Instrukcja obsługi Yamaha YZF-R6 (2014)

Yamaha Silnik YZF-R6 (2014)

Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Yamaha YZF-R6 (2014) (113 stron) w kategorii Silnik. Ta instrukcja była pomocna dla 12 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek

Strona 1/113
YZF-R6
HANDLEIDING
2CX-F8199-DH
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
DAU70100
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de
machine te blijven als deze wordt verkocht.
Date of issue:
Signature of Responsible Person:
January 12, 2015
Product: IMMOBILIZER
Model: 2C0-00
Supplied by
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
EN 60950-1: 2006 + Amd.11:2009 + Amd.1:2010 +
Amd.12: 2011
EN 62479: 2010
Kazuhide Takasugi
GENERAL MANAGER
QUALITY ASSURANCE DIV.
97/24/EC from 17.06.1997
EN 300 330-1 V1.7.1: 2010
EN 300 330-2 V1.5.1: 2010
Technical Construction File held by
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
R&TTE Directive
(Article 3.1(a) Safety)
R&TTE Directive
(Article 3.1(b) EMC)
R&TTE Directive
(Article 3.2 Spectrum)
DECLARATION of CONFORMITY
For
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Standard used for comply
Means of Conformity
We declare under our sole responsibility that the Product (s) is conformity with the essential
requirements and other relevant requirements of the
Radio and Telecommunication Terminal Equipment (R&TTE) Directive (1999/5/EC).
Datum van afgifte:
Handtekening van verantwoordelijke persoon:
12 januari 2015
Product: STARTBLOKKERING
Model: 2C0-00
Geleverd door
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
EN 60950-1: 2006 + Amd.11:2009 + Amd.1:2010 +
Amd.12: 2011
EN 62479: 2010
Kazuhide Takasugi
GENERAL MANAGER
QUALITY ASSURANCE DIV.
97/24/EG van 17.06.1997
EN 300 330-1 V1.7.1: 2010
EN 300 330-2 V1.5.1: 2010
Technisch constructiedossier bewaard door
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS
CO.,LTD.
1450-6 Mori, Mori-machi Shuchi-gun
Shizuoka 437-0292 Japan
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.1(a) Veiligheid)
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.1(b) EMC)
R&TTE-richtlijn
(Artikel 3.2 Spectrum)
CONFORMITEITSVERKLARING
Voor
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Norm waarop beoordeling is gebaseerd
Conformiteitsbeoordeling
Wij verklaren geheel voor eigen verantwoordelijkheid dat het/de product(en) voldoen aan de
essentiële vereisten en andere toepasselijke vereisten van de richtlijn betreffende
radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur (R&TTE) (1999/5/EG).
INLEIDING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de YZF-R6 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en
fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YZF-R6. De Hand-
leiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt bescher-
men tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van
kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA10032
Lees achtideze handleiding aand g helemaal door voordat u deze machine gaat g be ruiken.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10134
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt g be ruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veili it symg d g b dhei saanwijzin en ij bool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING d dui t een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-
sulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aand d gui in LET OP staat bij speciale voorzorg den ie moeten worden genomen om scha-
d d de aan e machine of an ere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36391
YZF-R6
HANDLEIDING
©2015 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1e uitgave, april 2015
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk
of onbevoegd gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. 1-1
BESCHRIJVING ................................ 2-1
Aanzicht linkerzijde......................... 2-1
Aanzicht rechterzijde...................... 2-2
Bedieningen en instrumenten......... 2-3
WERKING VAN DE
BEDIENINGSELEMENTEN EN
INSTRUMENTEN .............................. 3-1
Startblokkeersysteem..................... 3-1
Contactslot/stuurslot ...................... 3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes............... 3-3
Multifunctionele meter.................... 3-8
Stuurschakelaars.......................... 3-14
Koppelingshendel......................... 3-15
Schakelpedaal.............................. 3-15
Remhendel ................................... 3-15
Rempedaal ................................... 3-16
Tankdop ....................................... 3-16
Brandstof...................................... 3-17
Tankbeluchtingsslang en
overloopslang............................ 3-18
Uitlaatkatalysatoren...................... 3-18
Zadels........................................... 3-19
Helmborgkabel ............................. 3-20
Achteruitkijkspiegels..................... 3-21
Voorvork afstellen......................... 3-21
Schokdemperunit afstellen........... 3-24
Bagageriembevestiging................ 3-26
EXUP-systeem ..............................3-26
Zijstandaard ..................................3-27
Startspersysteem..........................3-27
VOOR UW VEILIGHEID –
CONTROLES VOOR HET RIJDEN ...4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE ..............................5-1
Starten van de motor ......................5-1
Schakelen .......................................5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-3
Inrijperiode ......................................5-3
Parkeren..........................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ................................6-1
Boordgereedschapsset...................6-2
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem ........6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema.....................6-5
Stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen .........6-9
Controleren van de bougies..........6-13
Motorolie en oliefilterpatroon ........6-14
Koelvloeistof..................................6-17
Luchtfilterelement .........................6-20
Stationair toerental controleren.....6-20
De vrije slag van de gasgreep
controleren................................ 6-21
Klepspeling................................... 6-21
Banden ........................................ 6-21
Gietwielen..................................... 6-24
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen ..................................... 6-24
Vrije slag van remhendel
controleren................................ 6-25
Remlichtschakelaars..................... 6-26
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-26
Controleren van
remvloeistofniveau .................... 6-27
Remvloeistof verversen ................ 6-28
Spanning aandrijfketting............... 6-28
Aandrijfketting reinigen en
smeren ...................................... 6-30
Kabels controleren en smeren...... 6-31
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel............... 6-31
Rem- en schakelpedalen
controleren en smeren .............. 6-31
Rem- en koppelingshendels
controleren en smeren .............. 6-32
Zijstandaard controleren en
smeren ...................................... 6-33
Achterbrugscharnierpunten
smeren ...................................... 6-33
Voorvork controleren .................... 6-33
Stuursysteem controleren ............ 6-34
INHOUDSOPGAVE
Controleren van wiellagers............6-34
Accu ..............................................6-35
Zekeringen vervangen...................6-36
Koplampgloeilamp vervangen.......6-37
Parkeerlicht ...................................6-38
Achterlicht/remlichtunit .................6-39
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen ..................................6-39
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen ..................................6-40
Ondersteunen van de
motorfiets...................................6-40
Voorwiel.........................................6-41
Achterwiel......................................6-43
Problemen oplossen .....................6-45
Storingzoekschema’s....................6-46
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling.............................................7-4
SPECIFICATIES .................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers.......................9-1
INDEX...............................................10-1
1-1
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU1028B
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets
zonder passende rijopleiding of in-
structies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in
de buurt.
Veilig rijden
Voer ór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvol-
doende inspectie of onderhoud van de ma-
chine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui-
kers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak
worden ongevallen veroorzaakt door-
dat een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motor-
fietsen zich namelijk het meest
voor.
Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
Pleeg nooit onderhoud aan een
motorfiets zonder voldoende ken-
nis. Neem contact op met een be-
voegde motorfietsdealer voor
informatie over het basisonderhoud
van een motorfiets. Bepaalde on-
derhoudswerkzaamheden kunnen
alleen worden uitgevoerd door ge-
diplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be-
stuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-3
1symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de motor verandert. Wees uiterst voorzich-
tig bij het monteren van accessoires of het
beladen van uw motor, om zo mogelijke
ongevallen te vermijden. Pas extra op wan-
neer u op een motor rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het be-
laden van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrij-
den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk lig-
gen en zo dicht mogelijk bij de motor.
Bevestig zware goederen zo dicht
mogelijk bij het midden van de machi-
ne en verdeel het gewicht zo gelijkma-
tig mogelijk over beide zijden om
onbalans of instabiliteit te minimalise-
ren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
Bevestig nooit omvangrijke of zwa-
re goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord.
Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezak-
ken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi-
ne vormt een belangrijke beslissing. Origi-
nele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha acces-
soires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
Maximale belasting:
186 kg (410 lb)
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
In de hand d del verkrijgbare on er elen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisicos voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassin-
gen die de ontwerp- of bedieningskenmer-
ken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grond-
speling of de hellinghoek op geen en-
kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve ge-
wichtsverdeling of door aerodyna-
mische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moe-
ten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorza-
ken terwijl u grote voertuigen in-
haalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de motorfiets te onder-
steunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-21
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt ver-
voeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-5
1
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om be-
weging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde ver-
snellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvork-
klem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onder-
delen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak
veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het trans-
port niet overmatig kan stuiteren.
BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10411
Aanzicht linkerzijde
1. Zekeringenkastje 2 (pagina 6-36)
2. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-21)
3. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-21)
4. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-24)
5. Stelbout voor inveerdemping schokdemperunit (voor snelle inveer-
demping) (pagina 3-24)
6. Stelbout voor inveerdemping van schokdemperunit (voor langzame
inveerdemping) (pagina 3-24)
7. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
8. Stelschroef voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-24)
9. Schakelpedaal (pagina 3-15)
10.Oliefilterpatroon (pagina 6-14)
11.Olieaftapplug (pagina 6-14)
12.Stelbout voor inveerdemping voorvork (voor snelle inveerdemping)
(pagina 3-21)
13.Stelbout voor inveerdemping voorvork (voor langzame inveerdem-
ping) (pagina 3-21)
BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10421
Aanzicht rechterzijde
1 2 3,4,5,6 7
10 9
8
1112131415
1. Bagageriembevestiging (pagina 3-26)
2. Helmbevestiging (pagina 3-20)
3. Zekeringenkastje 1 (pagina 6-36)
4. Hoofdzekering (pagina 6-36)
5. Zekering brandstofinjectiesysteem (pagina 6-36)
6. Accu (pagina 6-35)
7. Luchtfilterelement (pagina 6-20)
8. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-17)
9. Radiatorvuldop (pagina 6-17)
10.Olievuldop (pagina 6-14)
11.Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-18)
12.Motoroliepeilstok (pagina 6-14)
13.Rempedaal (pagina 3-16)
14.Remlichtschakelaar (pagina 6-26)
15.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-27)
BESCHRIJVING
2-3
2
DAU10431
Bedieningen en instrumenten
1 2 3 4 5 6 7 8
1. Koppelingshendel (pagina 3-15)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-14)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-8)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-27)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-14)
7. Remhendel (pagina 3-15)
8. Gasgreep (pagina 6-21)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-1
3
DAU10978
Startblokkeersysteem
Dit voertuig is voorzien van een startblok-
keersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de stan-
daardsleutels te wijzigen. Het systeem be-
staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kunnen
worden gecodeerd
een transponder (die is gntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 3-7.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voer-
tuig daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rij-
den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor-
den gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rij-
den.
LET OP
DCA11822
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
d de co eersleutel verloren is, kun-
nen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig d g dan no stee s starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw g deco eerd moeten
worden (d.w.z. als er een nieuwe
stand d gaar sleutel is emaakt of als
alle sleutels verloren zijn), dient het
g behele start lokkeersysteem ver-
vangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
d d g b daar sleutels te e ruiken en e
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
Leg d b ge sleutels nooit vlak ij ma ne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor-
b deel speakers enz.).
Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakb dij e
sleutels.
Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.
U mag d de sleutels nooit slijpen of e
vorm ervan wijzigen.
U mag g d het plastic e eelte van de
sleutels nooit demonteren.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.
Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start-
b dlokkeersystemen altij op een an-
d dere plek an de co eersleutel vand
het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kun-
nen ze sig gnaalstorin veroorzaken.
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-2
3
DAU10473
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssy-
stemen bediend en wordt het stuur ver-
grendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU38531
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat
de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs
als de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar OFF of
LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
d d door wor en e elektrische systemen
uitgeschakel end, wat mogelijk kan leid
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10685
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”. Houd
de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
P
ON
OFF
LOCK
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-3
3
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU34342
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht,
de kentekenverlichting en het parkeerlicht
branden. De alarmverlichting en richting-
aanwijzers kunnen worden ingeschakeld,
maar alle andere elektrische systemen zijn
uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar te kunnen draaien.
LET OP
DCA11021
Gebruik d d g de parkeerstan niet e urende
langere tijd, anders kan de accu ontla-
den raken.
DAU49397
Controle- en waarschu-
wingslampjes
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
1. Controlelampje linker
richtingaanwijzers
2. Vrijstandcontrolelampje
3. Controlelampje grootlicht
4. Controlelampje rechter
richtingaanwijzers
5. Waarschuwingslampje
brandstofniveau
6. Waarschuwingslampje olieniveau
7. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur
8. Controlelampje schakelmoment
9. Waarschuwingslampje motorstoring “
10.Controlelampje startblokkering
km/h
TRIP A
˚C
1 2 3 4 5
6
7
8
9
10
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-5
3
weergave koelvloeistoftemperatuur, stop
de machine dan, stop vervolgens de motor
en laat de motor afkoelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
OPMERKING
Bij machines met een of meer radia-
torkoelvinnen schakelt de radiator-
koelvin automatisch in of uit op basis
van de koelvloeistoftemperatuur in de
radiator.
Als de motor oververhit raakt, staan
op pagina 6-47 nadere instructies ver-
meld.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-6
3
Weergave Status Wat te doen
Onder 40 °C
(Onder 104 °F)
De aanduiding “Lo” wordt
getoond. OK. U kunt rijden.
40–116 °C
(104–242 °F)
Koelvloeistoftemperatuur
wordt getoond. OK. U kunt rijden.
117–134 °C
(243–274 °F)
Koelvloeistoftemperatuur
knippert.
Het waarschuwingslampje
gaat branden.
Verminder de belasting van de motor
door met een gematigde snelheid te rij-
den, op een laag toerental, totdat de
koelvloeistoftemperatuur daalt.
Zet de motor af als de temperatuur niet
daalt. (Zie pagina 6-47.)
Boven 134 °C
(Boven 274 °F)
Aanduiding “HI” knippert.
Het waarschuwingslampje
brandt.
Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie
pagina 6-47.)
TRIP A
˚C
TRIP A
˚C
TRIP A
˚C
TRIP A ˚C
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-7
3
DAU42775
Waarschuwingslampje
motorstoring“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer er een probleem wordt aangege-
ven in het elektrisch circuit dat de motor
controleert. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te contro-
leren. (Zie pagina 3-11 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
DAU11575
Controlelampje schakelmoment
Dit controlelampje kan zo worden ingesteld
dat het bij de gewenste motortoerentallen
aan- of uitgaat en wordt gebruikt om aan te
geven wanneer naar de volgende hogere
versnelling moet worden geschakeld.
Het elektrisch circuit voor het controle-
lampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controle-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren. (Zie pagina 3-12 voor een uitgebreide
uitleg over de functie van dit controlelampje
en het instellen daarvan.)
DAU38626
Controlelampje startb glokkerin
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Het elektrisch circuit voor het controle-
lampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controle-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem. (Zie pagina 3-11 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesy-
steem.)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-9
3
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de naald van de toerenteller eenmaal
helemaal uit tot het hoogste aantal toeren
per minuut en keert daarna weer terug naar
nul tpm om het elektrische circuit te testen.
LET OP
DCA10032
Laat d d de motor niet raaien terwijl e toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 16500 tpm en hoger
Klok
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RE-
SET”-toets tegelijkertijd minstens
twee seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knip-
peren, drukt u op de RESET”-toets
om de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de mi-
nutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de mi-
nuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
Kilometerteller-, ritteller- en stopwatch-
weergave
Door indrukken van de “SELECT”-toets
wisselt de weergave tussen de kilometer-
tellermodus “ODO”, de rittellermodi “TRIP
A en “TRIP B” en de stopwatchmodus, in
de onderstaande volgorde:
TRIP A TRIP B ODO Stopwatch
TRIP A
Als het waarschuwingslampje brandstofni-
veau aangaat (zie pagina 3-3), wisselt de
weergave automatisch naar de brandstof-
reserve-rittellermodus “F-TRIP” en wordt
de afgelegde afstand vanaf dat punt aan-
gegeven. In dat geval wordt door het in-
drukken van de toets “SELECT” in de
onderstaande volgorde gewisseld tussen
de diverse weergaven van rittellers, kilome-
terteller en stopwatch:
F-TRIP Stopwatch → → TRIP A TRIP B
→ → ODO F-TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, se-
lecteert u deze door op de toets “SELECT
te drukken en dan de toets “RESETmin-
stens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na
het tanken 5 km (3 mi) is gereden en ver-
schijnt de vorige weergavemodus weer.
Stopwatchfunctie
Om het display te wijzigen in weergave van
de stopwatch, selecteert u deze door op de
toets “SELECT” te drukken. (De cijfers van
de stopwatch gaan knipperen.) Laat de
toets SELECT los, en houd deze weer
een paar seconden lang ingedrukt, totdat
de cijfers van de stopwatch niet meer knip-
peren.
1. Klok
km/h
TRIP A
1
1. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofre-
serve/stopwatch
TRIP A
˚C
1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-10
3
Normale tijdmeting
1. Druk op de “RESET”-toets om de
stopwatch te starten.
2. Druk op de SELECT”-toets om de
stopwatch te stoppen.
3. Druk nogmaals op de toets “SELECT
om de stopwatch op nul terug te stel-
len.
Tussentijdmeting
1. Druk op de “RESET”-toets om de
stopwatch te starten.
2. Druk op de toets “RESET of op de
startknop om tussentijden te me-
ten. (De dubbele punt “:” begint te
knipperen.)
3. Druk op de toets “RESET of op de
startknop om de laatste tussen-
tijd weer te geven of op de toets “SE-
LECT om de stopwatch stop te
zetten en de totaal verstreken tijd
weer te geven.
4. Druk op de SELECT”-toets om de
stopwatch terug te zetten.
OPMERKING
Om het display terug te zetten op de vorige
weergave, houdt u de toets “SELECT” een
paar seconden lang ingedrukt totdat de cij-
fers van de stopwatch knipperen.
Weergave koelvloeistoftemperatuur
De weergave koelvloeistoftemperatuur
geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan.
Als de weergave koelvloeistof wordt gese-
lecteerd, wordt eerst gedurende 1 seconde
“C weergegeven. Daarna wordt de koel-
vloeistoftemperatuur getoond.
DCA10022
Laat ezede motor niet draaien terwijl d
oververhit is.
Weergave luchtaanzuigtemperatuur
De weergave luchtaanzuigtemperatuur
geeft de temperatuur aan van de lucht die
het luchtinlaatkanaal wordt binnengezo-
gen. Druk op de toets “RESET” om van de
weergave koelvloeistoftemperatuur te wis-
selen naar de weergave luchtaanzuigtem-
peratuur.
OPMERKING
Zelfs als de weergave luchtaanzuig-
temperatuur is geselecteerd, gaat het
waarschuwingslampje koelvloeistof-
temperatuur branden als de motor
oververhit raakt.
Als de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, wordt automatisch de koel-
vloeistoftemperatuur weergegeven,
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
TRIP A
˚C
1. Weergave luchtaanzuigtemperatuur
TRIP A
˚C
1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-11
3
zelfs als de luchtaanzuigtemperatuur
werd weergegeven voordat de sleutel
naar “OFF” werd gedraaid.
Als de weergave luchtaanzuigtempe-
ratuur wordt geselecteerd, wordt ge-
durende 1 seconde “A” weergegeven
en wordt vervolgens “Aen de lucht-
aanzuigtemperatuur weergegeven.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagno-
sesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschu-
wingslampje motorstoring branden en
geeft het rechter display een foutcode
weer.
Als het rechterdisplay foutcodes weergeeft,
noteer deze dan en vraag een Yamaha dea-
ler om het voertuig te controleren.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem.
Als in de circuits van het startblokkeersy-
steem een storing wordt gedetecteerd,
gaat het controlelampje startblokkering
knipperen en geeft het rechter display een
foutcode weer.
OPMERKING
Als het rechterdisplay foutcode 52 weer-
geeft, betreft dit mogelijk een storing in het
transpondersignaal. Als deze fout zich
voordoet, probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co-
deersleutel.
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan de-
zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waar-
door de motor mogelijk niet kan worden
gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeer-
sleutel en beide standaardsleutels
naar een Yamaha dealer en laat de
standaardsleutels opnieuw coderen.
LET OP
DCA11591
Wanneer het display een foutcode aan-
g d d geeft, moet e machine zo spoe i mo-
g d g delijk wor en econtroleer om
motorschade te voorkomen.
1. Controlelampje startblokkering
2. Waarschuwingslampje motorstoring
3. Weergave foutcode
3
2
1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-12
3
Instelfunctie voor displayhelderheid en
voor controlelampje schakelmoment
Deze instelfunctie schakelt door vijf regel-
functies heen, zodat u de volgende instel-
lingen kunt selecteren volgens
onderstaande volgorde.
Displayhelderheid:
Met deze functie regelt u de helder-
heid van de weergaven en de toeren-
teller in overeenstemming met het
aanwezige daglicht.
Activiteit van het controlelampje scha-
kelmoment:
Via deze functie kiest u of het contro-
lelampje geactiveerd moet worden en
of het bij activering moet knipperen of
continu moet branden.
Activeren van het controlelampje
schakelmoment:
Via deze functie kiest u het motortoe-
rental waarbij het controlelampje ge-
activeerd zal worden.
Deactiveren van het controlelampje
schakelmoment:
Via deze functie kiest u het motortoe-
rental waarbij het controlelampje ge-
deactiveerd zal worden.
Helderheid van het controlelampje
schakelmoment:
Met deze functie regelt u de helder-
heid van het controlelampje volgens
uw voorkeur.
In deze modus geeft het rechterdisplay de
huidige instelling voor elke functie weer
(behalve voor de functie activiteit van het
controlelampje schakelmoment).
De helderheid instellen van de displays van
de multifunctionele meter en toerenteller
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Druk de “SELECT”-toets in en houd
deze ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar ON”, wacht vijf
seconden en laat dan de “SELECT”-
toets los.
4. Druk op de “RESET”-toets om de ge-
wenste displayhelderheid te kiezen.
5. Druk op de “SELECT”-toets om het
geselecteerde helderheidsniveau te
bevestigen. De instelfunctie gaat over
naar de functie activiteit van het con-
trolelampje schakelmoment.
Instellen van de functie activiteit van het
controlelampje schakelmoment
1. Druk op de toets “RESET” om een van
de volgende instellingen voor de acti-
viteit van het controlelampje te kiezen:
Het controlelampje gaat bij acti-
vering continu branden. (Deze in-
stelling is geselecteerd wanneer
het controlelampje aan blijft.)
Het controlelampje gaat bij acti-
vering knipperen. (Deze instelling
is geselecteerd wanneer het con-
trolelampje vier keer per seconde
knippert.)
Het controlelampje is gedeacti-
veerd, het zal dus niet continu
branden of knipperen. (Deze in-
1. Activeringsbereik van het controlelampje
schakelmoment
2. Displays met instelbare helderheid
3. Weergave helderheidsniveau
4. Controlelampje schakelmoment
km/h
1
2
3
4
2
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-14
3
DAU1234H
Stuurschakelaars
Links
Rechts
DAU12351
Lichtsignaalschakelaar
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12401
Dimlichtschakelaar “ /
Zet deze schakelaar op “ voor groot-
licht en op ” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “ om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12661
Noodstopschakelaar “ /
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op “ . Zet deze schakelaar op “ om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12713
Startknop
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU41701
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
ring gaat branden als de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid en de startknop wordt inge-
drukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12735
Schakelaar alarmverlichting
Met de sleutel in de stand “ON” of “
kan deze schakelaar worden gebruikt voor
het inschakelen van de alarmverlichting
(gelijktijdig knipperen van alle richtingaan-
wijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet g de u-
rende langere tijd als de motor niet
d d d draait om at hier oor e accu kan ont-
laden.
1. Lichtsignaalschakelaar
2. Dimlichtschakelaar /
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ /
4. Claxonschakelaar “
5. Schakelaar alarmverlichting “
1. Noodstopschakelaar “ /
2. Startknop
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-15
3
DAU12821
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrok-
ken worden en langzaam worden losgela-
ten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-27.)
DAU12872
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motor en wordt in combina-
tie met de koppelingshendel gebruikt bij
het schakelen van de versnellingen van de
6-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
DAU33854
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechter-
zijde van het stuur. Trek de hendel naar de
gasgreep toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
De remhendel is voorzien van een stelknop
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de gas-
greep af te stellen, moet u de stelknop
draaien terwijl u de hendel van de gasgreep
vandaan houdt. Als de gewenste positie is
bereikt, stel deze dan in door een groef op
de stelknop uit te lijnen met het
merkteken “ op de remhendel.
1. Koppelingshendel 1. Schakelpedaal 1. Remhendel
2. Afstand tussen remhendel en gasgreep
3. “ ”-merkteken
4. Stelknop voor afstelpositie van remhendel
21
3
4
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-16
3
DAU12944
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU13075
Tankdop
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankd g dop oe
worden aang de raaid. Door brandstof-
lekkage ontstaat brandgevaar.
1. Rempedaal 1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-17
3
DAU13222
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
b g d drandbaar. Vol e on erstaande in-
structies om b dran en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg g emors-
te b dran stof onmiddellijk af met een
schone, d g d gro e, zachte oek, aan e-
zien de b dran stof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten. [DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
d gen veroorzaken. Sprin zorg d gvul i om
met benzine. Prob beer nooit om enzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk med d bische hulp in na at u en-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ing d dea em of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was d deze an af met water
en zeep. Als u benzine op uw kled gin
morst, trek dan andere kled gin aan.
DAU54601
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhouden e d benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwend gi e motor-
onderd gelen als kleppen en zui erveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
21
Voorgeschreven brandstof:
Loodvrije superbenzine (Gasohol
(E10) acceptabel)
Inhoud b randstoftank:
17.3 L (4.57 US gal, 3.81 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwing b dslampje ran -
stofniveau gaat branden):
3.5 L (0.92 US gal, 0.77 Imp.gal)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-18
3
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU58081
Tankbeluchtingsslang en over-
loopslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer alle slangaansluitingen.
Controleer alle slangen op scheuren
of beschadiging en vervang indien no-
dig.
Controleer voor alle slangen of het uit-
einde ervan niet is verstopt en reinig
indien nodig.
Controleer of het uiteinde van alle
slangen buiten het stroomlijnpaneel is
geplaatst.
Controleer of alle slangen door de
klemmen of geleiders lopen.
DAU13446
Uitlaatkatalysatoren
Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysa-
toren in het uitlaatsysteem.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nad dat e mo-
tor heeft g d de raai . Let op het volgende
om brandgevaar of brand dwon en te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
g dras of op an er materiaal d gat e-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetg gan ers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
1. Geleider
2. Tankbeluchtingsslang en overloopslang
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-19
3
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
g be ruik van lood d d bhou en e enzine zal
onherstelbare schade worden toege-
b dracht aan e uitlaatkatalysator.
DAU39034
Zadels
Bestuurderszadel
Verwijderen van het bestuurderszadel
Licht het bestuurderszadel op aan de ach-
terzijde zoals afgebeeld, verwijder de bou-
ten en neem het zadel los.
Aanbrengen van het bestuurderszadel
Steek het uitsteeksel aan de voorzijde van
het bestuurderszadel in de zadelbevesti-
ging zoals afgebeeld, plaats het zadel in de
oorspronkelijke positie en breng dan de
bouten aan.
Duozadel
Verwijderen van het duozadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en
draai rechtsom.
1. Bout
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-20
3
2. Houd de sleutel in deze stand vast,
trek het duozadel aan de voorzijde
omhoog en trek dan het zadel naar vo-
ren.
Aanbrengen van het duozadel
1. Steek de uitsteeksels aan het duoza-
del in de zadelbevestiging zoals afge-
beeld, en druk dan de voorzijde van
het zadel omlaag om het duozadel te
vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of de zadels stevig zijn vergren-
deld alvorens te gaan rijden.
DAU39074
Helmborgkabel
In de boordgereedschapsset bevindt zich
een helmborgkabel, waarmee twee helmen
vastgezet kunnen worden aan de helmbe-
vestiging onderaan het duozadel.
Een helm met de helmb gor kabel vast-
zetten
1. Verwijder het duozadel. (Zie pagina
3-19.)
2. Klem het middelste klikhaakje van de
helmborgkabel vast op de helmbe-
vestiging.
3. Leid een van de andere klikhaakjes
van de helmborgkabel door de gesp
van de helmriem, en klem daarna het
klikhaakje vast op de helmbevestiging
zoals getoond.
4. Installeer het duozadel.
WAARSCHUWING! Ga nooit rijden
met een helm bevestigd aan een
helmhouderkabel, aangezien de
helm objecten kan raken met mo-
gelijk verlies van de controle over
d g ge machine en een on eval tot e-
volg. [DWA14332]
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1. Helmborgkabel
2. Helmbevestiging
3. Middelste klikhaakje
1. Klikhaakje
2. Helmborgkabel
3. Helm
1 2 3
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-22
3
Breng de gewenste groef op het stelme-
chanisme in lijn met het bovenvlak van de
voorvorkbus.
Uitgaande d gempin
Draai om de uitgaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelschroef op beide vorkpoten in de rich-
ting (a). Draai om de uitgaande demping te
verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelschroef op beide vorkpoten in de
richting (b).
Ingaande demping
Afstellen van de ingaande demping (voor
snelle ingaande demping)
Draai om de ingaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelbout op beide vorkpoten in de richting
(a). Draai om de ingaande demping te ver-
lagen en zo de vering zachter te maken de
stelbout op beide vorkpoten in de richting
(b).
1. Stelbout veervoorspanning
1. Huidige instelling
2. Voorvorkbus
1
(a) (b)
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
0
Standaard:
2
Maximum (hard):
5
1. Stelschroef voor uitveerdemping
Afstelling uitg d d gaan e empin :
Minimum (zacht):
25 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
20 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelschroef volledig ge-
draaid in de richting (a)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-23
3
Afstellen van de ingaande demping (voor
langzame ingaande demping)
Draai om de ingaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelbout op beide vorkpoten in de richting
(a). Draai om de ingaande demping te ver-
lagen en zo de vering zachter te maken de
stelbout op beide vorkpoten in de richting
(b).
OPMERKING
Door geringe productieafwijkingen zal het
totale aantal klikken of slagen van een veer-
dempingsinstelmechanisme niet altijd
exact met bovenstaande specificaties
overeenkomen, maar het werkelijke aantal
klikken of slagen vormt wel altijd het com-
plete afstelbereik. Voor een precieze afstel-
ling is het aan te raden het aantal klikken of
slagen van elk veerdempingsinstelmecha-
nisme te controleren en de specificaties
dienovereenkomstig aan te passen.
1. Stelbout voor inveerdemping (voor snelle in-
veerdemping)
Afstelling ingaan e d demping (voor
snelle ing d d gaan e empin ):
Minimum (zacht):
4 slag(en) in de richting (b)*
Standaard:
2 slag(en) in de richting (b)*
Maximum (hard):
0 slag(en) in de richting (b)*
* Met de stelbout volledig gedraaid in
de richting (a)
1
(a)
(b)
1. Stelbout voor inveerdemping (voor langza-
me inveerdemping)
Afstelling ingaan e d demping (voor
langzame ingaan e d demping):
Minimum (zacht):
20 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
15 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelbout volledig gedraaid in
de richting (a)
1
(a)
(b)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-24
3
DAU42947
Schokdemperunit afstellen
Deze schokdemperunit is uitgerust met een
stelring voor de veervoorspanning, een
stelschroef voor de uitgaande demping,
een stelbout voor de ingaande demping bij
snelle invering en een stelbout voor de in-
gaande demping bij langzame invering.
LET OP
DCA10102
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorko-
men.
Veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stel-
ring in de richting (a). Draai om de veervoor-
spanning te verlagen en zo de vering
zachter te maken de stelring in de richting
(b).
Zet de gewenste inkeping in de stel-
ring tegenover de positie-indicator op
de schokdemper.
Verricht de afstelling met de speciale
sleutel met het verlengstuk in de
boordgereedschapsset.
Uitgaande d gempin
Draai om de uitgaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelschroef in de richting (a). Draai om de
uitgaande demping te verlagen en zo de
vering zachter te maken de stelschroef in
de richting (b).
Ingaande demping
Ingaande demping (voor snelle ingaande
demping)
Draai om de ingaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelbout in de richting (a). Draai om de in-
1. Stelring veervoorspanning
2. Positie-indicator
3. Verlengstuk
4. Speciale sleutel
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
4
Maximum (hard):
9
1. Stelschroef voor uitveerdemping
Afstelling uitg d d gaan e empin :
Minimum (zacht):
20 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
16 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
3 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelschroef volledig ge-
draaid in de richting (a)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-25
3
gaande demping te verlagen en zo de ve-
ring zachter te maken de stelbout in de
richting (b).
Ingaande demping (voor langzame ingaan-
de demping)
Draai om de ingaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelbout in de richting (a). Draai om de in-
gaande demping te verlagen en zo de ve-
ring zachter te maken de stelbout in de
richting (b).
OPMERKING
Om een nauwkeurige afstelling te bereiken,
is het raadzaam om het aantal klikken of
slagen te tellen waarmee elk afstelmecha-
nisme van de demping wordt verdraaid.
Het kan voorkomen dat dit afstelbereik
vanwege kleine productieverschillen niet
exact overeenkomt met de opgegeven
specificaties.
WAARSCHUWING
DWA10222
Deze schokdemperunit is g devul met
stikstofgas onder hog d de ruk. Lees e
onderstaand g d ge informatie zor vul i
door alvorens werkzaamheden uit te
voeren aan de schokdemperunit.
Probeer de gascilinder niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
Stel de schokdemperunit niet bloot
aan open vuur of een andere hitte-
b d d g dron. Hier oor kan e as ruk zo
hoog oplopen dat de unit explo-
deert.
Voorkom vervorming b d of escha i-
g gin van de cilinder. Schade aan de
cilinder zal resulteren in slechte
d gempin sprestaties.
Werp een b descha igde of versleten
schokdemperunit niet zelf weg.
Breng de schokdemperunit voor elk
onderhoud naar een Yamaha-dea-
ler.
1. Stelbout voor inveerdemping (voor snelle in-
veerdemping)
Afstelling ingaan e d demping (voor
snelle ing d d gaan e empin ):
Minimum (zacht):
4 slag(en) in de richting (b)*
Standaard:
3 slag(en) in de richting (b)*
Maximum (hard):
0 slag(en) in de richting (b)*
* Met de stelbout volledig gedraaid in
de richting (a)
1
(a)
(b)
1. Stelbout voor inveerdemping (voor langza-
me inveerdemping)
Afstelling ingaan e d demping (voor
langzame ingaan e d demping):
Minimum (zacht):
20 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
16 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelbout volledig gedraaid in
de richting (a)
1
(a)
(b)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-26
3
DAU38963
Bag ga eriembevestiging
Er zijn zes bagageriembevestigingen, vier
onderaan het duozadel en één op elke pas-
sagiersvoetsteun. Verwijder het duozadel
om de bagageriembevestigingen op het
duozadel te gebruiken. (Zie pagina 3-19.)
Haak de riemen uit de haken en breng ver-
volgens het duozadel weer aan terwijl de
riemen eronder vrijhangen.
DAU41942
EXUP-systeem
Dit model is uitgerust met het Yamaha
EXUP-systeem (regelsysteem voor uitlaat-
druk). Dit systeem verhoogt het motorver-
mogen door een klep die de
binnendiameter van de uitlaatpijp reguleert.
De stand van de EXUP-klep wordt door een
computergestuurde servomotor constant
aangepast overeenkomstig het motortoe-
rental.
LET OP
DCA15611
Het EXUP-systeem werd afg destel en
uitgebreid getest op de Yamaha fabriek.
Als deze afstellingen worden gewijzigd
zonder dat voldoende technische kennis
aanwezig is, kan de werking van de mo-
tor achteruitgaan of word dt e motor be-
schadi .gd
1. Bagageriembevestiging
2. Haak
1. Bagageriembevestiging
2
1
1
2
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-27
3
DAU15306
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linker-
zijde van het frame. Trek of druk de zijstan-
daard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij-
standaard maakt deel uit van het startsper-
systeem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blok-
keert. (Zie de volgende paragraaf voor een
uitleg over het startspersysteem.)
WAARSCHUWING
DWA10242
Met d g de machine ma nooit wor en gere-
d d d d gen terwijl e zijstan aar omlaa staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrok-
ken (of niet omhoog blijft), anders kan de
zijstandaard d e grond raken en zo de
b d d d destuur er aflei en, waar oor e ma-
chine mogelijk onbestuurbaar wordt.
Het Yamaha startspersysteem is ont-
worpen om d b de estuur er te helpen bij
zijn verantwoord d delijkhei e zijstan-
d d gaar op te trekken alvorens we te rij-
d d den. Controleer it systeem aarom
regelmatig en laat het repareren door
een Yamaha dealer als de werking niet
naar behoren is.
DAU44893
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de zijstan-
daardschakelaar, de koppelingshen-
delschakelaar en de vrijstandschakelaar
deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de
versnellingsbak in een versnelling is
geschakeld en de zijstandaard is op-
geklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de
versnellingsbak in een versnelling is
geschakeld en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een
versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersy-
steem regelmatig volgens de onderstaande
procedure.
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-28
3
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. De motorstopknop moet in de stand staan.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE
JA NEE
JA NEE
Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens
te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te
controleren.
WAARSCHUWING
“ ”
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-1
4
DAU15598
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schemas en proce-
dures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
WAARSCHUWING
DWA11152
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u
een probleem hebt gevond b den. Als een pro leem niet kan wor en opg d delost via e proce ures in deze hand d glei in , laat de machi-
ne dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Vul indien nodig brandstof bij.
Controleer de brandstofleiding op lekkage.
Controleer de tankbeluchtingsslang en overloopslang op obstakels, scheuren of
beschadiging en controleer de slangaansluitingen.
3-17, 3-18
Motorolie
Controleer het olieniveau in de motor.
Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
Controleer de machine op olielekkage.
6-14
Koelvloeistof
Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
veau.
Controleer het koelsysteem op lekkage.
6-17
Voorrem
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorge-
schreven niveau.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-26, 6-27
VOOR UW VEILIGHEID CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-2
4
Achterrem
Controleer de werking.
Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
Vervang indien nodig.
Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorge-
schreven niveau.
Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-26, 6-27
Koppeling
Controleer de werking.
Smeer indien nodig de kabel.
Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
Stel indien nodig bij.
6-24
Gasgreep
Controleer of de werking soepel is.
Controleer de vrije slag van de gasgreep.
Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de gasgreep af te stel-
len en de kabel en het kabelhuis te smeren.
6-21, 6-31
Bedieningskabels Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig. 6-31
Aand rijfketting
Controleer of de ketting correct is aangespannen.
Stel indien nodig bij.
Controleer de conditie van de ketting.
Smeer indien nodig.
6-28, 6-30
Wielen en b dan en
Controleer op schade.
Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
6-21, 6-24
Rem- en schakelpedalen Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten. 6-31
Rem- en koppeling dshen els Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten. 6-32
ITEM CONTROLES PAGINA
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-3
4
Zijstandaard Controleer of de werking soepel is.
Smeer indien nodig het scharnierpunt. 6-33
Frameb g gevesti in en Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
Zet indien nodig vast.
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars
Controleer de werking.
Corrigeer indien nodig.
Zijstandaardschakelaar
Controleer de werking van het startspersysteem.
Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
3-27
ITEM CONTROLES PAGINA
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-1
5
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10272
Een onvold doen e vertrouwd dhei met de
b de ieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot g gevol .
DAU47152
Dit model is uitgerust met:
een hellingshoeksensor, waarbij de
motor afslaat bij kanteling. Het display
geeft in dat geval foutcode 30 weer,
maar dit betreft geen storing. Draai de
sleutel naar “OFF” en vervolgens naar
ON” om de foutcode te wissen. Als u
dat niet doet zal de motor niet starten,
ondanks dat de motor wordt aange-
zwengeld als u op de startknop drukt.
een automatische motorstop. De mo-
tor stopt automatisch als deze 20 mi-
nuten stationair draait. Het display
geeft in dat geval foutcode 70 weer,
maar dit betreft geen storing. Druk op
de startschakelaar om de foutcode te
wissen en de motor opnieuw te star-
ten.
DAU33016
Starten van de motor
Door het startspersysteem is starten alleen
mogelijk als aan een van de volgende voor-
waarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe-
lingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
Zie pagina 3-27 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de noodstopschakelaar
op “ ” is gezet.
De volgende waarschuwingslampjes
en controlelampjes moeten enkele se-
conden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje olieni-
veau
Waarschuwingslampje brand-
stofniveau
Waarschuwingslampje koelvloei-
stoftemperatuur
Controlelampje schakelmoment
Waarschuwingslampje motor-
storing
Controlelampje startblokkering
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-3
5
DAU16811
Tips voor een zuinig b dran stof-
verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accele-
reert.
Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbe-
last met een hoog toerental draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
DAU16842
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de vol-
gende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te
zwaar worden belast. De verschillende on-
derdelen van de motor slijten op elkaar in
totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn be-
reikt. Rijd tijdens deze periode nooit lang-
durig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAU17084
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langer dan 8300 tpm
achtereen draaien. LET OP: Na 1000 km
(600 mi) moet de motorolie worden ver-
verst en moet de oliefilterpatroon of het
oliefilterelement worden vervangen.
[DCA10303]
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langer dan 9900 tpm
achtereen draaien.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge-
bruikt.
LET OP
DCA10311
Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller in de rode zone
wijst.
Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag d an direct
een Yamaha d dealer e machine te
controleren.
OPMERKING
Tijdens en na de inrijperiode van de motor
kan door de hitte van de uitlaatgassen de
uitlaatpijp iets verkleuren, maar dit is volko-
men normaal.
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-4
5
DAU17214
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
DWA10312
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
d gus op een plek waar voet angers
of kinderen niet gemakkelijk met
d d d geze on er elen in aanrakin kun-
nen komen en b d dran won en kun-
nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ond ger rond d, hier oor kan
d ge machine kantelen met mo elijk
brand g bstoflekka e en rand g tot e-
volg.
Parkeer niet nab g dij ras of an ere
brandbare materialen die vlam zou-
den kunnen vatten.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-1
6
DAU17245
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en effi-
ciënt mogelijke conditie blijft. De eige-
naar/bestuurder van de machine is
verplicht de optimale veiligheid te waarbor-
gen. Op de volgende pagina’s wordt de be-
langrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in de periodie-
ke onderhoudsschema’s moeten worden
beschouwd als een algemene richtlijn on-
der normale rijcondities. Het is echter mo-
gelijk dat de intervalperioden voor
onderhoud moeten worden verkort afhan-
kelijk van het weer, het terrein, de geografi-
sche locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10322
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoe-
ren van ond derhou of het rijden met de
machine. Als u niet b d beken ent met
voertuigonderhou erhoud, laat het ond d
dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
DWA15123
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aang ge even.
Een draaien ewe-de motor heeft b
g den e delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche ond d der elen ie schokken of
b dran kunnen veroorzaken.
Het laten d draaien van e motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud
kan leiden tot oogletsel, brandwon-
d b d den, ran of koolmonoxi evergif-
tiging, mogelijk met de dood tot
g g gevol . Zie pa ina 1-2 voor meer in-
formatie over koolmonoxide.
DWA15461
Remschijven, -klauwen, -trommels en
-voeringen kunnen tijdens het g be ruik
zeer heet worden. Laat ond der elen van
het remsysteem afkoelen alvorens deze
aan te raken.
DAU17303
Emissiecontroles zorgen niet alleen voor
een betere luchtkwaliteit, maar zijn ook zeer
belangrijk voor een juiste werking van de
motor en om maximale prestaties te beha-
len. In de volgende periodieke onderhouds-
schema’s is het emissiecontrole-
onderhoud apart gegroepeerd. Dit onder-
houd vereist gespecialiseerde gegevens,
kennis en gereedschap. Onderhoud, ver-
vanging, of reparatie van emissiecontrole-
apparatuur en -systemen kan door elke
gecertificeerde reparateur worden uitge-
voerd (indien van toepassing). Yamaha
dealers beschikken over de training en het
gereedschap om dit onderhoud uit te voe-
ren.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-2
6
DAU17543
Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich on-
der het duozadel. (Zie pagina 3-19.)
De onderhoudsinformatie in deze handlei-
ding en het gereedschap in de boordge-
reedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preven-
tief onderhoud en kleinere reparaties. Voor
de correcte uitvoering van bepaalde onder-
houdswerkzaamheden kan echter het ge-
bruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel vereist zijn.
OPMERKING
Laat een Yamaha dealer onderhoud ver-
richten als u niet beschikt over het gereed-
schap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
1. Boordgereedschapsset
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-3
6
DAU46862
OPMERKING
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te word g d b den uit evoer , ehalve wanneer in plaats aarvan een onderhouds-
b b b deurt op kilometer asis of, voor Groot-Brittannië, op mijl asis wor t verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf 10000 km (6000 mi).
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal ge-
reedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
DAU46911
Periodiek ond derhou sschema voor het uitstootcontrolesysteem
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
1 * Brandstofleiding Controleer de brandstofslangen
op scheurtjes of beschadigingen. √ √ √ √ √
2 * Bougies
Controleer de conditie.
Reinigen en elektrodenafstand af-
stellen.
√ √
• Vervangen.
3 * Ventielen Controleer de klepspeling.
• Afstellen. Elke 40000 km (24000 mi)
4 * Brandstofinjectiesy-
steem • Stel de synchronisatie af.
5 * Uitlaatdemper en
uitlaatpijp
Controleer of de schroef-
klem(men) goed vastzit(ten). √ √ √ √ √
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-4
6
6 * Luchtinlaatsysteem
Controleer de luchtafsluitklep, de
membraanklep en de slang op
beschadiging.
Vervang beschadigde onderde-
len indien nodig.
√ √ √ √ √
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-5
6
DAU1770K
Algemeen smeer- en ond derhou sschema
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
1 * Luchtfilterelement • Vervangen.
2 Koppeling Controleer de werking.
• Afstellen. √ √ √ √ √
3 * Voorrem
Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
√ √ √ √ √ √
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
4 * Achterrem
Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
√ √ √ √ √ √
Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
5 * Remslangen
Controleer op scheurtjes en be-
schadigingen.
Zorg voor een correcte plaatsing
van slang(en) en klem(men).
√ √ √ √ √
Vervangen. Elke 4 jaar
6 * Remvloeistof Vervangen. Elke 2 jaar
7 * Wielen Controleer de speling en contro-
leer op beschadigingen. √ √ √ √
8 * Banden
Controleer op slijtage en bescha-
digingen.
Vervang indien nodig.
Controleer de bandspanning.
Corrigeer indien nodig.
√ √ √ √ √
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-6
6
9 * Wiellagers Controleer de lagers op speling of
beschadigingen. √ √ √ √
10 * Achterbrug
Controleer op een correcte wer-
king en overmatige speling. √ √ √ √
Smeren met lithiumvet. Elke 50000 km (30000 mi)
11 Aandrijfketting
Controleer de spanning, uitlijning
en conditie van de aandrijfketting.
Stel de ketting af en smeer deze
grondig met een speciale smering
voor o-ringkettingen.
Elke 800 km (500 mi) en na elke wasbeurt, rit in de regen of in vochtige gebie-
den
12 * Balhoofdlagers
Controleer de lagers op speling
en oppervlakteruwheid. √ √ √ √ √
Smeren met lithiumvet. Elke 20000 km (12000 mi)
13 * Framebevestigin-
gen
Controleer of alle moeren, bouten
en schroeven stevig zijn vastge-
zet.
√ √ √ √ √
14 Scharnieras van
remhendel Smeren met siliconenvet.
15 Scharnieras van
rempedaal • Smeren met lithiumvet.
16 Scharnieras van
koppeling shendel Smeren met lithiumvet.
17 Scharnieras van
schakelpedaal Smeren met lithiumvet.
18 Zijstandaard Controleer de werking.
Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-7
6
19 * Zijstandaardscha-
kelaar Controleer de werking.
20 * Voorvork Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage. √ √ √ √
21 * Schokdemperunit Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage. √ √ √ √
22 *
Relaisarm achter-
wielophanging en
scharnierpunten
verbin ind gsarm
Controleer de werking.
23 Motorolie
• Verversen.
Controleer het olieniveau en con-
troleer de machine op olielekka-
ge.
√ √ √ √ √ √
24 Oliefilterpatroon Vervangen. √ √ √
25 * Koelsysteem
Controleer het koelvloeistofni-
veau en controleer de machine
op vloeistoflekkage.
√ √ √ √ √
Vervang koelvloeistof. Elke 3 jaar
26 * Voor- en achterrem-
schakelaar Controleer de werking.
27 Bewegen e d delen
en kabels Smeren. √ √ √ √ √
28 * Gasgreep
Controleer de werking.
Controleer de vrije slag van de
gasgreep en stel deze indien no-
dig af.
Smeer de kabel en het kabelhuis.
√ √ √ √ √
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-8
6
DAU18681
OPMERKING
 Luchtfilter
Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht, om het niet te bescha-
digen.
Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
Hydraulisch remsysteem
Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloei-
stof worden ververst.
De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
29 *
Lampen, richting-
aanwijzers en scha-
kelaars
Controleer de werking.
Stel de koplamplichtbundel af. √ √ √ √ √ √
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-16
6
OPMERKING
Zorg dat de O-ring correct aanligt.
10. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met
een oliefiltersleutel en zet hem dan
met een momentsleutel vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
11. Breng de ontluchtingsslang en over-
loopslang van de brandstoftank in de
geleiders aan en plaats ze in de oor-
spronkelijke positie.
12. Breng de schakelhendel aan door de
merkstreep op de schakelhendel op
één lijn te brengen met de merkstreep
op de schakelas, vervolgens de bout
van de schakelhendel aan te brengen
en deze met het voorgeschreven aan-
haalmoment vast te zetten. LET OP:
Lijn d de overeenstemmen e merkte-
kens uit om een g doe e schakelwer-
king te waarborgen. Als de
merktekens niet zijn uitg delijn , zal
d g d b ge schakelarm niet oe ewe en
en kunt u mogelijk niet op- of terug-
schakelen. [DCA15343]
13. Monteer de olieaftapplug met een
nieuwe pakking en zet de plug vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
14. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motor-
olie, breng dan de olievuldop aan en
zet deze vast.
OPMERKING
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor
en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
1. Momentsleutel
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
1. Bout
2. Schakelas
3. Lijn merktekens uit
4. Schakelhendel
Aanhaalmoment:
Bout van schakelhendel:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpa-
troon:
2.40 L (2.54 US qt, 2.11 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpa-
troon:
2.60 L (2.75 US qt, 2.29 Imp.qt)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-17
6
LET OP
DCA11621
Om het slippen van d ge koppelin te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
g deen chemische additieven wor en
toegevoegd. Geb gruik een oliën
met een “CD” dieselspecificatie of
oliën met een hogere kwaliteit dan
g d b gespecificeer . Ge ruik ook een
oliën met een ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aand d gui in .
Zorg d at er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
15. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
OPMERKING
Nadat de motor is gestart moet het waar-
schuwingslampje olieniveau uitgaan als het
olieniveau correct is.
DCA10402
Zet de motor direct af als het waarschu-
wingslampje olieniveau knippert of blijft
brand gen en laat het voertui controleren
d door een Yamaha ealer, zelfs als het
olieniveau in orde is.
16. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
17. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU20071
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU3908A
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud
is, temperatuurverschillen zijn name-
lijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistof-
niveau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-19
6
7. Verwijder het koelvloeistofreservoir
door de bouten los te halen.
8. Verwijder de dop van het koelvloei-
stofreservoir en keer dan het koel-
vloeistofreservoir ondersteboven om
het leeg te maken.
9. Spoel het koelsysteem nadat alle
koelvloeistof is uitgestroomd grondig
door met schoon leidingwater.
10. Monteer het koelvloeistofreservoir
door de bouten aan te brengen.
11. Sluit de radiatorslang aan, en zet de
slangklem daarna weer terug in de
oorspronkelijke positie.
12. Monteer de aftapplug voor koelvloei-
stof met een nieuwe pakking en zet de
plug dan vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
13. Giet de aanbevolen koelvloeistof in
het reservoir tot aan de merkstreep
voor maximumniveau en breng dan de
dop van het koelvloeistofreservoir
aan.
14. Giet de aanbevolen koelvloeistof in de
radiator totdat deze vol is.
15. Breng de radiatorvuldop aan, start de
motor, laat deze een paar minuten
stationair draaien en zet hem dan uit.
16. Verwijder de radiatorvuldop om het
koelvloeistofniveau in de radiator te
controleren. Vul indien nodig koel-
vloeistof bij tot het niveau boven in de
radiator staat en breng dan de radia-
torvuldop aan.
1. Aftapplug koelvloeistof
2. Pakking
3. Radiatorslang
4. Slangklem
1 2
4
3
1. Dop koelvloeistofreservoir
2. Koelvloeistofreservoir
3. Bout
Aanhaalmoment:
Aftapplug koelvloeistof:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
Mengverhouding antivries/water:
1:1
Aanbevolen antivries:
Hoogwaardige ethyleenglycol anti-
vries met corrosieremmers voor alu-
minium motoren
Hoeveelheid koelvloeistof:
Radiator (inclusief alle leidingen):
2.30 L (2.43 US qt, 2.02 Imp.qt)
Koelvloeistofreservoir (tot aan de
merkstreep voor maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-20
6
17. Start de motor en controleer dan of er-
gens aan de machine lekkage te zien
is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het koelsysteem te controleren.
18. Breng de stroomlijnpanelen aan.
DAU36765
Luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vraag een Yamaha dealer het luchtfil-
terelement te vervangen.
DAU44735
Stationair toerental controleren
Controleer het stationair toerental en laat
het indien nodig door een Yamaha dealer
bijstellen.
Stationair toerental:
1250–1350 tpm
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-22
6
WAARSCHUWING
DWA10512
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
d ben met een te zwaar elaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Inspectie van b dan en
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op
het midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de
band scheurtjes vertoont, moet de band
onmiddellijk door een Yamaha dealer wor-
den vervangen.
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
WAARSCHUWING
DWA10472
Laat sterk versleten b dan en door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
b d b dan en is niet alleen ver o en,
maar dit heeft ook een averechts
effect op de rijstabiliteit, waardoor
u de macht over het stuur zou kun-
nen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
d den, ient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodig d ge vakkun i e kennis en erva-
ring b eschikt om dit te doen.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een b dan . Het b dan -
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optimale
eigenschappen verkrijgt.
Bandenspanning (gemeten op kou-
d b de an en):
Belading tot 90 kg (198 lb):
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
90 kg (198 lb) tot maximumbela-
d gin :
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
Maximale belasting*:
186 kg (410 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale b d dan profiel iepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)


Specyfikacje produktu

Marka: Yamaha
Kategoria: Silnik
Model: YZF-R6 (2014)

Potrzebujesz pomocy?

Jeśli potrzebujesz pomocy z Yamaha YZF-R6 (2014), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą




Instrukcje Silnik Yamaha

Instrukcje Silnik

Najnowsze instrukcje dla Silnik