Instrukcja obsługi Peugeot Boxer 2011.5

Peugeot Automatyczny Boxer 2011.5

Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Peugeot Boxer 2011.5 (184 stron) w kategorii Automatyczny. Ta instrukcja była pomocna dla 16 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek

Strona 1/184
Instructieboekje
1
WELKOM
De Boxer is speciaal ontwikkeld om aan al uw specifieke
eisen te voldoen op het gebied van gebruiksgemak, comfort,
veiligheid en uitstraling.
Om u in korte tijd vertrouwd te maken met uw Boxer, stellen
wij u voor met behulp van het instructieboekje een toer
door de auto te maken. In het instructieboekje worden de
uitrustingen waarover u beschikt uitgebreid beschreven.
PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een
goede reis.
Belangrijke informatie: het monteren van een uitrusting of een
elektrische accessoire zonder artikelnummer van Automobiles
PEUGEOT, kan een storing in het elektronische systeem
van uw auto tot gevolg hebben. Houd rekening met deze
bijzonderheid. Wij raden u dan ook aan contact op te nemen met
een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten
informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires met
het betreffende artikelnummer.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de
specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto
bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen zijn voorzien.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met
een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het
PEUGEOT-netwerk is in staat u dit te bieden.
2
Inhoud
3
. ERGONOMIE en
COMFORT 41-7
3
Li
c
ht
sc
h
a
k
e
l
aa
r 4
2
Ru
it
e
nwi
sse
r
s
4
5
S
nelheidsre
g
elaar 4
6
O
ntdooien en
ntw
m
n 4
9
V
erwarmin
g
/handbediende
irconditionin
1
A
u
t
o
m
a
ti
sc
h
e
irconditionin
3
Extr
a
verwarmin
g
ss
y
steme
n
5
5
V
erwarmin
g
/airconditionin
g
chter
5
Pro
g
rammeerbare
standkachel
7
V
oorstoelen
6
0
Tweezitsbank vóór
6
2
Achterstoelen
6
3
Dubbele cabine
6
5
Indelin
g
vóór 6
6
Indelin
g
achter
7
0
S
pie
g
els
7
2
El
e
ktri
sc
h
bed
i
e
n
ba
r
e
r
u
it
e
n
7
3
Pr
ese
nt
a
ti
e
4
E
xt
e
ri
eu
r
5
Op
enen
6
I
nt
e
ri
eu
r
8
C
omfort
1
0
Z
i
c
ht
1
2
V
e
ntil
a
ti
e
1
4
C
ontrole ti
j
dens
het ri
j
den
1
5
Veili
g
heid voor de
inzitt
e
n
de
n
1
6
R
i
j
den
1
7
E
co-ri
j
den
1
8
1. IN EEN
OOGOPSLAG 4-1
9
4
. TECHNOLOGIE aan
BOORD 74-110
B
oordcom
p
uter
7
4
Mode
7
5
P
arkeerhul
p
7
8
Achteruitri
j
camera
7
9
L
uchtverin
g
8
1
Tacho
g
raaf 8
3
Autoradio
8
4
B
l
ue
t
oo
th h
a
n
ds
fr
ee
sy
steem 9
3
2
. VOORDAT u GAAT
RIJDEN 20-4
0
A
fstandsbedienin
g
2
0
S
leutel
2
2
C
odekaart
2
3
A
l
a
rm
2
4
V
oor- en achter
p
ortieren
2
5
L
aad
r
u
imt
e
2
7
Instrumenten
p
anelen
2
8
V
erklikkerlamp
j
es
2
9
Brandstofniveaumeter
3
6
Temperatuurmeter 3
6
O
nderhoudsindicator
3
7
Dimm
e
r
dashboardverlichtin
g
3
7
V
ersnellin
g
sbak en
s
tuurwiel
3
8
S
tarten en stoppen 3
9
We
g
ri
j
den op
e
en hellin
g
4
0
Dit pictogram wijst u op de
specifieke uitrustingen van
de Combi.
Zijschuifruiten.
Verwarming/airconditioning
achter.
Achterstoelen/-banken.
3
INHOU
D
Inhoud
5. VEILIGHEID 111-129 6. ACCESSOIRES
1
30-13
3
7. ONDERHOUD
1
34-14
1
8
. SNEL WEER OP
WEG 142-15
8
9
.
T
ECHNISCHE
G
EGEVEN
S
159-17
2
Ha
n
d
r
e
m 1
1
1
Alarmkni
pp
erlichten 1
1
1
C
laxon 1
1
2
AB
S
1
1
2
Nood
r
e
m
ass
i
s
t
e
nti
e
1
1
2
A
S
R en E
S
P 1
1
3
V
as
t
e
s
nelheidsbe
g
renzer 1
1
5
Veili
g
heids
g
ordels 1
1
6
Airba
g
s 1
1
9
U
itschakelen airba
g
aa
n
passa
g
ierszi
j
de 1
2
0
Kinderzit
j
es 1
2
2
IS
O
FIX-kinderzit
j
es 1
2
4
Tr
e
kk
e
n v
a
n
e
en aanhan
g
er 13
0
I
m
p
eriaal 13
2
O
veri
g
e accessoires 13
2
M
otorkap openen 1
3
4
O
nder de motorkap 13
5
Niveaus 1
3
6
C
ontroles 1
3
8
Br
a
n
ds
t
o
f 14
1
A
ccu
14
2
Wi
e
l v
e
rwi
sse
l
e
n 14
4
Bandenre
p
aratieset 14
7
Lampen vervan
g
en 14
9
Zekerin
g
en vervan
g
en 1
5
3
Ru
it
e
nwi
sse
r
b
l
ad
vervan
en 1
7
S
le
p
en van uw auto 1
5
8
M
ilieu 1
5
9
Afmetin
g
en 16
0
M
otoren 1
6
7
G
ewichten 1
6
8
I
de
nti
ca
ti
e
1
7
2
1
0. WEGWIJZER
173-18
0
Ext
e
ri
eu
r 1
7
3
Cock
p
it 1
7
4
Int
e
ri
eu
r 1
7
6
Technische
g
e
g
evens -
O
nderhoud 1
7
7
Kinderzitjes op de
achterzitplaatsen.
4
PRE
S
ENTATIE
In de rubrieken kunt u de volgende symbolen aantreffen: Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in korte tijd vertrouwd te
maken met alle functies van uw nieuwe auto.
Het instructieboekje is verdeeld in 10 rubrieken met elk een eigen
kleur. In de rubrieken komen alle mogelijke functies van de auto
gerangschikt per thema aan bod.
In rubriek 9 vindt u een overzicht van de technische gegevens van
uw auto. De visuele index achter in dit instructieboekje verwijst u
naar de bladzijden met meer informatie over de desbetreffende
uitrusting en functies.
COMMUNICATIE: BEZOEK DE WEB
S
ITE VAN PEUGEOT
Surf naar http://public.servicebox.peugeot.com en selecteer:
- de rubriek boorddocumentatie/gebruiksaanwijzingen,
- het model van uw auto,
- de carrosserievariant van uw auto: 3-/5-deurs, sedan, CC, SW,
Break, gesloten bestelwagen, ...,
- de periode die overeenkomt met de eerste tenaamstelling van
uw auto,
- het hoofdstuk "Laatste informatie".
De technische gegevens, uitrusting en accessoires kunnen in
de loop van het jaar gewijzigd worden. Raadpleeg voor meer
informatie over deze wijzigingen de pagina "Laatste informatie"
op de website SERVICEBOX .
Door middel van een eenvoudige registratie kunt u toegang
krijgen tot de site en de boorddocumentatie gratis raadplegen.
dit symbool verwijst naar de rubriek en het gedeelte waar meer
informatie over de desbetreffende functie is te vinden,
dit symbool vraagt uw aandacht voor aanvullende informatie die u
helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten,
dit symbool geeft een waarschuwing met betrekking tot de
veiligheid van de inzittenden en de voorzieningen aan boord.
8
In een oogopslag
INTERIEUR
Cockpit
1. Zekeringkast.
2. Programmeerbare verwarming.
3. Schakelaar snelheidsregelaar.
4. MODE, con guratie en persoonlijke
instellingen/dimmer dashboardverlichting/
koplamphoogteverstelling.
5. Schakelaar verlichting en
richtingaanwijzers.
6. Instrumentenpaneel met display.
7. Schakelaar ruitenwissers/
ruitensproeiers/boordcomputer.
8. Contact.
9. Airbag bestuurder/claxon.
1
IN EEN OOGOPSLA
G
9
In een oog opslag
Middenconsole
1. Opbergvak tussen 2 verstelbare
ventilatieroosters.
2. Autoradio.
3. Handbediende airconditioning.
4. Verplaatsbare asbak.
5. Aansteker.
6. 12V-accessoireaansluiting (max. 180 W).
7. ASR/Intelligente Tractiecontrole.
8. Centrale ontgrendeling portieren en
laadruimte.
9. Centrale vergrendeling/
verklikkerlampje alarm.
10. Alarmknipperlichten.
11. Mistachterlicht.
12. Mistlampen vóór.
13. Ontwaseming/ontdooiing.
14. Versnellingshendel.
3
1
0
In een oo g opsla g
COMFORT
60
Verstellen van de bestuurdersstoel
Lengterichting Hoogte van de zitting Rugleuning
Lendensteun Stoelverwarming Stoel met variabele demping
5
2
3
5
1
IN EEN OOGOPSLA
G
1
1
In een oogopslag
COMFORT
1. Hendel ontgrendelen.
2. Hendel vergrendelen.
3. Stuurwiel in diepte verstellen.
Stuurwiel handmatig in diepte
verstellen Buitenspiegels verstellen
De buitenspiegels zijn verdeeld in twee
zones: A en B.
1. Buitenspiegel aan bestuurderszijde:
A1- Verstellen van de bovenste spiegel.
B1- Verstellen van de onderste spiegel.
2. Buitenspiegel aan passagierszijde:
A2- Verstellen van de bovenste spiegel.
B2- Verstellen van de onderste spiegel.
38 72
Veiligheidsgordel vóór
Vastmaken.
In hoogte verstellen.
116
116
2
3
3
12
In een oogopslag
ZI
C
HT
Verlichting Parkeerlichten/PARK
Mistlampen vóór en
mistachterlicht.
42 44
Automatische verlichting.
Alle verlichting uit.
Parkeerlichten.
Dimlicht of grootlicht.
Afgezet contact, sleutel in de stand STOP of
sleutel verwijderd:
Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand O en vervolgens op parkeerlicht,
dimlicht of grootlicht.
De parkeerlichten blijven branden zolang de
auto geparkeerd is.
COMFORT
Contact
- Stand STOP.
- Stand MAR.
- Stand AVV.
39
3
3
3
1
IN EEN OOGOPSLA
G
1
3
In een oogopslag
45
Ruitensproeier vóór
Trek de hendel naar u toe. De
ruitensproeiers treden in werking en
de ruitenwissers worden enige tijd
ingeschakeld.
ZI
C
HT
73
Schakelaars ruitbediening
A. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde.
B. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde.
n minuut na het afzetten van het
contact wordt de elektrische ruitbediening
uitgeschakeld.
45
Ruitenwisser vóór
A. Uit.
B. Interval (4 snelheden).
C. Constant wissen met lage snelheid.
D. Constant wissen met hoge snelheid.
E. n keer wissen.
14
In een oogopslag
VENTILATIE
Automatische airconditioning : gebruik bij voorkeur de volledig automatische werking van het systeem door op de toets "AUTO" te drukken.
Aanbevolen instellingen
Handbediende airconditioning
Gewenste werking Luchtverdeling Temperatuur Luchtopbrengst Luchtrecirculatie A/C
Warm -
Koud
Ontdooien
Ontwasemen
2
2
1
IN EEN OOGOPSLA
G
1
5
In een oogopslag
Achteruitrijcamera
De camera wordt geactiveerd als de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld en blijft
geactiveerd tot een snelheid van ongeveer
15 km/h is bereikt. De camera wordt uitgeschakeld
als de auto sneller rijdt dan 18 km/h.
79
Instrumentenpaneel
A. Snelheidsmeter.
B. Display van het instrumentenpaneel.
C. Toerenteller.
28
Verklikkerlampjes
Als het contact wordt aangezet, gaan de
oranje en rode verklikkerlampjes branden.
Als de motor draait, moeten deze lampjes
uitgaan.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek als er
verklikkerlampjes blijven branden.
29
CONTROLE TIJDEN
S
HET RIJDEN
Toetsen
Regelen lichtsterkte.
Scherm
Druk op de knop en zet het scherm in de
gewenste stand.
Regelen achtergrondverlichting.
Met de functie ON/OFF kunnen
beelden van de achteruitrijcamera
worden weergegeven zonder dat de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
5
4
2
1
6
In een oogopslag
Een kinderzitje kan aan twee ogen vóór,
die tussen de rugleuning en de zitting
zijn geplaatst en een oog achter, worden
bevestigd.
ISOFIX-bevestigingen
124
VEILIGHEID VOOR DE INZITTENDEN
Raadpleeg rubriek 4 in het gedeelte
"MODE" om de airbag aan passagierszijde
uit te schakelen. Selecteer vervolgens OFF
in het menu "Airbag passagier".
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt zolang de airbag
is uitgeschakeld.
75
Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld,
kan de schuifdeur niet meer van binnenuit
geopend worden.
Kinderbeveiliging
25
4
3
2
1
IN EEN OOGOPSLA
G
1
7
In een oog opslag
Snelheidsregelaar
De werking van de snelheidsregelaar wordt
aangegeven door een pictogram in de
toerenteller.
46
Hill-holder
Deze functie, verbonden met het ESP,
vergemakkelijkt het wegrijden op een helling
en wordt onder de volgende voorwaarden
geactiveerd:
- de auto moet stilstaan, met draaiende
motor,
- de helling moet steiler zijn dan 5%.
40
Luchtvering
Hiermee kan de wagenhoogte achter
gewijzigd worden om het laden en lossen te
vergemakkelijken.
Druk op de schakelaar en laat de schakelaar
los om de beweging te stoppen. Elke keer
dat de schakelaar wordt ingedrukt, wordt de
wagenhoogte achter één stand verhoogd:
+1 tot +3.
Druk op de schakelaar en laat de schakelaar
los om de beweging te stoppen. Elke keer
dat de schakelaar wordt ingedrukt, wordt de
wagenhoogte achter één stand verlaagd: -1
tot -3.
Het rijden met een te lage of te hoge
wagenhoogte kan schade aan de onderzijde
van de auto veroorzaken.
81
Functie uitgeschakeld.
Functie geselecteerd.
RIJDEN
1
8
ECO-RIJDEN
M
aa
k
opt
i
maa
l
g
e
b
ru
ik
van
d
e
v
ersne
lli
n
g
s
b
a
k
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel
bij voorkeur relatief snel over naar een
hogere versnelling. Volg de aanwijzingen
van de schakelindicator (indien aanwezig)
die op het instrumentenpaneel worden
weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een
automatische transmissie of een gestuurde
handgeschakelde versnellingsbak, laat
de selectiehendel dan in de stand Drive
"D" of Auto "A" (afhankelijk van het
type versnellingsbak) staan en trap het
gaspedaal niet bruusk of diep in.
Ki
es voor een soepe
l
e r
ij
st
ijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem
bij voorkeur af op de motor in plaats
van het rempedaal te gebruiken en
trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u
deze aanwijzingen naleeft, neemt het
brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en
wordt de geluidsoverlast door het verkeer
beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik
dan vanaf een snelheid van ongeveer
40 km/h de snelheidsregelaar (indien
aanwezig).
Gebruik op slimme wi
j
ze de
el
e
k
tr
i
sc
h
e voorz
i
en
i
n
g
en
Als bij het instappen blijkt dat de
temperatuur in de auto hoog is opgelopen,
open dan alle ruiten en de ventilatieroosters
alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de
ruiten, maar laat de ventilatieroosters
geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur
die de temperatuurstijging kunnen beperken
(blinderingspaneel van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra
de gewenste temperatuur is bereikt
(behalve bij auto's met een automatische
airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het
starten niet stationair warmdraaien, maar
rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt
sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3-
speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de
auto verlaat.
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2-uitstoot van uw auto
verminderen.
1
9
B
eper
k
d
e oorza
k
en van een
h
o
g
e
r
b
randstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik
liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
H
ou
d
u aan
d
e
o
nderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet
is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen van de
aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen,
enz.) en houd u daarbij aan het door de
fabrikant voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer
dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat
brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken
dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
2
0
Toegang tot de auto
AF
S
TAND
S
BEDIENING
TOEGANG TOT DE AUTO
Ont
g
rendelen van de cabine
Druk op deze knop om de cabine
van uw auto te ontgrendelen. De
plafonnier gaat kort branden en
de richtingaanwijzers knipperen
twee keer.
Ont
g
rendelen van de achterdeuren
Druk op deze knop om de
schuifdeur en de achterdeuren
van de laadruimte te
ontgrendelen.
Centrale ver
g
rendelin
g
Druk kort op deze knop om alle
toegangen tot uw auto, zowel
van de cabine als de laadruimte,
te vergrendelen. Als één van de
portieren of deuren is geopend of niet goed is
gesloten, werkt de centrale vergrendeling niet.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het
één keer knipperen van de richtingaanwijzers.
Het verklikkerlampje van de
schakelaar op de middenconsole gaat
branden en vervolgens knipperen.
2
1
2
Toegang tot de auto
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
Superver
g
rendelin
g
Door twee keer achter elkaar op
deze knop te drukken wordt de
supervergrendeling ingeschakeld.
De portieren kunnen dan niet meer
van binnenuit of buitenaf geopend worden.
De richtingaanwijzers knipperen drie keer.
Schakel nooit de supervergrendeling in als
er zich iemand in de auto bevindt.
Uitkla
pp
en/inkla
pp
en van de sleutel
Druk op deze knop om de sleutel
uit te klappen.
Druk om de sleutel in te klappen
op de knop en duw de sleutel in
de houder.
Wanneer u bij het inklappen niet op de knop
drukt, kan het mechanisme beschadigd raken.
22
Toegang tot de auto
SLEUTEL
Met de sleutel kunt u de sloten van de auto
vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop
openen en sluiten en de motor starten en
afzetten.
BATTERIJ AFSTANDSBEDIENING
Referentie: CR 2032/3 V.
Batteri
j
van afstandsbedienin
g
v
er
v
angen
- druk op de knop om de sleutel uit te
klappen,
- draai de schroef 1 van het gesloten
hangslot in de richting van het
geopende hangslot met een kleine
schroevendraaier,
- wip met de schroevendraaier de
batterijhouder 2 los,
- verwijder de batterij 3 en plaats de
nieuwe batterij op de juiste manier,
- plaats de batterijhouder 2 in de sleutel
en draai de schroef 1 vast.
Wanneer niet de voorgeschreven
batterij gebruikt wordt, kan de
afstandsbediening beschadigd raken.
Gebruik uitsluitend een door het
PEUGEOT-netwerk voorgeschreven
batterij of een batterij met gelijkwaardige
eigenschappen. Lever gebruikte batterijen in
bij een speciaal inzamelpunt.
2
3
2
Toegang tot de auto
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
ELEKTRONISCHE STARTBLOKKERING
Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor
de elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem
van de motor en wordt automatisch
ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact
wordt verwijderd.
Speel niet met de knop van de
afstandsbediening, om te voorkomen dat de
portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Mocht dit echter toch gebeuren en er is
na ongeveer 30 seconden geen portier
geopend, dan worden de portieren
automatisch weer vergrendeld.
Als zich in de buurt van de
afstandsbediening andere apparaten
bevinden die in hetzelfde frequentiegebied
werken (mobiele telefoons, alarmsystemen
van gebouwen), kan de werking van de
afstandsbediening tijdelijk verstoord worden.
De afstandsbediening werkt niet als de
sleutel in het contact zit, ook niet als het
contact is afgezet. Dit geldt niet voor het
opnieuw synchroniseren.
Gebruiksvoorschrift
Noteer het sleutelnummer zorgvuldig. Het
PEUGEOT-netwerk kan dan bij verlies snel
voor een nieuwe sleutel zorgen wanneer u
dit nummer en de codekaart meebrengt.
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Als de sleutel wordt herkend,
gaat dit verklikkerlampje uit en
kan de motor worden gestart.
Als de sleutel niet wordt herkend, kan de
motor niet worden gestart. Start de auto met
een andere sleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen
in de auto) de sleutel met afstandsbediening
mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor
korte duur.
Bij het aanzetten van het contact moet de
code van de sleutel worden herkend door de
startblokkering.
Let er bij het aanschaffen van een
tweedehands auto op dat:
- u in het bezit bent van een codekaart,
- uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk
in het elektronische geheugen worden
opgeslagen, zodat u er zeker van kunt
zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de
enige zijn waarmee de auto kan worden
gestart.
CODEKAART
De codekaart wordt u bij aflevering van
de auto samen met de twee sleutels
overhandigd.
Op deze kaart staat de identificatiecode die
het -netwerk nodig heeft bij werkzaamheden
aan de elektronische startblokkering. De
code is afgedekt, verwijder de film alleen als
dit strikt noodzakelijk is.
Bewaar de codekaart op een veilige plaats
buiten de auto.
Neem de codekaart mee wanneer u een
verre reis maakt en bewaar de kaart bij uw
persoonlijke documenten.
24
Toegang tot de auto
Als het alarm in de waakfase is, wordt bij
een inbraak gedurende ongeveer
30 seconden de sirene geactiveerd,
waarbij tevens de richtingaanwijzers gaan
knipperen.
Het alarm komt vervolgens terug in de
waakfase, maar het systeem geeft op het
moment dat de auto wordt ontgrendeld door
het snel knipperen van het lampje aan dat
het alarm is afgegaan.
Het alarm gaat tevens af nadat de
elektrische voeding is onderbroken en weer
wordt aangesloten.
A
utomat
i
sc
h
i
nsc
h
a
k
e
l
en
Volgens land van bestemming: deze functie
wordt ongeveer 2 minuten na het sluiten
van het laatst geopende portier automatisch
ingeschakeld. Druk om te voorkomen dat het
alarm afgaat bij het openen van een portier
nogmaals op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
Uitschakelen met de sleutel
Ontgrendel de portieren met de sleutel en
stap in de auto. Zet het contact aan; de
identificatie van de sleutelcode zorgt ervoor
dat de sirene stopt
Uitschakelen met de afstandsbedienin
g
Druk op deze knop (cabine en
sleutel). Het alarmsysteem wordt
uitgeschakeld op het moment dat
de auto wordt ontgrendeld.
Gebruiksvoorschrift
Snel uitschakelen van de sirene als deze
per ongeluk is afgegaan:
- zet het contact aan, de identificatie
van de sleutelcode zorgt ervoor dat de
sirene stopt,
- druk op de ontgrendelknop (cabine en
sleutel) van de afstandsbediening.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel
de auto dan met de sleutel in het slot
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Bij het ontgrendelen van de auto met
de afstandsbediening wordt de sirene
automatisch uitgeschakeld.
A
L
ARM
Het INBRAAKALARM van uw auto
(volgens uitvoering)
bestaat uit een omtrekbeveiliging met
sensoren op de portieren, deuren en
motorkap en op de elektrische voeding.
Het systeem bevat bovendien een
sirene en een van buitenaf zichtbaar
verklikkerlampje, dat de drie
werkingsfasen van het alarm aangeeft:
- alarm aan (in waakfase): het rode
lampje knippert,
- alarm uit (niet in waakfase): het lampje
is uit,
- alarm is afgegaan (inbraak
gedetecteerd): het rode lampje knippert
snel bij het ontgrendelen van de auto.
Controleer eerst of alle portieren goed zijn
gesloten.
Druk op het hangslot om het
alarm in te schakelen. De
beveiliging wordt na enkele
seconden ingeschakeld.
2
5
2
Toegang tot de auto
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
V
OORPORTIEREN Kinderbeveili
g
in
g
Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld,
kan de schuifdeur niet meer van binnenuit
geopend worden.
Druk op de schakelaar op de zijkant van de
schuifdeur.
Bestuurders
p
ortier
Ontgrendel/vergrendel het portier met de
afstandsbediening.
SCHUIFDEUR
Controleer of de rail op de vloer vrij is van
voorwerpen die het openen of sluiten van de
schuifdeur in de weg kunnen staan.
V
an buitenaf
Trek de handgreep naar u toe en vervolgens
naar achteren.
V
an binnenuit
Duw de handgreep naar achteren om de
schuifdeur te ontgrendelen en te openen.
Open de schuifdeur volledig, zodat hij
volledig wordt geblokkeerd.
Trek aan de handgreep om de blokkering op
te heffen en schuif de deur dicht.
Ga niet rijden als de schuifdeur is
geopend.
2
6
Toegang tot de auto
ACHTERDEUREN
V
an buitenaf
Trek de handgreep naar u toe. De
twee deuren kunnen worden geopend
in een hoek van 96°.
Openen/sluiten van de achterdeuren
Trek om de achterdeuren te openen de
handgreep van de rechterdeur naar u toe en
open de linkerdeur door aan de hendel aan
de binnenzijde te trekken.
Sluit om de achterdeuren te sluiten eerst de
linkerdeur en vervolgens de rechterdeur.
Openen van de achterdeuren met 180°
De uitklapbare deurvangers (volgens
uitvoering) maken het mogelijk de
achterdeuren in een hoek van 96° tot 180°.
Druk op de knop op het deurpaneel om de
openingshoek te vergroten.
Bij het sluiten van de deur komt
de deurvanger automatisch in zijn
oorspronkelijke stand terug.
2
7
2
Toegang tot de auto
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
V
ERGRENDELEN/ONTGRENDELEN
VAN
BINNENUIT
V
erklikkerlamp
j
e
g
eopende portieren
Controleer als dit lampje brandt
of de portieren van de cabine, de
achterdeuren, de schuifdeuren en
de motorkap goed gesloten zijn.
Gebruiksvoorschrift
Houd er wel rekening mee dat wanneer u
ervoor kiest met vergrendelde deuren te
rijden, de auto in geval van nood moeilijker
toegankelijk is voor hulpdiensten.
Cabine en laadruimte
Druk als de portieren zijn
gesloten op de knop om alle
portieren te vergrendelen.
Druk op de knop om alle
portieren te ontgrendelen.
De portieren kunnen altijd van binnenuit
worden geopend.
Als één van de portieren of deuren
is geopend of niet goed is gesloten,
werkt de centrale vergrendeling niet.
Het verklikkerlampje van de schakelaar:
- gaat branden als de portieren
zijn vergrendeld en het contact
is aangezet,
- knippert vervolgens als de
portieren zijn vergrendeld en de
motor is afgezet.
De schakelaar werkt niet als de auto
van buitenaf is vergrendeld met de
afstandsbediening of de sleutel in het
portierslot.
Laa
d
ru
i
mte
Druk op de knop om de
schuifdeuren en achterdeuren
vanuit de cabine te ontgrendelen.
Het verklikkerlampje blijft branden
zolang de portieren zijn vergrendeld.
A
nt
i
-overva
l
s
y
steem
Na het wegrijden worden de portieren van
de cabine en de deuren van de laadruimte
automatisch vergrendeld zodra sneller wordt
gereden dan 20 km/h.
Zolang er gedurende de rit geen portier wordt
geopend, blijven de portieren vergrendeld.
Activeren/deactiveren van de functie
Druk om de functie te activeren/deactiveren
op de toets MODE en selecteer "Autoclose".
Raadpleeg in de rubriek 4 het gedeelte
"Mode".
2
8
Cockpit
IN
S
TRUMENTENPANEEL
1. Kilometer-/mijlenteller.
2. Display.
3. Klokken.
4. Toerenteller.
COCKPIT
Displa
y
1 instrumentenpaneel
- Tijd,
- Afgelegde afstand in km/mijl,
- Actieradius,
- Brandstofverbruik,
- Gemiddelde snelheid,
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen,
- Via MODE in te stellen waarschuwing te
hoge snelheid,
- Onderhoudsindicator.
Displa
y
2 instrumentenpaneel
- Tijd,
- Datum,
- Buitentemperatuur,
- Afgelegde afstand in km/mijl,
- Actieradius,
- Brandstofverbruik,
- Gemiddelde snelheid,
- Stand van de hoogteverstelling van de
koplampen,
- Via MODE in te stellen waarschuwing te
hoge snelheid,
- Onderhoudsindicator,
- Waarschuwingsmeldingen in het
bovenste gedeelte,
- Radio (frequentie tijdens het luisteren).
2
9
2
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
Cockpit
V
ERKLIKKERLAMPJES
Bij het starten van de motor wordt een automatische controle van een aantal verklikkerlampjes uitgevoerd. Deze
verklikkerlampjes blijven kort branden. Als bij draaiende motor een verklikkerlampje gaat branden of knipperen in combinatie
met een geluidssignaal en een melding op het display, is dit een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed
werkt. Volg in dat geval altijd de desbetreffende instructies.
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Service
blijft kort
branden. storingen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
blijft branden in
combinatie met
een melding op
het display.
ernstige storingen. Noteer de waarschuwingsmelding en neem contact op
met het PEUGEOT-netwerk.
Handrem -
Remvloeistofniveau
brandt. handrem (nog iets) aangetrokken. Zet de handrem los; het verklikkerlampje zal uitgaan.
brandt. remvloeistofniveau te laag. Vul de door PEUGEOT voorgeschreven remvloeistof bij.
blijft branden,
terwijl het niveau
correct is.
Stop onmiddellijk, zet het contact af en neem
contact op met het PEUGEOT-netwerk.
+ Elektronische
remdrukregelaar brandt. storing remdrukregelaar. Stop onmiddellijk. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Te laag
koelvloeistofniveau
brandt. koelvloeistofniveau te laag.
Zet de auto stil en zet het contact af. Laat de
koelvloeistof afkoelen. Zie in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus". Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Koelvloeistof-
temperatuur
brandt en wijzer
in rode gebied. een abnormale toename. Zet de auto stil, zet het contact af en laat de
koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het niveau.
op H in rode
gebied.
een te hoge koelvloeistof-
temperatuur.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte "Niveaus". Raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk.
Motoroliedruk
brandt tijdens
het rijden. een te lage druk.
Zet de auto stil, zet het contact af, laat de motorolie
afkoelen en controleer het oliepeil. Zie in de rubriek 7
het gedeelte "Niveaus".
blijft branden,
terwijl het niveau
correct is.
een ernstige storing. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
knippert enkele
seconden in
combinatie met
een melding op
het display.
een bijna verstreken
onderhoudsinterval.
Zie het overzicht met controlepunten in het
onderhoudsboekje en laat de onderhoudsbeurt uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk.
Laden accu
brandt. een storing in het laadcircuit. Controleer de accupolen ... Zie in de rubriek 8 het
gedeelte "Accu".
blijft branden of
knipperen, terwijl
de controles zijn
uitgevoerd.
een storing in een elektrisch
circuit, de ontsteking of het
brandstofsysteem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Geopend portier brandt. een niet goed gesloten portier,
achterdeur, schuifdeur of motorkap.
Controleer of de portieren, de achterdeuren, de
schuifdeuren en de motorkap goed zijn gesloten.
2
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt
brandt en gaat
vervolgens
knipperen.
dat de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
in combinatie met
een geluidssignaal;
blijft vervolgens
branden.
tijdens het rijden dat de
veiligheidsgordel van de
bestuurder niet is vastgemaakt.
Trek aan de gordel om de vergrendeling van de
gesp te controleren. Zie in de rubriek 5 het gedeelte
"Veiligheidsgordels".
Stuurbekrachtiging
brandt in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op het
display.
een storing in het systeem.
De conventionele werking van de stuurinrichting,
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat het systeem
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Airbag vóór/
zij-airbag
knippert of blijft
branden. een defecte airbag. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk..Zie in de rubriek 5 het gedeelte "Airbags".
Vering brandt. een storing in de pneumatische
niveauregeling. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
ABS brandt. een storing in het systeem.
De conventionele werking van het remsysteem, zonder
bekrachtiging, blijft behouden. Het is echter raadzaam de auto stil
te zetten en contact op te nemen met het PEUGEOT-netwerk.
ASR
knippert. een ingreep van de ASR.
Het systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over de
wielen en verbetert zo de richtingsstabiliteit van de auto.
Zie in de rubriek 5 het gedeelte "Veilig rijden".
brandt, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding op
het display.
een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
ESP
knippert. de werking van het systeem.
brandt.
een storing in het systeem of in
het hulpsysteem voor wegrijden
op een helling. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Zie in de rubriek 5 het gedeelte "Veilig rijden".
een storing in de Intelligente
tractiecontrole.
Emissieregeling brandt. de regeneratie van het roetfilter.
Het is raadzaam de motor te laten lopen tot het lampje
dooft, om er zeker van te zijn dat de regeneratiefase is
afgesloten, Rubriek 7, gedeelte "Controles".
Emissieregeling brandt. een storing in het systeem. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Uitschakeling
airbag aan
passagierszijde
brandt.
dat deze airbag handmatig is
uitgeschakeld op het moment dat
een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats is bevestigd.
Schakel de airbag in of uit via het menu MODE van de
boordcomputer. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Mode".
Elektronische
startblokkering brandt.
dat de gebruikte contactsleutel
niet wordt herkend.
De motor kan in dat geval niet
worden gestart.
Gebruik een andere sleutel en laat de defecte sleutel
controleren door het PEUGEOT-netwerk. Zie in de
rubriek 2 het gedeelte "Toegang tot de auto".
Remblokken
vóór brandt. dat de remblokken zijn
versleten. Laat de remblokken vervangen door het PEUGEOT-netwerk.
33
2
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Water in
brandstoffilter
brandt in
combinatie met
een melding op
het display..
de aanwezigheid van water in
het brandstoffilter (diesel).
Laat het filter aftappen door het PEUGEOT-netwerk. Zie
in de rubriek 7 het gedeelte "Controles".
Laag
brandstofniveau
brandt met de
wijzer in zone E. een bijna lege brandstoftank.
Wacht niet met tanken. De actieradius met de resterende
hoeveelheid brandstof is afhankelijk van de rijstijl, het
profiel van de weg, de verstreken tijd en het aantal
kilometers dat is gereden sinds het lampje brandt.
knippert. een storing. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Voorgloeien
dieselmotor brandt.
dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(koude omstandigheden).
Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te starten.
Parkeerlicht
brandt, in
combinatie met
een melding op
het display.
een handmatig geselecteerde
stand. Draai de ring van de lichtschakelaar
het automatisch branden van de
lichten, ring in de stand A.
Stel de gevoeligheid van de lichtsensor in via het menu
MODE. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Mode".
Dimlicht
brandt.
een handmatig geselecteerde
stand. Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede stand.
Grootlicht dat u de hendel naar u toe trekt. Trek de hendel naar u toe om terug te keren naar dimlicht.
3
4
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Richtingaanwijzers
knippert in
combinatie met
geluidssignaal.
het inschakelen van de
richtingaanwijzers met de
lichtschakelaar links van het stuurwiel.
Rechts: beweeg de hendel omhoog.
Links: beweeg de hendel omlaag.
Mistlampen vóór brandt. dat de knop op de
middenconsole is ingedrukt.
Handmatig selecteren.
De mistlampen werken uitsluitend als het parkeerlicht of
dimlicht is ingeschakeld.
Mistachterlicht brandt. dat de knop op de
middenconsole is ingedrukt.
Handmatig selecteren. Het mistachterlicht werkt
uitsluitend als het parkeerlicht of dimlicht is
ingeschakeld. Schakel het mistachterlicht uit als het
zicht weer normaal is.
Snelheidsregelaar brandt. dat de snelheidsregelaar is
geselecteerd.
Handmatig selecteren.
Zie in de rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Defecte lamp
brandt. in
combinatie met
een melding op
het display.
dat een of meer lampen defect
zijn.
Laat de lamp vervangen.
Zie in de rubriek 8 het gedeelte "Lampen vervangen" of
raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Parkeerhulp
achter brandt. een storing in het systeem.
De parkeerhulp met geluidssignalen werkt niet meer.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
35
2
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
Cockpit
Display geeft weer signaleert Wat te doen
Temperatuur/
Gladheid
het verklikkerlampje
voor gladheid, de
temperatuur die
knippert en een
melding die wordt
weergegeven op
het display.
weersomstandigheden met
kans op gladheid.
Wees extra waakzaam en rem niet abrupt. Zie in de
rubriek 5 het gedeelte "Veilig rijden".
Datum 11:00:00 instellen: Datum.
Tijd.
een instelling via het menu
MODE. Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Mode".
Hoogte van de
koplampverstelling
een verstelling
van de
koplampen.
stand 0 t/m 3, afhankelijk van
de belading van de auto.
Verstel de koplampen met de knop op het
dashboard. Zie in de rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Onderhoudssleutel
de sleutel die
blijft branden.
een bijna verstreken
onderhoudsinterval.
Zie het overzicht met controlepunten in het
onderhoudsboekje. Laat de onderhoudsbeurt uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk.
36
Cockpit
BRANDSTOFNIVEAUMETER
Het brandstofniveau wordt aangegeven
zodra het contact wordt aangezet.
De wijzer staat op:
- F (Full - vol): de brandstoftank is
volledig gevuld (ongeveer 90 liter).
- E (Empty - leeg): de brandstoftank is bijna
leeg, het verklikkerlampje blijft branden.
Het lampje gaat branden op het moment dat
er nog ongeveer 11 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
Optioneel kan de auto worden uitgerust met een
brandstoftank met een inhoud van 60 of 125 liter.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
De wijzer van de
koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt
zich tussen C (Cold - koud) en H
(Hot - warm): de temperatuur is in orde.
Onder zware gebruiksomstandigheden of bij
warm weer kan de wijzer in de buurt van het
rode gebied komen.
- wacht tot de motor is afgekoeld om
het niveau te controleren en eventueel
koelvloeistof bij te vullen. Neem daarbij de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
het koelcircuit staat onder druk. Draai
om brandwonden te voorkomen de dop
eerste 2 omwentelingen los om de druk
te laten dalen.
Controleer, als de druk eenmaal is gedaald,
het niveau en verwijder de dop om
koelvloeistof bij te vullen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk als de
wijzer in het rode gebied blijft staan.
Raadpleeg in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus".
Raadpleeg in de rubriek 7 het gedeelte
"Brandstof".
Als de wijzer in het rode gebied komt
en/of het lampje gaat branden:
- stop onmiddellijk en zet het contact af.
De motorventilateur kan nog ongeveer
10 minuten blijven werken.
EMISSIEREGELING
EOBD (European On Board Diagnosis) is
een Europees diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en ervoor zorgt
dat de auto voldoet aan de normen voor de
uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes, de
samenstelling van de uitstoot wordt
gecontroleerd door de lambdasondes
voor en achter de katalysator.
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden
van dit speci eke verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd raken. Laat
het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk.
37
2
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
Cockpit
ONDERHOUDSINDICATOR
Na het aanzetten van het contact
brandt het lampje (een sleutel die
onderhoudswerkzaamheden symboliseert)
gedurende enkele seconden : het
display geeft de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt aan volgens het
onderhoudsschema van de constructeur (zie
het onderhoudsboekje). Deze wordt bepaald
op basis van de afgelegde afstand sinds de
vorige onderhoudsbeurt.
DIMMER DASHBOARDVERLICHTING
De lichtsterkte van de dashboardverlichting kan
worden ingesteld als de verlichting is ingeschakeld.
Na enkele seconden schakelt het display
weer over naar de normale weergave.
Stel de lichtsterkte van de
dashboardverlichting in met deze
schakelaars.
Er zijn 8 standen mogelijk.
Door de toets lang in te drukken keert u
terug naar het hoofdscherm.
Raadpleeg rubriek 4 in het gedeelte
"Mode".
K
wa
li
te
i
ts
i
n
di
cator motoro
li
e
Raadpleeg het overzicht van de
onderhoudsbeurten in het onderhoudsboekje dat
u bij de a evering van de auto is overhandigd.
O
p
roe
p
en van de informatie over het
o
nderhoud
De informatie over het onderhoud kan altijd
worden geraadpleegd door kort op de toets
MODE te drukken.
Gebruik de pijltjestoetsen omhoog/
omlaag om de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt en de kwaliteit van de
motorolie weer te geven.
Door de toets MODE opnieuw in te drukken,
keert u terug naar de verschillende menu's
op het display.
Menu... Selecteer... Om ...
12
Service
Service
(Km/Mijl
tot olie
verversen)
Het nog af te
leggen aantal
kilometers/
mijlen, totdat
olie moet
worden ververst,
weer te geven.
Olie
Het olieniveau
weer te
geven.
Het permanent knipperen van het lampje kan
worden uitgeschakeld door een reparateur
door middel van het diagnosegereedschap.
Deze melding die is gekoppeld
aan het lampje, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven
zolang de olie niet is ververst.
De kwaliteit van de olie heeft
een grenswaarde overschreden.
Om verdere verslechtering te
voorkomen moet de olie zo snel
mogelijk worden ververst.
Dit verklikkerlampje knippert bij het
starten van de motor en er verschijnt,
volgens uitvoering, een melding
op het instrumentenpaneel: het
systeem heeft een verslechtering
van de kwaliteit van de motorolie
gedetecteerd. De motorolie moet zo
snel mogelijk worden ververst.
Voor de 3.0 HDi motoren zal het toerental
beperkt worden tot 3000 t/min en vervolgens
tot 1500 t/min zolang de olie niet is ververst.
Laat de motorolie verversen om te voorkomen
dat er schade aan de motor ontstaat.
38
Versnellingsbak en stuurwiel
HANDGESCHAKELDE
V
ERSNELLINGSBAK
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het pedaal
wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Laat tijdens het rijden niet uw hand op
de versnellingspook rusten. Zelfs een
lichte belasting op de pook kan na verloop
van tijd slijtage aan de onderdelen in de
versnellingsbak veroorzaken.
V
ERSNELLINGSBAK EN STUURWIEL STUURWIEL IN DIEPTE VERSTELLEN
Stel eerst, bij stilstaande auto, de stoel in de
juiste stand af.
Ontgrendel het stuurwiel door de hendel
naar u toe te trekken.
Stel het stuurwiel in de gewenste stand en
vergrendel het weer door de hendel volledig
terug te duwen.
Uit veiligheidsoverwegingen mogen deze
handelingen alleen bij stilstaande auto
worden uitgevoerd.
A
c
h
teru
i
t
Trek de ring onder de pookknop omhoog om
de achteruit in te schakelen.
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de achteruitversnelling
om bijgeluiden te beperken.
Als de achteruit is ingeschakeld, klinkt
aan de buitenzijde van de auto een
geluidssignaal.
De parkeerhulp (volgens uitvoering)
wordt bij het inschakelen van
de achteruitversnelling automatisch
ingeschakeld; hierbij klinkt een geluidssignaal.
Raadpleeg in rubriek 4 het gedeelte
"Parkeerhulp achter".
39
2
V
OORDAT U GAAT RIJDE
N
Starten en stoppen
S
TARTEN EN
S
TOPPEN
Stand MAR : AAN.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand AVV (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet.
Stand STOP : stuurslot.
Het contact is afgezet.
Gebruiksvoorschrift: starten
Verklikkerlampje startblokkering
Gebruik als dit lampje brandt een
andere sleutel en laat de defecte
sleutel controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Verklikkerlampje voorgloeien
dieselmotor
Zet het contact in de stand MAR .
Wacht bij koud weer tot dit lampje
uitgaat en zet vervolgens de startmotor in
werking (stand AVV ) tot de motor aanslaat.
Als de motor voldoende op temperatuur is,
gaat het lampje na minder dan 1 seconde uit
en kunt u de motor direct starten.
Verklikkerlampje geopend portier
Controleer als dit lampje brandt
of de portieren, achterdeuren,
schuifdeuren en de motorkap
goed zijn gesloten!
Gebruiksvoorschrift: stoppen
Ontzien van de motor en de versnellingsbak
Laat de motor voordat u het contact afzet
enkele seconden draaien om het toerental
van de turbocompressor te laten dalen.
Geef geen gas bij het afzetten van het
contact.
Het inschakelen van een versnelling na het
parkeren van de auto is niet nodig.
Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden
wordt aanbevolen zogenaamde "winter"
brandstof te tanken die speciaal geschikt is
voor (zeer) lage temperaturen.
4
0
Starten en stoppen
HILL HOLDER
Deze aan het ESP gekoppelde functie
vereenvoudigt het wegrijden op een helling
en wordt geactiveerd onder de volgende
omstandigheden:
- de auto moet stilstaan met draaiende
motor en het rempedaal ingetrapt,
- de helling moet steiler zijn dan 5%,
- bij het omhoog rijden op een helling
moet de versnellingsbak in de
neutraalstand staan of moet een
versnelling zijn ingeschakeld, maar niet
de achteruitversnelling,
- bij het afdalen van een helling moet de
achteruitversnelling zijn ingeschakeld.
De Hill Holder of hulp bij het wegrijden
op een helling is een voorziening om het
rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt
worden als elektrisch bediende handrem.
Als u het rempedaal en het
koppelingspedaal hebt ingetrapt, hebt u
zodra u het rempedaal loslaat ongeveer
2 seconden de tijd om, zonder dat de auto
de helling af begint te rollen, gas te geven
en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie
automatisch gedeactiveerd door de remdruk
geleidelijk te laten afnemen.
Gedurende deze fase is het mogelijk dat de
remmen hoorbaar zijn, het teken dat de auto
in beweging komt.
Storin
g
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
ter bevestiging op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten nakijken.
De Hill Holder wordt gedeactiveerd onder de
volgende omstandigheden:
- als u het koppelingspedaal laat
opkomen,
- als de handrem wordt aangetrokken,
- als de motor wordt afgezet,
- als de motor afslaat.
4
1
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
C omfort
GELUIDSISOLATIE
De technische uitvoering van de vering van
uw auto zorgt voor meer comfort.
Deze ontwikkeling zorgt eveneens voor een
vermindering van het geluidsniveau.
COMFORT
GELUIDSCOMFORT DOOR
SPECIALE BEHANDELING VAN DE
CARROSSERIE
De steenslagbescherming aan de onderzijde
van de carrosserie en in de wielkuipen zorgt
voor een aanzienlijk lager geluidsniveau
en beschermt de carrosserie tegen
beschadigingen van buitenaf.
De carrosserie van uw auto heeft een
cataforesebehandeling ondergaan die een
perfecte bescherming tegen roest biedt. De
anticorrosiegarantie bedraagt 6 jaar.
42
Stuurkolomschakelaars
LICHTSCHAKELAAR
Draai de ring met het witte merkteken in de
stand van de gewenste verlichting.
Alle verlichtin
g
uit
Richtin
g
aanwi
j
zers
(g
roene verklikkerlamp
j
es
)
Links: omlaag.
Rechts: omhoog.
S
TUURKOLOM
S
CHAKELAAR
S
P
ar
k
eer
li
c
h
ten aan
Dimlicht
/g
rootlicht aan
Schakelen tussen dim- en
g
root
li
c
h
t
Trek de hendel volledig naar u toe.
Lichtsi
g
naal
Trek de hendel naar u toe, ongeacht de
stand van de ring.
Mistlam
p
en vóór
Mistachterlicht
De mistlampen (volgens uitvoering) werken
als het parkeerlicht, dimlicht of grootlicht is
ingeschakeld.
Druk op één van deze schakelaars om de
gewenste verlichting in te schakelen.
De mistlampen mogen uitsluitend
worden gebruikt bij dichte mist of
zware sneeuwval.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen
zodra ze niet meer nodig zijn.
F
unct
i
e
"
sne
l
we
g"
Trek de hendel naar het stuur tot aan het
zware punt van de lichtschakelaar; de
desbetreffende richtingaanwijzers zullen vijf
keer knipperen.
4
3
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Stuurkolomschakelaars
A
UTOMATISCHE VERLICHTING
De automatische verlichting (volgens
uitvoering) zorgt er bij een geringe
lichtsterkte van de omgeving voor dat
automatisch het dimlicht wordt ingeschakeld.
Bij mist of sneeuwval kan de lichtsensor
voldoende licht waarnemen en zullen
de lichten niet automatisch worden
ingeschakeld. Schakel het dimlicht indien
nodig zelf in.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is.
Inschakelen
Draai de ring in de afgebeelde
stand. Als het contact wordt
afgezet, wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Dek de lichtsensor in het midden van
de voorruit niet af.
FOLLOW ME HOME
Contact afgezet of contact in de stand
STOP.
Zet binnen 2 minuten na het afzetten van
de motor het contact in de stand STOP of
verwijder de sleutel uit het contact.
Trek de lichtschakelaar naar het stuurwiel toe.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat
branden.
Telkens als u de lichtschakelaar
naar het stuurwiel toe trekt, wordt
de duur van de follow-me-home verlichting
met 30 seconden verlengd. De maximale
duur bedraagt ongeveer 3 minuten. Zodra
de ingestelde duur is verstreken, wordt de
verlichting automatisch uitgeschakeld.
Houd de schakelaar langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel toe getrokken om de
functie uit te schakelen.
De functie "follow me home" (volgens
uitvoering) zorgt ervoor dat, als u de auto
verlaat, de parkeer- en dimlichten nog
gedurende de ingestelde tijd blijven branden
(bijvoorbeeld op een parkeerterrein).
Raadpleeg voor het instellen van
de gevoeligheid van de sensor het
gedeelte "Mode" van rubriek 4.
44
Stuurkolomschakelaars
KOPLAMPEN VERSTELLEN
Pas de stand van de koplampen aan de
belading van de auto aan.
De koplampen kunnen worden versteld als
het dimlicht of het grootlicht is ingeschakeld.
Druk herhaaldelijk op deze
schakelaars op het dashboard
om de koplampen te verstellen.
Een verklikkerlampje op het
display geeft de geselecteerde
stand aan (0, 1, 2, 3).
PARKEERLI
C
HTEN
/
PARK
De parkeerlichten kunnen blijven branden
als de auto geparkeerd staat met afgezet
contact, sleutel in de stand STOP of sleutel
uit het contact verwijderd.
Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand O, vervolgens op parkeerlichten,
dimlicht of grootlicht.
Het verklikkerlampje op het
dashboard gaat branden.
De parkeerkeerlichten blijven
branden zolang de auto
geparkeerd staat.
Als de verlichting langdurig blijft branden,
kan de laadtoestand van de accu van uw
auto aanzienlijk worden verminderd.
45
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Stuurkolomschakelaars
RUITENWISSERSCHAKELAAR Constant wissen met lage snelheid:
2 standen omlaag.
Dek de regensensor, die zich aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt,
niet af.
Zet het contact af als de auto gewassen
wordt in een wasstraat of schakel de stand
voor automatisch wissen uit.
R
u
i
ten- en
k
o
pl
am
p
s
p
roe
i
ers
Trek de hendel naar u toe, de
ruitensproeiers treden in werking in
combinatie met het tijdelijk inschakelen van
de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als de
dimlichten zijn ingeschakeld.
Ruitenwissers vóó
r
De ruitenwissers werken uitsluitend als het
contact in de stand MAR staat.
De schakelaar heeft vijf standen:
Ruitenwissers uit.
Intervalstand:
1 stand omlaag.
In deze stand is het mogelijk
4 snelheden te kiezen door aan de ring te
draaien:
- zeer lang interval,
- lang interval,
- normaal interval,
- snel interval.
Automatische ruitenwissers met
regensensor
De snelheid van de automatische
ruitenwissers (volgens uitvoering) wordt
automatisch aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
Automatisch wissen: 1 stand omlaag. Bij
het selecteren van deze stand maken de
ruitenwissers één slag. Als het contact
afgezet is geweest, moet de functie opnieuw
worden geactiveerd.
Als deze stand is geselecteerd, is het
mogelijk de gevoeligheid van de regensensor
te verhogen door aan de ring te draaien.
Gebruiksvoorschrift
Controleer bij vorst vóór het inschakelen
van de ruitenwissers of de ruitenwissers vrij
kunnen bewegen.
U kunt in de uitsparingen van de voorbumper
staan om eventuele opeengehoopte sneeuw
aan de onderzijde van de voorruit en op de
ruitenwissers te verwijderen.
Raadpleeg voor het vervangen van
wisserbladen in de rubriek 8 het
gedeelte "Wisserbladen vervangen".
Raadpleeg voor het bijvullen van het
reservoir in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus".
Constant wissen met hoge snelheid:
3 standen omlaag.
n keer wissen: trek de schakelaar naar
het stuurwiel toe.
4
6
Stuurkolomschakelaars
SNELHEIDSREGELAAR
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen en met zware
belading.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h vanaf de 4e versnelling.
Functie geselecteerd.
Functie uitgeschakeld.
De werking van de snelheidsregelaar
(volgens uitvoering) wordt aangegeven door
een pictogram op de wijzerplaat van de
toerenteller.
47
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Stuurkolomschakelaars
Selecteren van de functie - ON
Selecteer ON om de
functie in te schakelen.
Dit wordt bevestigd
door een melding op dit
display (volgens uitvoering).
I
nste
ll
en van een sne
lh
e
id
Breng uw auto met het gaspedaal op de
gewenste snelheid (4e of 5e versnelling
ingeschakeld).
Beweeg de hendel ongeveer één seconde
omhoog (+) om de snelheid op te slaan.
Laat het gaspedaal geleidelijk los.
De snelheid wordt nu door de auto
gehandhaafd.
Uitschakelen van de functie
Trap het rem- of koppelingspedaal in
of draai de knop in de stand OFF , het
pictogram verdwijnt.
Bij een ingreep van het ESP- of het
ASR-systeem wordt de snelheidsregelaar
tijdelijk uitgeschakeld.
- de snelheid in stappen verhogen door
de toets steeds kort in te drukken of de
snelheid geleidelijk verhogen door de
schakelaar omhoog te houden (+),
Tijd
e
lijk
e oversc
h
r
ijdi
n
g
van
d
e
sne
lh
e
id
Het blijft altijd mogelijk om als de
snelheidsregelaar is ingeschakeld de
ingestelde snelheid te overschrijden door
het gaspedaal in te trappen (bijv. voor het
inhalen van een auto).
- de snelheid geleidelijk verlagen door de
schakelaar omlaag te houden (-).
Hervatten - RE
S
Verhoog of verlaag de
wagensnelheid geleidelijk naar
de eerder ingestelde snelheid
en druk op RES om deze weer aan te
nemen (nadat bijvoorbeeld het rem- of
koppelingspedaal is ingetrapt).
Het pictogram gaat branden, de
snelheidsregelaar is weer ingeschakeld.
In
g
estelde snelheid wi
j
zi
g
en ti
j
dens
d
e wer
ki
n
g
van
d
e sne
lh
e
id
sre
g
e
l
aar
U kunt:
4
8
Stuurkolomschakelaars
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de snelheid door
het ingedrukt houden van de toets goed op,
omdat de snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij druk verkeer.
Bij de afdaling van een steile helling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Het is raadzaam de voeten in de buurt van
de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
I
n
g
este
ld
e sne
lh
e
id
ui
tsc
h
a
k
e
l
en
De ingestelde snelheid wordt uit het
geheugen gewist als het contact wordt
afgezet.
Storin
g
In het geval van een storing wordt de functie
uitgeschakeld en verdwijnt het pictogram.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren.
4
9
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Ventilatie
VENTILATIE
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN Handbediening
Zet de schakelaar van de
luchtverdeling in deze stand.
Snel ontdooien en ontwasemen
van de voorruit:
Achterruitverwarming en verwarming
buitenspiegels
Druk de schakelaar bij
draaiende motor in om
de achterruitverwarming
en de verwarming van de
buitenspiegels in te schakelen.
Deze functie wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik
te voorkomen. Als de functie wordt
uitgeschakeld door de motor af te zetten,
wordt deze opnieuw ingeschakeld als de
motor weer wordt gestart.
Druk op deze toets om de functie uit te
schakelen.
- zet de aanjager in de hoogste stand,
Zet de schakelaar zodra de
omstandigheden dit toelaten weer
in de stand toevoer buitenlucht
om de lucht in het interieur te
verversen.
Voorruit en zijruiten
De uitstroomopeningen aan de onderzijde
van de voorruit en de zijventilatieroosters
zorgen voor een snelle ontwaseming
van de voorruit en zijruiten. Dek deze
uitstroomopeningen daarom niet af.
Het pollenfilter zorgt voor een constante
en krachtige filtering van stofdeeltjes uit de
luchttoevoer.
De luchtrecirculatie in het interieur kan
worden ingeschakeld door de bestuurder
of voorpassagier en dient om de toevoer
van buitenlucht af te sluiten. Gebruik deze
stand echter niet langer dan nodig is; zet
de schakelaar zodra de omstandigheden
dit toelaten weer in de stand toevoer
buitenlucht.
- zet de schakelaar van de
luchttoevoer tijdelijk in de
luchtrecirculatiestand.
50
Ventilatie
GEBRUIK
S
VOOR
S
CHRIFT VOOR DE
AIRCONDITIONING
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten de ruiten gesloten
zijn. Maar, als de auto langdurig in de zon
heeft gestaan en de temperatuur in het
interieur zeer hoog blijft, kunnen de ruiten
wel even geopend worden om de ventilatie
te bevorderen.
Let erop dat, voor een goede verdeling
van de lucht, het luchtinlaatrooster onder
de voorruit, de zijventilatieroosters, de
luchtopeningen onder de voorstoelen
en de afzuiging in de bagageruimte niet
afgedekt zijn.
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, omdat het
systeem de lucht ontvochtigt en aanslag van
de ruiten verwijdert.
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in perfecte
staat te houden.
De filterelementen (luchtfilter en
interieurfilter) dienen periodiek te worden
vervangen. Laat de filterelementen
twee keer zo vaak vervangen als de
omstandigheden dit vereisen.
Condensvorming in de airconditioning kan
ertoe leiden dat er zich een klein plasje
water onder de auto vormt, dit is een
normaal verschijnsel.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en laat het systeem in dat geval door
het PEUGEOT-netwerk controleren.
Houd de ventilatieroosters altijd geopend
Voor een optimale verdeling van de
lucht over het interieur hebt u de
beschikking over: 4 kantelbare middelste
ventilatieroosters, waarvan er 2 naar links
of rechts en naar het bovenlichaam van de
voorste inzittenden gedraaid kunnen worden
en 4 kantelbare zijventilatieroosters voor
luchttoevoer naar de achterpassagiers.
Uitstroomopeningen naar de beenruimte in
de auto completeren het geheel.
V
ENTILATIEROOSTERS
51
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Ventilatie
HANDMATIGE BEDIENING
Het bedieningspaneel van de handmatige
airconditioning (volgens uitvoering) bevindt
zich op de middenconsole.
Temperatuurre
g
elin
g
Zet de knop in de gewenste stand:
- van blauw (toevoer van koude
lucht),
Luc
h
top
b
ren
g
st
De kracht van de luchttoevoer
via de ventilatieroosters varieert
van 1 tot 4. Zet de knop in
de gewenste stand voor een
optimaal comfort. Zet de knop in de stand
0 om de aanjager uit te schakelen.
A
irconditionin
g
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
De aanjager moet minimaal op
stand 1 staan.
Druk op de toets om de
airconditioning in te schakelen;
het lampje gaat branden. Druk nogmaals
op de toets om de airconditioning uit te
schakelen; het lampje gaat uit.
Luchtverdelin
g
Draai de knop in de gewenste stand om de
luchtstroom te verdelen naar:
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de
middelste ventilatieroosters en de
beenruimte,
de beenruimte,
de voorruit, de beenruimte en de
zijruiten,
de voorruit en de zijruiten.
- naar rood (toevoer van
warme lucht).
Ventilatie
T
oevoer van
b
u
i
ten
l
uc
h
t
Tips voor het instellen van de handbediende airconditionin
g
Voor een optimale werking van het systeem is het raadzaam de volgende instellingen te gebruiken:
Luchtrecirculatie in het interieur
Gebruik de luchtrecirculatie niet
langer dan nodig is.
Als deze stand gebruikt wordt
terwijl de airconditioning en de
aanjager (stand 1 t/m 4) zijn ingeschakeld,
wordt de capaciteit van de verwarming
(knop temperatuurregeling naar rood) of de
airconditioning (knop temperatuurregeling
naar blauw) vergroot.
Deze stand dient bovendien om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast af
te sluiten.
Gewenste
werking
Luchtverdeling
Temperatuur
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie
A/C
Warm
-
Koud
Ontdooien
Ontwasemen
Schakel zodra de omstandigheden dit
toelaten de toevoer van buitenlucht weer in
om de lucht in het interieur te verversen en
de ruiten te kunnen ontwasemen. Gebruik
deze stand zo veel mogelijk.
Gebruik deze stand zo veel
mogelijk.
53
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Ventilatie
A
UTOMATISCHE AIRCONDITIONING -
CENTRALE REGELING
Het bedieningspaneel van de automatische
airconditioning (volgens uitvoering) bevindt
zich op de middenconsole. Het systeem
onderscheidt zich door het display.
Stand AUTO
Inschakelen van de stand FULL
AUTO : druk op de schakelaar
AUTO om alle functies van
het systeem in te schakelen.
Dit wordt bevestigd door de weergave
van FULL AUTO . Dit is de normale
gebruiksstand van de automatische
airconditioning.
Stel met de draaiknop om de toets AUTO de
temperatuur naar wens in tussen:
- HI (High tot 32) en
- LO (Low tot 16).
Het systeem regelt aan de hand van de
temperatuurinstelling de luchtverdeling, de
luchtopbrengst en de luchttoevoer om het
comfort en de luchtcirculatie in het interieur
optimaal te houden.
U hoeft het systeem niet meer zelf bij te regelen.
Weergave van de instellingen van de
automatische airconditioning op het display.
Instelbare stand AUTO
Als de stand AUTO is
geselecteerd, kunnen
verschillende instellingen
worden gewijzigd: luchtverdeling,
luchtopbrengst, airconditioning en
luchttoevoer/luchtrecirculatie.
Op het display wordt in plaats van de
melding FULL AUTO de melding AUTO
weergegeven.
Druk nogmaals op deze toets om terug te
keren naar de volautomatische werking. Op
het bedieningspaneel verschijnt in plaats van
de melding AUTO de melding FULL AUTO .
Als na het handmatig instellen het systeem
de ingestelde temperatuur niet kan
vasthouden, zal de melding AUTO knipperen
en vervolgens verdwijnen. Druk op AUTO om
terug te keren naar de automatische regeling.
A
irconditionin
g
onderbreken
Druk op deze toets om de
werking van de airconditioning te
onderbreken. De sneeuwvlok op
het display verdwijnt.
V
o
ll
e
dig
u
i
tsc
h
a
k
e
l
en
Druk op deze schakelaar om het
systeem uit te schakelen. Het
verklikkerlampje en het display
worden uitgeschakeld.
Bij draaiende motor en ingeschakelde
airconditioning worden dit symbool en
de melding FULL AUTO weergegeven
op het display.
De overige aanduidingen zijn afhankelijk van
de instellingen van de gebruiker.
54
Ventilatie
Draaiknop instellen comfortwaarde
De waarde kan worden ingesteld tussen:
- een maximale waarde van 32 in de
stand HI (High), waarbij de toegevoerde
lucht wordt opgewarmd.
- een minimale waarde van 16 in de stand
LO (Low), waarbij de toegevoerde lucht
wordt afgekoeld.
Luchtverdelin
g
Druk op deze toetsen (de desbetreffende
lampjes gaan branden) om de luchtstroom te
verdelen naar:
de uitstroomopeningen voor het
ontwasemen/ontdooien van de
voorruit en de zijruiten vóór,
de middelste ventilatieroosters
en zijventilatieroosters (borst en
hoofd),
de uitstroomopeningen voor en
achter (voetenruimten).
Combineer de toetsen voor een optimale
luchtverdeling.
Luchtopbren
g
st
Druk herhaaldelijk op deze
toets om de luchtopbrengst te
vergroten (+) of te verkleinen (-).
Toevoer van buitenlucht
/
l
uc
h
trec
i
rcu
l
at
i
e
i
n
h
et
i
nterieur
Als het verklikkerlampje brandt,
circuleert de lucht in het interieur en is de
toevoer van buitenlucht afgesloten om stank
en stofoverlast in het interieur tegen te gaan.
Gebruik deze stand niet langer dan nodig is.
Druk op de toets om het verklikkerlampje uit
te schakelen en de toevoer van buitenlucht
te hervatten.
Wanneer u op de toets AUTO drukt, wordt de
toevoer van buitenlucht weer ingeschakeld.
Deze stand maakt het mogelijk de lucht in
het interieur te verversen en de ruiten te
ontwasemen. Druk nogmaals op de toets
AUTO om de functie FULL AUTO weer in te
schakelen.
Snel ontwasemen
/
o
ntdooien
Druk op deze toets om de ruiten
snel condens- en ijsvrij te krijgen.
Het lampje gaat branden.
Het systeem zorgt voor een optimale
regeling van de airconditioning, de
luchtopbrengst en luchttoevoer, de
achterruitverwarming en de luchtverdeling
naar de voorruit en zijruiten.
Schakel wanneer uw auto is voorzien van
een extra verwarming dit systeem uit om
de ruiten snel te kunnen ontwasemen/
ontdooien.
EXTRA VENTILATIE ACHTER
De bediening van dit systeem,
als aanvulling op de standaard
ventilatie in het interieur, bevindt
zich op het onderste gedeelte
van het dashboard, links van het
stuur.
Uitstroom van lucht
Door op deze schakelaar te
drukken wordt de lucht naar
buiten geblazen, het lampje
gaat branden. Door opnieuw
op de schakelaar te drukken wordt dit
uitgeschakeld en gaat het lampje uit.
Toevoer van buitenlucht
Door op deze schakelaar te
drukken wordt de lucht van
buitenaf toegevoerd in het
interieur, het lampje gaat branden.
Door opnieuw op de schakelaar te drukken
wordt dit uitgeschakeld en gaat het lampje uit.
55
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Ventilatie
EXTRA VERWARMINGSSYSTEMEN
E
xtra verwarm
i
n
g
sun
i
t
Bij de uitvoering met 2-3 zitplaatsen bevindt
deze zich onder de bestuurdersstoel en
wordt de lucht naar voren geblazen.
V
ERWARMING EN/OF
A
IRCONDITIONING ACHTER
Afhankelijk van de uitvoering
kan uw auto zijn voorzien van
een extra airconditioningsunit
achter in de auto: het
luchtverdelingskanaal in het dak en de
afzonderlijke uitstroomopeningen zorgen
voor een perfecte regeling van de verdeling
van koele lucht in de auto.
De over de vloer verspreide warme lucht
wordt vanuit de airconditiningsunit vóór
verdeeld ter hoogte van de voetenruimte van
de passagiers op zitrij 2 en 3.
Op de wielkast links achter bevindt zich een
uitstroomopening voor de verwarming van de
voetenruimte van de passagiers op zitrij 3.
Extra verwarmin
g
Dit is een extra verwarming van het interieur
als aanvulling op de standaarduitrusting.
De werking is onafhankelijk van de motor.
Standkachel of aanvullende
p
ro
g
rammeerbare verwarmin
g
Dit is een aanvullend, programmeerbaar
en afzonderlijk systeem dat het korte
koelvloeistofcircuit van de dieselmotor
opwarmt om het starten te vergemakkelijken.
Het systeem verbetert de prestaties van
het ontdooien, ontwasemen en (volgens
uitvoering) de stoelverwarming.
Het opwarmen van het interieur kan sneller
plaatsvinden.
Het systeem kan geprogrammeerd worden
om te worden ingeschakeld voordat u in de
auto stapt.
Bij de uitvoering met 5-9
zitplaatsen bevindt deze zich
achter in de auto. Afhankelijk
van de uitvoering wordt de lucht
rechtstreeks vanaf de verwarmingsunit of
via de uitstroomopeningen onder de twee
zitrijen het interieur in geblazen.
Druk op deze schakelaar om de
verwarming in of uit te schakelen.
Het lampje brandt als de
verwarming is ingeschakeld. Zet
de schakelaar uit wanneer u de ruiten snel
wilt ontdooien of ontwasemen.
56
Ventilatie
Inschakelen
/
uitschakelen
Met behulp van deze schakelaar
op het bedieningspaneel uiterst
links op het dashboard kan de
bestuurder de bediening achter in
de auto in- of uitschakelen.
n keer indrukken: inschakelen
(lampje brandt).
Twee keer indrukken: uitschakelen (lampje uit).
Zet de knop in de stand 0 om de aanjager
uit te schakelen.
Om condens te voorkomen, zorgt een
veiligheidssysteem echter automatisch voor
de ventilatie achter, ook als de schakelaar in
de stand 0 staat.
Luchtopbren
g
st
De kracht van de luchttoevoer via
de ventilatieroosters varieert van
1 tot 4.
Zet de knop in de gewenste stand
voor een optimaal comfort.
Instellen comfortwaarde
- van blauw (toevoer van koude
lucht),
- tot rood (toevoer van warme
lucht).
De functie kan worden uitgeschakeld
met de schakelaar OFF van het centrale
"Monozone" bedieningspaneel.
Zet de knop in de gewenste stand:
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Ventilatie
PROGRAMMEERBARE
STANDKACHEL
De programmeerbare standkachel (volgens
uitvoering) zorgt voor een geleidelijke
voorverwarming van het koelcircuit, zodat de
motor beter op temperatuur is bij het starten.
Met behulp van de tijdschakelaar kunt u
het gewenste inschakeltijdstip kiezen. Het
systeem zorgt ervoor dat het interieur sneller
wordt opgewarmd.
Pictogram verwarmingscyclus
Digi
ta
l
e pro
g
rammer
i
n
g
Het bedieningspaneel van de standkachel
bevindt zich links onder op het dashboard.
Verlichting display
Weergave nummer geselecteerd
Programma
Toets weergave tijd
Toetsen instellen tijd
Selectie opgeslagen programma
Toets voor direct inschakelen
verwarming
Pictogram instellen en weergave
tijd
58
Ventilatie
I
nste
ll
en van
d
e t
ijd
sc
h
a
k
e
l
aa
r
Zet voordat u de standkachel programmeert
de klok van de tijdschakelaar gelijk.
Di
rect
i
nsc
h
a
k
e
l
en van
d
e stan
dk
ac
h
e
l
Controleer voor het inschakelen van de
standkachel of:
- de knop van de temperatuurregeling in
de stand "warme lucht" (rood) staat.
- de knop van de luchtopbrengstregeling
in de stand 2 staat. Dit symbool of de eerder ingestelde tijd
en het voorkeuzenummer (bijv. 1) worden
gedurende 10 seconden weergegeven.
Opmerking: druk om de overige
voorkeuze-instellingen weer te geven binnen
10 seconden herhaaldelijk op de toets SET.
Druk op deze toets.
Het display wordt verlicht en het
pictogram verschijnt.
Druk binnen 10 seconden op een van de
twee toetsen voor het instellen van de tijd tot
de juiste tijd wordt weergegeven.
Druk op ">" om de klok vooruit te
zetten of op "<" om de klok terug
te zetten.
Druk lang op de toets om de klok
sneller vooruit of terug te zetten.
Weer
even van de ti
d
Druk op deze toets.
Het pictogram verschijnt
en gedurende ongeveer
10 seconden wordt de tijd
weergegeven.
Druk op deze toets.
Het display wordt verlicht en het
pictogram verwarmingscyclus
verschijnt en wordt weergegeven
zolang de standkachel in
werking is.
Uit
g
estelde inschakelin
g
van de
standkachel
Het inschakelen van de standkachel kan
tussen 1 minuut en 24 uur van tevoren
geprogrammeerd worden.
U kunt drie verschillende tijdschakelingen
opslaan en een uitgestelde inschakeling
programmeren.
Opmerking: wanneer u de standkachel
dagelijks op dezelfde tijd wilt inschakelen,
hoeft u alleen de opgeslagen tijdschakeling
elke dag opnieuw te programmeren.
Druk op deze toets om het
display te verlichten.
Druk binnen 10 seconden op de
twee toetsen voor het instellen
van de tijd om de inschakeltijd in
te stellen.
De programmering wordt
opgeslagen als de inschakeltijd
en het voorkeuzenummer (bijv. 1)
verdwijnen en de verlichting van
het display wordt uitgeschakeld.
59
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Ventilatie
A
nnu
l
eren van
d
e pro
g
rammer
i
n
g
Druk kort op deze toets om een
geprogrammeerde inschakeltijd
te wissen.
De verlichting van het display
wordt uitgeschakeld en het
voorkeuzenummer (bijv. 1) verdwijnt.
Gebruiksvoorschrift
Gebruik om koolmonoxidevergiftiging
te voorkomen de standkachel nooit in
afgesloten ruimten zoals een garage of
werkplaats zonder afzuiginstallatie.
De standkachel wordt gevoed door brandstof
uit de brandstoftank van de auto. Controleer,
voordat u de standkachel programmeert of
inschakelt, of er nog voldoende brandstof in
de tank aanwezig is.
Schakel de standkachel bij het tanken
altijd uit om brand- en explosiegevaar te
voorkomen.
Parkeer om brandgevaar te voorkomen de
auto niet op een brandbare ondergrond
(dor gras, dode bladeren, papier...).
De temperatuur rondom de standkachel
mag niet hoger zijn dan 120°C. Een hogere
temperatuur (bijv. in een oven van een
spuiterij) kan het elektrische circuit van de
auto beschadigen.
De standkachel is voorzien van een
thermische beveiliging die in het geval
van oververhitting als gevolg van een
gebrek aan koelvloeistof de verbranding
onderbreekt.
Vul in dat geval koelvloeistof bij en druk
op de programmaselectieknop alvorens de
verwarming in te schakelen.
Laat de standkachel ten minste 1 keer
per jaar aan het einde van de herfst
controleren. Onderhoud en reparaties
aan het systeem mogen alleen worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk.
Gebruik uitsluitend originele
vervangingsonderdelen.
Oproepen van een pro
g
rammerin
g
Druk herhaaldelijk op deze toets
tot het voorkeuzenummer
(bijv. 2) van de gewenste
inschakeltijd verschijnt.
Na 10 seconden verdwijnt de tijd van het
display, dat echter blijft branden en het
voorkeuzenummer (bijv. 2) blijft weergeven.
Uitschakelen van de standkachel
Druk op deze toets.
Het pictogram verwarmingscyclus
verdwijnt en de verlichting van
het display gaat uit.
Twee verschillende functies
De standkachel is een afzonderlijk systeem
dat geprogrammeerd kan worden. Voordat
het interieur wordt opgewarmd, verwarmt
de standkachel geleidelijk de motor om
het starten te vergemakkelijken. Het
opwarmen van interieur en het ontdooien en
ontwasemen van de ruiten kan vervolgens
sneller plaatsvinden.
De extra verwarming is een systeem dat
een aanvulling is op de standaarduitrusting.
Het systeem kan onafhankelijk van de motor
werken. Het inschakelen van de verwarming
kan worden geprogrammeerd.
Stoelen
BESTUURDERSSTOEL
STOELEN
Hoofdsteun
Druk op de lip om de hoofdsteun hoger of
lager te zetten.
Druk om de hoofdsteun te verwijderen op de
lippen en trek de hoofdsteun omhoog.
V
erstelbare armleunin
g
Draai aan de knop op het uiteinde van de
armleuning.
61
3
E
RGONOMIE EN COMFOR
T
Stoelen
Lendensteun
Draai aan de knop.
Hoo
g
teverstellin
g
van de zittin
g
Trek aan de hendel 1 om de voorzijde van
de zitting te verhogen of verlagen.
Trek aan de hendel 2 om de achterzijde van
de zitting te verhogen of verlagen.
Stoelverwarmin
g
Druk op deze schakelaar om de
stoelverwarming in of uit te schakelen.
Stoel met variabele dempin
g
Draai aan de knop om de demping van de
stoel (volgens uitvoering) aan te passen aan
het gewicht van de bestuurder.
R
u
gl
eun
i
n
g
verste
lli
n
g
Draai aan de knop om de hoek van de
rugleuning te verstellen.
V
erste
ll
en
i
n
l
en
g
ter
i
c
h
t
i
n
g
Til de beugel aan de onderzijde van de stoel
op en schuif de stoel in de gewenste stand.
D
raa
i
stoe
l
Druk, volgens uitvoering, op de knop om de
stoel 180° te draaien.
62
Stoelen
TWEEZITSBANK VÓÓR
De tweezitsbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
H
an
dg
reep
Deze bevindt zich aan de achterzijde van de
middelste zitplaats.
Schri
j
ftafel
De rugleuning van de middelste zitplaats
kan worden neergeklapt om te worden
gebruikt als schrijftafel.
Trek aan de handgreep aan de bovenzijde
van de rugleuning.
98
Kopiëren van uw contactenlijst
Twee mogelijkheden:
1 - Na het opslaan van uw telefoon vraagt
het systeem of u de contactenlijst naar
het systeem van de auto wilt kopiëren.
Opbellen van een contactpersoon uit de
contactenlijst
Dit is uitsluitend mogelijk als de
contactenlijst van uw telefoon naar het
systeem van de auto is gekopieerd.
"CALL [Naam van de
contactpersoon]"\
wacht tot de gegevens van de
contactpersoon in beeld verschijnen
(naam, tel.nr., ...)\
"Yes" om de persoon op te bellen of
"No" om te annuleren.
Bevestig door op deze toets te
drukken.
"Yes" start het kopiëren.
Weiger door op deze toets te
drukken.
"No" om niet te kopiëren.
2 - U kunt de contactenlijst op een later
tijdstip alsnog kopiëren via het menu:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer achtereenvolgens
SETTINGS, USER DATA en
PHONEBOOK.
"Settings"\"User data"\
"Download phone book".
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer PHONEBOOK.
Bevestig.
Selecteer de groep waartoe uw
contactpersoon behoort.
Bevestig.
Selecteer de naam.
Bevestig om de contactpersoon
op te bellen, indien er voor
deze persoon één nummer is
opgeslagen.
Indien er voor de contactpersoon meerdere
nummers zijn opgeslagen:
Selecteer het nummer.
Bevestig om de contactpersoon
op te bellen.
Geef de nadere informatie "Home" of
"Work" of anders "NEXT" of "PREVIOUS".
Druk op OK om de contactpersoon op te
bellen.
Bluetooth handsfree systeem
T
ECHNOLOGIE AAN BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
4
Opbellen door een nummer te kiezen Gesprek beëindigen Inkomende oproep
"Dial"\
Spreek het nummer karakter
voor karakter (+, #, *) en cijfer
voor cijfer (0 t/m 9) uit.
Het systeem geeft het
herkende nummer weer en
spreekt het uit.
Zeg "CALL" als het nummer correct is.
of
"Cancel" om het kiezen van het
nummer te annuleren.
"Start over" om het nummer te
wissen en een nieuw nummer te
kiezen.
"Repeat" om het nummer opnieuw
te horen.
Als de contactpersoon
is opgeslagen in de
index, wordt zijn naam
weergegeven.
Indrukken om de oproep te
accepteren.
Lang indrukken om de oproep te
weigeren.
Indrukken om de oproep te
negeren, waarbij de oproep wordt
opgeslagen in de lijst laatste
inkomende oproepen.
In het geval van een nieuwe oproep
tijdens een gesprek.
Alleen met gesproken commando's Lang indrukken.
Indrukken, om het gesprek te
wisselen en de andere persoon in
de wacht te zetten.
1
00
Overdracht van een lopend gesprek
Twee mogelijkheden:
1 - Van de mobiele telefoon naar het
handsfree-systeem
Als het contact aan staat, probeert het
systeem automatisch verbinding te
maken tussen de mobiele telefoon en het
audiosysteem van de auto.
Bevestig deze verbinding met de toetsen
van de mobiele telefoon.
Vervolgens is de overdracht van een lopend
gesprek mogelijk.
In de wacht zetten van een gesprek
Laatste oproepen
Met behulp van deze functie kunt u naar het
nummer van een van de laatste 10 ontvangen
oproepen, naar een van de laatste 10 gekozen
nummers of naar het nummer van een van de
laatste 5 gemiste oproepen bellen.
2 - Van het handsfree-systeem naar de
mobiele telefoon
Indrukken: de microfoon
wordt uitgeschakeld en uw
gesprekspartner wordt in de
wacht gezet.
Nogmaals indrukken: het gesprek
wordt hervat.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer CALL LIST.
Bevestig.
Selecteer het te bellen nummer.
Bevestig.
"Call back" voor de laatste persoon
die u gebeld hebt, of
"Redial" voor de laatste persoon die u
zelf hebt gebeld.
"Yes" of "No" om te bevestigen/
annuleren.
Tevens kan het commando "Call
back" worden gebruikt.
Het systeem zal opnieuw vragen
"Redial, of, Call back?".
"Call back" voor de laatste persoon
die u gebeld hebt.
"Redial" voor de laatste persoon die u
zelf hebt gebeld.
Indrukken: de gesproken
commando's van het systeem
blijven actief.
Bluetooth handsfree systeem
1
01
T
ECHNOLOGIE AAN BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
4
GE
S
PROKEN COMMANDO'
S
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
Instellin
g
en / koppelen
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Settings
Adjust
Configure
User data
Activeren van het menu SETTINGS van het handsfree systeem.
Activeren van het menu USER DATA.
Delete users Wissen van de opgeslagen gegevens van alle gebruikers.
Delete contacts /
Delete directory /
Delete numbers
Wissen van de gegevens in de contactenlijst.
Copy phone book /
Copy phonebook /
Copy numbers
Kopiëren van de contactenlijsten van uw mobiele telefoon naar
de handsfree set (beschikbaarheid functie afhankelijk van type
mobiele telefoon).
Add contacts
Kopiëren van de contactpersonen van uw mobiele telefoon naar de
handsfree set (beschikbaarheid functie afhankelijk van type mobiele telefoon).
Delete all
Wissen van de opgeslagen gegevens en de telefoonindexen/
contactpersonen van alle opgeslagen telefoons, waarbij het
handsfree-systeem weer terugkeert naar de standaardinstellingen.
Pairing Activeren van de procedure voor het opslaan van een nieuwe
mobiele telefoon.
Advanced options Activeren van het menu ADVANCED OPTIONS.
1
02
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
GE
S
PROKEN COMMANDO'
S
Mobiele telefoon met handsfree functies
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Dial/Dial a number
One, Two, ..., Plus,
Star, Pound
call / Dial
Invoeren van cijfers of symbolen om het telefoonnummer te kiezen.
Delete / Correct Wissen van de laatste groep ingevoerde cijfers.
Start over Wissen van alle groepen ingevoerde cijfers met de mogelijkheid
om een nieuw nummer in te voeren.
Repeat Herhalen van het ingevoerde en door het handfree-systeem
herkende nummer.
Cancel Annuleren van het kiezen van een nummer.
Doorschakelen van het gesprek naar het ingesproken nummer.
call [ Naam ]
Yes / No Opbellen van de in de index van het systeem opgeslagen contactpersoon.
Mobile
Opbellen van de contactpersoon met omschrijving als er meerdere
nummers in het systeem zijn opgeslagen.
Home
Work / Office
Redial Opbellen van de contactpersoon die u als laatste hebt gebeld.
Callback Opbellen van de contactpersoon die het laatst heeft gebeld.
Bluetooth handsfree systeem
1
03
T
ECHNOLOGIE AAN BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
4
Als uw mobiele telefoon van deze functie is
voorzien, wordt bij elk binnenkomend sms-
bericht een geluidssignaal gegeven waarna
u ervoor kunt kiezen het bericht door het
systeem te laten oplezen.
Binnenkomend sms-bericht
oplezen.
Zeg "YES"; het sms-bericht wordt
opgelezen.
Uitsluitend bij mobiele telefoons die van
deze functie zijn voorzien
Binnenkomend sms-bericht
opslaan en later lezen.
Zeg "NO"; het bericht wordt
opgeslagen en kan later worden
gelezen.
Oplezen van een binnenkomend sms-bericht
Oplezen van het laatst ontvangen sms-bericht
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer READ LAST.
Bevestig.
Zeg "READ LAST": het laatst
ontvangen sms-bericht wordt
opgelezen.
Lijst van sms-berichten
Het systeem kan ongeveer 20 sms-
berichten opslaan. Als de lijst vol is, wordt
bij ontvangst van een nieuw sms-bericht het
oudste opgeslagen sms-bericht gewist.
Openen van een bepaald sms-bericht:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer IN BOX.
Bevestig.
1
0
4
Selecteer het gewenste sms-
bericht.
Zeg "MESSAGE READER" en
vervolgens na het geluidssignaal "in box".
Door "previous" of "next" te zeggen
kunt u door de lijst met sms-
berichten scrollen.
Zeg "read": het geselecteerde
sms-bericht wordt opgelezen.
Bevestig om het sms-bericht te
lezen.
Beheer van de sms-berichten
Zeg "READ" om het oplezen te
starten.
Zeg "DELETE" om het bericht te
wissen.
Zeg "CALL" om de afzender van het
bericht te bellen.
Wissen van alle berichten
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer DELETE ALL.
Bevestig.
Het systeem vraagt u uw keuze te
bevestigen:
Bevestig uw keuze om de
berichten te wissen.
Annuleren.
Zeg "MESSAGE READER" en zeg
vervolgens na het geluidssignaal
"DELETE ALL".
Het systeem vraagt u uw keuze te
bevestigen, antwoord "YES" om te
bevestigen of "NO" om te annuleren.
Zeg "MESSAGE READER" en vervolgens
na het geluidssignaal "SIGNAL TYPE".
Het systeem noemt de mogelijkheden
op; maak uw keuze door "READER
DEACTIVATED", "AUDIO AND VISUAL
INFO" of "VISUAL INFO ONLY" te zeggen.
Instellingen voor het weergeven van de informatie
Activeer het hoofdmenu.
Kies de gewenste optie.
Tijdens het lezen van een bericht:
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MESS. READER.
Bevestig.
Selecteer SIGNAL TYPE.
Bevestig en kies vervolgens
uit een van de drie volgende
mogelijkheden:
- Geluid en visueel: het systeem geeft met
een geluidssignaal en een melding aan
dat een bericht is binnengekomen en
biedt aan het bericht op te lezen.
- Uitsluitend visueel: de ontvangst van
een bericht wordt via een melding op het
instrumentenpaneel aangegeven.
- Uitschakelen: de functie oplezen van
sms-berichten is uitgeschakeld.
Bluetooth handsfree systeem
1
05
T
ECHNOLOGIE AAN BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
4
GE
S
PROKEN COMMANDO'
S
O
p
lezen sms-berichten
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Message reader/
Messages
Messages received /
Received
Activeren van het menu MESS. READER.
Toegang tot de lijst van ontvangen sms-berichten.
Read / read again Oplezen van het in de lijst geselecteerde sms-bericht.
CALL Bellen van de afzender van het sms-bericht.
Delete Annuleren van het bellen van de afzender van het sms-bericht of
wissen van het sms-bericht dat wordt opgelezen.
Back / Next / NEXT Verdergaan naar het volgende sms-bericht in de lijst.
Back / PREVIOUS Teruggaan naar het vorige sms-bericht in de lijst.
Read last / Read last message / Read message Oplezen van het laatst ontvangen sms-bericht.
Delete all / Delete messages / Delete Wissen van alle sms-berichten na bevestiging.
1
06
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Message reader/
Messages Type of info / Info
Activeren van het menu MESS. READER.
Activeren van de functie instellingen informatieweergave.
Deactivate reader / Reader
not activative / Reader off
Uitschakelen van de functie oplezen sms-berichten.
Visual and aidible info /
Visual and audible / Visual
plus audible / Audible
Signaleren van een binnenkomend sms-bericht via een melding op
het scherm van het instrumentenpaneel en een geluidssignaal.
Only visual signal/
Visual Signal/Visual
Signaleren van een binnenkomend sms-bericht uitsluitend via een
melding op het scherm van het instrumentenpaneel.
Bluetooth handsfree systeem
1
07
T
ECHNOLOGIE AAN BOOR
D
Bluetooth handsfree systeem
4
Het systeem kan audiobestanden in het
formaat .mp3, .wma en .wav en speellijsten
in het formaat .wpl afspelen.
Selecteren van bestanden
DRAAGBARE AUDIOSPELER
Automatisch afspelen
USB-aansluiting
Sluit het apparaat rechtstreeks
of met een geschikte kabel (niet
bijgeleverd) aan op de USB-
aansluiting.
Als het contact aan staat:
- maakt het systeem verbinding met
de speler en wordt automatisch de
afspeellijst opgestart,
- of begint het systeem automatisch met
afspelen als het hierop is ingesteld.
Selecteer anders een af te spelen
bestand via het menu.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer achtereenvolgens
SETTINGS, MEDIA PLAYER en
TRACK PLAY.
Bevestig.
Selecteer ON of READER OFF.
Bevestig.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MEDIA PLAYER.
Bevestig.
Selecteer een van de volgende
selectiecriteria:
FOLDERS, ARTISTS, GENRES,
ALBUMS, PLAYLISTS, SHUFFLE
(willekeurig afspelen van de
bestanden van de afspeellijst).
Zeg "MEDIA PLAYER" en
vervolgens "USB OPTIONS" en kies
daarna "FOLDERS", "ARTISTS", ...
Met de functie PLAY ALL kan
de volledige inhoud van een
selectiecriterium (folders, artists, ...) worden
afgespeeld.
1
08
Weergeven van informatie over het
bestand
Vorige bestand
Bevestig.
Onderbreken/hervatten van het afspelen
Volgende bestand
Wijzigen van de geluidsbron
Selecteer het bestand.
Begin met afspelen.
Deze functie kan uitsluitend via gesproken
commando's worden gebruikt.
Indrukken:
- binnen 3 seconden na het begin van het
afspelen: om het vorige bestand af te
spelen.
- na 3 seconden: om terug te gaan naar
het begin van het huidige bestand.
"Previous".
Indrukken om naar het volgende
bestand te gaan.
"Next".
Zeg "STOP" om het afspelen te onderbreken
en "PLAY" om het afspelen te hervatten.
Indrukken om de audiobron
(radio, CD, media player) te
selecteren.
Indrukken om het afspelen te
onderbreken of te hervatten
Zeg "TRACK INFO".
Het gesproken commando "PLAY" kan
alleen worden gebruikt als het afspelen
met het commando "STOP" was
onderbroken.
1
09
T
ECHNOLOGIE AAN BOOR
D
4
GESPROKEN COMMANDO'S
Draa
g
bare audiospele
r
Niveau 1 Acties
Player / Multimedia player / Media player Activeren van het menu MEDIA PLAYER.
Play / Play the track / Play the multimedia file Beginnen met afspelen.
Stop / Stop music / Stop the multimedia file Onderbreken van het afspelen van het huidige bestand.
NEXT / Next track Naar het volgende menu of het volgende bestand.
PREVIOUS / Previous track / Back Naar het vorige menu of het vorige bestand.
Shuffle on / Random play on Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Shuffle off / Random order off Deactiveren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
Track repeat on / Repeat on / Repeat Activeren van het herhalen van bestanden.
Track repeat off / Repeat off Deactiveren van het herhalen van bestanden.
Now playing / Track information / What is playing / What is this? Weergeven van informatie over het bestand dat wordt afgespeeld.
USB media settings / USB settings Activeren van het menu Instellingen van de MEDIA PLAYER.
Activate automatic play Activeren van het automatisch afspelen als de draagbare speler
wordt aangesloten.
Deactivate automatic play Deactiveren van het automatisch afspelen als de draagbare speler
wordt aangesloten.
Shuffle / Any / Random Activeren in willekeurige volgorde afspelen van de bestanden.
De gesproken commando's zijn in drie niveaus te onderscheiden (niveau 1, 2 en 3).
Wanneer een commando van niveau 1 wordt uitgesproken, komen de commando's van niveau 2 beschikbaar; door vervolgens
een commando van niveau 2 uit te spreken, komen de commando's van niveau 3 beschikbaar.
11
0
Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Acties
Player / Multimedia
player / Media
player / Player
Activeren van het menu van de MEDIA PLAYER.
Advanced USB options / Other options Activeren van de afspeelopties.
Folder / Explore
folders / Consult list
of folders
Activeren van het menu FOLDERS.
Artists / List of artists Activeren van het menu ARTISTS.
Genres / List of
genres Activeren van het menu GENRES.
Album / List of
albums Activeren van het menu ALBUMS.
Playlist / List of
tracks Activeren van het menu PLAYLISTS.
Bluetooth handsfree systeem
11
1
5
Veiligheid tijdens het rijden
V
EILIGHEI
D
V
EILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN
HANDREM
A
LARMKNIPPERLI
C
HTEN
Druk deze knop in, de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Gebruik de alarmknipperlichten alleen
bij een noodsituatie, een noodstop of in
uitzonderlijke omstandigheden.
A
antre
kk
en
Trek aan de hendel van de handrem om de
auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de handrem
goed is aangetrokken.
Als de handrem nog (iets) is
aangetrokken, wordt dit aangegeven
door dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Als de auto stilstaat op een helling, draai
dan de wielen richting trottoir en trek de
handrem aan.
Het is zeker bij een beladen auto niet
voldoende een versnelling in te schakelen
bij het parkeren van de auto.
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem en druk
op de knop om de handrem los te zetten.
112
Veiligheid tijdens het rijden
CLAXON
Druk op het midden van het stuurwiel.
A
NTIBLOKKEERSYSTEEM
(
ABS - REF
)
Het ABS zorgt samen met de elektronische
remdrukregelaar (REF) tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen, terwijl de remdrukregelaar de
remdruk over de vier wielen verdeelt.
NOODREMASSISTENTIE
(
AFU
)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt:
trap het rempedaal volledig in zonder het los
te laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als de
snelheid waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt groot is en zorgt ervoor dat de
benodigde bedieningskracht verandert.
Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van de noodremassistentie voort te
zetten.
Gebruiksvoorschrift
Het ABS treedt automatisch in werking als
één van de wielen dreigt te blokkeren. Het
systeem zorgt niet voor een kortere remweg.
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, enz.)
kan de remweg door de werking van het
ABS langer zijn. Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in en laat het
niet los, ook niet op een glad wegdek. Het
ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
De normale werking van het ABS-systeem
kan merkbaar zijn door het trillen van het
rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die aan de voorschriften
van de constructeur voldoen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden, duidt dit op een storing
in het antiblokkeersysteem
(ABS). Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje remsysteem,
duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens
het remmen de controle over uw
auto kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk op een veilige plaats.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
11
3
5
Veiligheid tijdens het rijden
V
EILIGHEI
D
A
NTISPINREGELING
(
ASR
)
EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA
(
ESP
)
Deze systemen staan in verbinding met het
ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op de
weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens
het accelereren de controle over de auto
verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. Het systeem zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het ESP is ingeschakeld in een
bocht het stuurwiel altijd in de gewenste
richting en stuur niet tegen.
Het ESP-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de
koers van de auto afwijkt van de door de
bestuurder gewenste richting.
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen slippen
en weer grip kunnen krijgen.
Werkin
g
van het ASR- en
E
SP-s
y
steem
Het lampje knippert tijdens een
ingreep van de ASR of het ESP.
Druk op deze toets.
Het lampje van de toets gaat branden: de
ASR heeft geen invloed meer op de werking
van de motor, maar blijft wel actief via het
remsysteem.
STORING
Bij een storing in de ASR
zal dit verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
114
Veiligheid tijdens het rijden
Bij een storing in het ESP
zal dit verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem na te laten kijken.
Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's en het te hard
rijden.
De goede werking van het systeem wordt
verzekerd onder voorwaarde dat de
voorschriften van de constructeur op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en
elektronische onderdelen worden nageleefd
en dat de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Intelli
g
ent Traction Control
Systeem dat zorgt voor extra tractie in
situaties met weinig grip (sneeuw, ijzel,
modder...).
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip en zorgt ervoor dat u onder deze
omstandigheden kunt wegrijden en kunt
blijven rijden.
In dergelijke omstandigheden, neemt de
Intelligent Traction Control de ASR -functie
over door de aandrijfkracht over te brengen
op de wielen met de meeste grip, waardoor
de tractie en de bestuurbaarheid optimaal
zijn.
Inschakelen
Bij het starten van de auto is de functie
uitgeschakeld.
Druk op de toets op het dashboard om de
functie in te schakelen; het lampje van de
toets gaat branden.
De functie blijft actief tot ongeveer 30 km/h.
Zodra u sneller rijdt dan 30 km/h, wordt de
functie automatisch uitgeschakeld, maar
blijft het lampje branden.
De functie wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra u weer langzamer dan
30 km/h rijdt.
11
5
5
Veiligheid tijdens het rijden
V
EILIGHEI
D
Uitschakelen
Druk op de toets op het dashboard om de
functie uit te schakelen. Het lampje gaat uit
en de ASR is weer actief.
Storing
Dit lampje blijft branden op het
instrumentenpaneel in het geval
van een storing aan de functie.
V
ASTE SNELHEIDSBEGRENZER
De vaste snelheidsbegrenzer (volgens
uitvoering) begrenst de maximumsnelheid
van de auto op 90 of 100 km/h. Deze
maximumsnelheid kan niet worden
gewijzigd.
Deze maximumsnelheid staat aangegeven
op een sticker in het interieur.
Deze vaste snelheidsbegrenzer werkt
niet volgens het principe van een
snelheidsregelaar. De functie kan niet tijdens
het rijden worden in- en uitgeschakeld.
11
6
Veiligheidsgordels
V
EILIGHEID
S
GORDEL
S
V
EILIGHEIDSGORDELS CABINE
De bestuurdersstoel is voorzien van
veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
De voorbank is voorzien van twee
veiligheidsgordels.
Mocht u als uitrusting achteraf een bank in
de auto monteren, dan dient deze voorzien
te zijn van veiligheidsgordels.
V
EILIGHEIDSGORDELS
ACHTERZITPLAATSEN
De stoelen/banken zijn voorzien van
driepunts veiligheidsgordels met
oprolautomaat.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Hoo
g
teverstellin
g
Knijp de knop van de geleider in en schuif
deze omhoog of omlaag (veiligheidsgordel
aan de zijde van de bestuurdersstoel en
de zijde van de zitplaats van de buitenste
voorpassagier).
De veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats is niet in hoogte verstelbaar.
V
astma
k
en
Trek de gordel met een gelijkmatige
beweging voor u langs en verzeker u ervan
dat deze niet gedraaid is.
Steek de gesp in de gordelsluiting.
Trek kort en snel aan de gordel om de
automatische blokkering van de gesp te
controleren.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
De veiligheidsgordel rolt automatisch
op maar het wordt aanbevolen de
veiligheidsgordel vast te houden terwijl deze
zich oprolt.
Uit veiligheidsoverwegingen mag deze
handeling niet tijdens het rijden worden
uitgevoerd.
V
er
klikk
er
l
amp
j
e
v
e
iligh
e
id
s
g
or
d
e
l
b
estuur
d
e
r
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het starten
van de motor het verklikkerlampje
branden.
DUBBELE CABINE
De achterste zitplaatsen zijn voorzien van
driepuntsgordels en oprolautomaten.
Gebruik de veiligheidsgordel slechts voor
1 persoon per zitplaats.
11
7
5
V
EILIGHEI
D
Veiligheidsgordels
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het
contact aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het wegrijden
zeker van te zijn dat alle inzittenden hun
veiligheidsgordels op de juiste manier
hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verplaatsen
van een stoel of de achterbank of de gordel
goed is opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt.
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de aanrijding,
onafhankelijk van de airbags afgaan.
De gordelspanners trekken de
veiligheidsgordels direct stevig tegen het
lichaam van de inzittenden. Het afgaan van
de gordels gaat gepaard met een lichte
onschadelijke rookvorming en een geluid als
gevolg van de pyrotechnische lading in het
systeem.
Als de gordelspanners
zijn geactiveerd, gaat het
verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel
gedraaid raakt en moet de gordel in een
vloeiende beweging naar voren worden
getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in rubriek 5 het gedeelte
"Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het PEUGEOT-netwerk:
de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
11
8
Veiligheid
EILIGHEIDSTROEVEN
PASSIEVE VEILIGHEID
Bij een aanrijding zorgen de maximale
absorbering van krachten op het interieur
voor de bescherming van de inzittenden.
Voor een optimale stijfheid is de voorzijde
van de carrosserie voorzien van een
voorgeprogrammeerde kreukelzone en zijn
de voorportieren versterkt.
DIEFSTALBEVEILIGING
Uw auto, in bestelwagen-uitvoering,
heeft twee afzonderlijk te vergrendelen
compartimenten: de cabine en de
laadruimte.
Dit maakt het mogelijk de bescherming
van uw lading beter af te stemmen op het
gebruik van de auto.
Zie de rubriek 2 voor meer informatie
over deze functie.
Een inbraakalarm met omtrekbeveiliging
en beveiliging tegen opkrikken en slepen
(standaard of optie, volgens land van
bestemming) zorgt voor extra beveiliging.
11
9
5
V
EILIGHEI
D
Airbags
A
IRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij een ernstige aanrijding:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren registreren
een plotselinge vertraging van de auto:
als de drempelwaarde voor het in werking
treden wordt overschreden, worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen en
beschermen ze de inzittenden van de auto.
Direct na de aanrijding ontsnapt het gas
zodat noch het zicht, noch het eventueel
verlaten van de auto door de inzittenden
wordt belemmerd.
De airbags treden niet in werking bij lichte
aanrijdingen waarbij de veiligheidsgordels
zorgen voor een afdoende bescherming; de
kracht van de aanrijding is afhankelijk van
het soort obstakel en de snelheid van de
auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het contact
aan is.
A
irba
g
s voo
r
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aangebracht. Ze worden
tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de
airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Het bij het afgaan van de airbags
ontsnappende gas kan enigszins irriteren.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
Storin
g
airba
g
voo
r
Als dit verklikkerlampje gaat
branden, laat het systeem dan
controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
km
C I T Y
12
0
Airbags
Uitschakelen van de airba
g
aan
passa
g
ierszi
j
de
Raadpleeg in de rubriek 4 het gedeelte
"Mode" en selecteer vervolgens OFF in
het menu "Airbag passagier".
In de stand OFF werkt de airbag aan
passagierszijde bij een eventuele aanrijding
niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
selecteer dan ON om de airbag opnieuw
in te schakelen en zo de veiligheid van uw
passagier te garanderen.
Zij
-a
i
r
b
a
g
s en w
i
n
d
ow-a
i
r
b
a
g
s
De zij-airbags (volgens uitvoering) zijn aan
de zijde van de portieren in de rugleuningen
van de voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en in de hemelbekleding bij de
voorste zitplaatsen van de cabine.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen
de voorpassagier en de zijruit.
De zij- en window-airbags worden
opgeblazen aan de zijde waar de aanrijding
plaatsvindt.
Het verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
brandt zolang de airbag is
uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag aan passagierszijde altijd uit als u
een kinderzitje met de rug in de rijrichting op
de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij
het afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken.
Plaats als de passagiersairbag van uw
auto niet kan worden uitgeschakeld geen
kinderzitje op de voorstoel.
Controle uitschakelin
g
Als de airbag is uitgeschakeld,
gaat elke keer dat de motor
wordt gestart dit verklikkerlampje
branden.
Er verschijnt bovendien
een melding op dit display
(volgens uitvoering). Controle van werkin
g
Het goed functioneren van het
systeem wordt aangegeven door
dit verklikkerlampje.
12
1
5
V
EILIGHEI
D
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags
(volgens uitvoering):
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, alleen het
PEUGEOT-netwerk heeft hiervoor
gekwalificeerd personeel.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Ai
r
b
a
g
s voor
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op
het dashboard rusten.
Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te
vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er
niet op.
Zi
j
-airba
g
s
Bedek de stoelen alleen met goedgekeurde
stoelhoezen. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van
de stoelen, dit zou bij het afgaan van de
airbags kunnen leiden tot verwondingen aan
armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Wi
n
d
ow-a
i
r
b
a
g
s
Bevestig nooit iets op de stijlen of op de
hemelbekleding, dit zou bij het afgaan
van de window-airbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Schroef nooit de handgrepen van het dak
los; deze maken deel uit van de bevestiging
van de window-airbags.
Kinderen aan boord
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen,
is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk
van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 meter dienen in goedgekeurde,
aan het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels
of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste
plaatsen te worden vervoerd,
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als
achterin met de rug in de rijrichting
worden vervoerd,
- een kind mag nooit op de schoot van
een passagier worden vervoerd.
BEVESTIGEN VAN EEN KINDERZITJE MET EEN DRIEPUNTS VEILIGHEIDSGORDEL
"Met de rug in de rijrichting"
Aanbevolen op de zitplaatsen
achter tot 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje met de
rug in de rijrichting op de passagiersstoel
vóór wordt geplaatst, moet de airbag aan
passagierszijde zijn uitgeschakeld. Anders
kan het kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
"Met het gezicht in de
rijrichting"
Aanbevolen op de zitplaatsen
achter vanaf 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel vóór wordt geplaatst, mag
de airbag aan passagierszijde niet worden
uitgeschakeld.
122
12
3
5
V
EILIGHEI
D
Kinderen aan boord
Zie rubriek 5, gedeelte "Airbags".
De procedure voor kinderzitjes en de
functie uitschakelen van de airbag aan
passagierszijde zijn gelijk voor het hele
PEUGEOT-gamma.
Als de airbag aan passagierszijde niet
kan worden uitgeschakeld, is het absoluut
verboden een kinderzitje "met de rug in
de rijrichting" op de zitplaatsen voor te
bevestigen.
De airbag aan passagierszijde (volgens
uitvoering) kan worden uitgeschakeld
met behulp van de toets MODE van de
boordcomputer.
De regels voor het vervoeren van
kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg hiervoor de wetgeving in uw
land.
Raadpleeg de lijst met de voor uw land
goedgekeurde kinderzitjes. De aanwezigheid
van ISOFIX-bevestigingen, achterzitplaatsen
en een (uitschakelbare) passagiersairbag is
afhankelijk van de uitvoering.
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de sticker die
zich aan beide zijden van de zonneklep aan
passagierszijde bevindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag aan passagierszijde altijd uit als u
een kinderzitje met de rug in de rijrichting op
de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Kinderen aan boord
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwe
ISOFIX-normen.
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen vóór, die zich
tussen de rugleuning en de zitting van de
zitplaats bevinden, aangegeven door een
sticker,
- één bevestigingsring achter, voor de
bevestiging van de bovenste riem, de
TOP TETHER-bevestiging, aangegeven
door een ander label.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een
veilige, degelijke en snelle montage van het
kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over
twee sloten die eenvoudig aan de twee
bevestigingsringen voor kunnen worden
verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan de bevestigingsring
achter.
Zet om de bovenste bevestigingsriem vast
te maken de hoofdsteun van de zitplaats
omhoog en steek de haak tussen de
hoofdsteun en de rugleuning door. Bevestig
de haak aan de bevestigingsring achter en
trek de riem aan.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het
kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging
van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin
staat vermeld welke ISOFIX-kinderzitjes voor
uw auto zijn gehomologeerd.
De plaats van de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen (volgens uitvoering)
wordt aangegeven met labels.
124
124
12
5
5
V
EILIGHEI
D
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN GOEDGEKEURD VOOR UW AUTO
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX-kinderzitje (gewichtsgroep B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Voorzien van een bovenste riem voor verankering
aan de bovenste ISOFIX bevestiging, TOP TETHER genoemd.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Kinderen aan boord
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een
plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een
letter ( A t/m G ).
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "Met de rug in de
rijrichting" "gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B1
Buitenste zitplaatsen achter 2e zitrij
met individuele stoelen op 1e zitrij IUF IUF IUF
Buitenste zitplaatsen achter 2e zitrij
met 2-zitsbank op 1e zitrij IUF X IUF X IUF
IUF: Zitplaats geschikt voor het bevestigen
van een universeel gehomologeerd
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht
in de rijrichting en een riem aan
de bovenzijde, waarmee het zitje
wordt bevestigd aan de bovenste
bevestigingsring van de zitplaatsen van
de auto met ISOFIX-bevestigingen.
X: Zitplaats niet geschikt voor het
bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje
voor de aangegeven gewichtsklasse.
12
7
5
V
EILIGHEI
D
Kinderen aan boord
DOOR PEUGEOT AANBEVOLEN KINDERZITJES
PEUGEOT levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden
vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg):
gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
12
8
Kinderen aan boord
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel,
van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Plaats Minder dan 13 kg
(Groep 0 ( a ) en 0+)
Tot ongeveer 1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot ongeveer 10 jaar
Passagiersstoel vóór
( b ) U U U U
Tweezitsbank vóór
met middelste en
buitenste zitplaats ( b )
U U U
U
Buitenste
stoelen
zitrij 2
en 3
U U U U
Middelste
stoel zitrij
2 en 3
U U U U
a : Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
b : raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de
rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
12
9
5
V
EILIGHEI
D
Kinderen aan boord
A
DVIEZEN VOOR KINDERZITJES
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje
brengt de veiligheid van het kind in gevaar in
geval van een botsing.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of
het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte
ritten, worden vastgemaakt waarbij de
speling ten opzichte van het lichaam van
het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt .
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje tegen de rugleuning van de stoel van
de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen
belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet worden,
berg deze dan zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto
vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet
met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor worden vervoerd,
behalve als de achterzitplaatsen al bezet
zijn door andere kinderen of als de
achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of
niet aanwezig is.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in
een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Gebruik de kindersloten om te voorkomen
dat de portieren per ongeluk worden
geopend.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Pl
aatsen van een stoe
l
ver
h
o
g
e
r
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
D
u
bb
e
l
e ca
bi
ne
Plaats geen kinderzitjes, zitverhogers of
reiswiegen op de achterste zitplaatsen van
de cabine.
1
30
Trekken van een aanhanger
TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN, EEN BOOT...
Raadpleeg voor meer informatie over de
aanhangergewichten de documenten van de
auto (kentekenbewijs, ...).
Verdeling gewicht: verdeel het gewicht in
de aanhanger gelijkmatig, zorg ervoor dat de
zwaarste voorwerpen zo dicht mogelijk bij de
as van de aanhanger worden geplaatst en
houd u aan de toegestane kogeldruk.
A
dviezen
Bij het slepen van een auto dienen de wielen
van de gesleepte auto vrij rond te draaien;
de versnellingsbak moet in de neutraalstand
staan.
1
31
6
Trekken van een aanhanger
A
CCESSOIRE
S
Koeling: het trekken van een aanhanger
op een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend
en is niet afhankelijk van het motortoerental.
Gebruik daarom een zo hoog mogelijke
versnelling om het toerental te beperken en
pas uw snelheid aan.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van
de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Banden: controleer de
bandenspanning van de auto (zie
rubriek 9 het gedeelte "Identificatie") en de
aanhanger en breng deze indien nodig op
de juiste waarde.
T
re
kh
aa
k
Wij raden u aan gebruik te maken van een
originele PEUGEOT trekhaak inclusief
bedrading die tijdens de ontwikkeling van
uw auto uitgebreid getest is, en deze bij het
PEUGEOT-netwerk te laten monteren.
Als de trekhaak niet bij het
PEUGEOT-netwerk wordt gemonteerd, moet
gebruik worden gemaakt van de daarvoor
bestemde elektrische bedrading aan de
achterzijde van de auto en moeten de
aanwijzingen van de fabrikant nauwkeurig
worden nageleefd.
Gebruiksvoorschrift
Bij zeer zware gebruiksomstandigheden
(het trekken van het maximale
aanhangergewicht op een steile helling bij
hoge temperatuur), kan de airconditioning
automatisch worden uitgeschakeld om de
prestaties van de motor weer te verhogen.
Als het verklikkerlampje van
de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
"Niveaus".
Remmen: het trekken van een aanhanger
vergroot de remweg. Rijd met matige
snelheid, schakel tijdig terug en rem
geleidelijk.
Zijwind: de zijwindgevoeligheid van de auto
is groter. Rijd daarom soepel en met matige
snelheid.
ABS: dit systeem werkt uitsluitend op de
auto en niet op de aanhanger.
Parkeerhulp achter: bij het trekken van een
aanhanger is de parkeerhulp uitgeschakeld.
1
32
Uitrusting
IMPERIAAL
Monteer dwarsdragers op de daarvoor
bestemde zes bevestigingspunten.
Raadpleeg in rubriek 9 het gedeelte
"Afmetingen" voor meer informatie over
de lengte (L1 tot L4) en de hoogte
(H1 tot H3) van de auto.
Zorg ervoor dat het maximale toelaatbare
totaalgewicht van de auto nooit wordt
overschreden.
OVERIGE ACCESSOIRES
Al deze accessoires en onderdelen zijn,
na getest en goedgekeurd te zijn ten
aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid,
aangepast aan uw auto. U hebt een ruime
keuze aan originele onderdelen.
Gamma professionele
ui
trust
i
n
g
Maximale belasting op de imperiaal:
100 kg, verdeeld over de imperiaal, voor alle
uitvoeringen.
De dakstangen kunnen alleen gemonteerd
worden op auto's met hoogte H1 en H2.
In de door "Informations Techniques Pieces
et Services" uitgegeven catalogus met
accessoires vindt u verschillende
uitrustings- en indelingsmogelijkheden,
zoals:
Imperiaal voor uitvoeringen met korte,
middellange of lange wielbasis
(alle soorten laadstops).
Loopplank, laadrol, treeplank.
Trekhaak, 7/13-, 7/7- of 13-polige kabelset:
deze trekhaak moet worden gemonteerd
door het PEUGEOT-netwerk.
Imperiaal voor verschillende dakhoogten,
extra dakstang.
Scheidingswanden, vloerbeschermingsplaten,
vloer met antisliplaag.
1
33
6
A
CCESSOIRE
S
Uitrusting
Het overige aanbod van accessoires
met betrekking tot comfort, vrije tijd en
onderhoud bestaat uit:
Inbraakalarm, graveren van ruiten,
verbanddoos, veiligheidsvest, parkeerhulp
achter, gevarendriehoek, ...
Stoelhoezen geschikt voor voorstoelen met
zij-airbags, rubber mat, moquette mat en
sneeuwkettingen.
Om te voorkomen de bediening van de
pedalen gehinderd wordt:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt en goed bevestigd is,
- gebruik nooit meer dan een mat per
plaats.
Autoradio's, handsfree-sets, luidsprekers,
navigatiesystemen, ...
Wieldoppen, spatlappen vóór, spatlappen
achter, houten vloer, windgeleiders, ...
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Raadpleeg voordat u een
radiocommunicatiezender met
buitenantenne in uw auto laat installeren
een vertegenwoordiger van het merk
PEUGEOT.
Het PEUGEOT-netwerk stelt u de
technische gegevens (frequentieband,
maximaal uitgangsvermogen, positie
antenne, specifieke installatievoorschriften)
van de voor montage geschikte zenders
ter beschikking, volgens de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Ruitensproeiervloeistof, reinigings- en
onderhoudsmiddelen voor interieur en
exterieur, lampen, ...
Het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het
assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan
storingen in het elektrische systeem van uw
auto veroorzaken.
Houd rekening met deze bijzonderheid en
wij raden u aan contact op te nemen met
een vertegenwoordiger van het merk om
u te laten informeren over het assortiment
originele uitrustingen en accessoires.
Afhankelijk van het land van bestemming is
de aanwezigheid van een veiligheidsvest,
een gevarendriehoek en een lampenset in
de auto verplicht.
1
3
4
Motorkap openen
Binnenzi
j
de
Deze handeling mag alleen worden
uitgevoerd als de auto stilstaat en het
bestuurdersportier geopend is.
Trek aan de hendel aan de zijkant van het
dashboard.
B
u
i
tenz
ijd
e
Duw de veiligheidshaak aan de bovenzijde
van de grille naar rechts en til de motorkap op.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
MOTORKAP OPENEN
M
otor
k
apsteun
Maak de motorkapsteun los en steek deze
in de eerste en vervolgens de tweede
uitsparing van de motorkap.
Plaats de motorkapsteun in de houder
alvorens de motorkap te sluiten.
Als de motorkap niet goed
is vergrendeld, gaat op
het instrumentenpaneel dit
verklikkerlampje branden.
1
35
7
ONDERHOU
D
Onder de motorkap
DIE
S
ELMOTOREN
1. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
2. Zekeringkast.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir rem- en
koppelingsvloeistof.
5. Luchtfilter.
6. Motoroliepeilstok.
a : 2,2 L 100
b : 2,2 L 120
c : 3,0 L 160
7. Motorolie (bij)vullen.
a : 2,2 L 100
b : 2,2 L 120
c : 3,0 L 160
8. Reservoir stuurbekrachtiging.
Accu-aansluitingen:
+ Metalen positieve aansluiting.
- Metalen negatieve aansluiting
(massa).
ONDER DE MOTORKAP
1
36
Niveaus
NIVEAUS
Voer de onderstaande controles
regelmatig uit om uw auto in goede
staat te houden. Raadpleeg de
voorschriften in het PEUGEOT-netwerk
of in het onderhoudsboekje dat bij dit
instructieboekje zit.
Voor het behoud van de bedrijfszekerheid
van de motoren en de emissieregelsystemen
mogen in geen geval additieven aan de
motorolie worden toegevoegd.
Remvloeistof verversen
De remvloeistof dient volgens de door de
constructeur voorgeschreven intervallen te
worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en aan de
DOT4-normen voldoet.
Het niveau dient steeds tussen de
merktekens MINI en MAXI van het reservoir
te staan.
Raadpleeg als het reservoir vaak bijgevuld
moet worden zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk.
Let erop dat u bij het eventueel
verwijderen en monteren van de
afdekkap van de motor, de bevestigingsclips
niet beschadigt.
Oliepeilstok
2 merktekens op de
peilstok:
Olie verversen
Dit dient volgens het onderhoudsschema
van de constructeur te worden uitgevoerd.
Het is verplicht uitsluitend olieën te
gebruiken met de door de constructeur
voorgeschreven viscositeit. Raadpleeg de
voorschriften in het PEUGEOT-netwerk.
Neem voordat u olie bijvult de peilstok
uit de houder.
Controleer na het bijvullen het
motorolieniveau (het niveau mag niet boven
het bovenste merkteken uitkomen).
Draai de olievuldop vast alvorens de
motorkap te sluiten.
K
euze van
d
e v
i
scos
i
te
i
ts
g
raa
d
De olie dient in ieder geval aan de door de
constructeur voorgeschreven normen te
voldoen.
V
erklikkerlamp
j
es
Zie in de rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
A = maxi.
Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk als
het oliepeil boven dit
merkteken uitkomt.
B = mini.
Laat het oliepeil nooit
onder dit merkteken
uitkomen.
M
otoro
li
en
i
veau
Regelmatig controleren en tussen twee
verversingen eventueel olie bijvullen
(maximum olieverbruik: 0,5 liter per
1 000 km). De controle dient bij koude
motor en horizontaal geplaatste auto te
geschieden, met behulp van de oliepeilstok.
1
38
Controles
CONTROLES
Luchtfilter en interieurfilter
Een verstopt interieurfilter vermindert de
prestaties van de airconditioning en kan
stankoverlast in het interieur veroorzaken.
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
informatie over het vervangingsinterval van
de filterelementen.
Als de omgeving (veel stof) en de
gebruiksomstandigheden van de auto
(veel stadsverkeer) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo vaak
worden vervangen. Raadpleeg in de
rubriek 7 het gedeelte "Onder de motorkap".
Hand
g
eschakelde versnellin
g
sbak
Laat het niveau controleren volgens het
onderhoudsschema van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje, die betrekking
hebben op de motoruitvoering van uw
auto, voor het laten controleren van
de belangrijkste niveaus en bepaalde
onderdelen volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.
Gebruik uitsluitend door PEUGEOT
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen
zoals het remsysteem te optimaliseren,
worden door PEUGEOT specifieke
producten geselecteerd en aangeboden.
Vanwege de kans op beschadiging van het
elektrisch systeem is het reinigen van de
motorruimte met een hogedrukreiniger niet
toegestaan.
H
an
d
rem
Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Afta
pp
en van water in het
b
randstoffilte
r
Als dit lampje gaat branden, moet
het brandstof lter worden afgetapt.
Om te voorkomen dat het lampje
gaat branden kan het lter ook op
regelmatige basis worden afgetapt,
bijvoorbeeld bij een onderhoudsbeurt.
Draai de aftapplug of de sensor water in
brandstof lter aan de onderzijde van het lter
los. Ga door met aftappen tot al het water uit
het lter is weggelopen. Draai vervolgens de
aftapplug of de sensor weer vast.
De HDi-motoren zijn technologisch
geavanceerde motoren. Laat
werkzaamheden aan deze motoren altijd
uitvoeren door gekwali ceerde technici
van het PEUGEOT-netwerk.
A
ccu
Laat uw accu voor de winter door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
R
em
bl
o
kk
en
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de remblokken
vaker, tussen twee onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Als het remvloeistofniveau te laag is, kan dit
behalve door lekkage van het remsysteem
ook veroorzaakt worden door slijtage van de
remblokken.
Sli
j
ta
g
e remschi
j
ven/-trommels
Raadpleeg voor meer informatie over de
controle van uw remschijven/-trommels het
PEUGEOT-netwerk.
Oliefilter
Vervang het oliefilterelement regelmatig,
volgens het onderhoudsschema.
14
0
Onderhoud met Total
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van TOTAL
ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die
geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in
auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale
prestaties en een maximale levensduur van de
motor van uw auto.
Vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld
om het rendement van de motoren nog
verder te verbeteren en de systemen voor
uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor een
correcte werking van deze systemen is het van het
grootste belang dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.
ADVISEERT
14
1
7
ONDERHOU
D
Brandstof
Te laa
g
brandstofniveau
Als het brandstofniveau E
(Empty) is bereikt, gaat dit
verklikkerlampje branden.
U kunt afhankelijk van de
rijomstandigheden, de motoruitvoering
en het profiel van de weg nog ongeveer
50 km met de resterende hoeveelheid
brandstof rijden. Tank bij de eerstvolgende
gelegenheid om een lege brandstoftank te
voorkomen.
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
- Open de brandstofvulklep.
- Houd de tankdop met één hand vast.
- Steek met de andere hand de sleutel in
het slot en draai deze naar links.
- Trek de tankdop uit de vulopening en
bevestig deze aan de haak aan de
binnenzijde van de vulklep.
Op een label aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3 keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt kunnen er
storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt
ca. 90 liter.
- Vergrendel na het tanken de vuldop en
sluit de vulklep.
ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER
Bij een zware aanrijding worden de
brandstoftoevoer en de elektrische voeding
van de auto automatisch onderbroken.
BRANDSTOF TANKEN
Er zijn ook brandstoftanks leverbaar
met een inhoud van 60 en 125 liter.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is.
Herstel de brandstoftoevoer als volgt:
- druk eerst op de knop onder het
dashboardkastje.
- druk vervolgens op de knop in het
accucompartiment onder de vloer bij de
bestuurderszitplaats.
Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden wordt
aanbevolen zogenaamde "winter" brandstof
te tanken die speciaal geschikt is voor (zeer)
lage temperaturen.
14
3
Accu
SNEL WEER OP WE
G
8
Accu's bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor de gezondheid, zoals
zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens
de wettelijke voorschriften worden afgevoerd
en mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
erkend verzamelpunt.
Het is raadzaam de minpool (-) van de
accu los te koppelen als uw auto langer
dan een maand buiten gebruik is.
Wacht 2 minuten na het uitzetten van het
contact alvorens de accu los te koppelen.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accukabels
los te nemen.
Sluit de ruiten en de portieren voordat de
accupoolklemmen worden losgemaakt.
Wacht na het opnieuw aansluiten van de
accu en het aanzetten van het contact
1 minuut voor u de auto start, hierdoor
kunnen de elektrische systemen
geïnitialiseerd worden. Raadpleeg,
wanneer hierna toch storingen optreden,
het PEUGEOT -netwerk.
Nadat de accu langdurig losgekoppeld is
geweest, moeten de volgende functies
geïnitialiseerd worden:
- instellingen van het display (datum, tijd,
taal, afstandseenheid en temperatuur),
- voorkeuzezenders autoradio,
- centrale vergrendeling.
Raadpleeg, als bepaalde instellingen van de
auto zijn gewist, het PEUGEOT-netwerk om
deze opnieuw in te stellen.
Als uw auto van een tachograaf of een alarm
is voorzien en de auto meer dan 5 dagen niet
gebruikt wordt, is het raadzaam de minpool
(-) van de accu (aan de linkerzijde onder de
vloer, in de cabine) los te koppelen.
144
Wiel verwisselen
1. PLAATSEN VAN DE AUTO
Zet de auto voor zover mogelijk op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
Trek de handrem aan, zet het contact af en
schakel de eerste versnelling in.
Trek een veiligheidsvest aan en plaats de
gevarendriehoek.
Plaats indien mogelijk een wielblok
onder het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
2. GEREEDSCHAP
Het gereedschap bevindt zich onder de
passagierszitplaats vóór.
- Draai de knop een kwart omwenteling
en trek de kist omhoog.
- Druk na gebruik van het gereedschap
de knop in endraai deze een kwart
omwenteling om de kist vast te zetten.
A. Verlengstuk wielsleutel.
B. Ratel.
C. Krik.
D. Sleepoog.
E. Wielsleutel.
F. Schroevendraaier.
WIEL VERWISSELEN
Zorg ervoor dat de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige plek
bevinden.
SNEL WEER OP WE
G
8
Wiel verwisselen
4. VERWISSELEN
- Wip de wieldop los met de
schroevendraaier F en verwijder hem.
- Draai de bouten iets los met de
wielsleutel E .
- Plaats de krik C onder één van de
viersteunpunten aan de onderzijde
(bij het te verwisselen wiel).
3. RESERVEWIEL
De bevestigingsbout van het reservewiel
bevindt zich rechts achter.
- Draai de bout met behulp van het
verlengstuk A en de ratel B los om het
reservewiel los te maken.
- Draai totdat de beweging blokkeert, tot
aan het zogenaamde zware punt.
- Neem het reservewiel uit de houder met
behulp van de ratel.
- Draai de handgreep G los en verwijder
de steun H .
- Maak het reservewiel los en plaats het
bij het te verwisselen wiel.
Plaats de krik bij uitvoeringen met
wegklapbare treeplank onder een hoek
van 45°.
- Draai de krik uit met behulp van de ratel
B tot het wiel enkele centimeters van de
grond verwijderd is.
- Draai de bouten volledig los en
verwissel hetwiel.
14
6
Wiel verwisselen
6. MONTEREN VAN HET
G
EREPAREERDE WIEL
Plaats het wiel volgens de procedure
van stap 5 en vergeet niet de wieldop te
bevestigen.
Zie in de rubriek 9 het gedeelte
"Identificatie" voor de plaats van de
sticker met informatie over de banden.
Het noodreservewiel is niet geschikt voor
het afleggen van lange afstanden. Laat zo
snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het noodreservewiel door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
Laat bovendien de lekke band zo spoedig
mogelijk repareren en het oorspronkelijke
wiel in de plaats van het reservewiel
monteren door het PEUGEOT-netwerk.
5. MONTEREN VAN HET
R
ESERVEWIEL
- Plaats het wiel op de naaf en breng de
wielbouten met de hand aan.
- Draai de wielbouten iets aan met de
wielsleutel E .
- Laat de krik volledig zakken en verwijder
deze vervolgens.
- Draai de bouten nogmaals aan met de
wielsleutel E zonder te forceren.
- Plaats het wiel met de lekke band achter
in de auto.
- Bevestig de steun H en schroef de
handgreep G vast.
- Steek het verlengstuk A in het gat en
draai de bout vast met de ratel B om het
wiel te bevestigen.
- Berg het gereedschap en de wieldop op.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken).
De krik en het gereedschap behoren bij
uw auto. Gebruik ze niet voor andere
doeleinden.
14
7
SNEL WEER OP WE
G
8
Wiel verwisselen
BANDENREPARATIESET Werkwi
j
ze
- Trek de handrem aan. Haal het dopje
van het ventiel van de te repareren
band, monteer de flexibele vulslang B
en schroef de ring E vast op het ventiel
van de band,
- start de motor,
- sluit stekker G aan op de dichtstbijzijnde
12V-aansluiting in de auto,
- schakel de compressor in door de
schakelaar F in de stand I (aan) te
zetten,
- breng de band op een spanning van
4 bar.
Voor een betrouwbaardere meting van de
druk wordt aangeraden om de druk met de
compressor uitgeschakeld af te lezen op de
manometer H .
- controleer of de schakelaar F van de
compressor in de stand 0 (uit) staat,
Deze set voor tijdelijke bandenreparatie
bevindt zich voorin in het interieur.
Deze bevat:
- een patroon A , met daarin het
afdichtmiddel, voorzien van:
een vulslang B ,
een sticker C "max. 80 km/h", die de
bestuurder op een zichtbare plaats op
het dashboard moet plakken nadat de
band gerepareerd is,
- een beknopte gebruiksaanwijzing voor
de bandenreparatieset,
- een compressor D voorzien van een
manometer en aansluitingen,
- aansluitnippels om de verschillende
onderdelen op spanning te brengen.
1
50
Lamp vervangen
1 - Dimlicht
Type D , H7 - 55 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Neem de stekker los.
- Druk op de twee haakjes en duw de
borgveer open.
- Vervang de lamp en let erop dat het
metalen gedeelte goed aansluit op de
groeven van de lampunit.
3 - Grootlicht
Type E , H1 - 55 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Neem de stekker los.
- Druk op de twee haakjes en duw de
borgveer open.
- Vervang de lamp en let erop dat het
metalen gedeelte goed aansluit op de
groeven van de lampunit.
2 - Parkeerlicht
Type A , W 5 W - 5 W
- Draai het deksel linksom open en
verwijder het.
- Neem de met een drukbevestiging
gemonteerde lamphouder los.
- Vervang de lamp.
4 - Richtingaanwijzers
Type B , PY 21 W - 21 W
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling linksom.
- Druk de lamp iets in en draai hem
linksom.
- Vervang de lamp.
5 - Mistlampen vóór
Type D , H1 - 55 W
- Draai het stuurwiel linksom tot aan de
aanslag.
- Verwijder de bout in de wielkuip en open
het deksel.
- Verwijder de afdekplaat.
- Neem de stekker los.
- Druk op de twee haakjes en duw de
borgveer open.
- Vervang de lamp en let erop dat het
metalen gedeelte goed aansluit op de
groeven van de lampunit.
Wacht na het uitschakelen van de
verlichting enkele minuten alvorens
een halogeenlamp te vervangen
(om brandwonden te voorkomen).
Raak de lamp niet met de hand aan,
maar gebruik een droge, pluisvrije doek.
Controleer na het vervangen of de
verlichting goed werkt.
Probeer hardnekkig vuil niet van de
koplampen, achterlichten en omgeving
te verwijderen met een hogedrukreiniger,
om te voorkomen dat de vernislaag en de
afdichting beschadigd raken.
SNEL WEER OP WE
G
8
Lamp vervangen
ZIJKNIPPERLICHT
Type A , W 16 W F - 16 W
- Beweeg het spiegelglas van de
buitenspiegel opzij om bij de
bout te komen.
- Draai de twee bouten los met de
bijgeleverde schroevendraaier.
- Trek de lamphouder los uit de
borgnokjes.
- Trek de lamp los en vervang hem.
Voor/achter
PLAFONNIER
S
Type C , 12 V 10 W - 10 W
- Druk de plafonnier op de door de
pijl aangegeven punten los en
verwijder hem.
- Open het beschermplaatje.
- Druk de twee contacten uit elkaar en
vervang de lamp.
- Controleer of de nieuwe lamp goed
tussen de contacten vastzit.
- Sluit het beschermplaatje.
- Breng de plafonnier aan en controleer
of hij goed vastzit.
PARKEERLICHTEN ZIJKANT
Type A, W5W - 5W
- Volgens uitvoering (bestelwagen
type L4), draai de twee bouten los met
de bijgeleverde schroevendraaier.
- Trek de lamphouder los uit de
borgnokjes.
- Trek de lamp los en vervang hem.
1
52
Lamp vervangen
ACHTERLICHTEN
Raadpleeg voor meer informatie over de
lampen, het overzicht "Typen lampen".
- Verwijder de twee bevestigingsmoeren.
- Trek aan de buitenzijde de lampunit los.
- Draai de drie schroeven los met de
bijgeleverde schroevendraaier (onder
de passagiersstoel vóór) en neem de
lamphouder los.
- Druk de defecte lamp iets in en draai
hem linksom om hem te verwijderen.
- Vervang de lamp.
1. Remlichten/achterlichten
Type B, P21/5W - 5W
Type B, P21W - 21W
- Draai de twee bouten los.
- Verwijder de lamp.
- Druk de twee borglippen uit elkaaren
verwijder de lamphouder.
- Druk de defecte lamp iets in en
draaihem linksom om hem te
verwijderen.
- Vervang de lamp.
2. Richtingaanwijzers
Type B, PY21W - 21W
3. Achteruitrijlichten
Type B, P21W - 21W
4. Mistachterlicht
Type B, P21W - 21W
- Bepaal de plaats van de defecte lampen
en open de achterdeuren.
- Neem de stekker los.
KENTEKENPLAATVERLICHTING
Type A, C5W - 5W
- Druk het lampglas op het door de pijl
aangegeven punt los en verwijder het.
- Druk de twee contacten uit elkaar en
vervang de lamp.
- Controleer of de nieuwe lamp goed
tussen de contacten vastzit.
- Breng het lampglas aan en druk het aan
de bovenzijde vast.
1
53
SNEL WEER OP WE
G
8
Zekering vervangen
De drie zekeringkasten bevinden zich in het
dashboard aan bestuurderszijde, in de stijl
aan passagierszijde en in de motorruimte.
De weergegeven zekeringen betreffen alleen
die zekeringen die door de gebruiker kunnen
worden vervangen. Raadpleeg voor alle
overige werkzaamheden het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
V
ervan
g
en van een ze
k
er
i
n
g
Voordat u een zekering vervangt, dient
u eerst de oorzaak van de storing op te
sporen en te (laten) verhelpen. De nummers
van de zekeringen zijn aangegeven op de
zekeringkast.
Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte.
ZEKERINGEN VERVANGEN
PEUGEOT is niet aansprakelijk
voor kosten die voortvloeien uit
storingen veroorzaakt door het monteren
van extra accessoires die niet door
PEUGEOT aanbevolen en geleverd
worden, of door voorzieningen die niet
volgens de voorschriften van PEUGEOT
zijn gemonteerd. Dit geldt met name voor
apparatuur met een totaal stroomverbruik
van meer dan 10 milliampère.
Goed Defect
Voor professionele autobedrijven:
raadpleeg voor een compleet overzicht
van de zekeringen en de relais, de schema's
van de "Methodes" via het Netwerk.
1
5
4
Zekering vervangen
ZEKERINGEN DASHBOARD
(
BESTUURDERSZIJDE
)
- Verwijder de schroeven en kantel de zekeringkast omlaag om bij de zekeringen te komen.
Zekering A (Ampère) Functie
12 7,5 Dimlicht rechts
13 7,5 Dimlicht links
31 5 Voeding relais
32 7,5 Verlichting plafonnier
33 20 Sensor accu
34 20 Interieurverlichting minibus - alarmknipperlichten
36 10 Autoradio - Diagnoseaansluiting - Sirene alarm - Bediening programmeerbare standkachel - Bediening
airconditioning - Tachograaf - Accu
37 7,5 Remlichtschakelaar - Derde remlicht - Instrumentenpaneel
38 20 Bediening centrale vergrendeling
42 5 Elektronische eenheid en sensor ABS - Sensor ASR - Sensor ESP - Remlichtschakelaar
43 20 Motor ruitenwissers vóór
47 20 Motor ruitbediening bestuurderszijde
48 20 Motor ruitbediening passagierszijde
49 5 Autoradio - Schakelaars cockpit
50 7,5 Elektronische eenheid airbags en gordelspanners
51 5 Tachograaf - Snelheidsregelaar - Bediening airconditioning - Achteruitrijlichten - Sensor water in brandstof
(diesel)
53 7,5 Instrumentenpaneel
89 - Niet gebruikt
90 7,5 Grootlicht links
91 7,5 Grootlicht rechts
92 7,5 Mistlamp links
93 7,5 Mistlamp rechts
1
56
Zekering vervangen
ZEKERINGEN MOTORRUIMTE
- Verwijder de schroeven en kantel de
zekeringkast omlaag om bij de zekeringen
te komen.
Zekering A (Ampère) Functie
1 40 Voeding pomp ABS
2 50 Elektronische eenheid voorgloeien (diesel)
3 30 Contactslot
4 30 Pomp koplampsproeiers
8 40 Motorventilateurgroep interieur
9 15 12 V-aansluiting achter
10 15 Claxon
14 15 12 V-aansluiting voor
15 10 Aansteker
20 30 Pomp ruitensproeiers
21 15 Voeding brandstofpomp
24 15 Externe voeding voor ambulance - Spiegels
30 15 Ontwaseming
1
57
SNEL WEER OP WE
G
8
Ruitenwisserblad vervan gen
RUITENWI
SS
ERBLAD
V
ERVANGEN
Voor een gemakkelijke toegang tot de
ruitenwissers en de ruitensproeierkoppen
kunt u in de uitsparingen van de voorbumper
gaan staan.
V
ervan
g
en van een wisserblad
v
óór
Til de ruitenwisserarm op.
Maak het wisserblad los door de knop in
te drukken en verwijder het door het naar
buiten te trekken.
Monteer het nieuwe wisserblad en controleer
of deze goed vastzit.
Zet de ruitenwisserarm terug.
V
ervan
g
en van het wisserblad
a
chter
Til de ruitenwisserarm op, maak de clip los
en verwijder het wisserblad.
Monteer het nieuwe wisserblad en zet de
ruitenwisserarm terug.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Controleer of de ruitensproeierkoppen niet
verstopt zitten.
1
63
9
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
Afmetin g en
SCHUIFDEUR
L1 L2 L3 L4
H1 H1 H2 H2 H3 H2 H3
P Hoogte schuifdeur 1485 1485 1755
Q Breedte schuifdeur 1075 1250
1
68
Gewichten
GEWICHTEN
Afmetingen Benaming Max. toegestaan totaalgewicht in kg
L1 H1 330 3000
333 3300
L2 H1 333 3300
335 3500
L2 H2
330 3000
333 3300
335 3500
L3 H2
330 3000
335 3500
435 3500
440 4000
L3 H3
330 3000
335 3500
435 3500
440 4000
L4 H2 335 3500
L4 H3 435 3500
Raadpleeg het kentekenbewijs van uw auto.
Houd u aan het in uw land voorgeschreven maximale aanhangergewicht. Raadpleeg voor meer informatie over de mogelijkheden voor het
trekken van een aanhanger en over het maximale treingewicht het PEUGEOT-netwerk.
De maximumsnelheid bij het trekken van een aanhanger bedraagt 100 km/h (in Nederland 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur
meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Deze tabel geeft het maximaal toegestane totaalgewicht weer, afhankelijk van de afmetingen en de benamingen van de auto.
1
69
9
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
Gewichten
* 15 inch-velgen.
** 16 inch-velgen.
Verminderde belading auto
Als de auto het maximale toegestane totaalgewicht niet heeft bereikt, kan er extra lading in de aanhanger worden vervoerd.
In geen geval mag het maximale aanhangergewicht of het maximale technisch toegestane treingewicht worden overschreden.
Houd u aan de toegestane aanhangergewichten voor uw auto.
AANHANGERGEWICHTEN
Carrosserievariant Motor Geremde aanhanger
Bestelwagen
330
HDi 100 2000
HDi 120 2500
HDi 160 2500
HDi 180 -
333
HDi 100 2000
HDi 120 2500
HDi 160 2500
HDi 180 -
335
HDi 100 2000
HDi 120 2500 *
3000 **
HDi 160 2500 *
3000 **
HDi 180 -
435 / 440
HDi 120 2500
HDi 160 2500
HDi 180 -
17
1
9
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
Gewichten
AANHANGERGEWICHTEN
Carrosserievariant Motor Geremde aanhanger
Combi
330
HDi 100 2000
HDi 120 2500
HDi 160 2500
HDi 180 -
333
HDi 100 2000
HDi 120 2500
HDi 160 2500
HDi 180 -
0
4.
11
Dit instructieboekje behandelt alle
beschikbare uitrustingen van dit model.
Automobiles PEUGEOT verklaart dat,
door toepassing van de voorschriften in de
Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53)
met betrekking tot autowrakken, wordt
voldaan aan de in deze richtlijn gestelde
doelen en dat recycleerbare materialen
worden gebruikt voor de fabricage van
producten die door haar worden verkocht.
Gedrukt in de EU
erlandais
Uw auto is, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de uitvoering en de
specifieke kenmerken voor het land
waarvoor de auto bestemd is, slechts van
een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven
beschrijvingen en illustraties wordt niet
aanvaard. Automobiles PEUGEOT behoudt
zich het recht voor tussentijds wijzigingen
aan te brengen in de door haar gevoerde
modellen en de bijbehorende uitrusting
en accessoires, zonder verplicht te zijn dit
instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk
deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje
bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe
eigenaar te geven.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk,
is verboden zonder schriftelijke toestemming
van Automobiles PEUGEOT.
Néerlandais
NE.11B
O
X.
00
7
1
www.peu
g
eot.com


Specyfikacje produktu

Marka: Peugeot
Kategoria: Automatyczny
Model: Boxer 2011.5

Potrzebujesz pomocy?

Jeśli potrzebujesz pomocy z Peugeot Boxer 2011.5, zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą




Instrukcje Automatyczny Peugeot

Instrukcje Automatyczny

Najnowsze instrukcje dla Automatyczny