Instrukcja obsługi Yamaha MT09 (2014)
Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Yamaha MT09 (2014) (211 stron) w kategorii Silnik. Ta instrukcja była pomocna dla 29 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek
Strona 1/211

MT09
MT09A
HANDLEIDING
1RC-F8199-DL
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.


DAU50921
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat g be ruiken. Deze handleiding edient bij d
machine te eze worblijven als d dt verkocht.
General manager of quality assurance div.
Date of issue: 1 Aug. 2002
Place of issue: Shizuoka, Japan
DECLARATION of CONFORMITY
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
We
Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Hereby declare that the product:
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
1
2
3
4
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1
To change company name
version up of the following norm:
• EN300 330-2 v1.1.1 to EN300 330-2 v1.3.1 and EN300 330-2 v1.5.1
• EN60950-1:2001 to EN60950-1:2006/A11:2009
27 Feb. 2006
1 Mar. 2007
8 Jul. 2010
Revision record
No. Contents
To change contact person and integrate type-designation.
Date
9 Jun. 2005
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
CONFORMITEITSVERKLARING
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Wij,
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Verklaren hierbij dat het product:
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
1
2
3
4
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
Om bedrijfsnaam te wijzigen
overgang naar de volgende norm:
•
van EN300 330-2 v1.1.1 naar EN300 330-2 v1.3.1 en EN300 330-2 v1.5.1
• van EN60950-1:2001 naar EN60950-1:2006/A11:2009
27 februari 2006
1 maart 2007
8 juli 2010
Overzicht van wijzigingen
Nr. Inhoud
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
Datum
9 juni 2005


INLEIDING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de MT09/MT09A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MT09/MT09A.
De Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van
kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA10032
Lees achtideze handleiding aand g helemaal door voordat u deze machine g g baat e ruiken.


BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10134
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt g be ruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veili it symg d g b dhei saanwijzin en ij bool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING d dui t een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-
sulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aand d gui in LET OP staat bij speciale voorzorg den ie moeten worden genomen om scha-
d d de aan e machine of an ere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING


BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36391
MT09/MT09A
HANDLEIDING
©2014 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1e uitgave, april 2014
Alle rechten voorb dehou en.
Elke vorm van herdruk
of onb g bevoegd e ruik
zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verb do en.
Gedrukt in Nederland.


INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. 1-1
BESCHRIJVING ................................ 2-1
Aanzicht linkerzijde......................... 2-1
Aanzicht rechterzijde...................... 2-2
Bedieningen en instrumenten......... 2-3
WERKING VAN DE
BEDIENINGSELEMENTEN EN
INSTRUMENTEN .............................. 3-1
Startblokkeersysteem..................... 3-1
Contactslot/stuurslot ...................... 3-2
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes ............... 3-3
Multifunctionele meter.................... 3-5
D-mode (rijmodus)........................ 3-13
Stuurschakelaars.......................... 3-13
Koppelingshendel......................... 3-15
Schakelpedaal.............................. 3-15
Remhendel ................................... 3-16
Rempedaal ................................... 3-16
ABS (voor modellen met ABS)...... 3-16
Tankdop ....................................... 3-17
Brandstof...................................... 3-18
Tankbeluchtingsslang en
overloopslang............................ 3-19
Uitlaatkatalysator.......................... 3-19
Zadel............................................. 3-20
Opbergcompartiment ................... 3-21
De voorvork afstellen.................... 3-21
Schokdemperunit afstellen........... 3-22
Bagageriembevestiging ................3-24
Zijstandaard ..................................3-24
Startspersysteem..........................3-25
Gelijkstroom kabelstekker voor
accessoires................................3-27
VOOR UW VEILIGHEID –
CONTROLES VOOR HET RIJDEN ...4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE..............................5-1
Starten van de motor ......................5-1
Schakelen .......................................5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-4
Inrijperiode ......................................5-4
Parkeren..........................................5-5
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ................................6-1
Boordgereedschapsset...................6-2
Periodiek onderhoudsschema
voor het
uitstootcontrolesysteem ..............6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema.....................6-4
Controleren van de bougies............6-8
Motorolie en oliefilterpatroon ..........6-9
Koelvloeistof..................................6-11
Luchtfilterelement .........................6-14
Stationair toerental controleren.....6-14
De vrije slag van de gasgreep
controleren................................ 6-14
Klepspeling................................... 6-15
Banden ......................................... 6-15
Gietwielen..................................... 6-17
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen ..................................... 6-18
Vrije slag van remhendel
controleren................................ 6-18
Remlichtschakelaars..................... 6-19
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-20
Controleren van
remvloeistofniveau .................... 6-20
Remvloeistof verversen ................ 6-22
Spanning aandrijfketting............... 6-22
Aandrijfketting reinigen en
smeren ...................................... 6-24
Kabels controleren en smeren...... 6-24
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel............... 6-25
Rem- en schakelpedalen
controleren en smeren .............. 6-25
Rem- en koppelingshendels
controleren en smeren .............. 6-26
Zijstandaard controleren en
smeren ...................................... 6-26
Achterbrugscharnierpunten
smeren ...................................... 6-27
Voorvork controleren .................... 6-27
Stuursysteem controleren ............ 6-28


INHOUDSOPGAVE
Controleren van wiellagers............6-28
Accu ..............................................6-28
Zekeringen vervangen...................6-30
Koplampgloeilamp vervangen.......6-33
Achterlicht/remlichtunit .................6-35
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen ..................................6-35
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen ..................................6-36
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen ..................................6-37
Ondersteunen van de
motorfiets...................................6-38
Voorwiel (voor modellen zonder
ABS) ...........................................6-38
Achterwiel (voor modellen zonder
ABS) ...........................................6-39
Problemen oplossen .....................6-41
Storingzoekschema’s....................6-42
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling.............................................7-3
SPECIFICATIES .................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers.......................9-1
INDEX .............................................. 10-1


1-1
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU1028B
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets
zonder passende rijopleiding of in-
structies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in
de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvol-
doende inspectie of onderhoud van de ma-
chine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui-
kers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak
worden ongevallen veroorzaakt door-
dat een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motor-
fietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
motorfiets zonder voldoende ken-
nis. Neem contact op met een be-
voegde motorfietsdealer voor
informatie over het basisonderhoud
van een motorfiets. Bepaalde on-
derhoudswerkzaamheden kunnen
alleen worden uitgevoerd door ge-
diplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be-
stuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.


VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-2
1
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen ver-
keer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bedie-
ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuur-
der. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rij-
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kun-
nen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de be-
stuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de pas-
sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor off-
roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop be-
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslech-
teren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings-
handgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be-
dekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorza-
ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxid g gever ifti ing
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofd-
pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroor-
zaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo-
pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie-
zen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-
noxide dagenlang blijven hangen. Als u


VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-3
1symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de motor verandert. Wees uiterst voorzich-
tig bij het monteren van accessoires of het
beladen van uw motor, om zo mogelijke
ongevallen te vermijden. Pas extra op wan-
neer u op een motor rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het be-
laden van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrij-
den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk lig-
gen en zo dicht mogelijk bij de motor.
Bevestig zware goederen zo dicht
mogelijk bij het midden van de machi-
ne en verdeel het gewicht zo gelijkma-
tig mogelijk over beide zijden om
onbalans of instabiliteit te minimalise-
ren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zwa-
re goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord.
Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezak-
ken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi-
ne vormt een belangrijke beslissing. Origi-
nele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
Maximale belasting:
MT09 177 kg (390 lb)
MT09A 174 kg (384 lb)


VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha acces-
soires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
In de hand del verkrijgbare on erdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassin-
gen die de ontwerp- of bedieningskenmer-
ken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grond-
speling of de hellinghoek op geen en-
kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve ge-
wichtsverdeling of door aerodyna-
mische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moe-
ten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorza-
ken terwijl u grote voertuigen in-
haalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de motorfiets te onder-
steunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-15
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt ver-
voeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.


VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-5
1 Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om be-
weging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde ver-
snellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvork-
klem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onder-
delen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak
veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het trans-
port niet overmatig kan stuiteren.


BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10411
Aanzicht linkerzijde
1 2 3 4,5,6 7 8
911 10
1. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-21)
2. Stelschroef voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-22)
3. Zadel (pagina 3-20)
4. Zekeringenkastje 2 (pagina 6-30)
5. Hoofdzekering (pagina 6-30)
6. Zekering brandstofinjectiesysteem (pagina 6-30)
7. Opbergcompartiment (pagina 3-21)
8. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-22)
9. Schakelpedaal (pagina 3-15)
10.Olieaftapplug (pagina 6-9)
11.Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-12)


BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10421
Aanzicht rechterzijde
21 3 4
678910 5
1. Tankdop (pagina 3-17)
2. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-21)
3. Koplamp (pagina 6-33)
4. Zekeringenkastje 1 (pagina 6-30)
5. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-11)
6. Kijkglas olieniveau (pagina 6-9)
7. Olievuldop (pagina 6-9)
8. Rempedaal (pagina 3-16)
9. Remlichtschakelaar (pagina 6-19)
10.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-20)


BESCHRIJVING
2-3
2
DAU10431
Bedieningen en instrumenten
1 2 3 4 5 6 7 8
1. Koppelingshendel (pagina 3-15)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-13)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-5)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-20)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-13)
7. Gasgreep (pagina 6-14)
8. Remhendel (pagina 3-16)


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-1
3
DAU10978
Startblokkeersysteem
Dit voertuig is voorzien van een startblok-
keersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de stan-
daardsleutels te wijzigen. Het systeem be-
staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kunnen
worden gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 3-5.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voer-
tuig daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rij-
den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor-
den gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rij-
den.
LET OP
DCA11822
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
d de co eersleutel verloren is, kun-
nen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig d g dan no stee s starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw g deco eerd moeten
worden (d.w.z. als er een nieuwe
stand d gaar sleutel is emaakt of als
alle sleutels verloren zijn), dient het
g behele start lokkeersysteem ver-
vangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
d d g b daar sleutels te e ruiken en e
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
Leg d b ge sleutels nooit vlak ij ma ne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor-
b deel speakers enz.).
Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakb dij e
sleutels.
Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.
U mag d de sleutels nooit slijpen of e
vorm ervan wijzigen.
U mag g d het plastic e eelte van de
sleutels nooit demonteren.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.
Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start-
b dlokkeersystemen altij op een an-
d dere plek an de co eersleutel vand
het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd
uit
de buurt van
het contactslot, want anders kun-
nen ze sig gnaalstorin veroorzaken.
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-2
3
DAU10473
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssy-
stemen bediend en wordt het stuur ver-
grendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU36871
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat
de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs
als de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
d d door wor en e elektrische systemen
uitgeschakel end, wat mogelijk kan leid
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10685
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”. Houd
de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
P
ON
OFF
LOCK
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-3
3
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU59680
(Parkeren)
De alarmverlichting en richtingaanwijzers
kunnen worden ingeschakeld, maar alle an-
dere elektrische systemen zijn uit. De sleu-
tel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar “ ” te kunnen draaien.
LET OP
DCA20760
Als u de alarmverlichting of de richting-
aanwijzers langdurig g b de ruikt, kan it de
accu ontladen.
DAU49396
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes
DAU11021
Controlelampje
richtingaanwijzers “ ”
Dit controlelampje knippert terwijl de scha-
kelaar voor richtingaanwijzers naar de lin-
ker- of rechterstand is gedrukt.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11255
Waarschuwingslampje olieniveau “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
OPMERKING
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of
bij plotseling afremmen of optrekken,
er is dan echter geen sprake van een
storing.
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
1. Vrijstandcontrolelampje “ ”
2. Controlelampje grootlicht “ ”
3. Controlelampje richtingaanwijzers “ ”
4. Waarschuwingslampje olieniveau “ ”
5. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “ ”
6. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
7. ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor mo-
dellen met ABS)
8. Controlelampje startblokkering “ ”
1 2 3 4 5 6 7
8
ABS


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-4
3
Dit model is ook uitgerust met een
zelfdiagnosesysteem voor het circuit
van het waarschuwingslampje olieni-
veau. Als het waarschuwingscircuit
voor het olieniveau een probleem aan-
geeft, wordt de volgende cyclus her-
haald totdat de storing is opgeheven:
Het waarschuwingslampje olieniveau
knippert tien keer en dooft dan gedu-
rende 2.5 seconden. Als dit zich voor-
doet, vraag dan een Yamaha dealer
de machine te controleren.
DAU11447
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de
tijd om af te koelen.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
LET OP
DCA10022
Laat ezede motor niet draaien terwijl d
oververhit is.
OPMERKING
Bij machines met een of meer radia-
torkoelvinnen schakelt de radiator-
koelvin automatisch in of uit op basis
van de koelvloeistoftemperatuur in de
radiator.
Als de motor oververhit raakt, staan
op pagina 6-43 nadere instructies ver-
meld.
DAU46443
Waarschuwingslampje
motorstoring“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer er een probleem wordt aangege-
ven in het elektrisch circuit dat de motor
controleert. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te contro-
leren. (Zie pagina 3-12 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
OPMERKING
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de
startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter
niet op een storing.
DAU58530
ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor
modellen met ABS)
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande geval-
len zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
ABS


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-5
3
(Zie pagina 3-16 voor uitleg over de wer-
king van het ABS-systeem.)
WAARSCHUWING
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger word gt ereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijd g b den aat ran en of knipperen,
keert het remsysteem terug naar con-
ventioneel remmen. Als een van de bo-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat b d dran en, rij an extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
systeem en de elektrische circuits zo
snel mog delijk oor een Yamaha dealer
controleren.
DAU54681
Controlelampje startb glokkerin “ ”
Het elektrisch circuit voor het controle-
lampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controle-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem. (Zie pagina 3-12 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesy-
steem.)
DAU58054
Multifunctionele meter
1. “SELECT”-toets
2. “RESET”-toets
21


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-6
3
WAARSCHUWING
DWA12423
Zorg d at de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter g baat aan ren-
g ben. Het aan reng gen van wijzi ingen tij-
d d dens het rij en kan u aflei en en
vergroot het risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgen-
de voorzieningen:
een snelheidsmeter
een toerenteller
een klok
een brandstofniveaumeter
een eco-controlelampje
een aanduiding voor de ingeschakel-
de versnelling
een rijmodusweergave
een multifunctioneel display
een voorziening voor zelfdiagnose
OPMERKING
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en
“RESET”-toets gebruikt.
Alleen Verenigd Koninkrijk: Om te wis-
selen tussen de kilometer- en mijlen-
weergave van de snelheidsmeter en
het multifunctionele display drukt u de
“SELECT”-toets minstens 1 seconde
in.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
Toerenteller
1. Aanduiding ingeschakelde versnelling
2. Toerenteller
3. Rijmodusweergave
4. Brandstofniveaumeter
5. Eco-controlelampje “ECO”
6. Multifunctioneel display
7. Klok
8. Snelheidsmeter
1 2 3 4 5
678
1. Snelheidsmeter
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
1
21


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-7
3
Met de toerenteller kan de bestuurder het
motortoerental controleren en dit binnen
het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de toerenteller uit tot het hoogste toe-
rental en keert daarna weer terug naar nul
tpm om het elektrische circuit te testen.
LET OP
DCA10032
Laat d d de motor niet raaien terwijl e toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 11250 tpm en hoger
Klok
De klok wordt weergegeven als de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid. Daarnaast kan
de klok gedurende 10 seconden worden
weergegeven door op de toets “SELECT”
te drukken als het contactslot in de stand
“OFF”, “LOCK” of “ ” staat.
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RE-
SET”-toets tegelijkertijd minstens
twee seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knip-
peren, drukt u op de “RESET”-toets
om de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de mi-
nutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de mi-
nuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveau-
meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar-
mate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment en het waarschu-
wingslampje brandstofniveau “ ” gaan
knipperen, moet u zo snel mogelijk tanken.
OPMERKING
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als een storing
wordt gedetecteerd in het elektrische cir-
cuit, wordt de volgende cyclus herhaald
totdat de storing is verholpen: de segmen-
ten van de brandstofmeter en het waar-
schuwingslampje brandstofniveau “ ”
1. Klok
1
1. Brandstofniveaumeter
2. Waarschuwingsindicator
brandstofniveau “ ”
1 2


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-8
3
knipperen acht keer en gaan vervolgens
gedurende ongeveer 3 seconden uit. Vraag
in dat geval een Yamaha dealer het elek-
trisch circuit te testen.
Eco-controlelampje
Dit controlelampje gaat aan wanneer de
machine wordt gebruikt op een milieuvrien-
delijke, energiezuinige manier. Het contro-
lelampje gaat uit als u de machine stopt.
OPMERKING
Hierna volgen enkele tips om het brand-
stofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Rijd met een constante snelheid.
Selecteer de versnelling die geschikt
is voor de snelheid van de machine.
Aanduiding ing deschakel e versnelling
Deze aanduiding geeft aan welke versnel-
ling is ingeschakeld. De vrijstand wordt
aangegeven door “ ” en door het vrij-
standcontrolelampje.
Rijmodusweergave
Deze weergave geeft aan welke rijmodus is
geselecteerd: “STD”, “A” of “B”. Zie voor
meer informatie over de modi en hoe u
deze kunt selecteren pagina 3-13 en 3-14.
Multifunctioneel display
1. Eco-controlelampje “ECO”
1
1. Aanduiding ingeschakelde versnelling
2. Vrijstandcontrolelampje “ ”
1 2
1. Rijmodusweergave
1. Multifunctioneel display
1
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-9
3
Het multifunctionele display toont de vol-
gende voorzieningen:
een kilometerteller
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het linkersegment van de brandstofni-
veaumeter begon te knipperen)
een weergave huidig brandstofver-
bruik
een weergave gemiddeld brandstof-
verbruik
een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
een weergave luchtaanzuigtempera-
tuur
een helderheidsregeling
Druk op de toets “SELECT” om te schake-
len tussen de weergaven voor huidig
brandstofverbruik “km/L” of “L/100 km”,
gemiddeld brandstofverbruik “AVE_ _._
km/L” of “AVE_ _._ L/100 km”, koelvloei-
stoftemperatuur “°C”, luchtaanzuigtempe-
ratuur “Air_ _ °C”, kilometerteller “ODO” en
ritteller “TRIP 1” en “TRIP 2” in de volgende
volgorde:
km/L of L/100 km → AVE_ _._ km/L of AVE_
_._ L/100 km → °C → → Air_ _ °C ODO →
TRIP 1 → TRIP 2
Alleen Verenigd Koninkrijk:
Druk op de toets “SELECT” om te schake-
len tussen de weergaven voor huidig
brandstofverbruik “km/L”, “L/100 km” of
“MPG”, gemiddeld brandstofverbruik
“AVE_ _._ km/L”, “AVE_ _._ L/100 km” of
“AVE_ _._ MPG”, koelvloeistoftemperatuur
“°C”, luchtaanzuigtemperatuur “Air_ _ °C”,
kilometerteller “ODO” en ritteller “TRIP 1”
en “TRIP 2” in de volgende volgorde:
km/L, L/100 km of MPG → AVE_ _._ km/L,
AVE_ _._ L/100 km of AVE_ _._ MPG → °C
→ → Air_ _ °C ODO → TRIP 1 → TRIP 2
OPMERKING
Druk op de toets “RESET” om in omge-
keerde volgorde te schakelen tussen de
weergaven.
Als het waarschuwingslampje
brandstofniveau “ ” en het linkersegment
van de brandstofniveaumeter gaan knippe-
ren, schakelt de weergave automatisch
naar de ritteller brandstofvoorraad “F-
TRIP” en wordt de afgelegde afstand vanaf
dat punt aangegeven. In dat geval wordt
door het indrukken van de toets “SELECT”
gewisseld tussen de diverse weergaven
van ritteller, kilometerteller, huidige verbruik
en gemiddelde verbruik, in de onderstaan-
de volgorde:
F-TRIP → km/L of L/100 km → AVE_ _._
km/L of AVE_ _._ L/100 km → → °C Air_ _
°C → ODO → → → TRIP 1 TRIP 2 F-TRIP
Alleen Verenigd Koninkrijk:
F-TRIP → km/L, L/100 km of MPG → AVE_
_._ km/L, AVE_ _._ L/100 km of AVE_ _._
MPG → °C → Air_ _ °C → ODO → TRIP 1
→ → TRIP 2 F-TRIP
Om een ritteller op nul terug te stellen, se-
lecteert u deze door op de toets “SELECT”
te drukken en dan de toets “RESET” min-
stens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet
zelf met de hand op nul terugstelt, wordt
deze automatisch teruggesteld zodra na
het tanken 5 km (3 mi) is gereden en wordt
de vorige ritteller weergegeven.


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-10
3
Weergave huid gi b dran stofverbruik
De weergave van het huidige brandstofver-
bruik kan worden ingesteld op “km/L”,
“L/100 km” of “MPG” (alleen Verenigd Ko-
ninkrijk).
“km/L”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden af-
gelegd met 1.0 L brandstof wordt
weergegeven.
“L/100 km”: De hoeveelheid brandstof
die nodig is om onder de huidige rij-
omstandigheden 100 km af te leggen
wordt weergegeven.
“MPG” (alleen Verenigd Koninkrijk):
De afstand die onder de huidige rijom-
standigheden kan worden afgelegd
met 1.0 Imp.gal brandstof wordt
weergegeven.
Houd de toets “SELECT” een seconde lang
ingedrukt om te wisselen tussen de twee
weergaven voor het huidige brandstofver-
bruik terwijl een van de weergaven wordt
getoond.
OPMERKING
Bij snelheden onder 20 km/h (12 mi/h)
wordt “_ _._” weergegeven.
Weergave gemiddeld b randstofverbruik
De weergave van het gemiddelde brand-
stofverbruik kan worden ingesteld op
“AVE_ _._ km/L”, “AVE_ _._ L/100 km” of
“AVE_ _._ MPG” (alleen Verenigd Konink-
rijk).
Deze weergave toont het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de weergave op
nul is teruggezet.
“AVE_ _._ km/L”: De gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op 1.0
L brandstof wordt weergegeven.
“AVE_ _._ L/100 km”: De gemiddelde
hoeveelheid brandstof die nodig is om
100 km af te leggen wordt weergege-
ven.
“AVE_ _._ MPG” (alleen Verenigd Ko-
ninkrijk): De gemiddelde afstand die
kan worden afgelegd op 1.0 Imp.gal
brandstof wordt weergegeven.
Houd de toets “SELECT” een seconde lang
ingedrukt om te wisselen tussen de weer-
gaven voor het gemiddelde brandstofver-
bruik terwijl een van de weergaven wordt
getoond.
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen selecteert
u deze door op de toets “SELECT” te druk-
ken en dan de toets “RESET” minstens een
seconde lang ingedrukt te houden.
OPMERKING
Na het terugstellen van een weergave van
het gemiddelde brandstofverbruik wordt “_
_._” weergegeven voor die weergave totdat
de machine 1 km (0.6 mi) heeft afgelegd.
1. Weergave huidig brandstofverbruik
1
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-11
3
Weergave koelvloeistoftemperatuur
Dit display toont de koelvloeistoftempera-
tuur van 40 °C tot 116 °C in stappen van 1
°C.
Als de melding “HI” knippert, stop de ma-
chine dan, stop vervolgens de motor en
laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-43.)
OPMERKING
Als de koelvloeistoftemperatuur lager
is dan 40 °C, wordt “LO” weergege-
ven.
De koelvloeistoftemperatuur is afhan-
kelijk van de weersomstandigheden
en de motorbelasting.
Weergave luchtaanzuigtemperatuur
De weergave luchtaanzuigtemperatuur
geeft de temperatuur aan van de lucht die
het luchtfilterhuis wordt binnengezogen.
Dit display toont de luchtaanzuigtempera-
tuur van –9 °C tot 99 °C in stappen van 1
°C.
OPMERKING
Als de luchtaanzuigtemperatuur lager
is dan –9 °C, wordt toch –9 °C aange-
geven.
De luchtaanzuigtemperatuur kan af-
wijken van de omgevingstemperatuur.
Helderheidsregeling
Met deze functie regelt u de helderheid van
het paneel voor de multifunctionele meter,
afgestemd op het aanwezige daglicht.
Om de helderheid in te stellen
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Houd de toets “SELECT” ingedrukt,
draai de sleutel naar “ON” en blijf de
toets ingedrukt houden totdat de
weergave schakelt naar de modus
voor helderheidsregeling.
3. Druk op de toets “RESET” om het hel-
derheidsniveau in te stellen.
4. Druk op de toets “SELECT” om terug
te keren naar de oorspronkelijke weer-
gave.
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
1
1. Weergave luchtaanzuigtemperatuur
1
1. Weergave helderheidsniveau
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-12
3
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelfdiagno-
sesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschu-
wingslampje motorstoring branden en
geeft het display een foutcode weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
het voertuig te controleren.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem.
Als in de circuits van het startblokkeersy-
steem een storing wordt gedetecteerd,
gaat het controlelampje startblokkering
knipperen en geeft het display een foutco-
de weer.
OPMERKING
Als het display foutcode 52 weergeeft, be-
treft dit mogelijk een storing in het trans-
pondersignaal. Als deze fout zich voordoet,
probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de co-
deersleutel.
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan de-
zelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waar-
door de motor mogelijk niet kan worden
gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeer-
sleutel en beide standaardsleutels
naar een Yamaha dealer en laat de
standaardsleutels opnieuw coderen.
LET OP
DCA11591
Wanneer het display een foutcode aan-
g d d geeft, moet e machine zo spoe i mo-
g d g delijk wor en econtroleer om
motorschade te voorkomen.
1. Weergave foutcode
2. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
3. Controlelampje startblokkering “ ”
1 2
3


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-13
3
DAU47634
D-mode (rijmodus)
D-mode is een elektronisch geregeld mo-
torprestatiesysteem met drie modi: (“STD”,
“A” en “B”).
Druk de rijmodusschakelaar “MODE” in om
te wisselen tussen de modi. (Zie pagina
3-14 voor uitleg over de rijmodusschake-
laar.)
OPMERKING
Maak uzelf vertrouwd met de werking van
D-mode en de rijmodusschakelaar MODE
alvorens het systeem te gebruiken.
Modus “STD”
Modus “STD” is geschikt voor uiteenlopen-
de rijomstandigheden.
Deze modus biedt een soepel en sportief
rijgedrag van het lage- tot het hogetoeren-
bereik.
Modus “A”
Modus “A” biedt een sportievere motorres-
pons in het lage en middenbereik in verge-
lijking met de modus “STD”.
Modus “B”
Modus “B” biedt een wat minder scherpe
respons in vergelijking met de modus
“STD” voor rijsituaties om die een sensitie-
ve gasrespons vragen.
DAU1234H
Stuurschakelaars
Links
1. Rijmodusschakelaar “MODE”
1
1. Lichtsignaalschakelaar “ ”
2. Dimlichtschakelaar “ / ”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
4. Claxonschakelaar “ ”
2
3
4
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-14
3
Rechts
DAU12351
Lichtsignaalschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12401
Dimlichtschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot-
licht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU54211
Startschakelaar/noodstopschakelaar
“ / / ”
Als u de motor wilt starten met de startmo-
tor, zet u deze schakelaar op “ ” en drukt
u vervolgens op de “ ”-zijde van de scha-
kelaar. Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
Zet deze schakelaar op “ ” om de motor
direct uit te schakelen in een noodgeval,
zoals wanneer de machine omslaat of als
de gaskabel blijft hangen.
DAU41701
Het waarschuwingslampje voor motorsto-
ring gaat branden als de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid en de startknop wordt inge-
drukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12735
Schakelaar alarmverlichting“ ”
Met de sleutel in de stand “ON” of “ ”
kan deze schakelaar worden gebruikt voor
het inschakelen van de alarmverlichting
(gelijktijdig knipperen van alle richtingaan-
wijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet g de u-
rende langere tijd als de motor niet
d d d draait om at hier oor e accu kan ont-
laden.
DAU47496
Rijmodusschakelaar “MODE”
WAARSCHUWING
DWA15341
Wijzig d de rijmo us niet tijdens het rijden.
Met deze schakelaar wijzigt u de rijmodus
naar “STD”, “A” of “B” in de onderstaande
volgorde:
STD → A → B → STD
1. Startschakelaar/noodstopschakelaar
“ / / ”
2. Rijmodusschakelaar “MODE”
3. Schakelaar alarmverlichting “ ”
1
2
3


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-15
3
De gasgreep moet volledig gesloten zijn bij
het wijzigen van de rijmodus. (Zie pagina
3-13 voor uitleg over de afzonderlijke rijmo-
di.)
OPMERKING
De modus is standaard ingesteld op
“STD”. De modus keert terug naar
“STD” wanneer u de sleutel naar
“OFF” draait.
De geselecteerde modus wordt ge-
toond in de rijmodusweergave. (Zie
pagina 3-8.)
DAU12821
Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrok-
ken worden en langzaam worden losgela-
ten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-25.)
DAU12872
Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de lin-
kerzijde van de motor en wordt in combina-
tie met de koppelingshendel gebruikt bij
het schakelen van de versnellingen van de
6-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
1. Koppelingshendel
1
1. Schakelpedaal
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-16
3
DAU26825
Remhendel
De remhendel bevindt zich aan de rechter-
zijde van het stuur. Trek de hendel naar de
gasgreep toe om de voorrem te bekrachti-
gen.
De remhendel is voorzien van een stelwiel
voor de positie van de remhendel. Om de
afstand tussen de remhendel en de gas-
greep af te stellen, wordt het stelwiel ge-
draaid terwijl de hendel van de gasgreep
vandaan wordt gehouden. Controleer of
het correcte instelpunt op het stelwiel te-
genover het “ ” merkteken op de rem-
hendel staat.
DAU12944
Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechter-
zijde van de motorfiets. Trap op het rempe-
daal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU51802
ABS (voor modellen met ABS)
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendel of het rempedaal.
Ga in dat geval door met remmen en laat
het ABS-systeem het werk doen. Ga niet
“pompend” remmen, dit vermindert de re-
meffectiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16051
Houd altijd een veilig de afstan tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grind gwe en, kan
de remafstand met het ABS-sy-
steem langer zijn dan zonder ABS-
systeem.
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
1. Remhendel
2. Afstand tussen remhendel en gasgreep
3. Stelwiel afstelpositie remhendel
4. “ ”-merkteken
5
4
3
2
1
1
2
43
1. Rempedaal
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-17
3
OPMERKING
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid van onder de zitting
en wanneer u de remhendel of het
rempedaal licht bedient, kan een tril-
ling in de hendel of het pedaal voel-
baar zijn. Dit duidt niet op een storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de remhendel of
het rempedaal terwijl het ABS-sy-
steem actief is. Er is echter speciaal
gereedschap vereist, dus neem con-
tact op met uw Yamaha dealer.
LET OP
DCA16121
Houd alle soorten magneten (inclusief
magneetgrijpers, magnetische schroe-
vendraaiers etc.) uit de buurt van de
voorste en achterste wielnaven. Anders
kunnen de magnetische rotors van de
wielnaven beschadigd raken, waar door
het ABS-systeem niet meer g doe werkt.
DAU13075
Tank opd
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de
sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten
met de sleutel in het slot. Bovendien kan de
sleutel niet worden uitgenomen als de tank-
dop niet correct gesloten en vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA11092
Na het tanken moet de tankd gop oed
worden aangedraaid. Door brandstof-
lekkage ontstaat brandgevaar.
1. Ontgrendelen.
2. Slotplaatje tankdop
2
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-18
3
DAU13222
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en b denzine ampen zijn zeer
b g d d drandbaar. Vol e on erstaan e in-
structies om b dran en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg g emors-
te b dran stof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de b dran stof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten. [DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is g gifti en kan letsel of overlij-
d g gen veroorzaken. Sprin zor vul id g om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk medische hulp in nadat u ben-
zine heeft ingeslikt, veel b denzine amp
heeft ing dea emd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was d deze an af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kled gin aan.
DAU58110
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend lood bvrije enzine.
Loodhouden e d benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motor-
onderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
1 2
Voorgeschreven brandstof:
Loodvrije superbenzine (Gasohol
(E10) acceptabel)
Inhoud b randstoftank:
14.0 L (3.70 US gal, 3.08 Imp.gal)
Brandstofreserve:
2.8 L (0.74 US gal, 0.62 Imp.gal)


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-19
3
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU51193
Tankbeluchtingsslang en over-
loopslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer alle slangaansluitingen.
Controleer alle slangen op scheuren
of beschadiging en vervang indien no-
dig.
Controleer voor alle slangen of het uit-
einde ervan niet is verstopt en reinig
indien nodig.
Controleer of alle slangen door de
klem worden geleid.
DAU13434
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nad dat e mo-
tor heeft g d de raai . Let op het volg den e
om brandgevaar of b d dran won en te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
g d d gras of op an er materiaal at e-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetg gan ers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens ond derhou s-
werkzaamheden uit te voeren.
Laat d
e motor niet lan
ger dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
1. Tankbeluchtingsslang en overloopslang
2. Klem
2
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-20
3
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
g be ruik van lood dhou ende benzine zal
onherstelbare scha en toede word ge-
b dracht aan e uitlaatkatalysator.
DAU57991
Zadel
Verwijderen van het zadel
1. Open de zadelslotafdekking, steek de
sleutel in het zadelslot en draai deze
vervolgens linksom.
2. Houd de sleutel in deze stand vast,
trek het zadel aan de achterzijde om-
hoog en trek dan het zadel los.
Aanbrengen van het zadel
1. Steek de uitsteeksels in de zadelbe-
vestiging zoals afgebeeld.
2. Druk het zadel aan de achterzijde om-
laag om te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is vergren-
deld alvorens te gaan rijden.
1. Zadelslot
2. Afdekking zadelslot
3. Ontgrendelen.
1
3
2
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
1
2
2
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-21
3
DAU58200
Opbergcompartiment
Het opbergcompartiment bevindt zich on-
der het zadel. (Zie pagina 3-20.)
Als documenten of andere voorwerpen in
het opbergcompartiment worden opgebor-
gen, doe ze dan in een plastic zak om nat
worden te voorkomen. Zorg bij het wassen
van de machine dat geen water het op-
bergcompartiment kan binnendringen.
WAARSCHUWING
DWA10962
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 3 kg
(7 lb
) van het opberg-
compartiment niet.
Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van MT09 177 kg
(390 l
b)
MT09A 174 kg (384 lb) voor de ma-
chine niet.
DAU62450
De voorvork afstellen
WAARSCHUWING
DWA14671
Geef altijd b d ei e vorkpoten d dezelf e
veervoorspanning, anders kan slecht
weggedrag d d b en vermin er e rijsta iliteit
het gevolg zijn.
Beide voorvorkpoten zijn voorzien van een
stelbout voor veervoorspanning. De rech-
tervoorvorkpoot is voorzien van een stel-
schroef voor uitgaande demping.
LET OP
DCA10102
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorko-
men.
Veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stel-
bout op beide vorkpoten in de richting (a).
Draai om de veervoorspanning te verlagen
en zo de vering zachter te maken de stel-
bout op beide vorkpoten in de richting (b).
De afstelling voor veervoorspanning wordt
gecontroleerd door de afstand A te meten,
zoals getoond in de afbeelding. Hoe korter
de afstand A, hoe hoger de veervoorspan-
ning; hoe langer de afstand A, hoe lager de
veervoorspanning.
1. Opbergcompartiment
1
1. Stelbout veervoorspanning
1. Afstand A
11
(a) (b) (a) (b)
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-22
3
Uitgaande d gempin
De uitgaande demping wordt alleen afge-
steld op de rechtervorkpoot.
Draai om de uitgaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelschroef in de richting (a). Draai om de
uitgaande demping te verlagen en zo de
vering zachter te maken de stelschroef in
de richting (b).
OPMERKING
Door geringe productie-afwijkingen zal het
totaal aantal klikken van een instelmecha-
nisme voor veerdemping niet altijd exact
met bovenstaande specificaties overeen-
komen; het werkelijke aantal klikken vormt
echter wel altijd het complete afstelbereik.
Voor een precieze afstelling is het aan te ra-
den het aantal klikken van elk veerdem-
pingsinstelmechanisme te controleren en
de specificaties dienovereenkomstig aan te
passen.
DAU57940
Schokdemperunit afstellen
Deze schokdemperunit is voorzien van een
stelring voor veervoorspanning en een stel-
schroef voor uitgaande demping.
LET OP
DCA10102
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorko-
men.
Veervoorspanning
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stel-
ring in de richting (a). Draai om de veervoor-
spanning te verlagen en zo de vering
zachter te maken de stelring in de richting
(b).
Afstelling
veervoorspannin
g:
Minimum (zacht):
Afstand A = 19.0 mm (0.75 in)
Standaard:
Afstand A = 16.0 mm (0.63 in)
Maximum (hard):
Afstand A = 4.0 mm (0.16 in)
1. Stelschroef voor uitveerdemping
1
(a) (b)
Afstelling uitgaan e d demping:
Minimum (zacht):
11 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
8 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelschroef volledig ge-
draaid in de richting (a)


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-23
3
Zet de gewenste inkeping in de stel-
ring tegenover de positie-indicator op
de schokdemper.
Verricht de afstelling met de speciale
sleutel met het verlengstuk in de
boordgereedschapsset.
Uitgaan e d demping
Draai om de uitgaande demping te verho-
gen en zo de vering stugger te maken de
stelschroef in de richting (a). Draai om de
uitgaande demping te verlagen en zo de
vering zachter te maken de stelschroef in
de richting (b).
OPMERKING
Voor een nauwkeurige afstelling is het
raadzaam om het aantal slagen te controle-
ren waarmee het afstelmechanisme van de
demping kan worden gedraaid. Het kan
voorkomen dat dit afstelbereik vanwege
kleine productieverschillen niet exact over-
eenkomt met de opgegeven specificaties.
WAARSCHUWING
DWA10222
Deze schokdemperunit is g devul met
stikstofgas onder hog d de ruk. Lees e
onderstaand g d ge informatie zor vul i
door alvorens werkzaamheden uit te
voeren aan de schokdemperunit.
Probeer de gascilinder niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
Stel de schokdemperunit niet bloot
aan open vuur of een andere hitte-
b d d g dron. Hier oor kan e as ruk zo
hoog oplopen dat de unit explo-
deert.
Voorkom vervorming b d of escha i-
g gin van de cilinder. Schade aan de
cilinder zal resulteren in slechte
d gempin sprestaties.
1. Stelring veervoorspanning
2. Speciale sleutel
3. Verlengstuk
4. Positie-indicator
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
1
Standaard:
4
Maximum (hard):
7
7654321
1
(b)
(a)
4
23
1. Stelschroef voor uitveerdemping
Afstelling uitgaan e d demping:
Minimum (zacht):
3 slag(en) in de richting (b)*
Standaard:
1 1/2 slag(en) in de richting (b)*
Maximum (hard):
Stelschroef volledig gedraaid in
de richting (a)
* Met de stelschroef volledig ge-
draaid in de richting (a)
1(a)(b)


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-24
3
Werp een beschadigde of versleten
schokdemperunit niet zelf weg.
Breng d de schok emperunit voor elk
onderhoud d naar een Yamaha- ea-
ler.
DAU15152
Bag ga eriembevestiging
Aan elke passagiersvoetsteun zit een baga-
geriembevestiging.
DAU15306
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linker-
zijde van het frame. Trek of druk de zijstan-
daard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de zij-
standaard maakt deel uit van het startsper-
systeem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blok-
keert. (Zie de volgende paragraaf voor een
uitleg over het startspersysteem.)
WAARSCHUWING
DWA10242
Met d g de machine ma nooit wor en gere-
d d d d gen terwijl e zijstan aar omlaa staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrok-
ken (of niet omhoog b d dlijft), an ers kan e
zijstandaar e d d grond raken en zo de
bestuurder afleiden, waardoor de ma-
chine mogelijk onb bestuur aar wordt.
Het Yamaha startspersysteem is ont-
worpen om d b de estuur er te helpen bij
zijn verantwoord d delijkhei e zijstan-
d d gaar op te trekken alvorens we te rij-
d d den. Controleer it systeem aarom
1. Bagageriembevestiging
1


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-25
3
regelmatig en laat het repareren door
een Yamaha dealer als de werking niet
naar behoren is.
DAU57950
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de zijstan-
daardschakelaar, de koppelingshen-
delschakelaar en de vrijstandschakelaar
deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de
versnellingsbak in een versnelling is
geschakeld en de zijstandaard is op-
geklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de
versnellingsbak in een versnelling is
geschakeld en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een
versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersy-
steem regelmatig volgens de onderstaande
procedure.


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-26
3
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2.
De startschakelaar/noodstopschakelaar moet op “ ” staan.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5.
Druk op de “ ”-zijde van de startschakelaar/noodstopschakelaar.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12.
Druk op de “ ”-zijde van de startschakelaar/noodstopschakelaar.
Start de motor?
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
JA NEE
JA NEE
JA NEE
Als zich een storing voordoet, vraag dan
alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer
het systeem te controleren.
WAARSCHUWING


WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-27
3
DAU58262
Gelijkstroom kabelstekker voor
accessoires
WAARSCHUWING
DWA12532
Controleer, om een elektrische schok of
kortsluiting te voorkomen, of de dop op
d g ge elijkstroomaansluitin is aange-
b dracht als u e aansluiting niet g be ruikt.
LET OP
DCA20090
Het accessoire dat is aangesloten op de
g gelijkstroomaansluitin voor accessoi-
res moet niet word g ben e ruikt terwijl de
motor uit staat en mag niet meer stroom
opnemen dan 24 W (2 A), anders zou de
zekering d oor kunnen b dran en of de
accu ontladen kunnen raken.
Een 12V-accessoire dat is aangesloten op
de gelijkstroom kabelstekker voor acces-
soires achter het rechterzijpaneel, kunt u
gebruiken als de sleutel in de stand “ON”
staat. (Zie pagina 6-30.)
1. Gelijkstroom kabelstekker voor accessoires
2. Gelijkstroom kabelstekkerdop voor acces-
soires
2
1


VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-1
4
DAU15598
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en proce-
dures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
WAARSCHUWING
DWA11152
Onvold doen e inspectie of ond derhou van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u
een probleem heb g dt evon en. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze hand d glei in , laat de machi-
ne dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer de tankbeluchtingsslang en overloopslang op obstakels, scheuren of
beschadiging en controleer de slangaansluitingen.
3-18, 3-19
Motorolie
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
6-9
Koelvloeistof
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven ni-
veau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
6-11
Voorrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorge-
schreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-20, 6-20


VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-2
4
Achterrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorge-
schreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-20, 6-20
Koppeling
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
6-18
Gasgreep
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de gasgreep.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de gasgreep af te stel-
len en de kabel en het kabelhuis te smeren.
6-14, 6-25
Bedieningskabels • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig. 6-24
Aandrijfketting
• Controleer of de ketting correct is aangespannen.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer de conditie van de ketting.
• Smeer indien nodig.
6-22, 6-24
Wielen en b dan en
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
6-15, 6-17
Rem- en schakelpedalen • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten. 6-25
Rem- en koppeling dshen els • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten. 6-26
ITEM CONTROLES PAGINA


VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
4-3
4
Zijstandaard • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt. 6-26
Framebevestigingen • Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast. —
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig. —
Zijstandaardschakelaar
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
3-24
ITEM CONTROLES PAGINA


GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-1
5
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10272
Een onvold doen e vertrouwd d dhei met e
b de ieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAU48711
OPMERKING
Dit model is uitgerust met:
een hellingshoeksensor, waarbij de
motor afslaat bij kanteling. In dat geval
wordt op het multifunctionele display
foutcode 30 weergegeven, maar dit
betreft geen storing. Draai de sleutel
naar “OFF” en vervolgens naar “ON”
om de foutcode te wissen. Als u dat
niet doet zal de motor niet starten, on-
danks dat de motor wordt aange-
zwengeld als u op de startknop drukt.
een automatische motorstop. De mo-
tor stopt automatisch als deze 20 mi-
nuten stationair draait. Als de motor
stopt, druk dan simpelweg op de
startknop om de motor opnieuw te
starten.
DAU58030
Starten van de motor
Door het startspersysteem is starten alleen
mogelijk als aan een van de volgende voor-
waarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppe-
lingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
Zie pagina 3-25 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de startschake-
laar/noodstopschakelaar op “ ” is
gezet.
De volgende waarschuwingslampjes
en het controlelampje moeten enkele
seconden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje olieni-
veau
Waarschuwingslampje koelvloei-
stoftemperatuur
Waarschuwingslampje motor-
storing
Controlelampje startblokkering
LET OP
DCA17671
Als de bovengenoemde waarschu-
wings- of controlelampjes niet gaan
b d dran en wanneer e sleutel naar “ON”


GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-2
5
wordt g de raaid, of als een waarschu-
wings- of controlelampje niet uitgaat, zie
d gan pa ina 3-3 voor een controle van het
circuit van het b detreffen e waarschu-
wings- of controlelampje.
Voor modellen met ABS:
Het ABS-waarschuwingslampje moet
gaan branden als de sleutel op “ON”
wordt gezet en weer uitgaan zodra
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger wordt gereden.
LET OP
DCA17682
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
g baat randen en weer uitgaat zoals hier-
b boven eschreven, zie d gan pa ina 3-3
voor een controle van het circuit van het
waarschuwingslampje.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij-
stand. Het vrijstandcontrolelampje
moet gaan branden. Als dit niet ge-
beurt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrische circuit na te kijken.
3. Start de motor door te drukken op
de “ ”-zijde van de startschake-
laar/noodstopschakelaar.
Als de motor niet wil starten, laat dan
de startschakelaar/noodstopschake-
laar los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Iedere
startpoging moet zo kort mogelijk du-
ren om de accu te sparen. Laat de
startmotor nooit langer dan 10 secon-
den achtereen draaien.
LET OP
DCA11043
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!
DAU16673
Schakelen
Door de versnellingen te schakelen kunt u
het beschikbare motorvermogen doseren
bij het wegrijden, optrekken, tegen een hel-
ling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de
afbeelding.
OPMERKING
Om de versnellingsbak in de vrijstand te
schakelen wordt het schakelpedaal enkele
malen ingetrapt totdat het einde van de
slag bereikt is, waarna het pedaal iets
wordt opgetrokken.
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
1
N
2
3
4
5
6
12


GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-3
5
LET OP
DCA10261
Rijd niet lan ge tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnel-
lingsbak in de vrijstand, en sleep de
motorfiets niet over lange afstan-
den. De versnellingsbak wordt al-
leen afd doen e gesmeerd terwijl de
motor draait. Door onvoldoende
smering kan de versnelling bs ak
worden beschadigd.
Gebruik altijd d g d e koppelin om e
versnellingsbak te schakelen om zo
schade aan de motor, de versnel-
lingsbak en de aandrijving te voor-
komen; door hun constructie zijn
d b d g deze niet estan te en e schok-
ken die optred b ben ij elast schake-
len.
DAU16682
Wegrijden en optrekken
1. Trek de koppelingshendel in om de
koppeling te ontkoppelen.
2. Schakel de versnellingsbak in de eer-
ste versnelling. Het vrijstandcontrole-
lampje moet uitgaan.
3. Draai geleidelijk de gasgreep open en
laat tegelijkertijd langzaam de koppe-
lingshendel los.
4. Sluit op de in de onderstaande tabel
aangegeven schakelpunten de gas-
greep en trek tegelijkertijd snel de
koppelingshendel in.
5. Schakel de versnellingsbak in de
tweede versnelling. (Let erop dat u de
versnellingsbak niet in de vrijstand
zet.)
6. Draai de gasgreep gedeeltelijk open
en laat de koppelingshendel los.
7. Volg dezelfde procedure om naar de
volgende hogere versnelling te scha-
kelen.
OPMERKING
Houd u bij het schakelen onder normale
omstandigheden aan de aanbevolen scha-
kelpunten.
DAU58270
Afremmen
1. Laat de gasgreep los en bekrachtig
zowel de voor- als de achterrem gelei-
delijk om de motorfiets af te remmen.
2. Schakel naar een lagere versnelling op
de in de onderstaande tabel aangege-
ven schakelpunten.
3. Als de motorfiets 25 km/h (16 mi/h)
bereikt, de motor dreigt af te slaan of
de motor onregelmatig loopt, trek dan
de koppelingshendel in, bekrachtig de
remmen om de motorfiets af te rem-
men en ga verder met terugschakelen
zoals vereist.
4. Zodra de motorfiets tot stilstand is ge-
komen, kan de versnellingsbak in de
vrijstand worden geschakeld. Het vrij-
standcontrolelampje moet gaan bran-
den, waarna de koppelingshendel kan
worden losgelaten.
WAARSCHUWING
DWA17380
Bij onjuist g b de ruik van e remmen
kunt u de controle over de machine
verliezen of gaan slippen. Gebruik
altijd b eide remmen en bekrachtig
ze geleidelijk.
Zorg d at de motorfiets en de motor
voldoende zijn vertraagd voordat u
naar een lagere versnelling scha-
kelt. Terugschakelen terwijl de rij-
snelheid of het motortoerental te
hoog is kan leiden tot slippen van
het achterwiel of overtoeren van de
motor. Dit kan resulteren in verlies
van de controle over de machine,
een ongeval en letsel. Het kan ook
resulteren in schade aan de motor
of de aandrijflijn.


GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-4
5
DAU58280
Aanbevolen schakelpunten
De aanbevolen schakelpunten tijdens op-
trekken en afremmen staan vermeld in de
tabel hieronder.
DAU16811
Tips voor een zuinig brandstof-
verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accele-
reert.
Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbe-
last met een hoog toerental draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
DAU16842
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de vol-
gende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te
zwaar worden belast. De verschillende on-
derdelen van de motor slijten op elkaar in
totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn be-
reikt. Rijd tijdens deze periode nooit lang-
durig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAU17094
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langer dan 5600 tpm
achtereen draaien. LET OP: Na 1000 km
(600 mi) moet de motorolie worden ver-
verst en moet de oliefilterpatroon of het
oliefilterelement worden vervangen.
[DCA10303]
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langer dan 6800 tpm
achtereen draaien.
Opschakelpunten:
1e → 2e: 20 km/h (12 mi/h)
2e → 3e: 30 km/h (19 mi/h)
3e → 4e: 40 km/h (25 mi/h)
4e → 5e: 50 km/h (31 mi/h)
5e → 6e: 60 km/h (37 mi/h)
Terugschakelpunten:
6e → 5e: 45 km/h (28 mi/h)
5e → 4e: 35 km/h (22 mi/h)
4e → 3e: 25 km/h (16 mi/h)


GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5-5
5
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge-
bruikt.
LET OP
DCA10311
Voer het toerental niet zover op dat
d d de toerenteller in e ro e zone
wijst.
Als tijd d dens e inrijperio e motor-
schade optreedt, vraag d d an irect
een Yamaha d dealer e machine te
controleren.
DAU17214
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
DWA10312
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
d g gus op een plek waar voet an ers
of kinderen niet gemakkelijk met
d d d geze on er elen in aanrakin kun-
nen komen en b d dran won en kun-
nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ond ger rond d, hier oor kan
d ge machine kantelen met mo elijk
b dran stoflekkage en brand tot ge-
volg.
Parkeer niet nab g dij ras of an ere
b drandbare materialen ie vlam zou-
den kunnen vatten.


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-1
6
DAU17245
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en effi-
ciënt mogelijke conditie blijft. De eige-
naar/bestuurder van de machine is
verplicht de optimale veiligheid te waarbor-
gen. Op de volgende pagina’s wordt de be-
langrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in de periodie-
ke onderhoudsschema’s moeten worden
beschouwd als een algemene richtlijn on-
der normale rijcondities. Het is echter mo-
gelijk dat de intervalperioden voor
onderhoud moeten worden verkort afhan-
kelijk van het weer, het terrein, de geografi-
sche locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10322
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd
aan d
e machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoe-
ren van ond derhou of het rijden met de
machine. Als u niet b d beken ent met
voertuigonderhou erhoud, laat het ond d
dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA15123
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aang ge even.
Een draaien ewe-de motor heeft b
g den e delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche ond d der elen ie schokken of
b dran kunnen veroorzaken.
Het laten d draaien van e motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud
kan leiden tot oogletsel, brandwon-
d b d den, ran of koolmonoxi evergif-
tiging, mogelijk met de dood tot
g g gevol . Zie pa ina 1-2 voor meer in-
formatie over koolmonoxide.
WAARSCHUWING
DWA15461
Remschijven, -klauwen, -trommels en
-voeringen kunnen tijdens het g be ruik
zeer heet worden. Laat ond der elen van
het remsysteem afkoelen alvorens deze
aan te raken.
DAU17303
Emissiecontroles zorgen niet alleen voor
een betere luchtkwaliteit, maar zijn ook zeer
belangrijk voor een juiste werking van de
motor en om maximale prestaties te beha-
len. In de volgende periodieke onderhouds-
schema’s is het emissiecontrole-
onderhoud apart gegroepeerd. Dit onder-
houd vereist gespecialiseerde gegevens,
kennis en gereedschap. Onderhoud, ver-
vanging, of reparatie van emissiecontrole-
apparatuur en -systemen kan door elke
gecertificeerde reparateur worden uitge-
voerd (indien van toepassing). Yamaha
dealers beschikken over de training en het
gereedschap om dit onderhoud uit te voe-
ren.


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-2
6
DAU39692
Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich
aan de onderkant van het zadel. (Zie pagina
3-20.)
De onderhoudsinformatie in deze handlei-
ding en het gereedschap in de boordge-
reedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preven-
tief onderhoud en kleinere reparaties. Voor
de correcte uitvoering van bepaalde onder-
houdswerkzaamheden kan echter het ge-
bruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel vereist zijn.
OPMERKING
Laat een Yamaha dealer onderhoud ver-
richten als u niet beschikt over het gereed-
schap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
1. Boordgereedschapsset
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-3
6
DAU46862
OPMERKING
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te word g d b den uit evoer , ehalve wanneer in plaats aarvan een onderhouds-
b b b deurt op kilometer asis of, voor Groot-Brittannië, op mijl asis wor t verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf 10000 km (6000 mi).
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal ge-
reedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
DAU46911
Periodiek ond derhou sschema voor het uitstootcontrolesysteem
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
1*Brandstofleiding • Controleer de brandstofslangen
op scheurtjes of beschadigingen. √ √ √ √ √
2*Bougies
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand af-
stellen.
√ √
• Vervangen. √ √
3*Ventielen • Controleer de klepspeling.
• Afstellen. Elke 40000 km (24000 mi)
4 *Brandstofinjectiesy-
steem • Stel de synchronisatie af. √ √ √ √ √ √
5*Luchtinlaatsysteem
• Controleer de luchtafsluitklep, de
membraanklep en de slang op
beschadiging.
• Vervang beschadigde onderde-
len indien nodig.
√ √ √ √ √


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-4
6
DAU1770K
Algemeen smeer- en onderhoudsschema
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
1*Luchtfilterelement • Vervangen. √
2 Koppeling • Controleer de werking.
• Afstellen. √ √ √ √ √
3*Voorrem
• Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
√ √ √ √ √ √
• Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
4*Achterrem
• Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
√ √ √ √ √ √
• Vervang de remblokken. Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
5*Remslangen
• Controleer op scheurtjes en be-
schadigingen.
• Zorg voor een correcte plaatsing
van slang(en) en klem(men).
√ √ √ √ √
• Vervangen. Elke 4 jaar
6*Remvloeistof • Vervangen. Elke 2 jaar
7*Wielen • Controleer de speling en contro-
leer op beschadigingen. √ √ √ √
8*Banden
• Controleer op slijtage en bescha-
digingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
√ √ √ √ √


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-5
6
9*Wiellagers • Controleer de lagers op speling of
beschadigingen. √ √ √ √
10 *Achterbrug
• Controleer op een correcte wer-
king en overmatige speling. √ √ √ √
• Smeren met lithiumvet. Elke 50000 km (30000 mi)
11 Aandrijfketting
• Controleer de spanning, uitlijning
en conditie van de aandrijfketting.
• Stel de ketting af en smeer deze
grondig met een speciale smering
voor o-ringkettingen.
Elke 800 km (500 mi) en na elke wasbeurt, rit in de regen of in vochtige gebie-
den
12 *Balhoofd gla ers
• Controleer de lagers op speling
en oppervlakteruwheid. √ √ √ √ √
• Smeren met lithiumvet. Elke 20000 km (12000 mi)
13 *Framebevestigin-
gen
• Controleer of alle moeren, bouten
en schroeven stevig zijn vastge-
zet.
√ √ √ √ √
14 Scharnieras van
remhendel • Smeren met siliconenvet. √ √ √ √ √
15 Scharnieras van
rempedaal • Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √
16 Scharnieras van
koppelingshendel • Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √
17 Scharnieras van
schakelpedaal • Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √
18 Zijstandaard • Controleer de werking.
• Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-6
6
19 *Zijstandaardscha-
kelaar • Controleer de werking. √ √ √ √ √ √
20 *Voorvork • Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage. √ √ √ √
21 *Schokdemperunit • Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage. √ √ √ √
22 *
Relaisarm achter-
wielophanging en
scharnierpunten
verbindingsarm
• Controleer de werking. √ √ √ √
23 Motorolie
• Verversen.
• Controleer het olieniveau en con-
troleer de machine op olielekka-
ge.
√ √ √ √ √ √
24 Oliefilterpatroon • Vervangen. √√√
25 *Koelsysteem
• Controleer het koelvloeistofni-
veau en controleer de machine
op vloeistoflekkage.
√ √ √ √ √
• Vervang koelvloeistof. Elke 3 jaar
26 *Voor- en achterrem-
schakelaar • Controleer de werking. √ √ √ √ √ √
27 Bewegen e d delen
en kabels • Smeren. √ √ √ √ √
28 *Gasgreep
• Controleer de werking.
• Controleer de vrije slag van de
gasgreep en stel deze indien no-
dig af.
• Smeer de kabel en het kabelhuis.
√ √ √ √ √
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-7
6
DAU18681
OPMERKING
Luchtfilter
• Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht, om het niet te bescha-
digen.
• Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
Hydraulisch remsysteem
• Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
• Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloei-
stof worden ververst.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
29 *
Lampen, richting-
aanwijzers en scha-
kelaars
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af. √ √ √ √ √ √
NR. ITEM CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
KILOMETERSTAND JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-8
6
DAU19653
Controleren van d b ge ou ies
Bougies vormen belangrijke onderdelen
van de motor die periodiek moeten worden
gecontroleerd, bij voorkeur door een
Yamaha dealer. Omdat bougies door ver-
hitting en neerslag altijd langzaam slijten,
moeten de bougies worden verwijderd en
gecontroleerd volgens de tijden genoemd
in het periodieke smeer- en onderhouds-
schema. De conditie van de bougies kan
daarnaast veel duidelijk maken over de
conditie van de motor.
De porseleinen isolator rond de centrale
elektrode moet licht tot gemiddeld bruin
verkleurd zijn (de ideale kleur als normaal
met het voertuig wordt gereden), en alle
bougies in de motor horen dezelfde ver-
kleuring te hebben. Wanneer een bougie
een heel andere kleur vertoont, werkt de
motor mogelijk niet naar behoren. Probeer
dergelijke problemen niet zelf vast te stel-
len. Laat in plaats daarvan uw machine na-
kijken door een Yamaha dealer.
Vervang een bougie als de elektroden blij-
ken te zijn afgesleten en als overmatige
koolaanslag of andere neerslag gevonden
wordt.
Voordat een bougie wordt aangebracht
moet de elektrodenafstand met een draad-
voelmaat worden gemeten; breng indien
nodig de elektrodenafstand op specificatie.
Reinig het oppervlak van de bougiepakking
en het pasvlak en verwijder eventueel vuil
uit de schroefdraad van de bougie.
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter
zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-
ment worden aangedraaid.
LET OP
DCA10841
Gebruik geen gereedschap om de bou-
g d d b gie op te verwij eren of aan te ren en,
om de b bo inekabel niet te beschad gi en.
De bougiedop is mogelijk lastig te ver-
wijderen omdat d d ge rubber af ichtin aan
het uiteinde stevig vastzit. Haal d be ou-
g d die op los oor hem heen en weer te
d g draaien en te elijkertij los te trekken;
b g d b g d dren e ou ie op aan oor heen en
weer te raaien en te aand g delijkertij te
drukken.
Voorgeschreven bougie:
NGK/CPR9EA9
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Aanhaalmoment:
Bougie:
13 Nm (1.3 m·kgf, 9.4 ft·lbf)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-9
6
DAU19909
Motorolie en oliefilterpatroon
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de oliefilterpatroon
worden vervangen volgens de intervalperi-
oden vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop. Wan-
neer de machine iets schuin staat, kan
het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Wacht een paar minuten tot de olie tot
rust is gekomen en controleer dan het
olieniveau via het kijkglas rechts onder
in het carter.
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de merk-
strepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
4. Als de motorolie beneden de merk-
streep voor minimumniveau staat, vul
dan voldoende olie van de aanbevolen
soort bij tot het correcte niveau.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van oliefilterpatroon)
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond.
2. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Zet een olieopvangbak onder de mo-
tor om de gebruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de olievuldop en de olieaf-
tapplug met de pakking om de olie uit
het carter te laten stromen.
OPMERKING
Sla de stappen 5–7 over als de oliefilterpa-
troon niet wordt vervangen.
5. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.
1. Olievuldop
2. Kijkglas olieniveau
3. Merkstreep maximumniveau
4. Merkstreep minimumniveau
1
2
3
4
1. Olieaftapplug
2. Pakking
1. Oliefiltersleutel
2. Oliefilterpatroon
1
2
21


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-10
6
OPMERKING
De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel
leveren.
6. Smeer een dun laagje schone motor-
olie op de O-ring van de nieuwe oliefil-
terpatroon.
OPMERKING
Zorg dat de O-ring correct aanligt.
7. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met
een oliefiltersleutel en zet hem dan
met een momentsleutel vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
8. Monteer de olieaftapplug met een
nieuwe pakking en zet de plug vast
met het voorgeschreven aanhaalmo-
ment.
9. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motor-
olie, breng dan de olievuldop aan en
zet deze vast.
OPMERKING
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor
en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
LET OP
DCA11621
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen oliën
met een “CD” dieselspecificatie of
oliën met een hog dere kwaliteit an
g d bespecificeer . Ge ruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aand d gui in .
Zorg dat er geen verontreinig gin en
in het carter terecht komen.
1. O-ring
1. Momentsleutel
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
1
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpa-
troon:
2.40 L (2.54 US qt, 2.11 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpa-
troon:
2.70 L (2.85 US qt, 2.38 Imp.qt)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-11
6
10. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
OPMERKING
Nadat de motor is gestart moet het waar-
schuwingslampje olieniveau uitgaan als het
olieniveau correct is.
LET OP
DCA10402
Zet de motor direct af als het waarschu-
wingslampje olieniveau knippert of blijft
b dran en en laat het voertuig controleren
d door een Yamaha ealer, zelfs als het
olieniveau in orde is.
11. Zet de motor af en wacht een paar mi-
nuten tot de olie tot rust is gekomen.
Controleer dan het olieniveau en corri-
geer indien nodig.
DAU20071
Koelvloeistof
Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau
worden gecontroleerd. Ook moet de koel-
vloeistof worden ververst volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU20093
Controleren van het koelvloeistofniveau
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet worden
gecontroleerd terwijl de motor koud
is, temperatuurverschillen zijn name-
lijk van invloed op het niveau.
Zorg dat de machine rechtop staat bij
het controleren van het koelvloeistof-
niveau. Wanneer de machine iets
schuin staat, kan het niveau al foutief
worden afgelezen.
2. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir.
OPMERKING
Het koelvloeistofniveau moet tussen de
merkstrepen voor minimum- en maximum-
niveau staan.
3. Als het koelvloeistofniveau zich op of
onder de merkstreep voor minimum-
niveau bevindt, open dan de reser-
voirdop.
1. Koelvloeistofreservoir
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
1. Dop koelvloeistofreservoir
2
1
3
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-12
6
4. Vul koelvloeistof bij tot aan de merk-
streep voor maximumniveau en breng
dan de reservoirdop aan.
WAARSCHUWING! Verwijder alleen
d de op van het koelvloeistofreser-
voir. Probeer nooit om de radiator-
vuldop te verwijderen als de motor
koud is. [DWA15162] LET OP: Als er geen
koelvloeistof aanwezig is, g be ruik
d dan in plaats aarvan gedistilleerd
water of onthard leid gin water. Ge-
bruik geen hard water of zout wa-
ter, dit is schadelijk voor de motor.
Als er in plaats van koelvloeistof
water is g be ruikt, vervang d d it an
zo snel mogelijk door koelvloeistof,
anders is het systeem niet be-
schermd te gen vorst en corrosie.
Als er water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, laat dan een Yamaha
d gealer zo snel mo elijk het anti-
vriesgehalte van de koelvloeistof
controleren om te voorkomen dat
d de effectiviteit van e koelvloeistof
afneemt. [DCA10473]
DAU57961
Om de koelvloeistof te verversen
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en laat het motorblok indien no-
dig afkoelen.
2. Schuif een opvangbak onder de motor
om de gebruikte koelvloeistof op te
vangen.
3. Verwijder de borgbout voor de radia-
torvuldop, de borging voor de radia-
torvuldop en de radiatorvuldop.
WAARSCHUWING! Probeer nooit
om de radiatorvuldop te verwijde-
ren als de motor warm is. [DWA10382]
4. Verwijder het deksel van het koelvloei-
stofreservoir en het koelvloeistofre-
servoir zelf door de bouten en kragen
los te halen.
5. Verwijder de dop van het koelvloei-
stofreservoir.
6. Tap de koelvloeistof uit het reservoir af
door het reservoir om te keren.
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximum-
niveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
1. Radiatorvuldop
2. Borgbout radiatorvuldop
3. Borging radiatorvuldop
2
1
3
1. Bout
2. Kap koelvloeistofreservoir
3. Koelvloeistofreservoir
4. Flensbus
1. Dop koelvloeistofreservoir
1
1
2
4
34
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-13
6
7. Monteer het koelvloeistofreservoir en
het deksel door ze in de oorspronkelij-
ke positie te plaatsen en breng vervol-
gens de kragen en bouten aan.
8. Verwijder de aftapplug voor koelvloei-
stof en de pakking om het koelsy-
steem af te tappen.
9. Spoel het koelsysteem nadat alle
koelvloeistof is uitgestroomd grondig
door met schoon leidingwater.
10. Monteer de aftapplug voor koelvloei-
stof met een nieuwe pakking en zet de
plug dan vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
11. Giet de voorgeschreven hoeveelheid
van de gespecificeerde koelvloeistof
in de koelvloeistofradiator en in het re-
servoir.
12. Breng de dop van het koelvloeistofre-
servoir aan.
13. Breng de radiatorvuldop weer aan.
14. Start de motor, laat hem een paar mi-
nuten stationair draaien en zet hem
dan uit.
15. Verwijder de radiatorvuldop om het
koelvloeistofniveau in de radiator te
controleren. Vul indien nodig zoveel
koelvloeistof bij tot het niveau bovenin
de koelvloeistofradiator staat en
breng dan de radiatorvuldop en de
borging en borgbout voor de radiator-
vuldop aan.
16. Controleer het koelvloeistofniveau in
het reservoir. Verwijder indien nodig
de dop van het koelvloeistofreservoir,
vul koelvloeistof bij tot aan de merk-
streep voor maximumniveau en breng
dan de dop weer aan.
17. Start de motor en controleer dan of er-
gens aan de machine lekkage te zien
is. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het koelsysteem te controleren.
1. Aftapplug koelvloeistof
2. Pakking
Aanhaalmoment:
Aftapplug koelvloeistof:
10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf)
1 2
Mengverhouding antivries/water:
1:1
Aanbevolen antivries:
Hoogwaardige ethyleenglycol anti-
vries met corrosieremmers voor alu-
minium motoren
Hoeveelheid koelvloeistof:
Inhoud radiator (inclusief alle leidin-
gen):
1.93 L (2.04 US qt, 1.70 Imp.qt)
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximum-
niveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-14
6
DAU36765
Luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudssche-
ma. Vraag een Yamaha dealer het luchtfil-
terelement te vervangen.
DAU44735
Stationair toerental controleren
Controleer het stationair toerental en laat
het indien nodig door een Yamaha dealer
bijstellen.
DAU21385
De vrije slag van de g gas reep
controleren
De vrije slag van de gasgreep dient bij de
binnenrand van de gasgreep 3.0–5.0 mm
(0.12–0.20 in) te bedragen. Controleer de
vrije slag van de gasgreep regelmatig en
laat de vrije slag indien nodig afstellen door
een Yamaha dealer.
Stationair toerental:
1100–1300 tpm
1. Vrije slag van gasgreep
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-15
6
DAU21402
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU21779
Banden
Banden zijn het enige contact tussen de
machine en het wegdek. Veiligheid onder
alle rijomstandigheden hangt af van een re-
latief klein contactoppervlak met het weg-
dek. Het is daarom essentieel om de
banden te allen tijde in een goede conditie
te houden en deze op tijd te vervangen
door de voorgeschreven banden.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10504
Rijden met deze machine met een on-
juiste bandenspanning d kan lei en tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet word gen e-
controleerd en af gesteld terwijl de
b dan en koud zijn (wanneer de tem-
peratuur van de banden gelijk is aan
d g ge om evin stemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
b ga age en accessoires dat voor dit
model is vastgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10512
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
d ben met een te zwaar elaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Bandenspanning (gemeten op kou-
d b de an en):
Belading tot 90 kg (198 lb):
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
90 kg (198 lb) tot maximumbela-
d gin :
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
Maximale belasting*:
MT09 177 kg (390 lb)
MT09A 174 kg (384 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-16
6
Inspectie van b dan en
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op
het midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de
band scheurtjes vertoont, moet de band
onmiddellijk door een Yamaha dealer wor-
den vervangen.
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
WAARSCHUWING
DWA10472
Laat sterk versleten b dan en door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
b d b dan en is niet alleen ver o en,
maar dit heeft ook een averechts
effect op de rijstabiliteit, waardoor
u de macht over het stuur zou kun-
nen verliezen.
De vervang g din van on erdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
d den, ient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkund gi e kennis en erva-
ring b eschikt om dit te doen.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een b dan . Het b dan -
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optimale
eigenschappen verkrijgt.
Bandeninformatie
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen
en tubeless banden met bandventielen.
Banden verouderen, zelfs als ze niet of
slechts sporadisch zijn gebruikt. Scheuren
in het rubber van het loopvlak en de wang
van de band, soms in combinatie met ver-
vorming van het karkas, zijn een teken van
veroudering. Oude banden moeten worden
gecontroleerd door bandenspecialisten om
na te gaan of ze geschikt zijn voor verder
gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10482
Monteer altijd b voor- en achter an-
den van hetzelfde merk en type.
Verschillende banden kunnen het
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale b d dan profiel iepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-17
6
weggedrag d van e machine veran-
d deren, wat kan lei en tot een onge-
val.
Controleer altijd d d of e ventiel opjes
stevig zijn bevestigd om zo lucht-
lekkage te voorkomen.
Gebruik uitsluitend d e hierna ver-
melde anb dventielen en luchtven-
tielbuisjes om bij hoge rijsnelheden
een te lag b de an spanning te voor-
komen.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieron-
der vermelde banden voor dit model goed-
gekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
WAARSCHUWING
DWA10601
Deze motorfiets is uitgerust met specia-
le ie ban en d d geschikt voor zeer hoge
rijsnelhed g den. Let op het vol en e om
d b d geze an en zo effectief mo elijk te
kunnen g be ruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend
het voorgeschreven type b dan en.
Bij andere banden is het risico op
een klapb d ban ij zeer hoge rijsnel-
heden niet d benk eeld gi .
Gloednieuwe band b den ie en op
sommige typen wegdek relatief
weinig g rip totdat ze zijn “ingere-
d d d gen”. Het is an ook verstan i de
eerste 100 km (60 mi) nadat een
nieuwe anb d is aang be racht rustig
te blijven rijden en pas daarna de
rijsnelheid te verhogen.
Voordat met hoge snelheid wordt
g d dere en moeten e b dan en zijn op-
g dewarm .
Pas de anb dspanning stee ds aan
volgens de rijomstand gi heden.
DAU21963
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Voor elke rit moeten de velgranden
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging, kromheid of andere scha-
de. Laat in geval van schade het wiel
door een Yamaha dealer vervangen.
Probeer het wiel nooit zelf te repare-
ren, hoe klein de reparatie ook is. Ver-
vang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgeba-
lanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren of
kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden
tot gevolg hebben.
Voorband:
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/S20F
DUNLOP/D214F
Achterband:
Maat:
180/55 ZR17M/C (73W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/S20R
DUNLOP/D214
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-18
6
DAU22082
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen
De vrije slag van de koppelingshendel dient
10.0–15.0 mm (0.39–0.59 in) te bedragen,
zoals weergegeven. Controleer de vrije slag
van de koppelingshendel regelmatig en stel
indien nodig als volgt af.
Draai de stelbout van de koppelingsspeling
richting (a) voor meer vrije slag van de kop-
pelingshendel. Draai de stelbout richting (b)
voor minder vrije slag van de koppelings-
hendel.
OPMERKING
Als de voorgeschreven vrije slag niet kan
worden gehaald op de hierboven beschre-
ven wijze, vraag dan een Yamaha dealer
het inwendig koppelingsmechanisme te
controleren.
DAU37914
Vrije slag van remhendel contro-
leren
Aan het uiteinde van de remhendel mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha dea-
ler het remsysteem inspecteren.
WAARSCHUWING
DWA14212
Een zacht of sponzig gevoel in de rem-
hendel kan betekenen dat er lucht in het
hydraulisch systeem aanwezig is. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit, laat
d d dan het systeem oor een Yamaha ea-
ler ontluchten voordat de machine wordt
g be ruikt. Lucht in het hydraulisch sy-
steem heeft een negatief effect op de
1. Stelbout voor vrije slag koppelingshendel
2. Vrije slag van koppelingshendel
21
(b)
(a)
1. Geen vrije slag remhendel
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-19
6
remwerking, waardoor u de macht over
het stuur zou kunnen verliezen met een
ongeluk als gevolg.
DAU57070
Remlichtschakelaars
Voor modellen zonder ABS
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door
het rempedaal en de remhendel, moet op-
lichten nét voordat de remmen aangrijpen.
Stel de remlichtschakelaar achter indien
nodig als volgt af. De remlichtschakelaar
voor dient te worden afgesteld door een
Yamaha dealer.
Verdraai de stelmoer van de achterste rem-
lichtschakelaar en houd daarbij de rem-
lichtschakelaar vast. Draai de stelmoer in
de richting (a) om het remlicht eerder te la-
ten branden. Draai de stelmoer in de rich-
ting (b) om het remlicht later te laten
branden.
Voor modellen met ABS
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door
het rempedaal en de remhendel, moet op-
lichten nét voordat de remmen aangrijpen.
Laat de remlichtschakelaars indien nodig
door een Yamaha dealer afstellen.
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
1 2
(b)(a)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-20
6
DAU22393
Controleren van voor- en achter-
remblokken
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU36891
Remblokken voorrem
Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-in-
dicator, zodat het remblok kan worden ge-
controleerd zonder de rem te hoeven
demonteren. Bekrachtig de rem en let op
de stand van de slijtage-indicator om de
remblokslijtage te controleren. Wanneer
een remblok zover is afgesleten dat de slij-
tage-indicator de remschijf bijna raakt,
vraag dan een Yamaha dealer de remblok-
ken als set te vervangen.
DAU46292
Remblokken achterrem
Elk achterremblok is voorzien van slijtage-
indicatorgroeven, zodat het remblok kan
worden gecontroleerd zonder de rem te
hoeven demonteren. Let op de slijtage-in-
dicatorgroeven om de remblokslijtage te
controleren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat een slijtage-indicatorgroef
bijna zichtbaar is, vraag dan een Yamaha-
dealer de remblokken als set te vervangen.
DAU40262
Controleren van remvloeistofni-
veau
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor mi-
nimumniveau staat. Meet het remvloeistof-
niveau en let erop dat de bovenzijde van
het reservoir horizontaal staat. Vul indien
nodig remvloeistof bij.
Voorrem
1. Slijtage-indicator remblok
11
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
11
1. Merkstreep minimumniveau
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-21
6
Achterrem
WAARSCHUWING
DWA16011
Onjuist uitgevoerd onderhoud kan resul-
teren in verlies van remvermogen. Neem
d g d g ge vol en e voorzor smaatre elen in
acht:
Bij een te laag remvloeistofniveau
kan lucht binnendringen in het rem-
systeem, waard door e rempresta-
ties afnemen.
Reinig d e reservoirdop alvorens
d d beze te verwij eren. Ge ruik uit-
sluitend DOT 4 remvloeistof uit een
onaang be roken verpakking.
Gebruik uitsluitend d e aanbevolen
remvloeistof, anders kunnen de
rubberafdichtingen beschadigd ra-
ken met lekkage tot g gevol .
Vul bij met hetzelfde type remvloei-
stof. Toevoeg gin van een ander
type remvloeistof dan DOT 4 kan re-
sulteren in een schadelijke chemi-
sche reactie.
Pas op en zorg d at tijdens het bij-
vullen geen water of stof het rem-
vloeistofreservoir binnendringen.
Water zal het kookpunt van de rem-
vloeistof aanzienlijk verlagen zodat
d b g damp elvormin kan optre en en
vuil de hydraulisch bediende klep-
pen van de ABS eenheid kan ver-
stoppen.
LET OP
DCA17641
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen beschad gi en. Veeg g emors-
te remvloeistof steed ds irect af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal het
remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen.
Een laag remvloeistofniveau kan duiden op
versleten remblokken en/of lekkage in het
remsysteem. Controleer daarom de rem-
blokken op slijtage en het remsysteem op
lekkage. Vraag als het remvloeistofniveau
plotseling sterk is gedaald een Yamaha
dealer om een inspectie alvorens verder te
rijden.
1. Merkstreep minimumniveau
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-22
6
DAU22733
Remvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
te verversen volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema. Laat bovendien de
oliekeerringen van de hoofdremcilinders,
de remklauwen en de remslangen vervan-
gen volgens de intervalperioden of wan-
neer ze lek of beschadigd zijn.
Vloeistofafdichtingen: Vervang elke
twee jaar.
Remslangen: Vervang elke vier jaar.
DAU22762
Spanning aandrijfketting
De spanning van de aandrijfketting moet
voorafgaand aan elke rit worden gecontro-
leerd en indien nodig worden bijgesteld.
DAU22775
Aandrijfketting g controleren op spannin
1. Zet de motorfiets op de zijstandaard.
OPMERKING
Bij het controleren en instellen van de span-
ning van de aandrijfketting mag er geen ge-
wicht op de motorfiets rusten.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij-
stand.
3. Meet de spanning van de aandrijfket-
ting zoals getoond.
4. Stel de spanning van de ketting als
volgt bij als deze niet correct is.
DAU57970
Om de spanning van de aandrijfketting
af te stellen
Raadpleeg een Yamaha dealer voordat u
de spanning van de aandrijfketting afstelt.
1. Draai de wielasmoer los en draai dan
de borgmoeren los aan beide zijden
van de achterbrug.
Spanning d g aan rijfkettin :
5.0–15.0 mm (0.20–0.59 in)
1. Spanning aandrijfketting
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-23
6
2. Draai om de aandrijfketting strakker te
stellen de stelbout aan beide uiteinden
van de achterbrug in de richting (a).
Stel de ketting losser door de stelbout
aan beide uiteinden van de achterbrug
in de richting (b) te draaien en dan het
achterwiel naar voren te drukken. LET
OP: Een onjuiste kettin g gspannin
leidt tot overb g delastin van e motor
en andere essentiële onderdelen
van de machine en kan resulteren in
overslaan of breken van de ketting.
Als de spanning van de aandrijfket-
ting meer dan 25.0 mm (0.98 in) be-
d g d g draa t, kan e kettin
het frame,
e
achterbrug en an dere delen be-
schad gi en. Houd om dit te voorko-
men de kettingspannin innen g b de
g d despecificeer e waar en. [DCA17791]
OPMERKING
Gebruik voor een goede wieluitlijning de
uitlijnmerktekens en inkeping aan beide zij-
den van de achterbrug om zeker te zijn dat
beide kettingspanners dezelfde positie
hebben.
3. Trek de asmoer en daarna de borg-
moeren aan met de voorgeschreven
aanhaalmomenten.
4. Zorg ervoor dat de kettingspanners in
dezelfde stand staan, dat de spanning
van de aandrijfketting correct is en dat
de aandrijfketting soepel beweegt.
1. Wielasmoer
2. Borgmoer
2
1
1. Stelbout spanning aandrijfketting
(a)
(b)
1
1. Inkeping
2. Uitlijnmerktekens
3. Kettingspanner
Aanhaalmomenten:
Wielasmoer:
150 Nm (15 m·kgf, 108 ft·lbf)
Borgmoer:
16 Nm (1.6 m·kgf, 12 ft·lbf)
3
1
2


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-24
6
DAU23026
Aandrijfketting reinigen en sme-
ren
De aandrijfketting moet worden gereinigd
en gesmeerd volgens de intervalperioden
zoals voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema, anders zal
de ketting snel slijten, met name in vochtige
of stoffige gebieden. Onderhoud de ketting
als volgt.
LET OP
DCA10584
De aand grijfkettin moet worden ge-
smeerd nadat d ge motorfiets is ewassen
of ermee in de regen of in vochtige ge-
b d g die en is ere en.
1. Reinig de aandrijfketting met petrole-
um en een zacht borsteltje. LET OP:
Reinig d e aand grijfkettin niet met
stoomreinigers, hog de rukreinigers
of ongeschikte oplosmiddelen om
schade aan de O-ringen te voorko-
men. [DCA11122]
2. Wrijf de aandrijfketting droog.
3. Smeer de aandrijfketting grondig met
speciale smering voor o-ringkettin-
gen. LET OP: Breng g een motorolie
of andere smeermiddelen aan op de
aandrijfketting d, eze kunnen stof-
fen bevatten die de O-rin en kun-g
nen beschad gi en. [DCA11112]
DAU23098
Kabels controleren en smeren
De werking van alle bedieningskabels en
de conditie van alle kabels moet vooraf-
gaand aan elke rit worden gecontroleerd en
de kabel en kabeleinden moeten indien no-
dig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha
dealer een kabel te controleren of te ver-
vangen wanneer deze is beschadigd of niet
soepel beweegt. WAARSCHUWING!
Schade aan de buitenbehuizing van ka-
b d gels kan lei en tot interne roestvormin
en storing veroorzaken met d be ewe-
g g b g b din van ka els. Vervan escha igde
kabels zo snel mogelijk om onveilige
omstand gi heden te voorkomen. [DWA10712]
Aanbevolen smeermiddel:
Yamaha-kabelsmeermiddel of een
ander geschikt kabelsmeermiddel


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-25
6
DAU23115
Controleren en smeren van gas-
g greep en askabel
De werking van de gasgreep hoort vooraf-
gaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Daarnaast moet de kabel door een Yamaha
dealer worden gesmeerd volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke on-
derhoudsschema.
De gaskabel is voorzien van een rubber af-
dekking. Zorg ervoor dat de afdekking ste-
vig is aangebracht. Zelfs als de afdekking
correct is aangebracht, is de kabel niet vol-
ledig beschermd tegen binnendringend
water. Let er daarom op dat er geen water
direct op de afdekking of kabel komt bij het
wassen van de machine. Als de kabel of de
afdekking vies wordt, wrijf deze dan
schoon met een vochtige doek.
DAU44275
Rem- en schakelpedalen contro-
leren en smeren
De werking van het rem- en het schakelpe-
daal moet voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de pedaalscharnierpun-
ten moeten indien nodig worden ge-
smeerd.
Rempedaal
Schakelpedaal
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-26
6
DAU23144
Rem- en koppeling dshen els con-
troleren en smeren
De werking van de rem- en de koppelings-
hendel moet voorafgaand aan elke rit wor-
den gecontroleerd en de
hendelscharnierpunten moeten indien no-
dig worden gesmeerd.
Remhendel
Koppelingshendel
DAU23203
Zijstandaard controleren en
smeren
De werking van de zijstandaard moet voor-
afgaand aan elke rit worden gecontroleerd
en het scharnierpunt en de metaal-op-me-
taal contactvlakken moeten indien nodig
worden gesmeerd.
WAARSCHUWING
DWA10732
Als de zijstandaard niet soepel omhoog
en omlaag b g ewee t, vraag d an een
Yamaha dealer deze te controleren of te
repareren. Een slecht functionerende
zijstandaard kan het wegdek raken en u
afleiden, waardoor u de controle over de
machine kunt verliezen.
Aanbevolen smeermiddelen:
Remhendel:
Siliconenvet
Koppelingshendel:
Lithiumvet
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-27
6
DAUM1653
Achterbrugscharnierpunten
smeren
De achterbrugscharnierpunten moeten
worden gesmeerd door een Yamaha dealer
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU23273
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt worden gecontroleerd vol-
gens de intervalperioden vermeld in het pe-
riodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de binnenste vorkbuizen op
krassen, beschadigingen en overmatige
olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ondersteun de
machine zorg d gvul i om omvallen
en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar bene-
den om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
LET OP
DCA10591
Als schade word g dt evon en of de voor-
vork niet soepel beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer te repareren of te con-
troleren.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-28
6
DAU23284
Stuursysteem controleren
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuursy-
steem moet als volgt worden gecontroleerd
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor
zodat het voorwiel los is van de grond.
(Zie pagina 6-38 voor meer informa-
tie.) WAARSCHUWING! Ondersteun
d g d ge machine zor vul i om omval-
len en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Houd de voorvorkpoten aan het on-
derste uiteinde beet en probeer ze
naar voren en achteren te bewegen.
Als speling wordt gevoeld, vraag dan
een Yamaha dealer het stuursysteem
te inspecteren of repareren.
DAU23292
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten wor-
den gecontroleerd volgens de intervalperi-
oden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wiel-
naaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.
DAU50291
Accu
De accu bevindt zich onder het zadel. (Zie
pagina 3-20.)
Dit model is voorzien van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt
hoeft niet te worden gecontroleerd en er
hoeft geen gedistilleerd water te worden
bijgevuld. Het is echter wel nodig om de ac-
cukabelverbindingen te controleren en, in-
dien nodig, vast te zetten.
WAARSCHUWING
DWA10761
Elektrolyt is g gifti en evaarlijk om-g
d bat het zwavelzuur evat, een stof
die ernstig b de ran wonden veroor-
zaakt. Vermijd contact met de huid,
ogen of kleding en bescherm uw
1. Accu
2. Positieve accukabel (rood)
3. Negatieve accukabel (zwart)
2
1
3


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-29
6
o gen altijd bij werkzaamheden na-
b gij accu’s. Voer als vol t EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact
is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloed gi
met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveel-
heden water of melk en roep di-
rect de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15 mi-
nuten met water en roep direct
medische hulp in.
Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd d aarom von-
ken, open vuur, sigaretten e.d. uit
d be uurt van de accu en zorg voor
voldoende ventilatie bij acculaden
in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer
de accu te laden als deze ontladen lijkt te
zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontla-
den raakt als de machine is uitgerust met
optionele elektrische accessoires.
LET OP
DCA16522
Voor het opladen van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu is een speci-
ale acculader (met constante spanning)
vereist. Bij gebruik van een conventione-
le acculader raakt de accu b descha igd.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig lan-
ger dan een maand niet wordt ge-
bruikt, laad hem volledig bij en zet dan
weg op een koele en droge plek. LET
OP: Draai voordat u de accu verwij-
d dert e sleutel naar “OFF” en haal
d d g ban eerst e ne atieve ka el en
d d baarna e positieve ka el los.
[DCA16303]
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt weggeborgen, moet deze min-
stens eenmaal per maand worden ge-
controleerd; laad de accu dan indien
nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren. LET OP: Draai voordat u
d de accu plaatst e sleutel naar
“OFF” en sluit vervolgens eerst de
positieve kabel en daarna de nega-
tieve kabel aan. [DCA16841]
4. Controleer na installatie of de accuka-
bels correct zijn aangesloten op de
accupolen.
LET OP
DCA16531
Houd d d g de accu stee s op ela en. Stallen
van een ontladen accu kan lei en totd
permanente accuschade.


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-30
6
DAU57983
Zekeringen vervangen
De zekeringenkastjes en afzonderlijke ze-
keringen bevinden zich onder het zadel (Zie
pagina 3-20.) en achter het rechterpaneel.
Om toegang te krijgen tot zekeringenkastje
1 verwijdert en monteert u het rechterpa-
neel als volgt.
1. Verwijder de bout en de drukclips.
2. Trek het rechterpaneel los zoals ge-
toond.
MT09
1. Rechterpaneel
2. Bout
3. Drukclip
1
3
2
1. Zekeringenkastje 1
1
1. Zekering ontstekingssysteem
2. Zekering parkeerlichten
3. Circuitzekering
4. Zekering signaleringssysteem
5. Koplampzekering
6. Reservezekering
1
2
6
3
4
5


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-31
6
MT09A
3. Plaats het paneel in de oorspronkelij-
ke positie.
4. Monteer de bout en de drukclips.
Om toegang te krijgen tot zekeringenkastje
2, de hoofdzekering en de zekering van het
brandstofinspuitsysteem, verwijdert u het
zadel. (Zie pagina 3-20.)
MT09
MT09A
OPMERKING
Om toegang te krijgen tot de zekering van
het brandstofinspuitsysteem verwijdert u
de kap van het startmotorrelais door deze
omhoog te trekken.
1. Zekering ontstekingssysteem
2. Zekering ABS-regeleenheid
3. Zekering parkeerlichten
4. Circuitzekering
5. Zekering signaleringssysteem
6. Koplampzekering
7. Reservezekering
1
2
3
7
4
5
6
1. Zekeringenkastje 2
2. Hoofdzekering
3. Zekering brandstofinjectiesysteem
4. Reservezekering brandstofinjectiesysteem
1. Zekering radiatorkoelvinmotor
2. Backup-zekering (voor klok en startblok-
keersysteem)
3. Zekering elektronische smoorklep
4. Reservezekering
2
3 4
1
1
2
3
4
1. Zekering radiatorkoelvinmotor
2. Backup-zekering (voor klok en startblok-
keersysteem)
3. Zekering elektronische smoorklep
4. Zekering van de ABS-solenoïdeklep
5. Zekering ABS-motor
6. Reservezekering
1
2
3
6
4
5


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-32
6Vervang een zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en
schakel het betreffende elektrische
circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering met de
voorgeschreven ampèrewaarde aan.
WAARSCHUWING! Gebruik geen
zekeringen met een hogere ampe-
rage dan aanbevolen om ernstige
schade aan het elektrische systeem
en mog b delijk ran te voorkomen.
[DWA15132] 3. Draai de contactsleutel naar “ON” en
schakel het betreffende elektrische
circuit in om te zien of de apparatuur
werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw door-
brandt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch systeem te controleren.
1. Kap van startmotorrelais
2. Zekering brandstofinjectiesysteem
3. Reservezekering brandstofinjectiesysteem
1
2
3
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
50.0 A
Circuitzekering:
2.0 A
Koplampzekering:
15.0 A
Zekering signaleringssysteem:
7.5 A
Zekering ontstekingssysteem:
15.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
7.5 A
Zekering radiatorkoelvin:
15.0 A
Zekering ABS-motor:
MT09A 30.0 A
Zekering van de ABS-solenoïde-
klep:
MT09A 15.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
MT09A 7.5 A
Backup-zekering:
7.5 A
Zekering elektronische smoorklep:
7.5 A


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-33
6
DAU58001
Koplampgloeilamp vervangen
De koplamp op dit model heeft een halo-
geen gloeilamp. Vervang de koplampgloei-
lamp als volgt als deze is doorgebrand.
LET OP
DCA10651
Pas op en zorg d d at e volgende onder-
d d b delen niet wor en escha igd:
Koplampgloeilamp
Raak het glas van de koplampgloei-
lamp niet aan zod dat it vetvrij blijft,
anders kan de doorzichtigheid van
het glas, d de lichtintensiteit en e le-
vensduur nadeli en g wor d beïn-
vloed. Wrijf eventuele
verontreinigingen en ving deraf ruk-
ken op het gloeilampglas weg met
een doekje gedrenkt in alcohol of
thinner.
Koplamplens
Plak geen kleurfolie of stickers op
de koplamplens.
Gebruik geen koplampgloeilamp
met een hoger wattag de an is voor-
geschreven.
1. Verwijder de zijkappen van de kop-
lampunit door de bouten aan beide zij-
den los te maken.
2. Trek de kap van de koplampunit om-
hoog om deze te scheiden van de
koplampunit.
3. Verwijder de doorvoerrubbers.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
1. Bout
1
1
1. Bout
2. Zijpaneel koplampunit
1. Kap van koplampunit
1 1
2 2
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-34
6
4. Maak de stekker van het parkeerlicht
los.
5. Maak de koplampstekker los en ver-
wijder vervolgens de koplampunit van
het voertuig.
6. Verwijder de gloeilampkap.
7. Haak de gloeilamphouder los en ver-
wijder dan de defecte gloeilamp.
8. Breng een nieuwe koplampgloeilamp
aan en zet deze dan vast met de gloei-
lamphouder.
9. Breng de gloeilampkap aan.
10. Bevestig de koplampunit zoals ge-
toond en sluit vervolgens de koplamp-
stekker aan.
1. Doorvoer
1. Parkeerlichtstekker
1
1
1. Koplampstekker
1. Gloeilampkap
1
1
1. Gloeilamphouder
2. Koplampgloeilamp
1
2


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-35
6
11. Sluit de stekker van het parkeerlicht
aan.
12. Breng de gaten in de koplampunit op
een lijn met de gaten in de kap van de
koplampunit.
13. Breng de doorvoerrubbers aan.
14. Plaats de zijkappen van de koplampu-
nit in de oorspronkelijke positie en
breng dan de bouten aan.
15. Vraag indien nodig een Yamaha dea-
ler de koplamplichtbundel af te stel-
len.
DAU24182
Achterlicht/remlichtunit
Dit model is uitgerust met een LED-type
remlicht/achterlicht.
Als het remlicht/achterlicht niet gaat bran-
den, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
DAU24205
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen
1. Verwijder de lamplens van de richting-
aanwijzer door de schroeven te verwij-
deren.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te draai-
en.
1. Koplampunit
2. Koplampstekker
1
2
1. Lamplens richtingaanwijzer
2. Schroef
1
2


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-36
6
3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fit-
ting, druk deze in en draai rechtsom
tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef
aan te brengen. LET OP: Draai de
schroef niet te vast, hierdoor kan de
lens breken. [DCA11192]
DAU58010
Gloeilamp in kentekenverlichting
vervangen
1. Verwijder de kentekenverlichtingsunit
door de moeren en kragen te verwij-
deren en verwijder vervolgens de
gloeilampfitting van de kentekenver-
lichting (samen met de gloeilamp)
door deze uit te trekken.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze uit te trekken.
3. Steek een nieuwe gloeilamp in de fit-
ting.
4. Monteer de fitting (samen met de
gloeilamp) door deze in te drukken en
monteer vervolgens de kentekenver-
lichtingsunit door de moeren en kra-
gen te monteren.
1. Gloeilamp richtingaanwijzer
1
1. Kentekenverlichtingsunit
2. Flensbus
3. Moer
4. Gloeilampfitting kentekenverlichting
1
2
2
4
3
3
1. Gloeilamp kentekenverlichting
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-37
6
DAU58021
Parkeerlichtgloeilamp vervangen
Dit model is voorzien van twee parkeerlich-
ten. Vervang een parkeerlichtgloeilamp als
volgt als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de zijkappen van de kop-
lampunit door de bouten aan beide zij-
den los te maken.
2. Verwijder de fitting van de parkeer-
lichtgloeilamp (samen met de gloei-
lamp) door deze linksom te draaien.
3. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze uit te trekken.
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fit-
ting.
5. Breng de lampfitting aan (samen met
de gloeilamp) door deze rechtsom te
draaien.
6. Plaats de zijkappen van de koplampu-
nit in de oorspronkelijke positie en
breng dan de bouten aan.
1. Bout
1. Bout
2. Zijpaneel koplampunit
1
1
1 1
2 2
1. Fitting parkeerlichtgloeilamp
1. Parkeerlichtgloeilamp
1
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-38
6
DAU24351
Ondersteunen van de motorfiets
Dit model is niet voorzien van een midden-
bok, neem daarom de volgende voorzorgs-
maatregelen in acht bij het verwijderen van
het voor- en achterwiel of bij het uitvoeren
van ander onderhoud waarbij de motorfiets
rechtop moet staan. Controleer of de mo-
torfiets stabiel en horizontaal staat alvorens
onderhoud te verrichten. Onder het motor-
blok kan een stevige houten kist gezet wor-
den voor extra stabiliteit.
Onderhoud aan het voorwiel
1. Stabiliseer de achterzijde van de mo-
torfiets met een motorstandaard of,
als geen andere standaard voorhan-
den is, door een krik te plaatsen onder
het frame aan de voorzijde van het
achterwiel.
2. Breng het voorwiel los van de grond
met gebruik van een motorfietsstan-
daard.
Verwijderen van het achterwiel
Breng het achterwiel los van de grond met
een motorfietsstandaard of, als deze niet
voorhanden is, door een krik te plaatsen
onder beide zijden van het frame aan de
voorzijde van het achterwiel, of onder beide
uiteinden van de achterbrug.
DAU44792
Voorwiel (voor modellen zonder
ABS)
WAARSCHUWING
DWA14841
Wielen van ABS-modellen moeten door
een Yamaha-dealer verwijd der en ge-
monteerd worden.
DAU56270
Om het voorwiel te verwijderen
WAARSCHUWING
DWA10822
Zorg dat de machine veilig wordt onder-
steund, zodat deze niet kan omvallen.
1. Draai de klembout van de voorwielas
los en draai dan de wielas en de rem-
klauwbouten los.
2. Licht het voorwiel van de grond vol-
gens de werkwijze in de vorige para-
graaf “Ondersteunen van de
motorfiets”.
3. Verwijder aan beide zijden de rem-
klauwen door de bouten los te halen.
LET OP: Bekrachtig d e rem niet na-
d d d dat e remklauwen zijn verwij er ,
hierdoor worden d be rem lokken te-
g gen elkaar eknepen. [DCA11052]
1. Klembout voorwielas
2. Wielas
3. Remklauwbout
3
2
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-39
6
4. Trek de wielas uit en verwijder dan het
wiel.
Aanbrengen van het voorwiel
1. Breng het wiel omhoog tussen de
vorkpoten.
2. Steek de wielas naar binnen.
3. Monteer de remklauwen door de bou-
ten aan te brengen.
OPMERKING
Kijk of er voldoende afstand tussen de rem-
blokken is voordat de remklauwen over de
remschijven worden gemonteerd.
4. Laat het voorwiel tot op de grond zak-
ken en klap daarna de zijstandaard
omlaag.
5. Zet de wielas, de voorwielasklembout
en de remklauwbouten vast met de
voorgeschreven aanhaalmomenten.
6. Duw het stuur enkele malen stevig op
en neer om te controleren of de voor-
vork correct werkt.
DAU44802
Achterwiel (voor modellen zon-
der ABS)
WAARSCHUWING
DWA14841
Wielen van ABS-modellen moeten door
een Yamaha-dealer verwijd der en ge-
monteerd worden.
DAU56701
Verwijderen van het achterwiel
WAARSCHUWING
DWA10822
Zorg d d g d dat e machine veili wor t on er-
steund, zodat deze niet kan omvallen.
1. Draai de wielasmoer los.
1. Remklauwbout
2. Remklauw
1
2
Aanhaalmomenten:
Wielas:
65 Nm (6.5 m·kgf, 47 ft·lbf)
Klembout voorwielas:
23 Nm (2.3 m·kgf, 17 ft·lbf)
Remklauwbout:
35 Nm (3.5 m·kgf, 25 ft·lbf)
1. Wielasmoer
1


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-40
6
2. Licht het achterwiel van de grond vol-
gens de werkwijze op pagina 6-38.
3. Verwijder de wielasmoer.
4. Draai de borgmoer volledig los aan
beide zijden van de achterbrug.
5. Draai de stelbouten van de aandrijf-
ketting volledig in richting (a) en druk
het wiel naar voren.
6. Haal de aandrijfketting van het achter-
tandwiel.
OPMERKING
Als het verwijderen van de aandrijfket-
ting problemen oplevert, verwijder
dan eerst de wielas en breng het wiel
voldoende omhoog om de ketting van
het achtertandwiel te kunnen halen.
De aandrijfketting kan niet worden ge-
splitst.
7. Ondersteun de remklauwsteun, trek
de wielas uit en verwijder dan het wiel.
LET OP:
Bekrachti
g d e rem niet ter-
wijl het wiel en de remschijf zijn ver-
wij er en d d, anders word de
remblokken tegen elkaar geperst.
[DCA11073]
Om het achterwiel aan te brengen
1. Monteer het wiel en de remklauw-
steun door de wielas vanaf de linker-
zijde in te steken.
OPMERKING
Controleer of de sleuf in de remklauw-
steun over de aanslag op de achter-
brug is geplaatst.
Kijk of er voldoende afstand tussen de
remblokken is voordat u het wiel aan-
brengt.
2. Breng de aandrijfketting aan op het
achtertandwiel.
3. Breng de wielasmoer aan.
4. Laat het achterwiel tot op de grond
zakken en klap daarna de zijstandaard
omlaag.
5. Stel de spanning van de aandrijfket-
ting af. (Zie pagina 6-22.)
6. Draai de wielasmoer vast en zet daar-
na de borgmoeren vast met de voor-
geschreven aanhaalmomenten.
1. Stelbout spanning aandrijfketting
2. Borgmoer
(a)
1 2
1. Wielas
1
1. Sleuf
2. Borging
21


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-41
6
DAU25872
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een gron-
dige inspectie voordat ze vanaf de fabriek
op transport gaan, maar tijdens gebruik
kunnen toch storingen optreden. Proble-
men in de brandstof-, compressie- of ont-
stekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de
oorzaak zijn van slecht starten of een afna-
me in motorvermogen.
In de volgende storingzoekschema’s is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weerge-
geven om deze vitale systemen zelf te kun-
nen controleren. Ga met uw motorfiets
echter wel naar een Yamaha dealer als re-
paraties nodig zijn, hier zijn vakkundige
monteurs aanwezig die beschikken over
het benodigde gereedschap en de ervaring
en vakkennis om het nodige onderhoud
aan de motorfiets correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha ver-
vangingsonderdelen. Niet-originele onder-
delen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van minde-
re kwaliteit en hebben een kortere levens-
duur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
WAARSCHUWING
DWA15142
Rook niet tijdens het controleren van het
b dran stofsysteem en let erop dat er
geen open vuur of vonken in de omge-
ving zijn, inclusief waakvlammen van
g beisers of ovens. Benzine en enzine-
d dampen kunnen vlam vatten of explo e-
ren, met ernstig letsel of schade aan
ei eng dommen tot gevolg.
Aanhaalmomenten:
Wielasmoer:
150 Nm (15 m·kgf, 108 ft·lbf)
Borgmoer:
16 Nm (1.6 m·kgf, 12 ft·lbf)


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-42
6
DAU42365
Storingzoekschema’s
Startproblemen of slechte werking van de motor
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
1. Brandstof
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de accu.
Vul brandstof bij. De motor start niet.
Controleer de accu.
Bedien de elektrische
startknop.
4. Compressie
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Verwijder de bougies en
controleer de elektroden.
3. Ontsteking Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
De motor start niet.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet.
Controleer de ontsteking.
Bedien de elektrische
startknop.
2. Accu De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de
accukabels en vraag indien nodig een
Yamaha dealer om de accu te laden.
Droog
Nat Bedien de elektrische startknop.


PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6-43
6
Oververhitte motor
WAARSCHUWING
DWA10401
Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en
stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstig b d de ran won en veroorzaken. Wacht tot de motor is afg dekoel .
Breng na verwijderen van d be orgbout voor de radiatorvuldop een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de ra-
d d d d d g g d g d d giatorvul op en raai eze an lan zaam linksom te en e aansla zo at e no aanwezige druk kan ontsnappen. Druk
d d ge op omlaa zodra het sisgeluid stopt en d draai eze linksom en verwijd d der e op.
OPMERKING
Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschre-
ven koelvloeistof worden vervangen.
Wacht tot de
motor is afgekoeld.
Controleer het
koelvloeistofniveau in het
reservoir en in de radiator.
Het koelvloeistofniveau is
in orde.
Het koelvloeistofniveau is
laag. Controleer het
koelsysteem op lekkage.
Vraag een Yamaha dealer het
koelsysteem te controleren en te
repareren.
Vul koelvloeistof bij.
(Zie OPMERKING.)
Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem
te controleren en te repareren als de motor opnieuw
oververhit raakt.
Er is lekkage.
Er is geen
lekkage.



VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
7-2
7
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
d d g belen. Vermij het e ruik van doe-
ken of sponzen die in contact zijn
g b d deweest met ijten e of schuren e
reinigingsmidd ddelen, oplosmi elen
of thinner, b dran stof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of cor-
rosieremmers, remvloeistof, anti-
vries of elektrolyt.
Gebruik geen hog de rukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de
volgend de plaatsen water kan oor-
d g drin en en zo scha e kan ontstaan:
afdichtingen (van wiel- en achter-
b g gru la ers, voorvork en remmen),
elektrische componenten (kabel-
stekkers, messtekkers, instrumen-
ten, schakelaars en verlichting),
beluchtings- en ontluchtingsslan-
gen.
Bij motorfietsen met een kuipruit:
Gebruik geen bijtende reinigings-
middelen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten kras-
jes achter. Sommige reinig g din smi -
delen voor kunststof laten
eveneens krasjes achter op de
kuipruit. Test het product op een
klein, niet-zichtbaar g de eelte van
d de kuipruit om zeker te zijn at
g b deen sporen achter lijven op e
kuipruit. Als de kuipruit krasjes ver-
toont, breng d an na wassen een
hoogwaard gi e polish voor g be ruik
op kunststof aan.
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, een mild rei-
nigingsmiddel en een zachte, schone
spons en spoel dan grondig met schoon
water. Gebruik een tandenborstel of fles-
senborstel voor moeilijk bereikbare plek-
ken. Hardnekkig vastzittend vuil en
insectenresten laten gemakkelijker los als
de bewuste plek alvorens te reinigen een
paar minuten met een vochtige doek wordt
bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepe-
kelde wegen
Zeelucht en wegenzout waarmee wegen in
de winter worden bestrooid hebben in
combinatie met water een zeer corrosieve
werking; handel daarom als volgt na een rit
in een regenbui, nabij de kust of op bepe-
kelde wegen.
OPMERKING
In de winter gestrooid wegenzout kan nog
tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water
en een mild reinigingsmiddel nadat de
motor is afgekoeld. LET OP: Gebruik
g deen warm water, it versnelt de
corrosieve werking van het zout.
[DCA10792]
2. Breng met een spuitbus een corrosie-
werend middel aan op alle metalen
delen, ook op verchroomde en vernik-
kelde componenten, om zo corrosie
te voorkomen.
Na reinig gin
1. Droog de motorfiets met een zeemle-
ren lap of een vochtabsorberende
doek.
2. Laat de aandrijfketting direct drogen
en smeer hem om roestvorming te
voorkomen.
3. Gebruik een chroompolish om ver-
chroomde, aluminium en roestvrijsta-
len delen te doen glanzen, ook het
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische ver-
kleuringen op roestvrijstalen uitlaatsy-
stemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
4. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen delen,


VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
7-3
7
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voor-
komen.
5. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om nog achter-
gebleven vuil te verwijderen.
6. Werk kleine lakbeschadigingen door
steenslag e.d. bij.
7. Zet alle gelakte oppervlakken in de
was.
8. Laat de motorfiets volledig drogen al-
vorens deze te stallen of af te dekken.
WAARSCHUWING
DWA11132
Verontreiniging van de remmen of ban-
d d den kan lei en tot verlies van e controle
over de machine.
Controleer of er geen olie of was op
d b de remmen of an en zit.
Reinig d e remschijven en remvoe-
ringen indien nodig met een norma-
le remschijfreiniger of aceton en
spoel de anb den schoon met lauw
water en een mild
reini
g gin smiddel.
Test de remwerking en het wegge-
d gra van de machine in bochten
voordat u met hog d ge snelhe en aat
rijden.
LET OP
DCA10801
Breng een e hoeveelheig gerin d
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behan eld
deze met een daartoe bestemd ver-
zorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
OPMERKING
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
Door wassen, regenachtig weer of een
vochtig klimaat kan de koplamplens
beslagen raken. Inschakelen van de
koplamp gedurende een korte periode
zal helpen bij de verwijdering van het
vocht.
DAU26183
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
droge plek en bescherm indien nodig tegen
stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
Zorg ervoor dat de motor en het uitlaatsy-
steem zijn afgekoeld alvorens de motorfiets
af te dekken.
LET OP
DCA10811
Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht g deventileer e ruimte of
in vochtige toestand wordt afge-
d dekt met een hoes of een ekzeil,
zal water en vocht kunnen binnen-
d g grin en en roestvormin veroorza-
ken.
Voorkom corrosie d door e machine
niet te stallen in een vochtige kel-
d d ger, een stal (i.v.m. e aanwezi -
heid van ammoniakdamp) en in een
opslagruimte voor sterke chemica-
liën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meer-
dere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.


VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
7-4
7
2. Vul de brandstoftank en voeg een sta-
bilisatoradditief (indien verkrijgbaar)
toe om roestvorming in de tank en
achteruitgang van de brandstof te
voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de
cilinders, de zuigerveren etc. te be-
schermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op
de bougies en leg dan de bougies
zodanig op de cilinderkop dat de
elektroden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de vol-
gende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilin-
derwanden worden zo geolied.)
WAARSCHUWING! Verb d din e
b gou ie-elektrodes met de mas-
sa bij het ronddraaien van de
motor om schade of letsel door
vonkvorming te voorkomen.
[DWA10952]
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies
en de bougiedoppen weer aan.
4. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels en
pedalen en van de zijstandaard/mid-
denbok.
5. Controleer de bandenspanning, corri-
geer deze indien nodig en breng dan
de motorfiets omhoog, zodat beide
wielen los van de grond zijn. Een an-
dere mogelijkheid is de wielen elke
maand iets te draaien, zodat de ban-
den niet op één gedeelte sterker ach-
teruitgaan.
6. Dek de uitlaatdemper af met een plas-
tic zak om te voorkomen dat vocht
kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volle-
dig bij. Berg de accu op een koele en
droge plek op en laad deze eens per
maand bij. Berg de accu niet op een
overmatig koude of warme plek op
[onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C (90
°F)]. Zie pagina 6-28 voor meer infor-
matie over het opbergen van de accu.
OPMERKING
Voer eventueel benodigde reparaties uit
voordat u uw motorfiets stalt.


SPECIFICATIES
8-1
8
Afmetingen:
Totale lengte:
2075 mm (81.7 in)
Totale breedte:
815 mm (32.1 in)
Totale hoogte:
1135 mm (44.7 in)
Zadelhoogte:
815 mm (32.1 in)
Wielbasis:
1440 mm (56.7 in)
Grondspeling:
135 mm (5.31 in)
Kleinste draaicirkel:
3037 mm (119.6 in)
Gewicht:
Rijklaar gewicht:
MT09 188 kg (414 lb)
MT09A 191 kg (421 lb)
Motor:
Type motor:
Vloeistofgekoeld, 4-takt, DOHC
Cilinderopstelling:
3-cilinder lijnmotor
Slagvolume:
847 cm
Boring × slag:
78.0 × 59.1 mm (3.07 × 2.33 in)
Compressieverhouding:
11.5 : 1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Wet sump
Motorolie:
Aanbevolen merk:
YAMALUBE
Type:
SAE 10W-30, 10W-40, 10W-50, 15W-40,
20W-40 of 20W-50
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
Type API service SG of hoger, JASO MA
norm
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
2.40 L (2.54 US qt, 2.11 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
2.70 L (2.85 US qt, 2.38 Imp.qt)
Koelsysteem:
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de
merkstreep voor maximumniveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
Inhoud radiator (inclusief alle leidingen):
1.93 L (2.04 US qt, 1.70 Imp.qt)
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Papieren element met oliecoating
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Loodvrije superbenzine (Gasohol (E10)
acceptabel)
Inhoud brandstoftank:
14.0 L (3.70 US gal, 3.08 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
2.8 L (0.74 US gal, 0.62 Imp.gal)
Brandstofinjectie:
Gasklephuis:
Het teken van identificatie:
1RC1 00
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/CPR9EA9
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnelling bs ak:
Primaire reductieverhouding:
1.681 (79/47)
Eindoverbrenging:
Ketting
Secundaire reductieverhouding:
2.813 (45/16)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 6 versnellingen
Bediening:
Bediening met linkervoet
Overbrengingsverhoudingen:
1e:
2.667 (40/15)
–20 –10 0 10 20 30 40 50 ˚C
10 30 50 70 90 1100 130 ˚F
SAE 10W-30
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
SAE 10W-40
SAE 10W-50


SPECIFICATIES
8-2
8
2e:
2.000 (38/19)
3e:
1.619 (34/21)
4e:
1.381 (29/21)
5e:
1.190 (25/21)
6e:
1.037 (28/27)
Chassis:
Type frame:
Diamantframe
Spoorhoek:
25.00 graad
Naspoor:
103 mm (4.1 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
120/70 ZR17M/C (58W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/S20F
Fabrikant/model:
DUNLOP/D214F
Achterb dan :
Type:
Tubeless
Maat:
180/55 ZR17M/C (73W)
Fabrikant/model:
BRIDGESTONE/S20R
Fabrikant/model:
DUNLOP/D214
Belading:
Maximale belasting:
MT09 177 kg (390 lb)
MT09A 174 kg (384 lb)
(Totaal gewicht van bestuurder, passagier,
bagage en accessoires)
Bandenspannin e g (gemeten aan koud
b dan en):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
Gewichtsverdeling:
MT09 90–177 kg (198–390 lb)
MT09A 90–174 kg (198–384 lb)
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm, 42 psi)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT3.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT5.50
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
137 mm (5.4 in)
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug (link-ophanging)
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
Veerweg:
130 mm (5.1 in)


SPECIFICATIES
8-3
8
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente
magneten
Accu:
Model:
YTZ10S
Voltage, capaciteit:
12 V, 8.6 Ah
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage ×
×
×
×× aantal:
Koplamp:
12 V, 60.0 W/55.0 W × 1
Achterlicht/remlicht unit:
LED
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 5.0 W × 2
Kentekenverlichting:
12 V, 5.0 W × 1
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje vrijstand:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
Waarschuwingslampje olieniveau:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur:
LED
Waarschuwingslampje motorstoring:
LED
ABS-waarschuwingslampje:
MT09A LED
Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
50.0 A
Circuitzekering:
2.0 A
Koplampzekering:
15.0 A
Zekering signaleringssysteem:
7.5 A
Zekering ontstekingssysteem:
15.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
7.5 A
Zekering radiatorkoelvin:
15.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
MT09A 7.5 A
Zekering ABS-motor:
MT09A 30.0 A
Zekering van de ABS-solenoïdeklep:
MT09A 15.0 A
Backup-zekering:
7.5 A
Zekering elektronische smoorklep:
7.5 A



GEBRUIKERSINFORMATIE
9-2
9
De modelinformatiesticker is onder het za-
del bevestigd aan het frame. (Zie pagina
3-20.) Noteer de informatie op deze sticker
in het daartoe bestemde vakje. Deze infor-
matie is nodig om reserve-onderdelen te
bestellen bij een Yamaha dealer.


10-1
10
INDEX
A
Aandrijfketting, reinigen en smeren ...... 6-24
ABS (voor modellen met ABS).............. 3-16
ABS-waarschuwingslampje (voor
modellen met ABS) .............................. 3-4
Accu ..................................................... 6-28
Achterbrugscharnierpunten, smeren.... 6-27
Achterlicht/remlichtunit ........................ 6-35
B
Bagageriembevestiging........................ 3-24
Banden ................................................. 6-15
Bougies, controleren .............................. 6-8
Brandstof .............................................. 3-18
Brandstofverbruik, tips voor een
zuinig....................................................5-4
C
Claxonschakelaar ................................. 3-14
Contactslot/stuurslot .............................. 3-2
Controlelampje grootlicht ....................... 3-3
Controlelampje richtingaanwijzers ......... 3-3
Controlelampjes en
waarschuwingslampjes ........................ 3-3
Controlelampje startblokkering .............. 3-5
D
Dimlichtschakelaar ............................... 3-14
D-mode (rijmodus)................................ 3-13
G
Gasgreep en gaskabel, controleren
en smeren .......................................... 6-25
Gelijkstroom kabelstekker voor
accessoires ........................................ 3-27
Gereedschapsset ................................... 6-2
Gloeilamp kentekenverlichting,
vervangen........................................... 6-36
Gloeilamp richtingaanwijzer,
vervangen .......................................... 6-35
I
Identificatienummers.............................. 9-1
Inrijperiode ............................................. 5-4
K
Kabels, controleren en smeren ............ 6-24
Klepspeling .......................................... 6-15
Koelvloeistof......................................... 6-11
Koplampgloeilamp, vervangen ............ 6-33
Koppelingshendel ................................ 3-15
Koppelingshendel, vrije slag
afstellen.............................................. 6-18
L
Lichtsignaalschakelaar......................... 3-14
Luchtfilterelement ................................ 6-14
M
Matkleur, let op ...................................... 7-1
Modelinformatiesticker........................... 9-1
Motorolie en oliefilterpatroon ................. 6-9
Multifunctionele meter ........................... 3-5
O
Onderhoud, uitstootcontrolesysteem .... 6-3
Ondersteunen van de motorfiets ......... 6-38
Opbergcompartiment........................... 3-21
P
Parkeerlichtgloeilamp, vervangen........ 6-37
Parkeren................................................. 5-5
Plaats van de onderdelen ...................... 2-1
Problemen oplossen ............................ 6-41
R
Rem- en koppelingshendels,
controleren en smeren ....................... 6-26
Rem- en schakelpedalen controleren
en smeren...........................................6-25
Remhendel............................................3-16
Remlichtschakelaars.............................6-19
Rempedaal............................................3-16
Remvloeistofniveau, controleren .......... 6-20
Remvloeistof, verversen .......................6-22
Richtingaanwijzerschakelaar ................3-14
S
Schakelaar alarmverlichting..................3-14
Schakelen ...............................................5-2
Schakelpedaal ......................................3-15
Schokdemperunit, afstellen..................3-22
Serienummer motorblok .........................9-1
Smering en onderhoud, periodiek ..........6-4
Spanning aandrijfketting.......................6-22
Specificaties ........................................... 8-1
Stalling....................................................7-3
Startblokkeersysteem .............................3-1
Starten van de motor..............................5-1
Startschakelaar/noodstopschakelaar ... 3-14
Startspersysteem.................................. 3-25
Stationair toerental, controleren ...........6-14
Storingzoekschema’s ...........................6-42
Stuurschakelaars..................................3-13
Stuursysteem, controleren ................... 6-28
T
Tankbeluchtingsslang en
overloopslang..................................... 3-19
Tankdop................................................3-17
U
Uitlaatkatalysator .................................. 3-19
V
Veiligheidsinformatie............................... 1-1


INDEX
10-2
10
Verzorging...............................................7-1
Voertuigidentificatienummer ...................9-1
Voor- en achterremblokken
controleren .........................................6-20
Voorvork, afstellen ................................3-21
Voorvork, controleren ........................... 6-27
Vrije slag van gasgreep, controleren .... 6-14
Vrije slag van remhendel,
controleren .........................................6-18
Vrijstandcontrolelampje ..........................3-3
W
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur......................3-4
Waarschuwingslampje motorstoring ......3-4
Waarschuwingslampje olieniveau...........3-3
Wiel, achter (voor modellen zonder
ABS)....................................................6-39
Wielen ...................................................6-17
Wiellagers controleren ..........................6-28
Wiel, voor (voor modellen zonder
ABS)....................................................6-38
Z
Zadel.....................................................3-20
Zekeringen, vervangen .........................6-30
Zijstandaard..........................................3-24
Zijstandaard, controleren en smeren....6-26




PRINTED IN THE NETHERLANDS
2014.05
Oorspronkelijke gebruiksaanwijzing
Specyfikacje produktu
Marka: | Yamaha |
Kategoria: | Silnik |
Model: | MT09 (2014) |
Potrzebujesz pomocy?
Jeśli potrzebujesz pomocy z Yamaha MT09 (2014), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą
Instrukcje Silnik Yamaha

3 Stycznia 2025

3 Stycznia 2025

29 Grudnia 2024

5 Października 2024

3 Października 2024

1 Października 2024

27 Września 2024

16 Września 2024

15 Września 2024

14 Września 2024
Instrukcje Silnik
- Silnik Triumph
- Silnik Kawasaki
- Silnik Honda
- Silnik Milwaukee
- Silnik KTM
- Silnik Ducati
- Silnik BMW
- Silnik GasGas
- Silnik Suzuki
- Silnik Husqvarna
- Silnik Aprilia
- Silnik Mercedes-Benz
- Silnik Danfoss
- Silnik Texas
- Silnik ELAC
- Silnik Kettler
- Silnik Mitsubishi
- Silnik Indian
- Silnik Piaggio
- Silnik Reebok
- Silnik Juki
- Silnik Beta
- Silnik Bajaj
- Silnik Royal Enfield
- Silnik Sherco
- Silnik Hyosung
- Silnik Benelli
- Silnik Cagiva
- Silnik Metabo
- Silnik Nautilus
- Silnik Mash
- Silnik Hero
- Silnik Victory
- Silnik Emco
- Silnik Chang Jiang
- Silnik Harley Davidson
- Silnik Moto Guzzi
- Silnik Derbi
- Silnik SMC
- Silnik Ridley
- Silnik Anova
- Silnik Zero
- Silnik MV Agusta
- Silnik BodyCraft
- Silnik Mahindra
- Silnik CRRCpro
Najnowsze instrukcje dla Silnik

2 Lutego 2025

15 Stycznia 2025

12 Stycznia 2025

11 Stycznia 2025

10 Stycznia 2025

8 Stycznia 2025

8 Stycznia 2025

2 Stycznia 2025

31 Grudnia 2025

31 Grudnia 2025