Instrukcja obsługi Yamaha YZF-R125 (2011)
Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Yamaha YZF-R125 (2011) (172 stron) w kategorii Silnik. Ta instrukcja była pomocna dla 13 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek
Strona 1/172

YZF-R125
HANDLEIDING
5D7-F819D-D1
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.


DAU46090
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te
blijven als deze wordt verkocht.

INLEIDING
DAU10102
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de YZF-R125 profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YZF-R125. De
Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en ande-
ren kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van klei-
ne tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA10031
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.


BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10132
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resul-
teren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-
de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of
verhelderen.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING


BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUM2150
YZF-R125
HANDLEIDING
©2009 door MBK INDUSTRIE
1e Uitgave, Juli 2009
Alle rechten voorbehouden
Elke vorm van herdruk of onbevoegd ge-
bruik
zonder schriftelijke toestemming van
MBK INDUSTRIE
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.


INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1
BESCHRIJVING ................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde .......................2-2
Bedieningen en instrumenten..........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN
EN BEDIENINGEN .............................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-1
Controle- en
waarschuwingslampjes ...............3-2
Toerenteller ....................................3-3
Multifunctioneel display ..................3-3
Stuurschakelaars ............................3-5
Koppelingshendel ...........................3-6
Schakelpedaal ................................3-6
Remhendel .....................................3-6
Rempedaal .....................................3-7
Tankdop ..........................................3-7
Brandstof ........................................3-8
Uitlaatkatalysatoren ........................3-9
Bestuurderszadel ..........................3-10
Zijstandaard ..................................3-10
Startspersysteem ..........................3-11
VOOR UW VEILIGHEID –
CONTROLES VOOR HET RIJDEN ... 4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE .............................. 5-1
Starten van de motor ...................... 5-1
Schakelen ...................................... 5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................ 5-3
Inrijperiode ..................................... 5-3
Parkeren ......................................... 5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ................................ 6-1
Boordgereedschapsset .................. 6-1
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem ........ 6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema .................... 6-4
De stroomlijn- en framepanelen
verwijderen en aanbrengen ........ 6-8
Bougie controleren ....................... 6-10
Motorolie en oliefilterelement ....... 6-11
Koelvloeistof ................................. 6-14
Vervangen van het
luchtfilterelement en reinigen
van de aftapslang ..................... 6-15
Afstellen van het stationair
toerental .................................... 6-16
Vrije slag van de gaskabel
afstellen .................................... 6-16
Klepspeling .................................. 6-17
Banden ........................................ 6-17
Gietwielen .................................... 6-20
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen .................................... 6-20
Vrije slag van voorremhendel
controleren ............................... 6-21
Vrije slag van rempedaal
afstellen .................................... 6-21
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-22
Controleren van
remvloeistofniveau ................... 6-22
Remvloeistof verversen ............... 6-23
Spanning aandrijfketting .............. 6-24
Aandrijfketting reinigen en
smeren ..................................... 6-25
Kabels controleren en smeren ..... 6-26
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel .............. 6-26
Controleren en smeren van
rem- en schakelpedalen ........... 6-26
Controleren en smeren van
rem- en koppelingshendels ...... 6-27
Zijstandaard controleren en
smeren ..................................... 6-28
De achterbrugscharnierpunten
smeren ..................................... 6-28
Voorvork controleren ................... 6-28
Stuursysteem controleren ............ 6-29
Controleren van wiellagers .......... 6-29


INHOUDSOPGAVE
Accu .............................................6-30
Zekeringen vervangen ..................6-31
Koplampgloeilamp vervangen ......6-32
Achterlicht/remlichtunit .................6-32
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen .................................6-32
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen .................................6-33
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen .................................6-33
Ondersteunen van de
motorfiets ..................................6-33
Voorwiel ........................................6-34
Achterwiel .....................................6-35
Problemen oplossen .....................6-37
Storingzoekschema’s ...................6-38
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging ......................................7-1
Stalling ............................................7-3
SPECIFICATIES ................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers ......................9-1


1-1
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10283
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
● Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
● Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
● Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
● Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities dit
vereisen.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de ma-
chine in veilige staat verkeert. Onvoldoende
inspectie of onderhoud van de machine ver-
groot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 4-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
● Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui-
kers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak wor-
den ongevallen veroorzaakt doordat
een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motor-
fietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
● Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be-
stuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen ver-
keer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bedie-
ning.
● Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het in-
gaan van een bocht een te hoge rij-


VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-2
1
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waar-
door ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen
zien.
● De zithouding van de bestuurder en de
passagier is belangrijk voor een goede
besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de be-
stuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is om
beide voeten stevig op de passa-
giersvoetsteunen te zetten.
● Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
● Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor off-
roadgebruik.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop be-
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
● Draag altijd een goedgekeurde helm.
● Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming kan
uw zicht door de rijwind verslechteren,
waardoor u gevaren mogelijk te laat
opmerkt.
● Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
● Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings-
handgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
● Draag altijd beschermende kleding die
uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kun-
nen tijdens en na het rijden zeer heet
zijn en brandwonden veroorzaken.
● De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofd-
pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorza-
ken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel op-
lopen, waardoor u het bewustzijn kunt ver-
liezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-
noxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDI-
SCHE HULP IN.
● Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.


VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-3
1
● Laat de motor niet draaien in slecht ge-
ventileerde of deels afgesloten ruimtes
zoals schuren of garages.
● Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag
als hierdoor de gewichtsverdeling van de
motor verandert. Wees uiterst voorzichtig
bij het monteren van accessoires of het be-
laden van uw motor, om zo mogelijke onge-
vallen te vermijden. Pas extra op wanneer u
op een motor rijdt die beladen is of waaraan
accessoires zijn gemonteerd. Hieronder
volgen naast de informatie over accessoi-
res enkele richtlijnen voor het beladen van
uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen
en zo dicht mogelijk bij de motor. Be-
vestig zware goederen zo dicht moge-
lijk bij het midden van de machine en
verdeel het gewicht zo gelijkmatig mo-
gelijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
● Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de be-
vestigingspunten voor accessoires en
bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware
goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord. Der-
gelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezak-
ken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
● Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine
vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijg-
baar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedge-
keurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha accessoi-
res die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïn-
stalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
Maximale belasting:
185 kg (408 lb)


VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het
monteren van in de handel verkrijgbare pro-
ducten of het verrichten van aanpassingen
die de ontwerp- of bedieningskenmerken
van uw machine wijzigen kan het risico op
ernstig letsel of overlijden van uzelf of ande-
ren vergroten. U bent verantwoordelijk voor
letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de
machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “ ”Beladen .
● Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire zorg-
vuldig alvorens het te gebruiken om te
waarborgen dat het de grondspeling of
de hellinghoek op geen enkele manier
vermindert, de veerweg, de stuuruit-
slag of de bediening niet beperkt en
geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit ver-
oorzaken door een foutieve
gewichtsverdeling of door aerody-
namische effecten. Accessoires
aan het stuur of nabij de voorvork
moeten zo licht mogelijk zijn en tot
een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires kun-
nen ook instabiliteit veroorzaken
terwijl u grote voertuigen inhaalt of
door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
● Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de mo-
gelijkheden van de motorfiets te ondersteu-
nen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-17
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.


BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
1. Accu (pagina 6-30)
2. Zekeringenkastje (pagina 6-31)
3. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
4. Schakelpedaal (pagina 3-6)
5. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)


BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
1. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-22)
2. Oliefilterelement (pagina 6-11)
3. Peilstok (pagina 6-11)
4. Stationair stelschroef (pagina 6-16)
5. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-22)
6. Rempedaal (pagina 3-7)


BESCHRIJVING
2-3
2
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
1. Koppelingshendel (pagina 3-6)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-5)
3. Multifunctioneel display (pagina 3-3)
4. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
5. Toerenteller (pagina 3-3)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-5)
7. Gasgreep (pagina 6-16)
8. Remhendel (pagina 3-6)


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-1
3
DAU10460
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ont-
stekingssysteem en de verlichtingssyste-
men bediend en wordt het stuur
vergrendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
DAU36870
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat de
sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als
de motor afslaat.
DAU10661
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10061
Draai nooit de sleutel naar “ ”OFF of
“ ”LOCK terwijl de machine rijdt. Hier-
door worden de elektrische systemen
uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10691
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en
draai deze dan naar “ ”LOCK . Houd de
sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
1. Drukken.
2. Draaien.


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-2
3
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in het contactslot en draai
deze dan naar . Houd de sleutel hier-“ ”OFF
bij ingedrukt.
DAU11004
Controle- en waarschuwings-
lampjes
DAU11020
Controlelampje
richtingaanwijzers “ ”
Dit controlelampje knippert terwijl de scha-
kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin-
ker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp
is ingeschakeld voor grootlicht.
DAUM2294
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd
om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwings-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen
op wanneer u de sleutel naar “ ”ON draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
LET OP
DCA10021
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Vrijstandcontrolelampje “ ”
2. Controlelampje richtingaanwijzers “ ”
3. Controlelampje grootlicht “ ”
4. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
5. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “ ”



FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-4
3
● twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
● een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het waarschuwingslampje brand-
stofreserve aanging)
● een brandstofniveaumeter
O
PMERKIN
G
● Vergeet niet de sleutel naar “ ”ON te
draaien voordat u de “RESET/SE-
LECT”-toets gebruikt.
● Alleen voor Groot-Brittannië: Om te
wisselen tussen de kilometer- en mij-
lenweergave van de snelheidsmeter
en de kilometerteller/ritteller houdt u
de toets “RESET/SELECT” minstens
acht seconden ingedrukt.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door kort (minder dan een seconde) indruk-
ken van de toets “ ”RESET/SELECT wisselt
het display tussen de kilometertellermodus
“ ” “ ” “ODO en de rittellermodi TRIP 1 en TRIP
2”, in de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO
Als nog ca. 1.6 L (0.42 US gal, 0.35 Imp.gal)
brandstof in de tank aanwezig is, wisselt het
display automatisch naar de brandstofre-
serve-rittellermodus “F-TRIP” en wordt de
afgelegde afstand vanaf dat punt aangege-
ven. Daarnaast gaat het laatste segment
van de brandstofniveaumeter knipperen. In
dat geval wordt door het indrukken van de
toets “RESET/SELECT” gewisseld tussen
de diverse weergaven van de ritteller en ki-
lometerteller, in de onderstaande volgorde:
F-TRIP → TRIP 1 → TRIP 2 → → ODO F-
TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, se-
lecteert u deze door kort (minder dan een
seconde) op de toets “RESET/SELECT” te
drukken en de toets vervolgens gedurende
drie seconden ingedrukt te houden terwijl
de geselecteerde ritteller knippert. Wanneer
u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met
de hand op nul terugstelt, wordt deze auto-
matisch teruggesteld zodra na het tanken 5
km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige
weergavemodus weer.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveau-
meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar-
mate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment begint te knipperen,
dient u zo snel mogelijk te tanken.
1. Brandstofniveaumeter

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-5
3
DAU12348
Stuurschakelaars
Links
Rechts
DAU12360
Lichtsignaalschakelaar “PASS”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “ ”/
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht
en op “ ” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “ ”/
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de richtin-
gaanwijzers uit te schakelen wordt de scha-
kelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in
de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ ”/
Zet deze schakelaar voor u de motor start
op
“ ”
. Zet deze schakelaar op “ ” om
de motor direct uit te schakelen in een
noodgeval, zoals wanneer de machine om-
slaat of als de gaskabel blijft hangen.
DAU12711
Startknop “ ”
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
1. Lichtsignaalschakelaar “PASS”
2. Dimlichtschakelaar “ ”/
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ ”/
4. Claxonschakelaar “ ”
1. Noodstopschakelaar “ ”/
2. Startknop “ ”


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-7
3
DAU12941
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAUM2081
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen
1. Open het slotplaatje van de tankdop.
2. Steek de sleutel in het slot en draai
deze 1/4 slag linksom. Het slot wordt
ontgrendeld en de tankdop kan wor-
den verwijderd.
Om de tankdop aan te brengen
1. Druk de tankdop in positie met de sleu-
tel in het slot.
2. Draai de sleutel rechtsom naar de oor-
spronkelijke positie en neem hem dan
uit.
3. Sluit het slotplaatje van de tankdop.
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden aangebracht
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de
tankdop niet correct aangebracht en ver-
grendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11141
Controleer voor u gaat rijden of de
tankdop correct is aangebracht. Door
brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
1. Rempedaal 1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-8
3
DAU13212
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10881
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank
nooit in de nabijheid van vonken, open
vuur of andere ontstekingsbronnen zo-
als de waakvlammen van geisers en
kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Stop met vullen zodra de brandstof de
onderkant van de vulhals heeft bereikt.
Omdat brandstof uitzet als deze warm
wordt, kan de warmte van de motor of
de zon ervoor zorgen dat brandstof uit
de brandstoftank stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg gemorste
brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten. [DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15151
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
DAU43421
LET OP
DCA11400
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ern-
stige schade aan inwendige motoron-
derdelen als kleppen en zuigerveren en
ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND LOODVRIJE SU-
PERBENZINE
Inhoud brandstoftank:
13.8 L (3.65 US gal, 3.04 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als
de waarschuwingsindicator brand-
stofniveau knippert):
1.6 L (0.42 US gal, 0.35 Imp.gal)


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-9
3
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
DAU13445
Uitlaatkatalysatoren
Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysa-
toren in het uitlaatsysteem.
WAARSCHUWING
DWA10862
Het uitlaatsysteem is heet nadat de mo-
tor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
● Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
● Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsys-
teem in aanraking kunnen komen.
● Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onder-
houdswerkzaamheden uit te voe-
ren.
● Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10701
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zal
onherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.



FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-11
3
als hierna beschreven en laat het
repareren door een Yamaha dealer als
de werking niet naar behoren is.
DAU44892
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de zijstan-
daardschakelaar, de koppelingshendel-
schakelaar en de vrijstandschakelaar deel
uitmaken) heeft de volgende functies.
● Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is ge-
schakeld en de zijstandaard is
opgeklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
● Het verhindert starten wanneer de ver-
snellingsbak in een versnelling is ge-
schakeld en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
● Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een
versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersys-
teem regelmatig volgens de onderstaande
procedure.


FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3-12
3
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2. De motorstopknop moet in de stand staan.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE
JA NEE
JA NEE
Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens
te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te
controleren.
WAARSCHUWING
“ ”


VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-1
4
DAU15596
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en procedures
voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
WAARSCHUWING
DWA11151
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u
een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machi-
ne dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
3-8
Motorolie
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
6-11
Koelvloeistof
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
veau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
6-14
Voorrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-22, 6-22


VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-2
4
Achterrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hy-
draulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven
niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-22, 6-22
Koppeling
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
6-20
Gasgreep
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen,
en de kabel en het kabelhuis te smeren.
6-16, 6-26
Bedieningskabels • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig. 6-26
Aandrijfketting
• Controleer of de ketting correct is aangespannen.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer de conditie van de ketting.
• Smeer indien nodig.
6-24, 6-25
Wielen en banden
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
6-17, 6-20
Rem- en schakelpedalen • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten. 6-26
Rem- en koppelingshendels • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten. 6-27
ITEM CONTROLES PAGINA



GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-1
5
DAU15951
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10271
Een onvoldoende vertrouwdheid met de
bedieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAU45310
OPMERKING
Dit model is uitgerust met een hellingshoek-
sensor, waarbij de motor afslaat bij kante-
ling. Om de motor na een kanteling weer te
starten zet u het contactslot eerst op “ ”OFF
en daarna op “ ”ON . Als u dat niet doet zal
de motor niet starten, ondanks dat de motor
wordt aangezwengeld als u op de startknop
drukt.
DAUM2322
Starten van de motor
Door het startspersysteem is starten alleen
mogelijk als aan een van de volgende voor-
waarden is voldaan:
● De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
● De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe-
lingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
Zie pagina 3-11 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ ”ON en
controleer of de noodstopschakelaar
op “ ” is gezet.
De volgende waarschuwingslampjes
en het controlelampje moeten enkele
seconden oplichten en dan uitgaan.
● Vrijstandcontrolelampje
● Controlelampje richtingaanwij-
zers
● Controlelampje grootlicht
● Waarschuwingslampje koelvloei-
stoftemperatuur
● Waarschuwingslampje motorsto-
ring


GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-3
5
DAU16810
Tips voor een zuinig brandstof-
verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
● Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accele-
reert.
● Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbe-
last met een hoog toerental draait.
● Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
DAU16830
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1000 km (600 mi). Lees daarom de volgen-
de informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit
gedurende de eerste 1000 km (600 mi) niet
te zwaar worden belast. De verschillende
onderdelen van de motor slijten op elkaar in
totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn be-
reikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdu-
rig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAU16981
0–500 km (0–300 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 6000
tpm maken.
Zet de motor steeds af nadat deze een uur
heeft gedraaid en laat deze dan vijf tot tien
minuten lang afkoelen.
Varieer van tijd tot tijd het motortoerental.
Laat de motor niet steeds in één vaste stand
van de gasgreep draaien.
500–1000 km (300–600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 8000
tpm maken.
Gebruik de motor in alle versnellingen,
maar draai het gas nooit helemaal open.
LET OP: Na 1000 km (600 mi) moet de
motorolie worden ververst, moet de olie-
filterpatroon of het oliefilterelement wor-
den vervangen en moet de oliezeef
worden gereinigd. [DCA10321]
1000 km (600 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge-
bruikt.
LET OP
DCA10310
● Voer het toerental niet zover op dat
de toerenteller in de rode zone wijst.
● Als tijdens de inrijperiode motor-
schade optreedt, vraag dan direct
een Yamaha dealer de machine te
controleren.


GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-4
5
DAU17213
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
DWA10311
● De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kun-
nen komen en brandwonden kun-
nen oplopen.
● Parkeer nooit op een helling of een
zachte ondergrond, hierdoor kan de
machine kantelen met mogelijk
brandstoflekkage en brand tot ge-
volg.
● Parkeer niet nabij gras of andere
brandbare materialen die vlam zou-
den kunnen vatten.


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-1
6
DAU17241
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u er-
voor dat uw machine in zo veilig en efficiënt
mogelijke conditie blijft. De eigenaar/be-
stuurder van de machine is verplicht de op-
timale veiligheid te waarborgen. Op de
volgende pagina’s wordt de belangrijkste in-
formatie met betrekking tot inspecties, af-
stellingen en smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden vermeld in het periodie-
ke smeer- en onderhoudsschema moeten
worden beschouwd als een algemene richt-
lijn onder normale rijcondities. Het is echter
mogelijk dat de intervalperioden voor on-
derhoud moeten worden verkort afhankelijk
van het weer, het terrein, de geografische
locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10321
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoe-
ren van onderhoud of het rijden met de
machine. Als u niet bekend bent met
voertuigonderhoud, laat het onderhoud
dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA15121
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aangegeven.
● Een draaiende motor heeft bewe-
gende delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche onderdelen die schokken of
brand kunnen veroorzaken.
● Het laten draaien van de motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud
kan leiden tot oogletsel, brandwon-
den, brand of koolmonoxidevergif-
tiging, mogelijk met de dood tot
gevolg. Zie pagina 1-1 voor meer in-
formatie over koolmonoxide.
DAU17361
Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset is te vinden on-
der het bestuurderszadel. (Zie pagina
3-10.)
De onderhoudsinformatie in deze handlei-
ding en het gereedschap in de boordge-
reedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preven-
tief onderhoud en kleinere reparaties. Voor
de correcte uitvoering van bepaalde onder-
houdswerkzaamheden kan echter het ge-
bruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel vereist zijn.
1. Boordgereedschapsset
2. Hulpstuk voor motorolie aftappen



PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-3
6
DAU46871
OPMERKING
● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
houdsbeurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittanni , op mijlbasis wordt verricht.ë
● Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km (17500 mi), beginnend vanaf 6000 km (3500 mi).
● Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed-
schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
DAU46920
Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem
NR. ITEM CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
1*Brandstofleiding • Controleer de brandstofslangen
op scheurtjes of beschadigingen. √ √ √ √ √
2 Bougies
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand af-
stellen.
√ √
•Vervangen. √ √
3*Ventielen • Controleer de klepspeling.
• Afstellen. √ √ √ √
4*Brandstofinjectie •Stel het stationair toerental af. √ √ √ √ √ √

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-4
6
DAU17717
Algemeen smeer- en onderhoudsschema
NR. ITEM CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)
1*Luchtfilterelement
•Reinigen. √ √
•Vervangen. √ √
2*Accu
• Controleer het vloeistofniveau en
de soortelijke massa.
• Controleer of de ontluchtings-
slang correct is geplaatst.
√ √ √ √ √
3 Koppeling • Controleer de werking.
• Afstellen. √ √ √ √ √
4*Voorrem
• Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
√ √ √ √ √ √
•Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
5*Achterrem
• Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
√ √ √ √ √ √
•Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
6*Remslangen
• Controleer op scheurtjes en be-
schadigingen. √ √ √ √ √
•Vervangen. Elke 4 jaar
7*Wielen • Controleer de speling en contro-
leer op beschadigingen. √ √ √ √

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-5
6
8*Banden
• Controleer op slijtage en bescha-
digingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
√ √ √ √ √
9*Wiellagers • Controleer op speling of bescha-
digingen. √ √ √ √
10 *Achterbrug
• Controleer op een correcte wer-
king en overmatige speling. √ √ √ √
•Smeren met molybdeenvet. Elke 24000 km (14000 mi)
11 Aandrijfketting
• Controleer de spanning, uitlijning
en conditie van de aandrijfketting.
• Stel de ketting af en smeer deze
grondig met een speciale smering
voor o-ringkettingen.
Elke 1000 km (600 mi) en nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen
of vochtige gebieden is gereden
12 *Balhoofdlagers
• Controleer de lagers op speling
en oppervlakteruwheid. √ √ √ √ √
•Smeren met lithiumvet. Elke 24000 km (14000 mi)
13 *Framebevestigin-
gen
• Controleer of alle moeren, bouten
en schroeven stevig zijn vastge-
zet.
√ √ √ √ √
14 Scharnieras van
remhendel •Smeren met siliconenvet. √ √ √ √ √
15 Scharnieras van
rempedaal •Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √
16 Scharnieras van
koppelingshendel •Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √
NR. ITEM CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
6000 km
(3500 mi)
12000 km
(7000 mi)
18000 km
(10500 mi)
24000 km
(14000 mi)


Specyfikacje produktu
Marka: | Yamaha |
Kategoria: | Silnik |
Model: | YZF-R125 (2011) |
Potrzebujesz pomocy?
Jeśli potrzebujesz pomocy z Yamaha YZF-R125 (2011), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą
Instrukcje Silnik Yamaha

2 Lutego 2025

3 Stycznia 2025

3 Stycznia 2025

29 Grudnia 2024

5 Października 2024

3 Października 2024

1 Października 2024

27 Września 2024

16 Września 2024

15 Września 2024
Instrukcje Silnik
- Silnik Triumph
- Silnik Kawasaki
- Silnik Honda
- Silnik Milwaukee
- Silnik KTM
- Silnik Ducati
- Silnik BMW
- Silnik GasGas
- Silnik Suzuki
- Silnik Husqvarna
- Silnik Aprilia
- Silnik Mercedes-Benz
- Silnik Danfoss
- Silnik Texas
- Silnik ELAC
- Silnik Kettler
- Silnik Mitsubishi
- Silnik Indian
- Silnik Piaggio
- Silnik Reebok
- Silnik Juki
- Silnik Beta
- Silnik Bajaj
- Silnik Royal Enfield
- Silnik Sherco
- Silnik Hyosung
- Silnik Benelli
- Silnik Cagiva
- Silnik Metabo
- Silnik Nautilus
- Silnik Mash
- Silnik Hero
- Silnik Victory
- Silnik Emco
- Silnik Chang Jiang
- Silnik Harley Davidson
- Silnik Moto Guzzi
- Silnik Derbi
- Silnik SMC
- Silnik Ridley
- Silnik Anova
- Silnik Zero
- Silnik MV Agusta
- Silnik BodyCraft
- Silnik Mahindra
- Silnik CRRCpro
Najnowsze instrukcje dla Silnik

1 Marca 2025

21 Lutego 2025

17 Lutego 2025

16 Lutego 2025

14 Lutego 2025

8 Lutego 2025

8 Lutego 2025

2 Lutego 2025

15 Stycznia 2025

12 Stycznia 2025