAR gedraaid);
bij het loskoppelen van de
accukabels;
beweging in de inzittendenruimte
(volumetrische beveiliging);
abnormale opheffing/kanteling van
het voertuig.
De inschakeling van het alarm wordt
aangegeven door een akoestisch
en een visueel signaal (het knipperen
van de richtingaanwijzers gedurende
enkele seconden). De inschakelwijzen
van het alarm kunnen variëren
naargelang de markt. Er is een
maximum aantal cycli voorzien voor de
geluidssignalen en de
alarmknipperlichten. Na verloop van dit
aantal cycli, zal het bewakingssysteem
weer normaal functioneren.
BELANGRIJK De startblokkering wordt
gegarandeerd door de Alfa Romeo
CODE die deze functie automatisch
inschakelt wanneer de sleutel uit het
contactslot wordt genomen.
BELANGRIJK De werking van het
diefstalalarm kan per land verschillen.
Inschakelen
Richt, bij gesloten portieren en
achterklep en met de sleutel in de
stand STOP of verwijderd, de sleutel
met afstandsbediening op het voertuig
druk op de toets en laat de toets los.
Bij bepaalde versies/markten laat het
systeem een geluidssignaal horen
en wordt de portiervergrendeling
ingeschakeld.
De inschakeling van het alarm wordt
voorafgegaan door een zelfdiagnose
die ongeveer 30 seconden duurt:
gedurende deze tijd knippert de led op
het dashboard met een frequentie
van ongeveer een keer per seconde.
Na de zelfdiagnose gaat de led op een
lagere frequentie knipperen (een keer
per ongeveer 3 seconden).
13
Als na inschakeling van het alarm een
tweede geluidssignaal weerklinkt en/of
de led op het dashboard gaat branden,
wacht dan ongeveer 4 seconden en
zet het alarm uit door te drukken op de
toets , controleer of de portieren en
de achterklep goed gesloten zijn en
schakel het systeem weer in door op
de toets te drukken.
Als het alarm, ook als de portieren en
achterklep goed gesloten zijn, een
geluidssignaal laat horen, dan is er in dit
geval sprake van een systeemstoring,
neem contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
Uitschakelen
Druk op toets .
De volgende dingen gebeuren (bij
bepaalde versies/markten):
de richtingaanwijzers knipperen twee
keer kort;
de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Als het centrale
portiersvergrendelingssysteem
uitgeschakeld wordt met de metalen
baard van de sleutel, wordt het alarm
niet uitgeschakeld.
BELANGRIJK Indien het alarm
onbedoeld wordt ingeschakeld, of om
in ieder geval de akoestische en visuele
cyclus te onderbreken wanneer deze
geactiveerd is, is het mogelijk om op de
toets te drukken of de contactsleutel
gedurende minstens 5 seconden naar
MAR te draaien, daarna wordt het
systeem uitgeschakeld.
Uitschakelen
Om het diefstalalarm volledig buiten
werking te stellen (bijv. als het voertuig
lang niet wordt gebruikt), het voertuig
afsluiten door de metalen baard van de
sleutel in het slot om te draaien.
BELANGRIJK Wanneer de batterijen
van de sleutel met afstandsbediening
leeg zijn, of als er een storing in het
alarmsysteem is vastgesteld, dan kan
het systeem buiten werking worden
gesteld door de sleutel in het
contactslot te steken en hem in de
stand MAR te draaien.
Volumetrische
beveiliging/
hellingshoekdetectie
Om de juiste werking van de beveiliging
te garanderen, de zijruiten volledig
sluiten.
Om de volumetrische beveiliging uit te
schakelen, de contactsleutel twee
keer achter elkaar van STOP naar MAR
draaien, schakel daarna het alarm
binnen 15 seconden in, door op de
toets op de afstandsbediening te
drukken. Wanneer de functie is
uitgeschakeld, wordt dit aangegeven
door het, gedurende enkele seconden,
knipperen van de led op het
dashboard.
Om de volumetrische beveiliging uit te
schakelen, de contactsleutel twee
keer achter elkaar van STOP naar MAR
draaien, schakel daarna het alarm
binnen 15 seconden in, door op de
toets op de afstandsbediening te
drukken.
Wanneer de functie is uitgeschakeld,
wordt dit aangegeven door het,
gedurende enkele seconden, knipperen
van de led op het dashboard.
Elke uitschakeling van de volumetrische
beveiliging/hellingshoekdetectie moet
worden herhaald elke keer als het
instrumentenpaneel wordt
uitgeschakeld.
14
WEGWIJS IN UW AUTO
CONTACTSLOT
Werking
De sleutel kan naar 3 standen worden
gedraaid fig. 9:
STOP: motor uit, sleutel kan
verwijderd worden; stuurkolom is
vergrendeld. Sommige elektrische
apparaten (bijv. autoradio, centrale
portiervergrendeling, alarm enz.)
kunnen blijven werken
MAR: rijstand. Alle elektrische
apparaten/systemen kunnen werken;
AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een
beveiliging: als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet de sleutel
teruggedraaid worden naar de stand
STOP om opnieuw te kunnen starten.
2) 3)
STUURSLOT
Inschakelen
Wanneer de sleutel op STOP staat, de
sleutel verwijderen en het stuurwiel
verdraaien tot het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur enigszins en draai de
contactsleutel naar de stand MAR. 4)
5)
BELANGRIJK
2) Als er geknoeid is aan het
contactslot (bijv. een poging tot
diefstal), dan moet men het laten
controleren bij een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt alvorens
te gaan rijden.
3) Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als de auto wordt
verlaten, om te voorkomen dat
iemand per ongeluk de
bedieningselementen gebruikt.
Vergeet niet de handrem aan
te trekken. Laat kinderen nooit
zonder toezicht in de auto achter.
4) Demontage-/
montagewerkzaamheden,
waarvoor wijzigingen in de
stuurinrichting of de stuurkolom
vereist zijn (bv. bij montage van
een diefstalbeveiliging) zijn ten
strengste verboden. Zulke
werkzaamheden kunnen de
prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar
brengen waardoor de auto niet
meer aan de typegoedkeuring
voldoet.
5) Verwijder de sleutel nooit terwijl
de auto rijdt. Het stuurwiel zal
automatisch vergrendeld worden
zodra eraan gedraaid wordt. Dit
geldt ook voor voertuigen die
gesleept worden.
9A0L0010
15
STOELEN
INSTELLINGEN
Verstellen in
lengterichting
(voor bepaalde versies/markten)
Trek hendel A fig. 10 omhoog en schuif
de stoel naar voren of naar achteren:
in de rijstand moeten de armen op
de rand van het stuurwiel rusten.
6) 7)
Advies van Alfa Romeo: de stoel moet
zodanig worden ingesteld dat de
volledige voetzool op het rempedaal
rust wanneer dit volledig is ingetrapt;
tegelijkertijd moet uw rechterbeen
enigszins gebogen zijn. Op die manier
kan de bestuurder, in een noodgeval,
voldoende kracht leveren om geschikte
druk op het rempedaal uit te oefenen.
Bovendien beperkt dit het risico op
beenletsel in geval van een aanrijding.
Verstelling rugleuning
(voor bepaalde versies/markten)
Trek hendel B fig. 11 omhoog en stel
tegelijkertijd de hoek van de rugleuning
in.
Vanwege de speciale sportconfiguratie
van de auto, kan de rugleuning in 3
standen worden gezet.
6) 8) 2)
Advies van Alfa Romeo: de rugleuning
moet de bestuurder geschikte steun en
zijwaartse inperking in bochten bieden.
Om de juiste steun te garanderen,
moet de rugleuning zodanig worden
afgesteld dat hij bijna verticaal staat en
het volledige bovenlichaam
ondersteunt.
Verstelling in de hoogte
(voor bepaalde versies/markten)
Om de ideale rijstand te verkrijgen, kan
ook de hoogte van de stoelen worden
versteld. Voor deze verstelling is gebruik
van werkplaatsapparatuur nodig: neem
contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
Advies van Alfa Romeo: de stoel moet
in de laagst mogelijke stand worden
afgesteld, om optimale waarneming en
bewustzijn van de beweging van het
voertuig tijdens het rijden te verkrijgen.
Voor de hoogte van de stoel moet
altijd rekening worden gehouden met
het postuur van de bestuurder: het
optimale bewustzijn dat verkregen kan
worden door een lage rijstand mag
het zicht naar buiten vanuit het voertuig
nooit in gevaar brengen. Indien
noodzakelijk, wordt geadviseerd eerst
de hoogte van de stoel in te stellen,
voordat men zich concentreert, in de
volgende volgorde, op verstelling in de
lengte, verstelling van de hoek van
de rugleuning en tenslotte verstelling
van de stand van het stuurwiel.
10 A0L0011
11 A0L0117
16
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
6) Alle verstellingen mogen alleen bij
stilstaande auto uitgevoerd
worden.
7) Controleer na het loslaten van de
hendel of de stoel goed
geblokkeerd is door te proberen
hem naar voren en naar achteren
te schuiven. Als de stoel niet
goed op zijn plaats is vergrendeld
zou dat kunnen leiden tot
plotselinge verplaatsing van de
stoel waardoor de bestuurder de
controle over het voertuig verliest.
8) Voor optimale bescherming moet
de rugleuning rechtop gezet
worden, moet men goed tegen de
rugleuning aanzitten en moet de
gordel goed aansluiten op de
borst en het bekken.
BELANGRIJK
2) De bekleding van de stoelen is
ontworpen om bestand te zijn
tegen slijtage bij normaal gebruik
van het voertuig. Desalniettemin
zijn enkele voorzorgsmaatregelen
nodig. Vermijd langdurig en/of
excessief schuren tegen
kledingaccessoires zoals metalen
gespen en klittenband die, als
ze veel druk uitoefenen in een
klein gebied, zouden kunnen
afbreken, met beschadiging van
de bekleding als gevolg.
STUURWIEL
Verstellen
Het stuurwiel kan in axiale en verticale
richting versteld worden.
Laat voor het verstellen hendel A fig. 12
los, door deze naar voren te duwen
(stand 1). Trek, nadat de instelling
gemaakt is, hendel A naar het stuur
(stand 2) om hem te vergrendelen. 9)
10)
12 A0L0012
17
Advies van Alfa Romeo: het stuurwiel
kan het best na instelling in de lengte
van de stoel en instelling van de hoek
van de rugleuning ingesteld worden.
Om te controleren of de stand van het
stuurwiel correct is, moet de linkerarm
volledig gestrekt worden, zodat het
hoogste punt van de rand van het
stuurwiel met de pols aangeraakt kan
worden (zonder het stuurwiel vast te
pakken). Tegelijkertijd moeten de
schouders van de bestuurder stevig
tegen de rugleuning zijn gedrukt. In
deze stand moet er, wanneer u de rand
van het stuurwiel vastpakt in de stand
"9:15" (d.w.z. met de handen als de
wijzers van de klok om 15 minuten over
9, alsof het stuurwiel de voorzijde van
een klok is) een hoek van 90 graden zijn
tussen uw boven- en onderarm. Dit
maakt maximale controle over het
stuurwiel mogelijk en zorgt ervoor dat
het gebruikt wordt als een precisie-
instrument en niet als een handgreep
tijdens het nemen van bochten. Dit
is ook de meest ergonomisch correcte
rijstand, die minimale vermoeidheid
tijdens het rijden mogelijk maakt.
BELANGRIJK
9) Instellingen mogen uitsluitend
gemaakt worden als het voertuig
stilstaat en de motor is
uitgeschakeld.
10) Demontage-/
montagewerkzaamheden,
waarvoor wijzigingen in de
stuurinrichting of de stuurkolom
vereist zijn (bijv. installatie van
een diefstalbeveiliging) zijn ten
strengste verboden. Zulke
werkzaamheden kunnen de
prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar
brengen waardoor de auto niet
meer aan de typegoedkeuring
voldoet.
ACHTERUITKIJK
BINNENSPIEGEL
Verstellen
Gebruik de hendel A fig. 13 om de
spiegel in twee standen te zetten:
normaal of anti-verblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrische verstelling
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de contactsleutel in stand
MAR.
Kies de gewenste spiegel met knop A
fig. 14:
knop in stand 1: linker spiegel
gekozen;
knop in stand 2: rechter spiegel
gekozen.
13 A0L0013
18
WEGWIJS IN UW AUTO
-
SPIEGELS
Hierna kan de gekozen spiegel worden
versteld door knop B in de richting
van de pijlen te bewegen. 11)
BELANGRIJK Draai na het afstellen
knop A in stand 0 om onbedoelde
bewegingen te voorkomen.
Advies van Alfa Romeo: stel de
buitenspiegel zodanig af dat dode
hoeken tot een minimum worden
beperkt.
Handmatig inklappen
van de spiegels
Klap indien nodig de buitenspiegels in
door ze van stand 1 in stand 2 te
zettenfig. 15.
BELANGRIJK Rijd alleen met de
buitenspiegels in stand 1.
Ontwaseming
buitenspiegel
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop fig. 16 om deze
functie in te schakelen.
Inschakeling wordt aangegeven met het
digitale lampje op het display.
Druk nogmaals op de knop om de
functie uit te schakelen.
BELANGRIJK
11) De buitenspiegel is bolvormig;
hierdoor wordt de
afstandswaarneming enigszins
vertekend.
14 A0L0014 15 A0L0015
16 A0L0025
19
KLIMAATREGELING
LUCHTROOSTERS IN HET
MIDDEN/AAN DE
ZIJKANT
A - Verstelbare en richtbare
luchtroosters in het midden: fig. 17
B - Verstelbare en richtbare
luchtroosters aan de zijkant fig. 18
C - Vaste luchtroosters aan de zijkant
fig. 18
Verstel het luchtrooster met de hand
met behulp van de schuifjes om het
rooster in de gewenste stand te zetten
of de luchtstroom te onderbreken.
17 A0L0016
18 A0L0017
20
WEGWIJS IN UW AUTO
KLIMAATCOMFORT
LUCHTROOSTERS
1. Bovenste vaste luchtroosters – 2. Verstelbare en richtbare luchtroosters aan de zijkant – 3. Vaste luchtroosters voor zijruiten – 4. Verstelbare en
richtbare luchtroosters in het midden – 5. Luchtroosters beenruimten in interieur
19 A0L0018
21
VERWARMING EN VENTILATIE
.
BEDIENINGSELEMENTEN
20 A0L0003
22
WEGWIJS IN UW AUTO
A
instellingsknop luchttemperatuur
(mengsel warme/koude lucht);
B
aan/uit-schuif interne
luchtrecirculatie;
C
knop voor inschakeling/regeling
ventilator;
D
draaiknop luchtverdeling:
lucht uit uitstroomopeningen in het
midden en de zijkanten;
lucht uit uitstroomopeningen in het
midden, de zijkanten en de
beenruimten;
lucht uit uitstroomopeningen naar
beenruimten;
lucht uit uitstroomopeningen naar
beenruimten en zijkanten en naar
voorruit;
lucht uit uitstroomopening naar
voorruit en aan zijkanten;
VERWARMING
Ga als volgt te werk om het interieur te
verwarmen:
draai knop A naar het rode gebied;
zet knop C op de gewenste
ventilatorsnelheid;
draai knop D op
Deze luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur.
Bedien vervolgens de knoppen om de
gewenste comfortsituatie te
handhaven.
BELANGRIJK Bij koude motor duurt
het enkele minuten om een optimale
verwarming van het interieur te
verkrijgen.
SNEL ONTWASEMEN /
ONTDOOIEN VAN
VOORRUIT EN ZIJRUITEN
Ga als volgt te werk:
draai knop A naar het rode gebied;
draai knop C naar 4 (maximum
ventilatorsnelheid).
draai knop D naar
zet schuif B naar .
Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid
zijn, de bedieningsknoppen weer op de
normale stand zetten om de gewenste
comfortsituatie te verkrijgen.
Ruiten ontwasemen
Wanneer het buiten uiterst vochtig is
en/of bij regen en/of bij grote verschillen
tussen de binnen- en
buitentemperatuur, de volgende
procedure uitvoeren om te voorkomen
dat de ruiten beslaan:
zet schuif B naar .
draai knop A naar het rode gebied;
draai knop C naar 2 (gemiddelde
ventilatorsnelheid).
draai knop D naar met de
mogelijkheid om hem op stand te
zetten als de ruiten niet beslaan.
VENTILATIE
Ga als volgt te werk om het interieur
goed te ventileren:
open de uitstroomopening volledig en
richt ze op de juiste wijze;
draai knop A naar het blauwe gebied;
zet schuif B naar .
zet knop C op de gewenste
ventilatorsnelheid;
draai knop D naar
23
BELANGRIJK Met het
recirculatiesysteem van de interne lucht
kunnen de gewenste verwarmings- of
ventilatieomstandigheden sneller
verkregen worden. Het wordt echter
afgeraden de interne luchtrecirculatie in
te schakelen op regenachtige of koude
dagen om te voorkomen dat de ruiten
beslaan.
24
WEGWIJS IN UW AUTO
INSCHAKELING VAN DE
INTERNE
LUCHTRECIRCULATIE
Zet schuif B naar .
Geadviseerd wordt de interne
luchtrecirculatie in te schakelen in de file
of in tunnels, om te voorkomen dat
vervuilde lucht in het interieur komt.
Gebruik de functie niet langdurig, vooral
als er meer dan twee passagiers aan
boord zijn, om te voorkomen dat de
ruiten beslaan.
HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
.
BEDIENINGSELEMENTEN
21 A0L0019
25
A
regelknop luchttemperatuur (mengsel
warme/koude lucht);
B
aan/uit schuif interne luchtrecirculatie;
C
knop voor inschakeling/regeling
ventilator;
D
draaiknop luchtverdeling;
E
aan/uit knop compressor
klimaatregeling;
F
toets voor ontwasemen
buitenspiegel.
Met knop D kan de in het voertuig
gevoerde lucht via vijf verdeelopties alle
zones van het interieur bereiken:
lucht uit uitstroomopeningen in het
midden en de zijkanten;
lucht uit uitstroomopeningen in het
midden, de zijkanten en de
beenruimten;
lucht uit uitstroomopeningen naar
beenruimten;
lucht uit uitstroomopeningen naar
beenruimten en zijkanten en naar
voorruit;
lucht uit uitstroomopeningen naar
voorruit en aan zijkanten;
VERWARMING
Ga als volgt te werk om het interieur te
verwarmen:
draai knop A naar het rode gebied;
zet knop C op de gewenste
ventilatorsnelheid;
draai knop D naar
Deze luchtverdeling zorgt voor een
snelle verwarming van het interieur.
Bedien vervolgens de knoppen om de
gewenste comfortsituatie te
handhaven.
BELANGRIJK Bij koude motor duurt
het enkele minuten om een optimale
verwarming van het interieur te
verkrijgen.
SNEL ONTWASEMEN /
ONTDOOIEN VAN
VOORRUIT EN ZIJRUITEN
Ga als volgt te werk:
draai knop A naar het rode gebied;
draai knop C naar 4 (maximum
ventilatorsnelheid).
draai knop D naar
zet schuif B naar .
Nadat de ruiten ontwasemd/ontdooid
zijn, de bedieningsknoppen weer in
de normale stand zetten om de
gewenste comfortsituatie te verkrijgen.
BELANGRIJK Het klimaatregelsysteem
is zeer nuttig om het ontwasemen te
versnellen en te handhaven, aangezien
de lucht wordt ontvochtigd. Zet de
bedieningsknoppen in de standen zoals
hiervoor beschreven en zet de
klimaatregeling aan door op de knop E
te drukken.
Ruiten ontwasemen
Wanneer het buiten uiterst vochtig is
en/of bij regen en/of bij grote verschillen
tussen de binnen- en
buitentemperatuur, de volgende
procedure uitvoeren om te voorkomen
dat de ruiten beslaan:
zet schuif B naar .
draai knop A naar het rode gebied;
draai knop C naar 2 (maximum
ventilatorsnelheid).
draai knop D naar met de
mogelijkheid om hem op stand te
zetten als de ruiten niet beslaan.
26
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
3) Het systeem gebruikt koelmiddel
R1234yf dat het milieu niet
verontreinigt als het per ongeluk
weglekt. Gebruik onder geen
beding koelmiddel R134a, een
vloeistof die niet alleen niet
compatibel met de
systeemcomponenten is, maar in
belangrijke mate bijdraagt aan het
broeikaseffect.
BUITENVERLICHTING
IN HET KORT
Met de linkerhendel fig. 22 kunnen de
meeste soorten buitenverlichting
bediend worden. De buitenverlichting
kan alleen worden ingeschakeld
met de contactsleutel in de stand
MAR.
Het instrumentenpaneel en de
bedieningselementen op het
dashboard en de middelste tunnel
gaan tegelijk branden met de
buitenverlichting.
DAGRIJLICHTEN (DRL)
"Daytime Running Lights"
Met de contactsleutel op MAR en
draaischakelaar A fig. 22 naar
gedraaid, gaan de dagrijlichten
automatisch aan. De andere lampen en
de binnenverlichting blijven uit.
BELANGRIJK De dagrijlichten zijn een
alternatief voor het dimlicht in landen
waarin het verplicht is om de lichten
overdag in te schakelen, waar dit niet
verplicht is, is het gebruik van de
dagrijlichten toegestaan.
BELANGRIJK De dagrijlichten mogen
niet gebruikt worden ter vervanging van
het dimlicht tijdens het rijden in het
donker en in tunnels. Het gebruik van
de dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
STADSLICHT/DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de draaischakelaar A fig. 22
naar .
De dagrijlichten worden uitgeschakeld
en het stadslicht en het dimlicht worden
ingeschakeld. Het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
22 A0L0020
28
WEGWIJS IN UW AUTO
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stand STOP of verwijderd, door
draaischakelaar A fig. 22 eerst naar
stand en vervolgens naar stand
te draaien.
Het controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
de draaischakelaar A op staan, en
de hendel naar het stuurwiel tot voorbij
de aanslag worden getrokken. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het
waarschuwingslampje .
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
MISTACHTERLICHTEN
Zie voor het in- en uitschakelen van de
mistachterlichten het hoofdstuk
"Bedieningselementen".
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog: schakelt de
richtingaanwijzer rechts in;
omlaag: schakelt de richtingaanwijzer
links in.
Controlelampje of knippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld als het
stuurwiel weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijbaan
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde naar de
instabiele stand. De richtingaanwijzer
aan de gekozen kant knippert vijf maal
en wordt vervolgens automatisch
uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende bepaalde tijd verlicht
worden.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, hendel A binnen
2 minuten na het uitzetten van de
motor naar het stuurwiel.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Bovendien gaat, elke keer als de hendel
wordt bediend, het controlelampje
op het instrumentenpaneel
branden. Op het display worden de
voor de functie ingestelde tijdsduur en
de bijbehorende symbolen
weergegeven.
Het waarschuwingslampje gaat
branden wanneer de hendel bediend
wordt en blijft branden tot de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt uitsluitend de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
29
15) Als de cruise-control niet goed
werkt of als er een storing is,
draai schakelaar A fig. 24 naar O
en neem contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
PLAFONDVERLI
Werking
Het lampenglas van plafondverlichting
A fig. 25 kan in drie standen worden
gezet:
rechts ingedrukt: lampje altijd aan
links ingedrukt: lampje altijd uit
middelste stand (neutraal): het lampje
gaat aan/uit bij het openen/sluiten
van de portieren.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
Om het in-/uitstappen in het donker en
op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken zijn er twee
tijdregelingen voorzien.
Tijdschakeling bij het
instappen
De plafondverlichting gaat als volgt
branden:
ongeveer 10 seconden wanneer de
portieren worden ontgrendeld;
ongeveer 3 minuten wanneer een van
de portieren wordt geopend;
ongeveer 10 seconden wanneer een
van de portieren wordt gesloten.
De tijdregeling wordt onderbroken
wanneer de sleutel in de stand MAR
wordt gedraaid.
Tijdschakeling bij het
uitstappen
Als de sleutel uit het contactslot wordt
verwijderd, gaat de plafondverlichting
op de volgende manieren branden:
ongeveer 10 seconden, als de sleutel
binnen 2 minuten na het uitschakelen
van de motor wordt verwijderd;
ongeveer 3 minuten wanneer een van
de portieren wordt geopend;
ongeveer 10 seconden wanneer een
van de portieren wordt gesloten.
De tijdschakeling stopt automatisch
wanneer de portieren vergrendeld
worden.
25 A0L0060
33
-
CHTING
BEDIENINGSELE
ALARMKNIPPERLICHTEN
Werking
Druk op schakelaar A fig. 26 om de
lichten in/uit te schakelen.
Controlelampjes en op het paneel
branden als de alarmknipperlichten
aan zijn.
16)
MISTACHTERLICHT
Werking
Druk op fig. 27 om het licht in- of uit
te schakelen.
De led op de knop gaat branden om
aan te geven dat het mistachterlicht is
ingeschakeld. Het mistachterlicht gaat
alleen branden als het dimlicht is
ingeschakeld.
CENTRALE
PORTIERVERGRENDELING
Werking
Druk op de knop fig. 28 om alle
portieren tegelijk te vergrendelen. Als de
portieren vergrendeld zijn, gaat de led
op de knop branden.
De vergrendeling vindt onafhankelijk
van de stand van de contactsleutel
plaats.
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
Werking
Deze treedt in werking bij een botsing
en leidt tot:
afsluiting van de brandstoftoevoer
waardoor de motor afslaat;
automatische ontgrendeling van de
portieren
automatische inschakeling van de
interieurverlichting;
inschakeling van de
alarmknipperlichten.
Het digitale waarschuwingslampje
en het speciale bericht op het display
geven de inwerkingtreding van het
systeem aan.
26 A0L0023
27 A0L0024 28 A0L0026
34
WEGWIJS IN UW AUTO
-
MENTEN
Controleer de auto zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder de auto of in de
buurt van de tank. 17)
Draai na een botsing de contactsleutel
naar STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van de auto te herstellen:
zet de bedieningshendel van de linker
richtingaanwijzer in de middelste
stand (neutraal);
draai de contactsleutel in de stand
MAR;
schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links uit;
schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links uit;
draai de contactsleutel naar de
stand STOP;
draai de contactsleutel naar de stand
MAR.
BELANGRIJK
16) Het gebruik van
alarmknipperlichten wordt
geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het
land waar u rijdt: neem de
wettelijke voorschriften in acht.
17) Als na een botsing een
brandstoflucht wordt geroken of
brandstoflekkage wordt
geconstateerd, het systeem niet
opnieuw inschakelen om het
risico op brand te voorkomen.
INTERIEURUI
OPBERGVAKKEN
Voor
Bij bepaalde versies/markten, bezit de
auto een opbergvak A fig. 29 op het
dashboard.
Achter
Dit opbergvak bevindt zich in het
midden van de scheidingswand en is
gemakkelijk toegankelijk vanaf de 2
stoelen. Druk om het te openen op
knop A fig. 30 en maak klem B los. Er
zit een slot in knop A, zodat het
opbergvak kan worden afgesloten met
een speciale sleutel.
Bij sommige versies is het opbergvak
vervangen door een tas van gaas
fig. 31.
29 A0L0159
35
-
TRUSTING
OPBERGVAK
(voor bepaalde versies/markten)
Dit bevindt zich onder het dashboard
voor de passagiersstoel, op het punt
aangegeven in fig. 32.
STOPCONTACT
Dit bevindt zich op de middelste tunnel
fig. 33.
BELANGRIJK Sluit geen apparaten met
een hoger vermogen dan 180 W op
het stopcontact aan. Beschadig het
stopcontact niet door ongeschikte
stekkers te gebruiken.
AANSTEKER
(voor bepaalde versies/markten)
Werking
Deze bevindt zich op de middelste
tunnel . Druk knop A fig. 34 in om de
aansteker in te schakelen.
Na enkele seconden keert de knop
terug naar de beginstand en is de
aansteker gebruiksklaar. 18)
BELANGRIJK Controleer na gebruik
altijd of de aansteker is uitgeschakeld.
BELANGRIJK Sluit geen apparaten met
een hoger vermogen dan 180 W op
het stopcontact aan. Beschadig het
stopcontact niet door ongeschikte
stekkers te gebruiken.
30 A0L0156
31 A0L0157
32 A0L0166
33 A0L0030
34 A0L0031
36
WEGWIJS IN UW AUTO
ASBAK
(voor bepaalde versies/markten)
Dit is een uitneembare kunststof houder
met een veersluiting B fig. 35 die zich
op de middelste tunnel bevindt. 19)
BEKERHOUDER
(voor bepaalde versies/markten)
Bekerhouder C fig. 35 bevindt zich op
de middelste tunnel op het in de
afbeelding aangegeven punt.
TAS OP RUGLEUNING
Deze bevindt zich op de achterkant van
de rugleuning van de bestuurdersstoel
fig. 36.
ZONNEKLEPPEN
Deze bevinden zich aan beide kanten
van de achteruitkijkspiegel. Ze kunnen
naar voren geklapt worden.
BRANDBLUSSER
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich onder het dashboard
voor de passagiersstoel, op het punt
aangegeven in fig. 37.
BELANGRIJK
18) De aansteker kan bijzonder heet
worden. Wees voorzichtig en zorg
dat hij niet wordt gebruikt door
kinderen: brandgevaar en/of
gevaar voor brandwonden.
19) Gebruik de asbak niet als
prullenbak: de inhoud kan door
sigarettenpeuken in brand raken.
35 A0L0032
36 A0L0139
37 A0L0034
37
PORTIEREN
CENTRALE
PORTIERVERGRENDELING/
Portieren vergrendelen
van buitenaf
Druk bij gesloten portieren op de knop
van de afstandsbediening of steek en
draai de metalen baard (van de sleutel)
in het slot van het portier.
De led A fig. 38 op de knop op het
dashboard gaat branden om aan te
geven dat de portieren vergrendeld zijn.
De portiervergrendeling vindt plaats
als alle portieren gesloten zijn,
onafhankelijk van het feit of de
achterklep geopend of gesloten is.
Portieren ontgrendelen
van buitenaf
Druk op de knop van de
afstandsbediening of steek en draai de
metalen baard (van de sleutel) in het
slot van het bestuurdersportier.
Portieren vergrendelen/
ontgrendelen van
binnenuit
Druk op knop . De knop is voorzien
van een led-lampje dat aangeeft
wanneer de portieren worden
ver-/ontgrendeld.
Led aan: portieren vergrendeld. Door
nogmaals op de knop te drukken
worden alle portieren ontgrendeld
en gaat de led uit.
Led uit: portieren ontgrendeld. Door
nogmaals op de knop te drukken
worden alle portieren weer centraal
vergrendeld. De centrale
portiervergrendeling werkt alleen als alle
portieren perfect gesloten zijn.
Als de portieren via de
afstandsbediening of het portierslot
vergrendeld zijn, kunnen ze niet meer
worden ontgrendeld door op de knop
te drukken.
Als de elektrische voeding wordt
onderbroken (doorgebrande zekering,
losgekoppelde accu, enz.) kunnen
de portieren nog steeds met de hand
worden afgesloten.
NOODVERGRENDELING
PORTIEREN
Portier passagierszijde
Het portier aan passagierszijde heeft
een voorziening om het te vergrendelen
als er geen stroom is.
Steek de metalen baard van de
contactsleutel in zitting A fig. 39 en
draai de sleutel rechtsom om het portier
te vergrendelen.
38 A0L0007
39 A0L0036
38
WEGWIJS IN UW AUTO
ONTGRENDELING
druk op de knop van de
afstandsbediening;
of
druk op de knop
portiervergrendeling/-
ontgrendeling op het dashboard;
of
steek de metalen baard van de
contactsleutel in het slot van het
voorportier;
of
trek aan de binnenhandgreep van het
portier.
Initialisatie mechanisme
portier openen/sluiten
Als de accu werd losgekoppeld of als
een zekering is doorgebrand, dan moet
de centrale portiervergrendeling
opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga
hiervoor als volgt te werk:
sluit alle portieren;
druk op de knop van de sleutel of
op de knop voor portierver-/
ontgrendeling op het dashboard;
druk op de knop van de sleutel of
op de knop voor portierver-/
ontgrendeling op het dashboard;
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
IN HET KORT
Deze werkt met de contactsleutel in
de stand MAR en gedurende
ongeveer drie minuten nadat de
contactsleutel naar de stand STOP is
gedraaid of verwijderd is tenzij een
van de portieren geopend is.
De bedieningstoetsen zitten op de
middelste tunnel.
20)
Werking
A - Zijruit links openen/sluiten;
B - Zijruit rechts openen/sluiten;
Druk op bijbehorende toetsen om de
gewenste ruit te openen/sluiten.
Wanneer een van de twee toetsen kort
wordt ingedrukt, beweegt de ruit in
"stappen"; als de knop ingedrukt wordt
gehouden om de ruit te openen, wordt
de "continue automatische" werking
geactiveerd.
Als er opnieuw op de toets wordt
gedrukt, stopt de ruit in de huidige
stand. Als de toets enkele seconden
ingedrukt wordt gehouden, gaat de ruit
automatisch open of dicht (alleen met
de contactsleutel in de stand MAR).
Continue automatische werking
(voor bepaalde versies/markten)
Deze wordt geactiveerd door langer
dan een halve seconde op een van de
twee toetsen te drukken. De
ruitbeweging stopt aan het einde van
zijn slag, of wanneer de toets opnieuw
wordt ingedrukt.
De toets kan zowel aan
bestuurderszijde als aan
passagierszijde gebruikt worden, maar
alleen om de ruit te laten zakken.
40 A0L0002
39
Om de werking van de portiersloten
weer te herstellen (alleen als de
acculading hersteld is), als volgt te werk
gaan:
Initialisatie elektrische
ruitbediening
Voor bepaalde versies/markten, na een
stroomonderbreking van de
regeleenheden (vervangen of
loskoppelen van de accu of vervangen
van de zekeringen van de
regeleenheden voor elektrische
ruitbediening), moet de automatische
werking van de ruiten opnieuw worden
geïnitialiseerd.
De initialisatieprocedure moet met
gesloten portieren uitgevoerd worden,
zoals hieronder beschreven:
open de ruit van het
bestuurdersportier volledig en houd
de bedieningstoets minstens drie
seconden ingedrukt nadat de
(onderste) eindaanslag bereikt is;
sluit de ruit van het
bestuurdersportier volledig en houd
de toets minstens 3 seconden
ingedrukt nadat de (bovenste)
eindaanslag bereikt is;
ga vervolgens op dezelfde wijze te
werk zoals beschreven onder punten
1 en 2 voor de ruit van het
passagiersportier;
controleer na afronding van de
initialisatieprocedure of de
automatische ruitbediening goed
werkt.
BELANGRIJK
20) Onjuist gebruik van de
elektrische ruitbediening kan
gevaarlijk zijn. Controleer voor en
tijdens het bedienen van de ruit
altijd of de passagiers niet kunnen
worden verwond door de
bewegende ruit of door
voorwerpen die door de ruit
worden meegesleept of geraakt.
Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als de auto wordt
verlaten om te voorkomen dat
onverwachtse bediening van de
elektrische ruitbediening gevaar
oplevert voor de achtergebleven
passagiers.
BAGAGERUIMTE /
MOTORKAP
21)
OPENEN
BELANGRIJK Tijdens de normale
werking van het voertuig kan de
temperatuur in de bagageruimte
waarden hoger dan 65°C bereiken.
Wees voorzichtig bij het vervoeren van
voorwerpen die bij dergelijke
temperaturen beschadigd kunnen
raken. Bewaar geen spuitbussen in de
auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen
mogen niet blootgesteld worden aan
temperaturen hoger dan 50°C.
Procedure 22) 23)
trek, bij geopend bestuurdersportier,
aan hendel A fig. 41, die zich op het
punt bevindt dat aangegeven is in
de afbeelding;
41 A0L0037
40
WEGWIJS IN UW AUTO
trek de achterklep omhoog en maak
de steunstang B fig. 42 los uit de
vergrendeling C;
steek het uiteinde van de stang in
zitting D fig. 43, zorg ervoor dat
de stang vast komt te zitten in de
kleinste opening van de borgclip.
Houd de achterklep omhoog tot de
stang goed op zijn plaats vastzit.
24)
BELANGRIJK Houd de achterklep bij
het omhoog brengen goed vast, om te
voorkomen dat een externe gebeurtenis
(bijv. een windvlaag) de achterklep
plotseling opent tot de eindaanslag.
Forceer bovendien de achterklep niet
verder dan de openingsstand die nodig
is om de steunstang B vast te zetten
in de opening van de borgclip, om
beschadiging van het voertuig of
gebroken ruiten te voorkomen.
SLUITEN
Procedure 25)
houd de achterklep met één hand
omhoog en gebruik de andere om
stang B fig. 42 uit zitting D fig. 43 te
verwijderen en in de borgclip C te
plaatsen fig. 42;
laat de motorkap tot op ongeveer 20
cm van de motorruimte zakken en
laat hem dan vallen. Controleer of de
motorkap goed gesloten is (niet
alleen met de beveiliging vergrendeld)
door te proberen hem op te tillen.
Als de motorkap niet volledig
gesloten is, probeer dan niet erop te
drukken maar open hem opnieuw
en herhaal de handeling.
BELANGRIJK Controleer altijd of de
motorkap goed vergrendeld is om
te voorkomen dat deze tijdens
het rijden open gaat.
BELANGRIJK
21) De maximum toelaatbare
belading in de bagageruimte, in
aanvulling op de bijgeleverde kits,
bedraagt 15 kg.
22) Wanneer u iets in de achterste
bagageruimte wilt leggen of eruit
halen, let dan op onderdelen die
heet zouden kunnen zijn, vanwege
de ernaast liggende motorruimte.
Gevaar voor ernstige
brandwonden.
23) Voer deze handeling uitsluitend
uit als het voertuig stil staat.
24) De achterklep kan plotseling
naar beneden vallen als de
steunstang niet goed geplaatst is.
42 A0L0038
43 A0L0039
41
25) Om veiligheidsredenen moet de
achterklep tijdens het rijden altijd
goed gesloten zijn. Controleer
dus altijd of de achterklep goed
gesloten en vergrendeld is. Als
u tijdens het rijden merkt dat de
achterklep niet goed vergrendeld
is, stop dan onmiddellijk en sluit
hem op de juiste wijze.
KOPLAMPEN
LICHTBUNDEL
AFSTELLEN
Een goede afstelling van de koplampen
is belangrijk voor het comfort en de
veiligheid van de bestuurder en alle
overige weggebruikers. Dit wordt
bovendien geregeld door specifieke
voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving.
De koplampen moeten op de juiste
wijze gericht zijn om de beste
zichtcondities voor alle bestuurders te
garanderen. Neem contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt om
de koplampen te laten controleren
en afstellen.
KOPLAMPAFSTELLING IN
HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor
gebruik in het land waar de auto
oorspronkelijk is gekocht. In landen
waar op de andere weghelft wordt
gereden, moet, om verblinding van
tegenliggers te voorkomen, de richting
van de lichtbundel gewijzigd worden,
ga hiervoor als volgt te werk:
open de beschermflap A fig. 44 op
de binnenste wielkuip; deze kan
gevonden worden door het stuur
helemaal te draaien;
44 A0L0142
45 - Versies met stuur links A0L0141
42
WEGWIJS IN UW AUTO
steek uw hand in de opening achter
de flap, zoek de geklemde
beschermdop B fig. 45 en verwijder
hem;
neem de bijgeleverde
schroevendraaier uit de
bagageruimte en steek deze in de
opening;
draai de schroef zoals afgebeeld in
fig. 45 tot u het slot hoort klikken;
monteer de beschermdop B weer.
De procedure moet uitgevoerd worden
op beide koplampen.
Bij versies met Bi-LED koplampen (voor
bepaalde versies/markten) moeten,
om verblinding van tegenliggers te
voorkomen, delen van de koplamp
worden afgedekt in overeenstemming
met de wegenverkeerswetgeving van
het land waarin u rijdt. Stel beide
koplampen in volgens fig. 46.
.
ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control)
IN HET KORT
Het ESC-systeem verbetert de
richtingscontrole en stabiliteit van de
auto onder diverse
rijomstandigheden.
Het ESC-systeem corrigeert het
onderstuur en overstuur van de auto
door de remkracht naar de juiste
wielen te sturen. Ook het door de
motor geleverde koppel kan
verminderd worden om de controle
over de auto te behouden.
26) 27) 28) 29) 30)
Het ESC-systeem maakt gebruikt van
de in de auto gemonteerde sensoren
om de baan te bepalen die de
bestuurder wil volgen en vergelijkt deze
met de werkelijke baan van de auto.
Wanneer de werkelijke baan afwijkt van
de gewenste baan, grijpt het
ESC-systeem in om het overstuur of
onderstuur van de auto te corrigeren.
46 A0L0145
43
Overstuur: treedt op wanneer de
auto meer draait dan overeenkomstig
de hoek van het stuurwiel zou
moeten.
Onderstuur: treedt op wanneer de
auto minder draait dan
overeenkomstig de hoek van het
stuurwiel zou moeten.
Het ESC-systeem omvat ook de
volgende subsystemen:
ABS
EBD
CBC
DTC
ASR
HILL HOLDER
HBA
“ELECTRONIC Q2” (“E-Q2”)
"PRE-FILL" (RAB - Ready Alert
Brake)
INSCHAKELING VAN HET
SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart en kan alleen worden
uitgeschakeld door de "Race"-functie te
kiezen. Zie voor meer informatie de
paragraaf "Alfa DNA-systeem" in dit
hoofdstuk.
INGREEP VAN HET
SYSTEEM
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van het lampje op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder
te waarschuwen dat de stabiliteit en
de grip van de auto kritiek zijn.
ABS
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren of
slippen van een of meerdere wielen op
alle soorten wegdek en ongeacht de
kracht van de remwerking, zodat de
auto ook tijdens paniekremmen onder
controle gehouden kan worden en
de remweg wordt geoptimaliseerd.
Het systeem grijpt in tijdens het
remmen wanneer de wielen dreigen te
blokkeren tijdens paniekremmen of
onder slechte adhesiecondities, waarbij
blokkering vaker kan voorkomen.
Het systeem verhoogt tevens de
controleerbaarheid en stabiliteit van de
auto wanneer op oppervlakken met
verschillende grip voor de wielen aan
rechter- en linkerzijde of in bochten
wordt geremd.
31) 32) 33) 34) 35) 36) 37)
Ingreep van het systeem
Een licht pulseren van het rempedaal en
geluid duiden op het ingrijpen van het
ABS: dit zijn volledig normale
verschijnselen.
EBD-SYSTEEM
Het EBD-systeem maakt deel uit van
het ABS-systeem en grijpt in tijdens het
remmen door de remkracht op optimale
wijze over voor- en achterwielen te
verdelen.
Dit garandeert meer remstabiliteit aan
het voertuig, door het plotselinge
blokkeren van de achterwielen en de
daaruit volgende instabiliteit van de
auto te voorkomen.
CBC-SYSTEEM
(Cornering Brake
Control)
Dit systeem grijpt in wanneer in
bochten geremd wordt, waarbij de
verdeling van de remkracht over de vier
wielen wordt geoptimaliseerd: het
systeem voorkomt dat de wielen in de
binnenbocht (minder beïnvloed door het
gewicht van de auto) blokkeren,
waardoor betere stabiliteit en richting
wordt gegarandeerd.
44
WEGWIJS IN UW AUTO
DTC-SYSTEEM (Drag
Torque Control)
Dit systeem is een onderdeel van het
ABS-systeem dat bij bruusk
terugschakelen ingrijpt of tijdens het
remmen wanneer het ABS ingrijpt door
het motorkoppel te regelen, zodat
overmatige aandrijving op de
aangedreven wielen wordt voorkomen,
wat vooral bij slechte gripcondities
tot verlies van stabiliteit van de auto kan
leiden.
ASR-SYSTEEM (AntiSlip
Regulation)
29) 30) 38) 39) 40)
Dit systeem maakt deel uit van het
ESC-systeem en grijpt automatisch in
als één of beide aangedreven wielen
slippen, grip verliezen op natte wegen
(aquaplaning) en tijdens het optrekken
op glad, besneeuwd of met ijzel bedekt
wegdek, enz.
Afhankelijk van de slipcondities, kunnen
twee verschillende regelsystemen
worden geactiveerd:
als beide aangedreven wielen
doorslippen, grijpt het ASR-systeem
in door het door de motor
doorgegeven vermogen te
reduceren;
als slechts één aangedreven wiel
doorslipt, grijpt het ook automatisch
in door het doorslippende wiel af
te remmen.
Ingreep van het systeem
Dit wordt aangegeven door het
knipperen van het lampje op het
instrumentenpaneel, om de bestuurder
te waarschuwen dat de stabiliteit en
de grip van de auto kritiek zijn.
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit systeem is een onderdeel van het
ESC-systeem en assisteert de
bestuurder bij het wegrijden op
hellingen in de volgende gevallen:
op een helling: als de auto stilstaat
op een weg met een hellingsgraad
van meer dan 5% met draaiende
motor, ingetrapt rempedaal en de
versnellingsbak in de vrijstand of met
ingeschakelde versnelling (andere
dan achteruit);
op een afdaling: als de auto stilstaat
op een weg met een hellingsgraad
van meer dan 5% met draaiende
motor, ingetrapt rempedaal en
ingeschakelde achteruitversnelling.
Tijdens het wegrijden houdt de
regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige
motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal 2
seconden, zodat de bestuurder de
tijd heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen.
Als na 2 seconden niet wordt
weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt de
remdruk geleidelijk gereduceerd.
Tijdens deze fase kan een typisch
mechanisch geluid hoorbaar zijn. Dit
geluid wijst erop dat het voertuig weldra
in beweging zal komen.
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem
is geen parkeerrem; laat het voertuig
dus nooit achter zonder de handrem te
hebben aangetrokken, de motor te
hebben uitgeschakeld en de eerste
versnelling te hebben ingeschakeld,
zodat het geparkeerde voertuig in
veilige omstandigheden verkeert (lees
ook de paragraaf "Parkeren" in het
hoofdstuk "Starten en rijden").
45
BELANGRIJK Er kunnen situaties op
kleine hellingen (minder dan 8%)
voorkomen waarin, bij beladen auto,
het Hill Holder-systeem niet in werking
treedt en de auto zich iets naar
achteren verplaatst, waardoor het risico
op een botsing met een ander voertuig
of voorwerp toeneemt. De bestuurder
is in elk geval verantwoordelijk voor een
veilige rijstijl.
HBA-SYSTEEM
(Hydraulic Brake Assist)
41) 42) 43)
Het HBA-systeem is ontworpen om het
remvermogen van de auto tijdens
noodremmen te verbeteren. Het
systeem detecteert het noodremmen
door de snelheid en de kracht waarmee
het rempedaal wordt ingetrapt te
controleren en past vervolgens de
optimale remdruk toe. Dit kan de
remweg verkorten en dus vormt het
HBA-systeem een aanvulling op het
ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
HBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt.
Tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om zo veel
mogelijk uit het systeem te halen.
Verminder niet de druk op het
rempedaal zolang geremd moet worden.
Het HBA-systeem wordt uitgeschakeld
wanneer het rempedaal wordt
losgelaten.
“ELECTRONIC
Q2”-SYSTEEM (“E-Q2”)
Het "Electronic Q2"-systeem grijpt in bij
acceleratie in bochten door het
binnenwiel af te remmen en hierdoor de
aandrijving van het buitenwiel te
verbeteren (die meer van het
autogewicht draagt): het koppel wordt
op die manier op optimale wijze over de
aangedreven wielen verdeeld,
afhankelijk van de rijomstandigheden en
het wegdek, waardoor een bijzonder
effectieve, sportieve rijstijl wordt bereikt.
"PRE-FILL"-SYSTEEM
(RAB - Ready Alert
Brake)
(alleen bij ingeschakelde "Dynamic"- of
"Race"-functie)
BELANGRIJK
26) Het ESC kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de
limieten van de natuurkundige
wetten laten toenemen.
27) Het ESC kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige
snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
28) De capaciteiten van het ASR
mogen nooit op onverantwoorde
en gevaarlijke wijze worden
uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van
anderen in gevaar komt.
46
WEGWIJS IN UW AUTO
Deze functie wordt automatisch
ingeschakeld wanneer het gaspedaal
snel wordt losgelaten, door de slag van
het remblok (zowel voor als achter) te
verminderen. Dit heeft als doel om
het remsysteem voor te bereiden en zijn
reactievermogen te verbeteren,
waardoor de remafstand bij het
volgende remmen afneemt.
29) Voor een goede werking van het
ASR moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in
perfecte conditie verkeren en
vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn. .
30) De prestaties van het ESC- en
het ASR-systeem mogen de
bestuurder nooit aanmoedigen
om onnodige risico's te nemen.
Uw rijstijl moet altijd aangepast
zijn aan de wegcondities, het zicht
en het verkeer. De bestuurder is
in elk geval verantwoordelijk voor
een veilige rijstijl.
31) Wanneer het ABS wordt
ingeschakeld, is een trilling aan
het rempedaal voelbaar. Verlaag
de remdruk niet en houd het
rempedaal goed ingetrapt; zo
zorgt het systeem voor de kortste
remweg op basis van de
wegcondities.
32) Een inrijperiode van circa 500 km
is vereist om het beste uit het
remsysteem te halen: vermijd
tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig
remmen.
33) Als het ABS-systeem ingrijpt,
dan betekent dit dat de limiet
van de grip van de banden op het
wegdek is bereikt: verlaag de
snelheid en pas deze aan de
beschikbare grip aan.
34) Het ABS kan niet de door het
wegdek geboden grip boven de
limieten van de natuurkundige
wetten laten toenemen.
35) Het ABS kan geen ongelukken
voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige
snelheid in bochten, rijden op
wegdek met weinig grip of
aquaplaning.
36) De capaciteiten van het ABS
mogen nooit op onverantwoorde
en gevaarlijke wijze worden
uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van
anderen in gevaar komt.
37) Voor een goede werking van het
ABS moeten de banden van alle
wielen van hetzelfde merk zijn, in
perfecte conditie verkeren en
vooral van het voorgeschreven
type en maat zijn.
38) Het ASR-systeem kan niet de
door het wegdek geboden grip
boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten
toenemen.
39) Het ASR-systeem kan geen
ongelukken voorkomen,
waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip
of aquaplaning.
40) De capaciteiten van het
ASR-systeem mogen nooit op
onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor
de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
41) Het HBA-systeem kan niet de
door het wegdek geboden grip
boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten
toenemen.
42) Het HBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen,
waaronder ongelukken wegens
overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip
of aquaplaning.
43) De capaciteiten van het
HBA-systeem mogen nooit op
onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor
de veiligheid van de bestuurder,
de overige inzittenden van de auto
en andere weggebruikers in
gevaar komt.
47
“Alfa
DNA”-SYSTEEM
(Dynamische
regeling van de
auto)
Dit systeem wordt bediend met hendel
A fig. 47 (op de tunnelconsole) hiermee
kunnen vier verschillende rijmodi
geselecteerd worden overeenkomstig
de rijstijl en de conditie van het wegdek:
d = Dynamic Raceof (sportieve
rijmodus);
n = Natural (modus voor rijden in
normale omstandigheden);
a = All Weather (modus voor rijden
in omstandigheden van weinig grip,
zoals regen en sneeuw).
Het systeem werkt ook op de
dynamische regelsystemen van de auto
(motor, versnellingsbak/transmissie,
ESC-systeem).
RIJMODI
De hendel A beschikt over een stabiele
stand. Anders gezegd, de hendel
blijft altijd in de middelste stand.
De gekozen rijmodus wordt
aangegeven met een brandende led op
het paneel en een indicatie op het
display.
“Natural” MODUS
ESC-en ASR-systemen: de
activeringsdrempels zijn ingesteld voor
comfort en veiligheid onder normale
grip- en rijomstandigheden.
"Electronic Q2" systeem: het
systeem is gekalibreerd om het beste
rijcomfort te verzekeren.
Motor en versnellingsbak/
transmissie: standaard respons.
“Dynamic” MODUS
Inschakeling
Verplaats hendel A fig. 47 omhoog
(naar letter “d”) en houd hem
gedurende een halve seconde in deze
stand tot de bijbehorende led gaat
branden en de inschakelingsindicatie
"Dynamic" op het display verschijnt.
Wanneer de "Dynamic" modus is
ingeschakeld, wordt automatisch het
scherm met de druk van de
turbocompressor (bar) en de
motorolietemperatuur (°C) weergegeven
fig. 49:
47 A0L0108
48 A0L0109
49 A0L0110
48
WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakeling
Om de “Race” modus uit te schakelen
en terug te keren naar “Dynamic”,
hendel A fig. 47 omlaag zetten (naar
letter “a”) en een halve seconde in deze
stand houden. In dit geval gaat de led
van de “Dynamic” modus branden
en wordt de inschakelingsindicatie
“Dynamic” op het display weergegeven.
All Weather MODUS
Inschakeling
Verplaats hendel A fig. 47 omlaag (naar
letter “a”) en houd hem gedurende
een halve seconde in deze stand tot de
bijbehorende led gaat branden en de
inschakelingsindicatie "All Weather" op
het display verschijnt.
ESC en ASR systemen: de
activeringsdrempels zijn ingesteld om
maximale veiligheid te garanderen
in omstandigheden van weinig grip. Het
wordt geadviseerd de "All Weather"
modus te selecteren bij het rijden over
een wegdek met weinig grip.
"ELECTRONIC Q2" SYSTEEM: het
system is uitgeschakeld.
Motor en versnellingsbak/
transmissie: standaard respons.
Uitschakeling
Om de “All Weather” modus uit te
schakelen en terug te keren naar
“Natural”, hendel A fig. 47 omlaag
zetten (naar letter “d”) en een halve
seconde in deze stand houden.
BELANGRIJK
Tijdens de eerste 250 km dat met de
auto wordt gereden, zijn de Dynamic-
en Race-modus uitgeschakeld.
Tijdens deze initiële inrijperiode is het
raadzaam een agressieve rijstijl te
vermijden, zodat in de loop van
de tijd de beste schakelprestaties
kunnen worden verkregen.
Wanneer de motor de volgende keer
gestart wordt, blijft de eerdere keuze
"All Weather" of "Dynamic"
ingeschakeld. Het systeem zal de
modus "All Weather" of "Dynamic"
weer inschakelen, afhankelijk van
welke modus geselecteerd was
voordat de motor werd
uitgeschakeld.
Wanneer de motor de volgende keer
gestart wordt, blijft de eerdere keuze
"Race" niet gehandhaafd. Het
systeem zal de "Dynamic" modus
weer inschakelen.
Direct schakelen van de “Dynamic”
naar de “All Weather” modus en
omgekeerd is niet mogelijk. Om de
andere modus in te schakelen moet
eerst worden teruggekeerd naar
de "Natural" modus.
Systeemstoring
Bij een storing in het systeem of een
defect van de hendel A fig. 47, kunnen
geen rijmodi worden gekozen.
Het display wordt grijs (zelfde scherm
als voor de "Natural" modus) maar
zonder indicatie van de Alfa DNA-
instelling. Op het display wordt ook een
waarschuwingsbericht weergegeven.
.
51 A0L0112
50
WEGWIJS IN UW AUTO
EOBD-SYSTEEM
(European On
Board Diagnosis)
Werking
Het EOBD-systeem (European On
Board Diagnosis) voert een
voortdurende diagnose uit op die
componenten van de auto die te
maken hebben met de
uitlaatgasemissie.
Bovendien waarschuwt het systeem de
bestuurder door het inschakelen van
een waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel (en het
verschijnen van een bericht op het
display) wanneer deze componenten
niet langer in uitstekende staat verkeren
(zie paragraaf "Lampjes en berichten"
in het hoofdstuk "Kennismaking met
het instrumentenpaneel").
Het doel van het EOBD-systeem
(European On Board Diagnosis) is:
de efficiëntie van het systeem te
bewaken;
signaleren wanneer de
emissiewaarden stijgen;
de noodzaak voor het vervangen van
verslechterde onderdelen aangeven.
Het voertuig beschikt ook over een
stekker waarmee, na aansluiting van
speciale apparatuur, de door de
regeleenheid opgeslagen storingscodes
en de specifieke parameters voor
diagnose en werking van de motor
kunnen worden uitgelezen. Deze
controle kan ook door de
verkeerspolitie worden verricht.
BELANGRIJK Na de storing te hebben
verholpen moet een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt, om het systeem
volledig te controleren, tests uitvoeren
en zo nodig een proefrit maken die ook
een lange afstandsrit kan omvatten.
RADIO
(voor bepaalde versies/markten)
Het systeem bestaat uit:
voedingskabels voor radio,
luidsprekers en antenne;
autoradio;
antenne op voorbumper;
2 tweeter luidsprekers met een
doorsnede van 38 mm en 2
mid-woofer luidsprekers met een
doorsnede van 130 mm, gemonteerd
op de portieren.
Zie voor nadere informatie over functies
en gebruik van de radio, het speciale
Supplement dat bij de
boorddocumentatie is gevoegd.
51
OPTIONELE
ACCESSORIES
Als men na aanschaf van het voertuig
accessoires wil monteren die constante
elektrische voeding nodig hebben
(radio, diefstalalarm, satellietbewaking
via GPS enz.) of veel stroom verbruiken,
dient men contact op te nemen met
het gespecialiseerde personeel van een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt. Zij
kunnen de meest geschikte apparatuur
uit het assortiment Lineaccessori Alfa
Romeo aanbevelen en controleren
of de elektrische installatie berekend is
op de vereiste belasting en of het
noodzakelijk is een accu met
een grotere capaciteit te monteren.
44)
MONTAGE VAN
ELEKTRISCHE/
ELEKTRONISCHE
SYSTEMEN
Elektrische/elektronische systemen die
na aanschaf van de auto door de
aftersales-service worden gemonteerd,
moeten van het volgende merkteken
zijn voorzien:fig. 52
Fiat Group Automobiles S.p.A.
autoriseert de montage van zend-/
ontvangstapparatuur op voorwaarde
dat deze door een gespecialiseerd
bedrijf op vakkundige wijze en
overeenkomstig de aanwijzingen van de
fabrikant wordt uitgevoerd.
BELANGRIJK In geval van montage van
systemen waarbij de kenmerken van
de auto worden gewijzigd, kan het
kentekenbewijs door de bevoegde
instanties ingenomen worden. Dit kan
ook de ongeldigheid van de garantie
met zich meebrengen voor defecten
veroorzaakt door voornoemde wijziging
of die direct of indirect hierop terug te
voeren zijn.
Fiat Group Automobiles S.p.A. wijst
elke aansprakelijkheid af voor schade
die het gevolg is van montage van
accessoires die niet door Fiat Group
Automobiles S.p.A. zijn geleverd of
aanbevolen en die niet conform de
verschafte aanwijzingen zijn
gemonteerd.
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparatuur (autotelefoons,
CB-zenders, radioamateurs e.d.) mag
alleen in het voertuig worden gebruikt
met een aparte antenne die op het dak
is gemonteerd.
BELANGRIJK Het gebruik van deze
apparaten in de auto (zonder
buitenantenne) kan storingen in de
elektronische systemen van de auto
veroorzaken. Dit kan de veiligheid van
de auto in gevaar brengen en een
potentieel gevaar voor de gezondheid
van de passagiers opleveren.
Voor wat betreft het gebruik van
mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS)
met het officiële EU-keurmerk, wordt
verwezen naar de gebruiksaanwijzingen
van de fabrikant van de mobiele
telefoon.
52 DISPOSITIVI-ELETTRONICI
52
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
44) Let op bij het monteren van
aanvullende spoilers of niet-
standaard lichtmetalen velgen:
daardoor kan de ventilatie van de
remmen namelijk beperkt worden,
wat invloed heeft op de efficiëntie
van de remmen bij bruusk,
herhaaldelijk remmen of op lange
afdalingen. Let erop dat de slag
van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten)
Ze zitten in de achterbumper fig. 53 en
detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig
en waarschuwen de bestuurder met
een intermitterend geluidssignaal.
INSCHAKELING/
UITSCHAKELING
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het voertuig
dichter bij het obstakel komt.
GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is
ingeschakeld en er een obstakel achter
de auto is, klinkt er een geluidssignaal
met een frequentie die varieert op basis
van de afstand van het obstakel ten
opzichte van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
neemt toe naar gelang de afstand
tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt, wanneer de afstand
ongeveer 30 cm bedraagt klinkt het
signaal continu;
neemt af als de afstand tot het
obstakel groter wordt, tot het signaal
volledig stopt;
blijft constant als de afstand
ongewijzigd blijft; als deze situatie de
zijsensoren betreft, zal het
geluidssignaal na ongeveer 3
seconden stoppen om bijvoorbeeld
aanwijzingen te voorkomen tijdens
manoeuvres langs muren.
Wanneer de sensoren meerdere
obstakels signaleren, dan wordt alleen
rekening gehouden met het
dichtstbijzijnde obstakel.
53 A0L0043
53
AANWIJZINGEN OP HET
DISPLAY
(voor bepaalde versies/markten)
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm van
fig. 54 op het display.
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave
op het instrumentenpaneel.
Het systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met de weergave van een
boog in een of meer plaatsen in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig.
Als er een obstakel gedetecteerd is in
het gebied midden achter, dan worden
op het display alle bogen in dat gebied
aangegeven, tot de boog die
overeenkomt met de plaats van het
obstakel zelf.
Het signaal is vergelijkbaar voor
obstakels in het gebied rechts- of
linksachter.
De boog die overeenkomt met de
plaats van het obstakel knippert.
De kleur op het display is afhankelijk
van de afstand tot en de plaats van het
obstakel.
Het voertuig bevindt zich vlakbij het
obstakel wanneer op het display een
enkele constante boog wordt
weergegeven en er een continu
geluidssignaal klinkt.
Wanneer er meerdere obstakels zijn,
wordt het dichtstbijzijnde obstakel
aangegeven.
STORINGSMELDING
Storingen van parkeersensoren, indien
aanwezig, worden aangegeven
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld door het aangaan van het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel en er verschijnt een
bericht op het display (zie hoofdstuk
“Lampjes en berichten”).
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
45)
4)
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van de parkeersensoren
beïnvloeden:
de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder of meerdere verflagen
kunnen leiden tot verminderde
gevoeligheid van de sensoren en
afname van de prestaties van het
systeem.
mechanische interferentie (bijv. tijdens
het wassen van de auto, regen,
sterke wind, hagel) kan ertoe leiden
dat de sensor een niet-bestaand
voorwerp detecteert ("echogeluid");
54 A0L0044
54
WEGWIJS IN UW AUTO
TPMS (Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
BESCHRIJVING
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) meldt aan de bestuurder een
lage bandenspanning op basis van de
koude bandenspanning die voor de
auto is voorgeschreven.
Schommelende buitentemperaturen
kunnen de bandenspanning
beïnvloeden. Dit betekent dat een
afname van de buitentemperatuur
overeenkomt met een afname van de
bandenspanning.
De bandenspanning moet altijd op
basis van de koude bandenspanning
worden afgesteld. De koude
bandenspanning is de spanning van de
banden na minstens drie uur stilstand
van de auto of een rit van minder dan
1,6 km na een pauze van drie uur.
De koude bandenspanning mag niet de
maximum bandenspanning
overschrijden die op de zijkant van de
band is aangegeven.
De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden met de auto; dit is
normaal en vereist geen aanpassing
van de bandenspanning.
Het TPMS blijft de bestuurder een lage
bandenspanning melden totdat deze
gecorrigeerd wordt; de waarschuwing
gaat door totdat de spanning
overeenkomt of hoger is dan de voor
de koude banden voorgeschreven
spanning. Wanneer het controlelampje
voor een lage bandenspanning
blijft branden, moet de bandenspanning
op de spanning worden gebracht die
voor koude banden is voorgeschreven.
Dit controlelampje dooft na de
automatische bijwerking van het
systeem. Het kan nodig zijn om 20
minuten met een snelheid van meer
dan 20 km/h te rijden om ervoor te
zorgen dat het TPMS deze informatie
ontvangt.
OPMERKING
Het TPMS vervangt niet het normale
onderhoud van banden en dient ook
niet om eventuele storingen van
banden aan te geven.
Daarom mag het TPMS niet gebruikt
worden als drukschakelaar tijdens de
afstelling van de bandenspanning.
Rijden met onvoldoende
bandenspanning veroorzaakt
oververhitting van de banden en kan
tot defecten van de banden leiden.
Een lage bandenspanning vermindert
tevens de brandstofefficiency en de
duur van het loopvlak en kan de
handling en remwerking van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het TPMS vervangt niet een correct
onderhoud van de banden. De
bestuurder moet ervoor zorgen dat
de juiste bandenspanning wordt
gehandhaafd, door deze met een
geschikte drukschakelaar te meten.
Dit is ook nodig indien de
bandenspanning nog niet dusdanig is
gedaald dat het controlelampje van
de bandenspanning gaat branden.
Het TPMS waarschuwt de
bestuurder als de bandenspanning
om welke reden dan ook, waaronder
een lage temperatuur en het normale
spanningsverlies van de band, onder
een bepaalde grens zakt.
De temperatuurschommelingen van
de seizoenen beïnvloeden de
bandenspanning.
56
WEGWIJS IN UW AUTO
Het TPMS maakt gebruik van draadloze
apparaatjes met elektronische
sensoren die op de wielvelgen zijn
gemonteerd om voortdurend de
bandenspanning te controleren. De
sensoren die op elk wiel als deel van
het ventiel gemonteerd zijn, verzenden
diverse gegevens van de banden naar
de ontvangermodule, om de spanning
te kunnen berekenen.
BELANGRIJK De controle en het
behoud van de juiste spanning van alle
banden zijn zeer belangrijk.
Waarschuwing lage
spanning
bandenspanningscon-
46) 47) 48) 49) 50) 51) 52) 53) 54)
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met een permanent brandend
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel en speciale
berichten op het display.
Stop in dit geval de auto zo snel
mogelijk, controleer de
bandenspanning van elke band en
blaas ze op tot de voorgeschreven
koude bandenspanning. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en zodra
de informatie over de herstelde
bandenspanning is ontvangen, dooft
het waarschuwingslampje. Het kan
nodig zijn om 20 minuten met een
snelheid van meer dan 20 km/h
te rijden om ervoor te zorgen dat het
systeem deze informatie ontvangt.
Storingen in de werking
van het TPMS
Een systeemstoring wordt gemeld door
het speciale waarschuwingslampje
dat eerst 75 seconden knippert en
daarna vast blijft branden. Dit kan in
een van de volgende situaties
gebeuren:
interferentie veroorzaakt door
elektronische apparatuur of door de
nabijheid van RF-emissies die lijken
op die van de TMP-sensoren.
Toepassing van donkere folie die met
de signalen van de radiogolven
interfereert.
Aanwezigheid van sneeuw of ijs op
de wielen of de wielkasten.
Gebruik van sneeuwkettingen.
Gebruik van wielen/banden zonder
TPM-sensoren.
55 A0L0113
57
trolesysteem
Raadpleeg, voor een juist gebruik van het systeem, onderstaande tabel wanneer de wielen/banden moeten worden vervangen:
Handeling Sensoren op wielen op
auto gemonteerd Storingsmelding Benodigde actie
– JA
Neem contact op met een
speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
Wiel verwisselen met
winterbanden NEE JA
Neem contact op met een
speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
Wiel verwisselen met
winterbanden JA NEE
Wiel verwisselen met een wiel
met andere afmetingen (*) JA NEE
(*)Als alternatief aangegeven in zowel het Instructieboek als op het kentekenbewijs; beschikbaar bij Alfa Romeo Lineaccessori.
58
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK
46) De aanwezigheid van het
TMPS-systeem ontslaat de
bestuurder niet van de
verplichting om de
bandenspanning regelmatig te
controleren, met inbegrip van het
reservewiel.
47) Controleer de bandenspanning
bij koude banden. Als de
bandenspanning om welke reden
dan ook bij warme banden moet
worden gecontroleerd, dan mag
de druk niet worden verlaagd, ook
wanneer de gemeten waarde
hoger is dan de voorgeschreven
drukwaarde. Herhaal de controle
wanneer de banden koud zijn.
48) Als een of meerdere wielen
zonder sensoren zijn gemonteerd,
dan is het systeem niet langer
beschikbaar. Hierbij gaat het
TMPS-waarschuwingslampje
korten dan een minuut knipperen
voordat het continu blijft branden,
en wordt een melding op het
display getoond zolang de 4
wielen met sensoren niet
gemonteerd worden.
49) Het TPMS-systeem waarschuwt
niet bij een plotselinge afname
van de bandenspanning
(bijvoorbeeld bij een klapband).
Breng in dergelijke gevallen de
auto tot stilstand en voorkom
bruuske stuurbewegingen.
50) Wanneer standaard banden
moeten worden vervangen door
winterbanden (en omgekeerd),
moet het TPMS-systeem hierop
worden afgesteld. Dit mag alleen
door een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt worden verricht.
51) Schommelende
buitentemperaturen kunnen de
bandenspanning beïnvloeden. Het
TPMS-systeem kan tijdelijk een
onvoldoende spanningswaarde
aangeven. Controleer in dergelijke
gevallen de bandenspanning bij
koude banden en herstel zo nodig
de juiste spanningswaarde.
52) Wanneer een wiel wordt
vervangen, is het raadzaam ook
de rubberen ventielpakking te
vervangen: neem contact op met
een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt. De montage/
demontage van een band en/of
velg vereist specifieke
voorzorgsmaatregelen; om schade
of een verkeerde montage van de
sensoren te voorkomen, mogen
deze werkzaamheden alleen door
gespecialiseerd personeel worden
uitgevoerd. Neem contact op
met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
53) Sterke radiofrequentie-
interferentie kan de regelmatige
werking van het TPMS-systeem
verhinderen. Dit wordt
aangegeven met een bericht op
het display. Het bericht verdwijnt
automatisch zodra de
interferentie is verdwenen.
59
54) De bij de auto geleverde
bandenreparatiekit (Fix&Go) (voor
bepaalde versies/markten) is
compatibel met de TPMS-
sensoren; als andere
afdichtmiddelen dan die in de
originele kit worden gebruikt, kan
dit de werking nadelig
beïnvloeden. Als andere dan de
originele afdichtmiddelen worden
gebruikt, wordt geadviseerd de
TPMS-sensoren te laten
controleren door een
gekwalificeerd reparatiecentrum.
TANKEN
IN HET KORT
Het voertuig is voorzien van het "Fast
Fuel"-systeem, dit voorkomt dat er
onjuiste brandstoffen getankt worden
(bijv. diesel voor een benzinemotor).
Zet de motor af alvorens te tanken.
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangetal van 95
RON die aan de Europese
specificatie EN228 voldoet. De motor
van de 4C is met name ontworpen
om te voldoen aan alle
emissielimieten terwijl tegelijkertijd
minimaal brandstofverbruik en
maximale prestaties gegarandeerd
worden, wanneer loodvrije benzine
van een uitstekende kwaliteit met een
octaangetal van 98 RON of hoger
gebruikt wordt.
Om beschadiging aan de katalysator
te voorkomen, de tank nooit bijvullen,
niet in noodgevallen en evenmin
met een minimale hoeveelheid, met
loodhoudende benzine.
BELANGRIJK Een beschadigde
katalysator veroorzaakt schadelijke
uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot
gevolg.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid
in een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
TANKEN
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKPROCEDURE
Het voertuig is voorzien van een "Fast
Fuel"-apparaat, dat in de opening
van de brandstoftank is ingebouwd: dit
gaat automatisch open en dicht
wanneer het vulpistool wordt
geplaatst/verwijderd.
Het "Smart Fuel" systeem is uitgerust
met een blokkeersysteem dat het
tanken van het onjuiste type brandstof
voorkomt.
60
WEGWIJS IN UW AUTO
De hieronder beschreven
tankprocedure is afgebeeld op het
plaatje fig. 56 dat aan de binnenkant
van de tankklep is aangebracht. Op het
plaatje is ook het type brandstof
aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine).
Procedure
trek aan tankklep A fig. 57 om hem te
openen;
steek het vulpistool in de vulopening
en tank;
wacht na het tanken minstens 10
seconden alvorens het vulpistool
te verwijderen zodat de brandstof in
de tank kan vloeien;
neem het vulpistool uit de vulopening
en sluit de klep A.
Klep A fig. 57is voorzien van een
stofkap B die bij gesloten klep de rand
van de vulopening beschermt tegen
de afzetting van vuil en stof.
55) 56) 57)
Tanken in een noodgeval
Ga voor het tanken als volgt te werk
als er geen brandstof in de tank meer is
of als het brandstofcircuit volledig leeg
is:
neem de speciale trechter C fig. 58
uit de gereedschapskit die zich in
de bagageruimte bevindt;
trek aan tankklep A om hem te
openen;
steek trechter C in de vulopening
zoals aangegeven in fig. 58 en tank;
verwijder de trechter na het tanken
en sluit de klep;
berg de trechter tenslotte weer op in
zijn doos en zet deze terug in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Houd de waterstraal van
een hogedrukreiniger op minstens 20
cm afstand van de
brandstofvulopening.
BELANGRIJK
55) Monteer geen voorwerp/dop op
de rand van de vulopening die
niet geschikt is voor de auto. Het
gebruik van voorwerpen/doppen
van het verkeerde type kan de
druk in de tank doen toenemen,
waardoor gevaarlijke situaties
kunnen ontstaan.
56 A0L0045
57 A0L0046
58 A0L0151
61
56) Breng geen open vuur of
brandende sigaretten in de buurt
van de vulopening van de tank:
brandgevaar. Kom niet te dicht
met uw gezicht bij de vulopening,
om geen schadelijke dampen in
te ademen.
57) Maak geen gebruik van een
mobiele telefoon bij de
brandstofpomp: brandgevaar.
MILIEUBESCHERMING
De volgende voorzieningen worden
gebruikt om de brandstofemissies te
beperken: katalysator, lambda sondes
en brandstofdampafzuigsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet bij een
test, met een of meer niet-aangesloten
bougies draaien.
58)
BELANGRIJK
58) Onder bedrijfsomstandigheden
wordt de katalysator erg heet.
Parkeer het voertuig dus niet op
licht ontvlambaar materiaal (gras,
droge bladeren, dennennaalden
enz.) om het gevaar van brand
te voorkomen.
62
WEGWIJS IN UW AUTO
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.
INSTRUMENTENPANEEL ............... 64
SETUP-MENU................................. 67
MENUOPTIES................................. 68
TRIP COMPUTER ........................... 73
LAMPJES EN BERICHTEN ............. 76
- LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU /
HANDREM AANGETROKKEN ............ 77
- STORING EBD ................................. 77
- STORING AIRBAG ........................... 78
- VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT ................................. 78
- STORING AIRBAG ........................... 79
- AIRBAG PASSAGIERSZIJDE
UITGESCHAKELD .............................. 79
- STORING INSPUIT-/
EOBD-SYSTEEM ................................ 80
- TPMS ............................................... 81
- ELEKTRONISCH
STABILITEITSSYSTEEM (ESC) ........... 82
- WAARSCHUWINGSLAMPJE
ASR-FUNCTIE UITGESCHAKELD ...... 83
- STADSLICHT EN DIMLICHT ............. 84
- FOLLOW ME HOME ........................ 84
- RICHTINGAANWIJZER LINKS .......... 84
- RICHTINGAANWIJZER RECHTS ...... 85
- GROOTLICHT .................................. 85
- TE LAGE MOTOROLIEDRUK ........... 86
-MOTOROLIE VERSLECHTERD ......... 86
- TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR ...... 87
- STORING DYNAMO ......................... 88
- STORING VERSNELLINGSBAK ....... 88
-PORTIEREN NIET GOED
....................................... 88
-VERSLETEN REMBLOKKEN ............. 89
- STORING ALFA ROMEO CODE
SYSTEEM ........................................... 89
- BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE
ACTIERADIUS .................................... 89
- STORING SENSOR
BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE
ACTIERADIUS .................................... 89
- CRUISE-CONTROL .......................... 90
- ONTWASEMING/ONTDOOIING
BUITENSPIEGEL ................................ 90
- STORING BUITENLICHTEN ............. 91
- SERVICE (GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD) ................................... 91
- ALGEMENE STORING ..................... 92
- AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER ..................... 93
- BAGAGERUIMTE OPEN .................. 93
- MOGELIJKE IJSVORMING OP
WEGDEK ............................................ 93
- STORING REMLICHTEN .................. 93
- STORING PARKEERSENSOR .......... 94
- WEERGAVE VAN GEKOZEN
RIJMODUS (“Alfa DNA”-systeem) ....... 94
63
GESLOTEN
Display met Gemenebest-eenheden
A. Koelvloeistoftemperatuurmeter – B. Tijd – C. Toerenteller D. Indicator programma/ingeschakelde versnelling – E. Schakeladvies (Gear Shift
Indicator) – F. Buitentemperatuur – G. Brandstofmeter (de driehoek rechts van het symbool geeft de zijde van de auto met de vulopening aan)
– H. Zone bestemd voor weergave van het digitale waarschuwingslampje dat bij het getoonde bericht hoort – I. Trip mijlenteller J. Snelheidsmeter
– K. Rijprogramma "Alfa DNA"-systeem – L. Berichten of informatie op display – M. Mijlenteller
60 A0L0129
65
SNELHEIDSMETER
De meter J toont de snelheid van de
auto.
TOERENTELLER
De verlichting C geeft het
motortoerental aan.
BRANDSTOFMETER
De meter G geeft de hoeveelheid
brandstof in de tank aan.
Het digitale waarschuwingslampje
gaat branden wanneer er nog 4 à 5
liter brandstof in de tank is; tank in
dat geval brandstof bij zodra dit
mogelijk is.
Rijd niet met een bijna lege tank: een
onregelmatige brandstoftoevoer kan de
katalysator schade toebrengen.
KOELVLOEISTOF
De meter A geeft de
koelvloeistoftemperatuur aan en begint
aanwijzingen te geven zodra de
koelvloeistoftemperatuur boven circa
50°C komt.
Het digitale lampje gaat branden (en
er verschijnt een bericht op het display)
wanneer de koelvloeistoftemperatuur
te hoog is; zet in dat geval onmiddellijk
de motor uit en neem contact op met
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
GEAR SHIFT INDICATOR
De GSI (Gear Shift Indicator) adviseert
de bestuurder een andere versnelling in
te schakelen via een speciaal bericht
E fig. 59 op het instrumentenpaneel.
Via de GSI wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat een andere
versnelling brandstofbesparing kan
opleveren.
Daarom is het voor een zuinig
brandstofverbruik raadzaam om de
rijmodus "Natural" of "All Weather" te
selecteren, en om de aanwijzingen van
de Gear Shift Indicator op te volgen
wanneer de verkeersomstandigheden
dit toelaten.
Wanneer het pictogram ( ) op het
instrumentenpaneel wordt getoond,
adviseert de GSI om een hogere
versnelling in te schakelen. Wanneer
het pictogram ( ) wordt getoond,
adviseert de GSI om een lagere
versnelling in te schakelen.
BELANGRIJK De GSI werkt niet
wanneer de versnellingsbak in de
AUTO-modus werkt.
BELANGRIJK De aanduiding op het
instrumentenpaneel blijft branden
zolang de bestuurder niet schakelt of
zolang de rijomstandigheden niet
terugkeren naar een situatie waarin
schakelen niet nodig is om het verbruik
te optimaliseren.
66
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
-
TEMPERATUURMETER
SETUP-MENU
BEDIENINGSKNOPPEN
SET/ : kort indrukken om het menu
te openen en/of naar het volgende
scherm te gaan of de keuze te
bevestigen. Lang indrukken om naar
het standaardscherm terug te keren fig.
61.
: om het weergegeven scherm en de
betreffende opties naar beneden te
doorlopen of om de weergegeven
waarde te verhogen.
: om het weergegeven scherm en de
betreffende opties naar beneden te
doorlopen of om de weergegeven
waarde te verhogen.
BELANGRIJK De knoppen en
activeren verschillende functies,
afhankelijk van de volgende situaties:
hiermee kan binnen het menu naar
beneden en naar boven door de
opties gebladerd worden;
zorgen tijdens instellingen voor het
verhogen en verlagen van de
weergegeven waarde;
buiten het menu kan hiermee de
helderheid van het bedieningspaneel
worden ingesteld.
MENU
Het menu bestaat uit een serie opties
die gekozen kunnen worden met de
knoppen en waarna verschillende
keuze- en instellingsmogelijkheden
(Setup) worden geboden.
Sommige opties hebben een submenu.
Het menu wordt geactiveerd door de
knop SET/ kort in te drukken.
Het menu bestaat uit de volgende
opties:
MENU
PIEP SNELHEID
ACTIVERING TRIP B
STEL UUR (tijd) IN
STEL DATUM IN
AUTOCLOSE (voor bepaalde
versies/markten)
MEETEENHEID
TAAL
GELUIDSSTERKTE
WAARSCHUWINGEN
(zoemervolume)
ZOEMER/PIEP
VEILIGHEIDSGORDELS (kan alleen
worden weergegeven nadat het
SBR-systeem door een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt is uitgeschakeld)
SERVICE
AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG
DAGVERLICHTING (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
SLUIT MENU AF
Een optie in het
hoofdmenu zonder een
submenu kiezen:
druk kort op de SET/ knop om
de instelling van het hoofdmenu die
gewijzigd moet worden te selecteren;
druk op de knoppen of (deze
telkens indrukken) om de nieuwe
instelling te selecteren;
druk kort op de SET/ knop om
de nieuwe instelling op te slaan en
terug te gaan naar de eerder
geselecteerde optie in het
hoofdmenu.
61 A0L0125
67
Een optie in het
hoofdmenu zonder een
submenu kiezen:
druk kort op de SET/ knop om
de eerste optie uit het submenu
weer te geven;
druk op de knoppen of (deze
telkens indrukken) om de nieuwe
instelling te selecteren;
druk kort op de SET/ knop om
de getoonde submenu-optie te
selecteren en het betreffende
setup-menu te openen;
druk op de knoppen of (deze
telkens indrukken) om de nieuwe
instelling te selecteren;
druk kort op de SET/ knop om
de nieuwe instelling op te slaan en
terug te gaan naar de eerder
geselecteerde optie in het
hoofdmenu.
MENUOPTIES
Menu
Met deze optie kan toegang tot het
Setup Menu worden verkregen.
Druk op de knop of om de
verschillende Menuopties te selecteren.
Houd de SET/ knop ingedrukt om
naar het standaardscherm terug te
keren.
Snelheidswaarschuwing
(Snelheidslimiet)
Met deze functie kan de snelheidslimiet
van het voertuig ("km/h" of "mph")
ingesteld worden; de bestuurder wordt
gewaarschuwd wanneer deze limiet
wordt overschreden.
Ga als volgt te werk om de
snelheidslimiet in te stellen:
druk kort op de knop SET/ : op
het display verschijnt het opschrift
"Snelheidswaarschuwing";
druk op knop of om de in- ("On)
of uitschakeling ("Off") van de
snelheidsbegrenzing te selecteren;
als de functie is ingeschakeld, op
of drukken om de gewenste
snelheidslimiet te selecteren en druk
vervolgens op SET/ om te
bevestigen.
BELANGRIJK De waarde kan ingesteld
worden tussen 30 en 200 km/h of
tussen 20 en 125 mph, afhankelijk van
de eerder ingestelde eenheid. Zie de
paragraaf "Meeteenheid instellen)" die
hierna wordt beschreven. Elke druk
op de knop / verhoogt of verlaagt
de waarde 5 eenheden. Houd de knop
/ ingedrukt om de waarde
automatisch snel te verhogen/verlagen.
Wanneer de gewenste waarde wordt
bereikt, kan men de instelling afronden
door opnieuw de knop kort in te
drukken.
Druk kort op de SET/ knop om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop ingedrukt om terug te
keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Ga als volgt te werk om de instelling te
annuleren:
druk kort op de SET/ -knop om
het display te laten knipperen "On";
druk op de -knop om het display
te laten knipperen "Off";
Druk kort op de SET/ knop om
terug te keren naar het menuscherm
of houd de knop ingedrukt om terug
te keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
68
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
druk op de knop of om de
instelling uit te voeren;
BELANGRIJK Elke druk op de knop
of verhoogt of verlaagt de waarde
1 eenheid. Houd de knop ingedrukt
om de waarde automatisch snel te
verhogen/verlagen. Wanneer de
gewenste waarde wordt bereikt, kan
men de instelling afronden door
opnieuw de knop kort in te drukken.
Druk kort op de SET/ knop om
terug te keren naar het menuscherm of
houd de knop ingedrukt om terug te
keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Autoclose
(automatische centrale
portiervergrendeling bij
rijdend voertuig)
(voor bepaalde versies/markten)
Als deze functie is ingeschakeld ("On"),
worden de portieren automatisch
vergrendeld wanneer sneller dan 20
km/h wordt gereden.
Ga als volgt te werk om de functie in-
en uit te schakelen:
druk kort op knop SET/ . "On" of
"Off" knippert op het display,
afhankelijk van de eerder gemaakte
instelling;
druk op of om uw keuze te
maken;
Druk kort op de SET/ knop om
terug te keren naar het menuscherm
of houd de knop ingedrukt om terug
te keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Houd de SET/ knop ingedrukt
om terug te keren naar het
standaardscherm of het hoofdmenu
afhankelijk van de menuopties waarin
u zich bevindt.
Meeteenheid
(Meeteenheid instellen)
Met deze functie kunnen de eenheden
worden ingesteld via drie submenu’s:
“Afstanden”, “Verbruik” en
“Temperatuur“.
Ga als volgt te werk om de
meeteenheid in te stellen:
druk kort op knop SET/ . Op het
display verschijnen de drie
submenu's:
druk op de knop of om de drie
submenu's te doorlopen;
nadat het te wijzigen submenu is
gekozen, kort op de SET/ knop
drukken;
als het submenu "Afstanden" is
gekozen en knop SET/ wordt
kort ingedrukt, dan verschijnt “km” of
“mi” op het display, afhankelijk van
wat eerder is ingesteld;
druk op of om uw keuze te
maken;
als het submenu "Verbruik" is
gekozen en knop SET/ wordt
kort ingedrukt, dan verschijnt "km/l",
"l/100km" of "mpg" op het display,
afhankelijk van wat eerder is
ingesteld; als de ingestelde
meeteenheid voor "Afstanden" "km"
is, dan kan op het display de
meeteenheid ("km/l" of "l/100km")
voor Verbruik worden ingesteld. Als
de ingestelde meeteenheid voor
"Afstanden" "mi" is, dan wordt op het
display Verbruik in "mpg"
weergegeven;
druk op of om uw keuze te
maken;
als het submenu "Temperatuur" is
gekozen en knop SET/ wordt
kort ingedrukt, dan verschijnt “°C” of
“°F” op het display, afhankelijk van
wat eerder is ingesteld;
druk op of om uw keuze te
maken;
70
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Wanneer de gewenste instellingen zijn
uitgevoerd, kort op de SET/ knop
drukken om terug te keren naar het
submenuscherm of de knop ingedrukt
houden om terug te keren naar het
hoofdscherm zonder op te slaan.
Houd de SET/ knop ingedrukt om
terug te keren naar het
standaardscherm of het hoofdmenu
afhankelijk van de menuopties waarin u
zich bevindt.
Taal (Taal instellen)
De berichten op het display kunnen in
de volgende talen worden
weergegeven: Italiaans, Engels, Duits,
Portugees, Spaans, Frans, Amerikaans
Engels, Mexicaans Spaans, Russisch
en Chinees.
Ga als volgt te werk om de gewenste
taal in te stellen:
druk kort op knop SET/ . De
eerder ingestelde "taal" knippert
op het display;
druk op of om uw keuze te
maken;
Druk kort op de SET/ knop om
terug te keren naar het menuscherm
of houd de knop ingedrukt om terug
te keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Geluidssterkte
waarschuwingen
(Volumeregeling
geluidssignaal
storing/waarschuwing)
Met deze functie kan het volume van de
zoemer, die klinkt als een storing/
waarschuwing wordt weergegeven,
ingesteld worden op 8 niveaus.
Ga als volgt te werk om het gewenste
volume in te stellen:
druk kort op knop SET/ . Het
eerder ingestelde "volumeniveau"
knippert op het display;
druk op de knop of om de
instelling uit te voeren;
Druk kort op de SET/ knop om
terug te keren naar het menuscherm
of houd de knop ingedrukt om terug
te keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Piep veiligheidsgordels
(Opnieuw inschakelen
zoemer voor
SBR-indicatie)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze functie kan alleen worden
weergegeven wanneer het SBR-
systeem door een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt is uitgeschakeld (zie de
paragraaf “SBR-systeem” in het
hoofdstuk “Veiligheid”).
Service
(Geprogrammeerd
onderhoud)
Deze functie zorgt voor weergave van
informatie over de intervallen waarmee
de servicebeurten uitgevoerd moeten
worden.
Ga voor het raadplegen van deze
informatie als volgt te werk:
druk kort op knop SET/ . Op het
display wordt het onderhoudsinterval
in kilometers (km) of mijlen (mi)
weergegeven, op grond van wat
eerder is ingesteld (zie paragraaf
"Meeteenheden (Meeteenheden
instellen");
druk op de SET/ knop om terug
te keren naar het menuscherm of
houd de knop ingedrukt om terug te
keren naar het standaardscherm.
71
BELANGRIJK In het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” zijn de
onderhoudsbeurten van de auto op
vaste intervallen vermeld, zie het
hoofdstuk "Onderhoud en zorg". Het
bericht "Service" wordt automatisch
weergegeven, en het
waarschuwingslampje gaat
branden, wanneer de sleutel in de
stand MAR wordt gedraaid, vanaf
2.000 km (of het equivalent in mijl) vóór
de volgende servicebeurt, en wordt
elke 200 km (of het equivalent in mijl)
herhaald. Onder de 200 km wordt deze
melding met kortere intervallen
weergegeven. Het bericht verschijnt in
kilometers of mijlen, afhankelijk van
de "Meeteenheid" die is ingesteld.
Bovendien gaat het
waarschuwingslampje branden en
verschijnt het bericht "Service" op de
display, gevolgd door het aantal
resterende kilometers of mijlen,
wanneer het onderhoudsinterval bijna is
vervallen en de sleutel in de stand
MAR wordt gedraaid. Neem contact op
met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
De werkzaamheden van het
"Geprogrammeerd
onderhoudsschema" zullen uitgevoerd
worden en het bericht zal gereset
worden.
Passagiersairbags
(In-/uitschakeling van
frontairbag
passagierszijde)
Deze functie zorgt voor in- en
uitschakeling van de frontairbag aan
passagierszijde.
Ga als volgt te werk:
druk op de SET/ knop en, nadat
de melding (Bag pass: Off) (voor het
uitschakelen) of de melding (Bag
pass: On) (voor het inschakelen) op
het display is verschenen door het
indrukken van de knoppen " " en "
", nogmaals op de SET/ knop
drukken;
op het display verschijnt een verzoek
om bevestiging;
druk op de knoppen of om "Ja"
te selecteren (om het inschakelen/
uitschakelen te bevestigen) of "Nee"
(om te annuleren);
druk kort op de SET/ knop: er
verschijnt een bevestigingsbericht
van de gekozen instelling en er wordt
teruggekeerd naar het menuscherm.
Houd de knop ingedrukt om terug
te keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Dagverlichting (DRL)
(voor bepaalde versies/markten)
Met deze functie kan de dagverlichting
worden in- en uitgeschakeld.
Ga als volgt te werk om de functie in-
en uit te schakelen:
druk kort op knop SET/ . "On" of
"Off" knippert op het display,
afhankelijk van de eerder gemaakte
instelling;
druk op of om uw keuze te
maken;
Druk kort op de SET/ knop om
terug te keren naar het menuscherm
of houd de knop ingedrukt om terug
te keren naar het standaardscherm
zonder op te slaan.
Houd de SET/ knop ingedrukt
om terug te keren naar het
standaardscherm of het hoofdmenu
afhankelijk van de menuopties waarin
u zich bevindt.
72
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
BELANGRIJK Het bereik kan variëren
afhankelijk van verschillende factoren:
de rijstijl, het type route (snelweg,
stadsverkeer, bergwegen, enz.…), en
de gebruiksomstandigheden
(beladingstoestand, bandenspanning,
enz.). Bij de planning van een reis dient
men dus rekening te houden met
deze factoren.
Afgelegde afstand
Geeft de afstand weer die de auto heeft
afgelegd sinds het begin van een
nieuwe reis.
Gemiddeld verbruik
Geeft het gemiddeld brandstofverbruik
van de auto weer sinds het begin van
een nieuwe reis.
Huidig verbruik
Geeft het huidige brandstofverbruik
weer. Deze waarde wordt continu
bijgewerkt. Als de auto stilstaat met
draaiende motor verschijnt “- - - -” op
het display.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid weer
afhankelijk van de totale tijd die is
verlopen sinds het begin van de reis.
Reistijd
Tijd die is verstreken sinds het begin
van de nieuwe reis.
Aanwijzingen op het
display
Telkens wanneer een waarde wordt
geselecteerd, verschijnt de volgende
informatie:
het woord “Trip” (of “Trip A” of “Trip
B”) (A fig. 62);
naam, waarde en meeteenheid van
de gekozen waarde (bijv. "Actieradius
520 km") (B fig. 62).
Na enkele seconden wordt de naam
van de geselecteerde waarde
vervangen door het bijbehorende
pictogram (zie voorbeeld fig. 63).
Knop TRIP RESET
De TRIP RESET-knop bevindt zich op
de rechterhendel fig. 64. Wanneer
de contactsleutel in de stand MAR
staat, kunnen met deze knop de
hiervoor beschreven waarden bekeken
worden en kunnen de gegevens
worden gereset om een nieuwe reis te
beginnen:
kort indrukken: weergave van de
verschillende waarden;
lang indrukken: reset de waarden en
start een nieuwe reis.
62 A0L0122
63 A0L0123
74
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
LAMPJES EN BERICHTEN
WAARSCHUWING Het waarschuwingslampje gaat branden en er verschijnt een speciaal bericht en/of er klinkt een
geluidssignaal, wanneer van toepassing. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun beknopte
karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek.
Het wordt daarom geadviseerd het instructieboek altijd aandachtig te lezen. Zie de informatie in dit hoofdstuk in de gevallen dat
een storing wordt gemeld.
BELANGRIJK De storingen die op het display worden weergegeven, kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën:
ernstige storingen en minder ernstige storingen. Ernstige storingen worden langdurig herhaald weergegeven. Ernstige storingen
worden langdurig herhaald weergegeven. De herhaaldelijke weergave op het display van beide categorieën kan onderbroken
worden. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel blijft branden tot de oorzaak van de storing is verholpen.
76
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
WAARSCHUWINGSLAMPJES OP INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjes
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
rood
LAAG REMVLOEISTOFNIVEAU / HANDREM
AANGETROKKEN
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer
de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid en moet enkele seconden later doven.
Laag remvloeistofniveau
Dit lampje gaat branden wanneer het
remvloeistofniveau in het reservoir zich onder het
minimumpeil bevindt, bijvoorbeeld wegens een
lek in het circuit.
Herstel het remvloeistofniveau, controleer daarna
of het lampje gedoofd is.
Als het waarschuwingslampje blijft branden,
neem dan contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
Handrem aangetrokken
Het lampje gaat branden wanneer de handrem is
aangetrokken.
Herstel het remvloeistofniveau, controleer daarna
of het lampje gedoofd is.
Als het waarschuwingslampje blijft branden,
neem dan contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
rood
geel
STORING EBD
Wanneer de lampjes (rood) en (geel) bij
draaiende motor tegelijk gaan branden, dan is er
een storing in het EBD-systeem of is het systeem
niet beschikbaar. In dit geval kunnen de
achterwielen bij hard remmen plotseling blokkeren
waardoor de auto begint te slippen.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.
Rijd zeer voorzichtig naar het dichtstbijzijnde
speciale Alfa Romeo Servicepunt om het systeem
onmiddellijk te laten controleren.
77
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
rood
STORING AIRBAG
Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele
seconden moet het doven.
Het lampje blijft continu branden als er een
storing in het airbagsysteem is.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.
59) 60)
rood
VEILIGHEIDSGORDELS NIET
VASTGEMAAKT
(voor bepaalde versies/markten)
Het waarschuwingslampje blijft continu branden
bij stilstaande auto als de veiligheidsgordel van de
bestuurder niet is vastgemaakt.
Het lampje gaat knipperen en er klinkt een
geluidssignaal als de auto rijdt en de
veiligheidsgordel van de bestuurder niet goed is
vastgemaakt.
Neem contact op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt om het geluidssignaal van het SBR-
systeem (Seat Belt Reminder) permanent te laten
uitschakelen. Het systeem kan weer worden
ingeschakeld in het Setup-menu.
BELANGRIJK
59) Als het waarschuwingslampje niet dooft wanneer de sleutel naar MAR wordt gedraaid of als het blijft branden
tijdens het rijden (terwijl er ook een bericht op het display wordt weergegeven), dan kan er iets mis zijn met de
veiligheidssystemen; in dit geval worden de airbags misschien niet opgeblazen of werken de gordelspanners niet
goed indien een ongeval optreedt of, in een zeer beperkt aantal gevallen, werken ze op het verkeerde moment. Laat
het systeem onmiddellijk controleren door een speciaal Alfa Romeo Servicepunt alvorens verder te rijden.
78
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjes
60) Een storing van het waarschuwingslampje wordt aangegeven als het waarschuwingslampje langer dan de
gebruikelijke 4 seconden blijft knipperen. Bovendien schakelt het airbagsysteem de airbag aan passagierszijde
automatisch uit. In dat geval kan het lampje mogelijk geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door een speciaal Alfa Romeo Servicepunt alvorens verder te rijden.
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
geel
STORING AIRBAG
Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid, gaat dit lampje branden. Na enkele
seconden moet het doven.
Het lampje gaat branden om een systeemstoring
aan te geven. In dit geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar zonder de extra prestaties
van het ABS-systeem.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.
Rijd zeer voorzichtig en neem zo snel mogelijk
contact op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.
geel
AIRBAG PASSAGIERSZIJDE
UITGESCHAKELD
Het lampje gaat branden wanneer de airbag
van de passagier op de voorstoel uitgeschakeld
wordt.
Wanneer de airbag van de passagier op de
voorstoel is ingeschakeld en de contactsleutel
naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje
ongeveer 4 seconden continu branden,
daarna dooft het.
Als het lampje gaat knipperen, dan duidt dit op
een storing van het airbagwaarschuwingslampje.
61)
Laat het systeem onmiddellijk controleren door
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt alvorens
verder te rijden.
79
Waarschuwingslampjes
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
geel
STORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM
Onder normale omstandigheden, wanneer de
contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het lampje
branden maar dit moet doven zodra de motor is gestart.
De verkeerspolitie beschikt over speciale apparatuur
waarmee de werking van het lampje kan worden
gecontroleerd. Neem in elk geval de wettelijke
voorschriften van het land waar u rijdt in acht.
5)
Wanneer het lampje blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, wijst dit op een onjuiste werking van het
inspuitsysteem; met name duidt een continu brandend
lampje op een storing in het brandstoftoevoer-/
inspuitsysteem die zou kunnen leiden tot overmatige
uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte
rijeigenschappen en een hoog brandstofverbruik.
Bij sommige versies verschijnt een speciaal bericht op
het display.
Het lampje dooft nadat de storing is verdwenen, maar de
storing wordt toch door het systeem in het geheugen
opgeslagen.
Onder deze omstandigheden kan men
met gematigde snelheid verder rijden
zonder te veel van de motor te eisen. Het
langdurig rijden met continu brandend
lampje kan tot schade leiden.
Neem zo snel mogelijk contact op met
een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
Als het waarschuwingslampje knippert, betekent dit dat
de katalysator beschadigd kan zijn.
In dit geval moet het gaspedaal worden
losgelaten om het motortoerental te
verlagen tot het lampje stopt met
knipperen. Rijd verder met gematigde
snelheid en voorkom rijomstandigheden
die kunnen leiden tot het opnieuw gaan
knipperen van het lampje. Neem zo snel
mogelijk contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
80
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjes
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
geel
TPMS
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of
meerdere lekke banden, dit kan de
bestuurbaarheid van de auto in gevaar brengen.
Breng de auto tot stilstand, voorkom bruusk
remmen en sturen. Repareer de band(en)
onmiddellijk met behulp van de speciale kit (zie
de paragraaf "Een wiel repareren" in het
hoofdstuk "Noodgevallen") en neem zo snel
mogelijk contact op met een speciaal Alfa
Romeo Servicepunt.
Storing TPMS
Het lampje gaat branden wanneer er een storing in
het TPMS wordt gedetecteerd.
Als op een of meerdere wielen geen sensoren zijn
gemonteerd, verschijnt er een bericht op het
display tot de oorspronkelijke condities zijn
hersteld.
Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op
met een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
Lage bandenspanning - Zie instructieboek
Het waarschuwingslampje gaat branden en er
verschijnt een speciaal bericht op het display, om
aan te geven dat de bandenspanning lager is dan
de aanbevolen waarde en/of dat de band
langzaam spanning verliest. Onder deze
omstandigheden kunnen de optimale levensduur
van de banden en het benzineverbruik niet
gegarandeerd worden.
Als twee of meerdere banden zich in boven
genoemde toestand bevinden, worden op het
display afwisselend de indicaties voor elke band
weergegeven.
In elke situatie waarin op het display het bericht
"Zie instructieboek" wordt weergegeven, is het
ESSENTIEEL om de inhoud van de paragraaf
"Wielen" in het hoofdstuk "Technische
gegevens" te raadplegen, en moeten de
aanwijzingen die u daarin vindt strikt worden
opgevolgd.
81
Waarschuwingslampjes
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
geel
WAARSCHUWINGSLAMPJE ASR-FUNCTIE
UITGESCHAKELD
Onder normale omstandigheden, wanneer de
contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, gaat het
lampje branden maar dit moet doven zodra de
motor is gestart.
Het waarschuwingslampje gaat branden
wanneer de ASR-functie of de elektronische
stabiliteitsregeling (ESC) uitgeschakeld is (bij de
keuze van de "Race" modus). Wanneer de ASR-
functie weer wordt ingeschakeld, gaat het lampje
uit.
BELANGRIJK
5) Als het lampje , wanneer de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid, niet gaat branden, continu blijft branden of
gaat knipperen tijdens het rijden (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), zo snel mogelijk
contact opnemen met een speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
83
Waarschuwingslampjes
BELANGRIJK
61) Een storing van het waarschuwingslampje wordt aangegeven door het aangaan van het waarschuwingslampje
. Bovendien schakelt het airbagsysteem de airbag aan passagierszijde automatisch uit.
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
groen
STADSLICHT EN DIMLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht
en het dimlicht worden ingeschakeld.
FOLLOW ME HOME
Dit lampje gaat branden (en er verschijnt ook een
bericht op het display) wanneer deze functie in
gebruik is (zie de paragraaf “Follow me home” in "
Buitenverlichting"in het hoofdstuk "Kennismaking
met de auto").
groen
RICHTINGAANWIJZER LINKS
Het lampje gaat branden wanneer de
richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gebracht
of, samen met de rechter richtingaanwijzer,
wanneer de knop voor de alarmknipperlichten
wordt ingedrukt.
84
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjes
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
groen
RICHTINGAANWIJZER RECHTS
Het lampje gaat branden wanneer de
richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gebracht
of, samen met de rechter richtingaanwijzer,
wanneer de knop voor de alarmknipperlichten
wordt ingedrukt.
op
instrumentenpaneel Wat het betekent Wat te doen
blauw
GROOTLICHT
Het lampje gaan branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld.
85
Waarschuwingslampjes
Waarschuwingslampjes
op display Wat het betekent Wat te doen
rood
TE HOGE
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Het waarschuwingslampje gaat branden
wanneer de contactsleutel naar de stand
MAR wordt gedraaid en moet enkele
seconden later doven. Het lampje gaat
branden wanneer de motor oververhit is.
Op het display verschijnt een speciaal
bericht.
Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet
de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in
het reservoir zich onder het MIN-teken bevindt. Als dit
het geval is, wacht dan tot de motor is afgekoeld, draai
vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul
koelvloeistof bij en controleer of het peil zich tussen het
MIN- en MAX-teken op het reservoir bevindt. Controleer
ook op de aanwezigheid van vloeistoflekken. Als het
waarschuwingslampje bij de volgende keer starten
weer gaat branden, neem dan contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
Wanneer het voertuig onder zware omstandigheden
wordt gebruikt (bijv. wanneer er tijdens het rijden hoge
prestaties gevraagd worden) en als het lampje blijft
branden,: minder dan snelheid en breng het voertuig tot
stilstand. Wacht 2 of 3 minuten met draaiende motor en
geef ietwat gas om de koelvloeistofcirculatie te
bevorderen. Zet vervolgens de motor af. Controleer het
koelvloeistofpeil zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Het wordt geadviseerd om onder zware
bedrijfsomstandigheden de motor vóór het afzetten
enkele minuten te laten draaien met het gaspedaal iets
ingetrapt.
87
Waarschuwingslampjes
op display Wat het betekent Wat te doen
rood
STORING DYNAMO
Het digitale waarschuwingslampje gaat branden,
alleen als de motor gestart is, wanneer er een
storing van de dynamo wordt gedetecteerd.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
rood
STORING VERSNELLINGSBAK
Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer
de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid en moet enkele seconden later doven.
Het digitale waarschuwingslampje gaat knipperen
(en er verschijnt een bericht op het display en er
klinkt een geluidssignaal) om een defect in de
versnellingsbak/transmissie aan te geven.
Het digitale waarschuwingslampje kan gaan
branden zelfs in het geval dat de versnellingsbak
oververhit raakt, na een uiterst veeleisend
gebruik. In dit geval worden de motorprestaties
beperkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
Als het noodzakelijk is om de motor te starten
terwijl er een storing in de versnellingsbak/
transmissie aanwezig is, volg dan de procedure
die beschreven is in de paragraaf "Gebruik van de
versnellingsbak/transmissie", deel "Motor starten"
in het hoofdstuk "Starten en rijden".
rood
PORTIEREN NIET GOED GESLOTEN
(voor bepaalde versies/markten)
Het digitale lampje op het display gaat branden
als een of meer portieren niet goed gesloten zijn.
Er klinkt een geluidssignaal als de portieren niet
goed gesloten zijn terwijl het voertuig rijdt.
88
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjes
op display Wat het betekent Wat te doen
geel
VERSLETEN REMBLOKKEN
(voor bepaalde versies/markten)
Het digitale waarschuwingslampje op het display
gaat branden als de remblokken voor of achter
versleten zijn.
Op het display verschijnt een speciaal bericht.
Laat de remblokken zo snel mogelijk vervangen.
geel
STORING ALFA ROMEO CODE SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Het digitale waarschuwingslampje gaat branden
op het display (en er verschijnt een bericht) om
een storing in het Alfa Romeo CODE systeem aan
te geven.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
geel
BRANDSTOFRESERVE/BEPERKTE
ACTIERADIUS
Het digitale lampje gaat branden wanneer er nog
ongeveer 4-5 liter brandstof in de tank is.
63)
geel
STORING SENSOR BRANDSTOFRESERVE/
BEPERKTE ACTIERADIUS
Het digitale waarschuwingslampje gaat branden
op het display wanneer er een storing in de
brandstofreservesensor wordt gedetecteerd. Op
het display verschijnt een speciaal bericht.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
speciaal Alfa Romeo Servicepunt.
89
Waarschuwingslampjes
op display Wat het betekent Wat te doen
groen
CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde versies/markten)
Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR
wordt gedraaid, gaat het digitale
waarschuwingslampje branden, maar als de
cruise-control is uitgeschakeld moet het enkele
seconden later uitgaan.
Het digitale lampje gaat branden wanneer de
draaiknop van de cruise-control in de stand ON
wordt gedraaid (zie de paragraaf “Cruise Control”
in het hoofdstuk "Kennismaking met de auto");
Op het display verschijnt een speciaal bericht.
groen
ONTWASEMING/ONTDOOIING
BUITENSPIEGEL
Het digitale lampje gaat branden op het display
wanneer de knop op het bedieningspaneel
wordt ingedrukt.
90
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Waarschuwingslampjes
op display Wat het betekent Wat te doen
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Het symbool en het bijbehorende bericht
verschijnen in de volgende gevallen op het
display.
in werking treden van de afsluiter van de
brandstoftoevoer: het gele symbool gaat
branden;
storing afsluiter van de brandstoftoevoer: het
gele symbool gaat branden;
Zie, voor het weer inschakelen van de afsluiter
van de brandstoftoevoer, het deel "Afsluiter van
de brandstoftoevoer" van de paragraaf
"Bedieningselementen", in het hoofdstuk
"Kennismaking met de auto". Neem contact op
met een speciaal Alfa Romeo Servicepunt als de
brandstoftoevoer nog steeds niet hersteld kan
worden.
BAGAGERUIMTE OPEN
Het symbool en het bijbehorende bericht
verschijnen op het display.
MOGELIJKE IJSVORMING OP WEGDEK
Het symbool en het bijbehorende bericht
verschijnen op het display wanneer de
buitentemperatuur gelijk is aan of lager is dan
3°C.
BELANGRIJK Indien er een storing is in de
buitentemperatuursensor, worden de cijfers die
de waarde aangeven door streepjes vervangen.
STORING REMLICHTEN
Het symbool en het bijbehorende bericht
verschijnen op het display als er een storing
wordt gedetecteerd in de remlichten:
De storing kan de volgende oorzaken hebben:
lamp doorgebrand, zekering doorgebrand of
elektrische verbinding onderbroken.
93
Waarschuwingslampjes
95
BELANGRIJK
62) Wanneer het digitale lampje gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en in elk geval
binnen 500 km nadat het lampje voor het eerst ging branden, worden ververst. Het niet opvolgen van bovenstaande
aanwijzingen kan leiden tot ernstige schade aan de motor en de garantie doen vervallen. Vergeet niet dat het
knipperen van het digitale lampje niets te maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut geen motorolie
toe als het lampje begint te knipperen.
63) Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat knipperen, neem dan contact op met een speciaal Alfa Romeo
Servicepunt.


Specyfikacje produktu

Marka: Alfa Romeo
Kategoria: Automatyczny
Model: Giulia (2015)

Potrzebujesz pomocy?

Jeśli potrzebujesz pomocy z Alfa Romeo Giulia (2015), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą




Instrukcje Automatyczny Alfa Romeo

Instrukcje Automatyczny

Najnowsze instrukcje dla Automatyczny