Instrukcja obsługi Kymco People S 300i

Kymco skuter People S 300i

Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Kymco People S 300i (118 stron) w kategorii skuter. Ta instrukcja była pomocna dla 27 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek

Strona 1/118
1
GEBRUIKSHANDLEIDING
KYMCO BENELUX B.V
Uitgave: februari 2008
INLEIDING
Gefeliciteerd met uw KYMCO
-
scooter. De
is het resultaat van de lange ervaring die KYMCO
heeft met de productie van kwaliteitsscooters. Voor optimaal rijplezier is het raadzaam dat u deze handleiding
grondig do
orneemt voordat u de scooter in gebruik neemt. Hierdoor krijgt u een goed inzicht in de kenmerken
en werking van de scooter. Ook het basisonderhoud en de basishandelingen komen aan de orde. Mocht u hierna
nog vragen hebben, stel deze dan aan uw KYMCO
-
deale
r.
Deze handleiding betreft de volgende modellen:
PEOPLE S 250i/300i Benzine
-
injectie/ vloeistofgekoelde motor
.
N.B. De informatie en technische beschrijvingen in deze handleiding dienen uitsluitend ter raadpleging
en kunnen zonder aankondiging gewijz
igd worden.
WAARSCHUWING!
Benzine
-
injectiesysteem: vermijd kortsluiting en verwijder of installeer de accukabel niet terwijl het
contact staat ingeschakeld, anders kunnen bepaalde elektrische componenten defect raken.
INHOUDSOPGAVE
1. VEILIGHEID
................................
................................
...
1
2. PLAATS VAN DE OND
ERDELEN
................................
......
3
F
RAMENUMMER
................................
................................
..
6
M
OTORNUMMER
................................
................................
.
7
S
LEUTELNUMMER
................................
................................
.
7
3. BEDIENINGSINSTRUC
TIES
................................
.............
8
(1) CONTACTSCHAKELAA
R/ STUURSLOT
..........................
8
(2)
STARTKNOP
................................
................................
....
9
(3)
LICHTSCHAKELAAR
................................
...........................
9
(4)
DIMLICHTSCHAKELAAR
................................
....................
10
(5)
SIGNAALSCHAKELAAR
................................
.....................
10
(6)
CLAXONKNOP
................................
...............................
11
(7)
RICHTINGAANWIJZERSCH
AKELAAR
................................
.....
11
(8)
NOODSTOPSCHAKELAAR
................................
.................
11
(9)
JIFFYSCHAKELAAR
................................
..........................
12
(10)
BUDDYSEAT EN
-
SLOT
................................
...................
13
(11)
HELMHAAKJES
................................
............................
13
(12)
DASHBOARD
................................
...............................
15
(14)
MOBIELE TELEFOON
................................
.....................
20
(15)
ACHTERVERING
................................
...........................
20
4. CONTROLE VOORDA
T U GAAT RIJDEN
.........................
21
(1)
CONTROLE VOORAF
................................
........................
21
(2)
CONTROLE VAN HET OLI
EPEIL
/
OLIEVERVERSING
...................
22
(3)
CONTROLE
/
BIJVULLEN VAN DE KOE
LVLOEISTOF
...................
23
(4)
BANDENINSPECTIE
................................
.........................
24
(5)
BENZINE
................................
................................
......
26
(6)
STUUR
................................
................................
.........
27
(7)
CONTROLE VAN DE DASH
BOARDVERLICHTING
......................
27
(8)
CONTROLE VAN HET R
EMVLOEISTOFPEIL
.............................
28
(9)
SLIJTAGE VAN DE REMB
LOKKEN
................................
.........
29
(10)
CONTROLE VAN DE LICH
TEN
................................
...........
30
5. HET STARTEN VAN D
E MOTOR
................................
....
31
6. RIJDEN
................................
................................
........
33
7. PARKEREN
................................
................................
..
37
8. ONDERHOUD
................................
..............................
38
ONDERHOUDSSCHEMA
................................
........................
40
LUCHTFILTER
................................
................................
......
41
BOUGIES
................................
................................
...........
43
A
CCU
................................
................................
...............
44
ZEKERINGEN VERVANGEN
................................
.....................
45
REINIGEN
................................
................................
..........
48
TECHNISCHE SPECIFICA
TIES PEOPLES 250I
......................
49
TECHNISCHE SPECIFICA
TIES PEOPLES 300I
......................
50
1
1.
VEILIGHEID
B
ESCHERMENDE KLEDING
Het is noodzakelijk dat u gedurende het rijden de juiste kleding draagt:
(1)
Draag altijd een helm. Als deze geen vizier heeft, dient u een
motorbril te dragen.
(2)
Uw kleding moet goed aangesloten zitten. Maak losse
manchetten vast en zorg
dat de remhevel niet erachter kan
blijven haken.
(3)
Uw schoenen moeten goed aangesloten zitten, lage of geen
hakken hebben en de enkels beschermen.
(4)
Draag handschoenen.
WAARSCHUWING!
Houd beide handen aan het stuur en beide voeten op de treeplank
als u rijdt.
Gedurende het ri
jden en tien minuten nadat de scooter is
geparkeerd, dient u de uitlaat niet aan te raken anders kunt u
brandwonden oplopen.
4
2
R
IJMETHODE
Uw rijvaardigheid en uw kennis van de scooter vormen de basis voor een veilige rijstijl. Wij rade
n u aan om
eerst te oefenen in een verkeersvrije situatie zonder hindernissen totdat u volledig vertrouwd bent geraakt met
uw scooter en met de hantering ervan.
Onthoud dit: oefening baart kunst.
B
AGAGE VERVOEREN
Als u bagage op de scooter meeneemt, zorg
dan dat deze zo plat mogelijk is en zo dicht mogelijk tegen het
middengedeelte van de scooter aanligt. Verkeerd gepakte en/of teveel bagage kan problemen met het
manoeuvreren van de scooter veroorzaken. Bevestig de vracht stevig in het midden van de linke
r
-
en de
rechterzijde van de scooter.
Maximale laadcapaciteit van de helmbak is 10 kg.
Maximale laadcapaciteit van de achterdrager is 5 kg.
WAARSCHUWING!
Als u iets aan de scooter verandert of originele
onderdelen verwijdert, kunt u het voertuig on
veilig of
illegaal maken. Houd u aan alle veiligheidsvoorschriften
die gelden in uw rijgebied.
3
2.
PLAATS VAN DE ONDERD
ELEN
(1)
Lic
htschakelaar /
Startknop
(2)
Dashboard
(3)
Middenstandaard
(4)
Contactschakelaar
(5)
Helmhaakjes
(6)
Accu
/
Zekeringen
(7)
Uitlaat
(8)
Koelvloeistof
expansi
evat
6
5
4
2
1
7
3
8
4
(9)
Buddyslot
(10)
-
(11)
Benzinetankdop
(Peoples250i/300i)
(12)
Helmbak
(13)
Helmhaakjes
(14)
Tassenhaak
(15)
Jiffy
(16)
Dimlichtschakelaar
Signaalschakelaar
Richtingaanwij
zerschakelaar
Claxonknop
(17)
Luchtfilter
11
16
10
13
12
9
14
15
17
5
(18)
Koplamp
(19)
Achterremhevel
(20)
Richtingaanwijzer
linksvoor
(21)
Ophanging linksvoor
(22)
Ophanging rechtsvoor
(23)
Richtingaanwijzer
rechtsvoor
(24)
Voorremhevel
18
24
23
22
19
20
21
6
F
RAMENUMMER
He
t framenummer staat gedrukt op het
middengedeelte van het frame.
Verwijder het
deksel met een schroevendraaier.
Het frame
-
en het motornummer heeft u nodig
voor de registratie van uw scooter. Ze kunnen
ook nodig zijn als u vervangingsonderdelen bij
uw KY
MCO
-
dealer bestelt.
Noteer hier het framenummer:
........................................................................
7
M
OTORNUMMER
Het motornummer staat gedrukt op de linkerkant
van het carter bij de middenstandaard.
S
LEUTELNUMMER
Met de sleutels heeft u een
n
ummerplaatje gekregen.
Het nummer heeft u nodig als u ooit een verloren sleutel
vervangen.
Berg dit plaatje op een veilige plaats op.
Noteer hier het sleutelnummer:
……………………
……
………………………………
Noteer hier het motornu
mmer:
…………………………………………………………………
8
3.
BEDIENINGSINSTRUCTIE
S
(1)
CONTACTSCHAKELAAR
/
STUURSLOT
De contactschakelaar bevindt zich aan de rechterzijde onder de
stuuras.
Om het stuur te vergrendelen draait u het stuur geheel naar links en
draait u de sleutel, terwijl u deze
in het slot drukt, in de “
-
positie.
Haal de sleutel uit het slot.
SLEUTE
L
POSITIE
FUNCTIE
SLEUTEL UIT HET SLOT?
(1)
slot
Stuur is vergrendeld. Motor en lichten kunnen niet werken
Sleutel kan uit het slot gehaald worden
(2)
uit
Motor en lichten kun
nen niet werken.
Sleutel kan uit het slot gehaald worden
(3)
aan
Motor en lichten kunnen werken.
Sleutel kan niet uit het slot gehaald worden
(4)
aan
Benzinetank kan geopend worden. Motor en lichten kunnen
werken.
Sleutel kan niet uit het slot gehaa
ld worden
WAARSCHUWING!
Controleer of het stuur op slot staat door het zachtjes heen en weer te draaien.
Draai tijdens het rijden de sleutel nooit in de
”(slot)
-
positie, anders verliest u de macht over het
stuur.
9
(2)
STARTKNOP
De startknop bevindt
zich onder de lichtschakelaar.
Als de startknop ingedrukt wordt, wordt
de motor gestart. Zie verder
hoofdstuk 5 ”Het starten van de motor”
.
(3)
LICHTSCHAKELAAR
Koplamp, achterlicht, parkeerlicht en dashboardverlichting uit.
Achterlicht, parkeerlicht en dashboardverlichting aan.
Koplamp, achterlicht,
parkeerlicht en dashboardverlichting aan.
N.B. Deze schakelaar wordt niet gebruikt bij een
scooter
m
et permanente verlichting.
WAARSCHUWING!
Als u iets aan de scooter verandert of originele onderdelen
verwijdert, kunt u het voertuig onveil
ig of illegaal maken. Houd
u aan alle veiligheidsvoorschriften die gelden in uw rijgebied.
10
(4)
DIMLICHTSCHAKELAAR
Duw de dimlichtschakelaar naar
voor groot licht en naar
voor
dimlicht.
N.B. Het betreffende w
aarschuwingslampje op het
dashboard gaat branden als de dimlichtschakelaar op
grootlicht wordt gezet.
(5)
SIGNAALSCHAKELAAR
Als u passeert en er komen auto’s uit de tegengestelde richting, druk
dan de signaalschakelaar (PASSING) (1) in en laat deze we
er los.
De
koplamp zal gaan knipperen om de aankomende auto’s te
waarschuwen.
grootlicht
dimlicht
11
(6)
CLAXONKNOP
Druk op de claxonknop
om te claxonneren.
(7)
RICHTINGAANWIJZERSCH
AKELAAR
Schuif de richtingaanwijzerschakelaar naar links om aan te geven dat u
naar links wi
lt of naar rechts om aan te geven dat u naar rechts wilt
gaan.
Druk de schakelaar in om de richtingaanwijzer uit te zetten.
(8)
NOODSTOP
SCHAKELAAR
De noodstop
schakelaar
wordt gebruikt om de motor in een
noodgeval uit te schakelen.
Dit doet u door de scha
kelaar in zo’n geval
op
“ te zetten.
Wilt u de motor we
er starten, dan moet de
noodstop
schakelaar op
” staan.
Onder normale omstandigheden moet de schakelaar altijd in de “
-
positie staan, ook als de motor stilstaat.
Als de m
otor door middel van
de noodstop
schakelaar is uitgezet, dan
dient u vervolgens de contactschakelaar op “
” te zetten, anders
loopt de accu leeg.
12
(9)
JIFFYSCHAKELAAR
Gebruik de jiffy om de scooter op te laten steunen als deze voor korte
tijd wordt geparkeerd.
De jiffyschakelaar bevindt zich naast de jiffy.
Als de jiffy wordt uitgeklapt, zal de motor stoppen als deze nog aan h
jiffyschakelaar
naar beneden
13
(10)
BUDDYSEAT EN
-
SLOT
Ontgrendelen
Stop de motor en draai de contactsleutel tegen de klok in
om het
buddyslot te ontgrendelen.
Als de motor nog loopt, moet u de sleutel, terwijl u deze tegen de klok
indraait, in het slot drukken om het buddyslot te ontgrendelen.
Als het stuur op slot staat, draait u de contactsleutel tegen de klok in
om de buddys
eat te ontgrendelen.
Vergrendelen
Wilt u de buddyseat vergrendelen, duw deze dan naar beneden totdat
hij in het slot klikt. Zorg ervoor dat de buddyseat goed in het slot zit
voordat u gaat rijden.
(11)
HELMHAAKJES
Ontgrendel de buddyseat.
Hang uw helm aa
n een van de haakjes van het buddyscharnier en duw
de buddyseat naar beneden en in het slot.
Om uw helm uit de helmbak te halen, ontgrendelt u de buddy.
Neem de helm van het haakje en duw de buddy weer naar beneden.
Zorg dat het zadel stevig in het slot
zit voordat u gaat rijden.
14
WAARSCHUWING!
De helmbak is ontworpen om de helm veilig op te bergen terwijl de scooter geparkeerd staat.
Rijd niet als de helm aan het helmhaakje hangt. Dit zou de veiligheid in gevaar kunnen brengen. U zou
de macht over h
et stuur kunnen verliezen.
15
(12)
DASHBOARD
TELLERKLOK
* Benzine bijtanken voordat de wijzer "E" aangeeft.
Functie
(1) benzinepeilmeter*
Geeft het benzinepeil in de tank aan. *
(2) snelheidsmeter
Geeft de rijsnelheid aan in kilometer per uur of mijl per
uur.
(3) afstandsmeter
Geeft de afge
legde afstand aan.
(4) digitaal klokje
Geeft de tijd aan.
(5) instelknop
Stelt de afstandsmeter en het klokje in.
16
INDICATIE
LAMPJES
Functie
(6)
richtingaanwijze
r
-
indicatielampje
Brandt als de richtingaanwijzer aanstaat.
(7)
motor
-
controle
lampje
Brandt als de
motor niet naar behoren functioneert.
NB. Dit lampje
licht gedurende twee seconden op als de contactsleutel wordt omgedraaid.
gaat branden als de maximu
m snelheid wordt overschreden.
Indien dit lampje blijft branden terwijl u rijdt, moet u contact opnemen met uw
erkende KYMCO
-
dealer.
(8)
grootlicht
-
indicatielampje
Brandt als het grootlicht aanstaat.
17
(9)
(10)
(11)
Functie
(9)
Indicatie
lampje voor de
koelvloe
istof
Gaat branden als de
koelvloeistof te heet
wordt.
(10)
MET
-
IN
Buddy
ontgrendelings
-
indicatielampje
Gaat branden als de
buddyseat van het slot
gaat.
(11)
Indicatie
lampje voor
laag oliepeil
Gaat branden als het
oliepeil te laag wordt.
WAARSCHUWING!
Als de temperatuur van de koelvloeistof een bepaald niveau heeft bereikt, gaat het
koelvloeistoftemperatuur
-
indicatielampje branden. Gebeurt dit terwijl u rijdt, zet de motor dan (zo snel als
veilig is) af en laat hem
gedurende ongeveer tien minuten afkoelen.
Als het indicatielampje voor een laag oliepeil gaat branden terwijl u rijdt, stop dan en zet de motor af. Vul
bi
j tot het bovenste indicatie
streepje met de aanbevolen moto
rolie (zie verder p.22
).
Als u vervolgen
s de motor weer heeft aanzet, controleer dan of het indicatieslampje uit is. Doorrijden terwijl
het lampje brandt, kan schade aan de motor veroorzaken.
18
I
NSTELLEN VAN DE MULT
IMETER
knop A
knop B
(1)
Druk knop A gedurende twee seconden in
o
m
de meter in te stellen op ofwel mijl
per uur (mph) ofwel kilometer per uur
(km/h).
(2)
Druk knop B gedurende twee seconden in
om
de afstandsmeter op ODO (totaal
aantal afgelegde kilometers/mijlen) of
TRIP (trajectafstand) te zetten.
(3)
Druk knop B gedurende vij
f seconden in als
u
de meter wilt instellen voor een
servicebeurt (SERVICE).
(4)
Druk knop B hierna twee seconden in om
terug te keren naar de ODO/TRIP
-
modus.
(5)
SERVICE
-
reset/TRIP
-
reset:
als u de
afstandsmeter heeft ingesteld opSERVICE”
of op “TRIP”, dan dru
kt u daarna de
knoppen A en B tegelijkertijd gedurende
twee seconden in tot de teller op nul staat.
(6)
Tijd instellen:
Als de teller in de ODO
-
modus staat, drukt u knop A en B
tegelijkertijd gedurende twee seconden in
om de tijd in te stellen.
Om de uren in
te stellen,
drukt u op knop
B. Het urendisplay gaat knipperen.
U kunt
nu het uur instellen.
Als u op knop A drukt, gaat het
minutendisplay knipperen. Druk dan op
knop B
om de minuten in te stellen.
Druk vervolgens knop A en knop B
tegelijkertijd in. De ti
jd is nu ingesteld.
19
(7)
Olieverversing:
Als de afstandsmeter in de
ODO
-
modus staat, dan gaat het
servicebeurt
-
waarschuwingslampje
knipperen bij 2000 km.
Nadat de olie ververst is, gaat u verder met
stap 5.
20
(14)
MOBIELE TELEFOON
Ontgrendel de buddy, s
teek de oplaadstekker van de mobiele telefoon
in het stopcontact.
(15)
ACHTERVERING
Deze dient om de scooter comfortabel te laten ri
jden. De achtervering
moet afgesteld worden door de stand van de veer
((
1)"hard”, (2)
“middel”, (3) “zacht” )
in te stellen met een speciale stelsleutel. De
veren moeten links en rechts hetzelfde zijn afgesteld.
WAARSCHUWING!
Sluit het beschermende deksel van het stopcontact als deze niet
gebruikt wordt.
Het stopcontact van de mobiele telefoon geeft alleen stroom.
De stroomvoorziening stopt niet
automatisch als de mobiele
telefoon genoeg stroom heeft.
Om te vermijden dat de telefoon overladen wordt, dient u alle
instructies van de fabrikant van de telefoonoplader op te volgen.
21
4.
CONTROLE VOORDAT U G
AAT RIJDEN
(1)
CONT
ROLE VOORAF
Neem de goede gewoonte aan om telkens uw scooter te controleren
voordat u gaat rijden. Controle vooraf is zeer belangrijk
om schade en
ongelukken te voorkomen.
WAARSCHUWING!
Na de eerste 300 kilometer moet uw scooter absoluut
gecontroleerd worden en een onderhoudsbeurt krijgen.
22
(2)
CONTROLE VAN HET OLI
EPEIL
/
OLIEVERVERSING
Verzeker u ervan dat de oliespiegel het juist peil heeft.
Voordat u het oliepeil gaat meten, dient u de scooter op beide wielen te
plaatsen, zodat de hoofdremcilinder
horizontaal staat.
Het olieniveau wordt gepeild door de olievuldop uit de motor te
draaien, schoon te maken en daarna op de opening van de motor te
houden (NIET INDRAAIEN) en de peilstok te controleren.
Als de olie op het laatste blokje staat, dan dient
u olie bij te vullen.
N.B. De olie mag niet boven het hoogste blokje uitkomen!
(zie pagina 40 e.v. voor na
dere bijzonderheden).
Peil minstens elke 500 km uw olie en vul zo
nodig bij.
WAARSCHUWING!
Onvoldoende motorolie veroorzaakt snel een defecte
motor.
23
(3)
CONTROLE
/
BIJVULLEN VAN DE KOE
LVLOEISTOF
Verzeker u ervan dat de jiffy is ingeklapt.
Controleer of het koelvloeistofpeil in het expansievat voldoende is. Als
dit niet het geval is, draai dan de dop van het expansievat af.
Vul het expans
ievat bij me
t de aanbevolen koelvloeistof.
De koelvloeistof moet tot het waarschuwingsstreepje voor hoogste
niveau
bijgevuld worden.
WAARSCHUWING!
Als u de radiateur? opent terwijl de motor heet is, kunt u gewond raken door de kokend h
ete vloeistof of
stoom. Open dus nooit de radiator als de motor nog warm is. Wacht totdat de motor is afgekoeld.
hoogste niveau
laagste niveau
koelvloeistofexpansievat
24
(
4)
BANDENINSPECTIE
(1)
bandenspanning
Voor een optimale prestatie van uw scooter, een lange levensduur en
veilig rijden, dient u altijd de ba
ndenspanning te controleren en zo
nodig bij te stellen voordat u gaat rijden.
KOUDEBANDSPANNING
(bestuurder/bestuurder met
passagier)
Voorwiel
1.75/1.
7
5
bar
Achterwiel
2.00/2.
25
bar
WAARSCHUWING!
De bandenspanning moet gecontroleerd en afgesteld
worde
n als de temperatuur van de banden gelijk is aan de
temperatuur van de omgevingslucht.
De bandenspanning moet afgesteld worden in verhouding
tot het totale gewicht van de bestuurder en de passagier
samen.
25
(2)
scheurtjes en andere beschad
igingen
Controleer de loopvlakken en wangen van de banden op opvallende
scheurtjes (1) of andere beschadigingen;
(3)
abnormale slijtage
Controleer de banden op abnormale slijtage van het profiel (3);
(4)
spijkers, steentjes en andere scherpe voorwerpen
Controleer
de loopvlakken en wangen van de banden op spijkers,
steentjes of andere scherpe voorwerpen (4);
(5)
m
oet voldoende profiel hebben
Controleer of het slijtage
-
indicatiestreepje (5) onvoldoende
profieldiepte heeft. Als het indicatiemerkje zichtbaar is, moet de b
and
vervangen worden.
WAARSCHUWING!
Als banden versleten zijn, hebben ze minder grip op de weg.
Hierdoor is de scooter minder goed bestuurbaar. Dit is
riskant. Rijd daarom nooit met versleten banden.
26
(5)
BENZINE
De benzinevuldop (2) bevindt
zich links boven de treeplank.
Als u de contactsleutel met de klok meedraait, wordt de benzinedop
automatisch ontgrendeld.
Benzinetankinhoud is 9.0 liter
Nadat u heeft getankt, zorg dan dat u de benzinetankdop stevig met de
hand dichtdrukt.
WAARSCHU
WING!
Benzine is uiterst brandbaar en onder bepaalde
omstandigheden explosief.
Daarom moet er getankt worden in een goed geventileerde
omgeving met een stilstaande motor.
Rook niet en zorg dat er geen open vuur of vonken in de buurt
komen waar benzine i
s opgeslagen of waar wordt getankt.
27
(6)
STUUR
Controleer regelmatig de toestand van het stuur. Versleten of
losgedraaide stuurlagers kunnen gevaarlijk zijn.
Beweeg het stuur op en neer om te controleren of het geen abnormaal
geluid maakt.
Draai
het stuur naar links en naar rechts om te controleren of er iets
loszit.
Controleer of het stuur vrij kan draaien.
Als u iets abnormaals constateert, vraag da
n een KYMCO
-
dealer om
het stuur na te kijken en bij te stellen.
(7)
CONTROLE VAN DE DASH
BOARDV
ERLICHTING
Controleer of de waarschuwingslampjes van de richtingaanwijzers en
het grootlicht naar behoren functioneren.
Controleer of de snelheidsmeter goed functioneert.
Controleer de benzinemeter.
Controleer of het waarschuwingslampje voor laag oliepeil
goed
functioneert.
N.B. Als u de contactschakelaar aanzet, loopt de wijzer van de snelheidsmeter automatisch van nul tot
de maximumsnelheid en weer terug naar nul. Dit dient alleen ter controle van het functioneren van de
snelheidsmeter.
28
(8)
CONTROLE VA
N HET REMVLOEISTOFPE
IL
Onvoldoende remvloeistof kan ervoor zorgen dat er een luchtbel in het
remsysteem komt, waardoor de remmen defect kunnen raken. Voordat
u gaat rijden, dient u daarom te controleren of het remvloeistofpeil zich
boven het laagste indica
tiestreepje (1) bevindt. Als dit niet het geval is,
moet u bijvullen.
Neem deze voorzorgsmaatregelen in acht:
Als u het remvloeistofpeil controleert, verzeker u dan ervan
dat de hoofdcilinder vlak staat door het stuur te
draaien.
Gebruik alleen de aanbevolen soort remvloeistof. Anders
kunnen de rubberen afdichtringen aangetast worden met als
gevolg lekkage en een slecht remvermogen.
Vul bij met dezelfde soort remvloeistof. Als u remvloeistof
van verschillende soorten met
elkaar mengt, kan er een
schadelijke chemische reactie ontstaan en gaan de remmen
mogelijk minder goed werken.
Aanbevolen remvloeistof: DOT 4
Laagste niveau
29
Zorg dat er geen water in de hoofdcilinder binnendringt als u de remvloeistof bijvult. Water
verlaagt het kookpunt van de remvloeistof aanzienl
ijk, waardoor er lucht in de remleidingen kan
komen.
Remvloeistof kan verf en plastic aantasten.
Verwijder daarom onmiddellijk gemorste remvloeistof.
(9)
SLIJTAGE VAN DE REMB
LOKKEN
Slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk v
an het onderhoud en
h
et gebruik ervan.
Controleer de remblokken regelmatig volgens het onderhoudsschema
.
VOORREM/ACHTERREM
Controleer op elk remblok het slijtage
-
indicatiestreepje (1).
Als één van de remblokken tot het indicatiestreepje is versleten, vervang
dan beide rembl
okken tegelijkertijd.
Laat dit doen door uw erkende KYMCO
-
dealer.
V
oorrem: slijtage
-
indicatiestreepje (1)
Achterrem
30
(10)
CONTROLE VAN DE LICH
TEN
Zet de contactschakelaar aan.
(1)
Controle
van de koplamp/achterlichten
Start de motor om te controleren of de koplamp en de achterlicht
en het
goed doen en kijk of de lichtglazen vuil of beschadigd zijn.
(2)
Controle van de remlichten
Knijp één voor één de voor
-
en de achterremhevel in om te controleren
of de remlichten goed werken.
Kijk ook of de remlichtglaasjes vuil of
beschadigd zijn
.
(3)
Contro
le van de richtingaanwijzers
Gebruik de richtingaanwijzerschakelaar om te kijken of de linker/rechter
-
voor en achter
-
richtingaanwijzers kunnen knipperen en zoemen.
Kijk ook of de glaasjes
vuil of beschadigd zijn.
31
5.
HET STARTEN VAN DE M
O
TOR
Volg bij het starten van de motor altijd de hierna beschreven
werkwijze:
N.B. Als de scooter gedurende langere tijd niet gebruikt is of als
de benzinetank zojuist is bijgevuld, dient u de startknop iets
langer dan gewoonlijk ingedrukt te houden zond
er de gashendel
open te draaien.
(1)
Zet de scooter op de middenstandaard.
(2)
Zet de contactsleutel in de
”(aan)
-
positie .
(3)
Blokkeer het achterwiel door de remhevel in te knijpen.
WAARSCHUWING!
Als het achterwiel niet wordt tegengehouden door de rem of door
contact met de grond, zal het gaan draaien waardoor u
lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
(2)
Contactschakelaar
(3) Ac
hterremhevel
32
N.B.
De elektrische starter zal alleen werken als de remhevel wordt
gebruikt.
(4)
Druk op de startknop terwijl de gashendel gesloten is (foto
rechtsboven).
Laat
de startknop los zodra de motor aanslaat.
N.B.
Gebruik de elektrische starter niet langer dan vijf seconden
achtereen.
(5)
Zorg ervoor dat u de gashendel gesloten en de
achterremhevel ingeknepen houdt terwijl u de motor start
en laat opwarmen.
(6)
Laat de mot
or warmdraaien voordat u gaat rijden.
Als u een warme motor niet kunt herstarten:
1.
Plaats de scooter op de middenstandaard;
2.
Open de gashendel 1/8 tot ¼
-
slag terwijl u de motor start.
1/8
-
¼
-
slag
gashendel
DICHT
(4) startknop
33
6.
RIJDEN
(1)
Zorg dat de gashendel gesloten is en de achterremhevel
is
ingeknepen.
N.B.
Lees opnieuw het hoofd
stuk over veiligheid (pagina ?
)
voordat u gaat rijden.
Het achterwiel moet geblokkeerd zijn als u de scooter van
de middenstandaard haalt. Anders kunnen er ongelukken
gebeuren.
(2)
Ga aan de linkerkant van de sc
ooter staan en duw deze naar
voren en van de middenstandaard af.
(1) achterremhevel
34
(3)
Ga vanaf de linkerzijde op de scooter zitten terwijl u op zijn
minst één voet op de grond houdt om de scooter in
evenwicht te houden.
(4)
Voordat u wegrijdt, geeft u uw richting aan
met één van de
richtingaanwijzers. Controleer altijd eerst of de weg veilig is.
WAARSCHUWING!
Pak het stuur stevig met beide handen vast.
Probeer nooit met één hand te sturen. U zou de macht over
het stuur kunnen verliezen.
35
(5)
Om op te trekken, draait
u de gashendel geleidelijk aan open;
de scooter gaat vooruit.
(6)
Om vaart te minderen, draait u de gashendel dicht.
(7)
Als u vaart wilt minderen is de coördinatie van de gashendel
en de voor
-
en ac
hterremmen zeer belangrijk.
WAARSCHUWING!
Zowel de voor
-
als de achterremhevel moeten beide tegelijkertijd
ingeknepen worden. Als u alleen de voorrem of alleen d
e
achterrem gebruikt, kunt u minder goed stoppen.
Te hard remmen kan tot gevolg hebben ofwel dat één van de
wielen blokkeert, ofwel dat u de macht over het stuur verliest.
gashendel openen
/sluiten
(3) achterremhevel
(2) voorremhevel
36
(8)
Als er een tegenligger aankomt of als u wilt afslaan,
vermindert u vaart door de gashendel geheel dicht te
draaien en zowel de voor
-
als de achterremhevel
tegelijkertijd in te knijpen.
(9)
Nadat
u bent afgeslagen, draait u
de gashendel
geleidelijk weer open om de snelheid op te voeren.
(10)
Wees extra voorzichtig als u op een nat wegdek of op
een losse ondergrond rijdt.
WAARSCHUWING!
Als u rijdt onder natte omstandigheden of op een losse
ondergrond, zult u moeilijker ku
nnen manoeuvreren
en stoppen.
37
7.
PARKEREN
(1)
Nadat u de scooter heeft stilgezet, draait u de
(2)
contactsleutel in de
-
positie en haalt u de sleutel
uit
het slot.
(3)
Gebruik de middenstandaard om de scooter op te laten
steunen als deze wordt geparkeerd.
(4)
Vergrendel het stuur om diefstal te voorkomen
(p. ?
)
WAARSCHUWING!
Parkeer de scooter op een stevige, vlakke
ondergrond om te voorkomen dat hij omvalt.
WAARSCHUWING!
Vergrendel altijd het stuur en laat de sleutel nooit in
het contactslot
achter. Dit klinkt simpel, maar het
wordt vaak vergeten.
38
8.
ONDERHOUD
Het onderhoudsschema geeft aan wanneer onderhoud aan uw scooter moet plaatsvinden bij uw
KYMCO
-
dealer.
Het is belangrijk
dat uw scooter nagekeken wordt op de momenten die in het
sche
ma staan vermeld. Hierdoor behoudt de scooter zijn veiligheid en betrouwbaarheid en blijft de
uitstoot van schadelijke gassen beperkt.
Bij het opstellen van deze instructies is er vanuit gegaan dat de scooter uitsluitend wordt gebruikt
voor het doel waarvoor hij ontworpen is. Als langdurig met hoge snelheden of in
een
ongewoon natte
of stoffige
omgeving wordt gereden, zal de scooter vaker moeten worden nagekeken dan wordt
aangegeven in het onderhoudsschema. Raadpleeg uw erkende KYMCO
-
dealer voor adviezen die van
toepassing zijn op uw specifieke behoeften en gebruik.
WAARSCHUWING!
Als uw scooter gevallen is of ergens tegenaan is gebotst, controleer dan de hevels, kabels,
remslangen en
remblokhouders met bijbehoren en andere essentiële onderdelen op schade. Ga niet
rijden als de schade de veiligheid in gevaar kan brengen. Laat uw erkende KYMCO
-
dealer de
belangrijkste onderdelen, zoals frame, ophanging en stuurdelen controleren op foute
uitlijning en
schade die uzelf misschien over het hoofd heeft gezien.


Specyfikacje produktu

Marka: Kymco
Kategoria: skuter
Model: People S 300i

Potrzebujesz pomocy?

Jeśli potrzebujesz pomocy z Kymco People S 300i, zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą




Instrukcje skuter Kymco

Instrukcje skuter

Najnowsze instrukcje dla skuter