Instrukcja obsługi Citroën C4 (2022)
Citroën
Automatyczny
C4 (2022)
Przeczytaj poniżej 📖 instrukcję obsługi w języku polskim dla Citroën C4 (2022) (260 stron) w kategorii Automatyczny. Ta instrukcja była pomocna dla 7 osób i została oceniona przez 2 użytkowników na średnio 4.5 gwiazdek
Strona 1/260

INSTRUCTIEBOEKJE

Toegang tot het instructieboekje
ONLINE
Bekijk of download het instructieboekje via het volgende
adres:
http://service.citroen.com/ACddb/
Scan deze QR-code voor directe
toegang.
Met dit symbool wordt de meest recente
informatie aangeduid.
Selecteer:
– de taal,
– het model en de carrosserievariant van uw auto,
– de uitgifteperiode van het instructieboekje die
overeenkomt met de datum van de 1 e tenaamstelling van
uw auto.
MOBIELE APPS
Installeer de Scan MyCitroën-app(deinhoudisoine
beschikbaar).
Ook beschikbaar in de app MyCitroën App.

Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de Citroën C4 of de Citroën ë-C4.
Dit boekje bevat alle belangrijke informatie en adviezen die u nodig hebt om
optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw
voertuig. Wij adviseren u om dit boekje aandachtig door te lezen, evenals het
garantie- en onderhoudsboekje.
Uw voertuig kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en
de specieke kenmerken voor het land waar uw voertuig verkocht is, slechts van
een deel van de uitrusting in dit boekje zijn voorzien.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.
Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor om de technische kenmerken,
uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit document aan te
passen.
Overhandig dit instructieboekje bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.
Legenda
Veiligheidswaarschuwing
Aanvullende informatie
Milieubeschermingsfunctie
Auto's met stuur links
Auto's met stuur rechts
Locatie van de beschreven uitrusting/toets,
aangeduid met een zwart gebied.

2
Inhoudsopgave
■
Overzicht
■
Eco-rijden
1Instrumentenpaneel
Informatie voor de bestuurder 9
Instrumentenpanelen 9
Head-up display 10
Waarschuwings- en verklikkerlampjes
12
Meters 18
Handmatige controle 23
Kilometerteller 23
Dimmer verlichting 23
Boordcomputer
24
BLUETOOTH audiosysteem met touchscreen
25
10 inch touchscreen 26
Op afstand bedienbare functies (elektrische auto)
27
2Toegang tot de auto
Elektronische sleutel met afstandsbedieningsfunctie
en geïntegreerde sleutel
29
Proximity Keyless Entry and Start
31
Centrale vergrendeling
33
Noodprocedures 34
Portieren 36
Achterklep 36
Alarm 37
Elektrische ruitbediening
39
Schuif-/kanteldak 40
3Ergonomie en comfort
Voorstoelen 42
Het stuurwiel verstellen
44
Verwarmd stuurwiel 44
Spiegels 45
Achterbank 46
Verwarming en ventilatie
48
Handbediende airconditioning
49
Automatische airconditioning met gescheiden
regeling 50
Ontwasemen - ontdooien voorruit en voorste
zijruiten 52
Voorruitverwarming 53
Ontwasemen - ontdooien achterruit
53
Temperatuurconditionering (Elektrisch)
53
Voorzieningen in het interieur
54
Plafonnier 57
Sfeerverlichting interieur 58
Voorzieningen in de bagageruimte
58
4Verlichting en zicht
Lichtschakelaar 60
Richtingaanwijzers
61
Automatisch inschakelen van de koplampen
62
Hoogteverstelling van de koplampen
62
Follow me home- en instapverlichting
62
Automatische verlichtingssystemen - Algemene
aanbevelingen
63
Grootlichtassistent 63
Statische bochtverlichting 64
Ruitenwisserschakelaar
65
Intervalstand ruitenwissers
66
Automatische stand ruitenwissers
66
Ruitenwisserbladen vervangen
67
5Veiligheid
Algemene aanbevelingen met betrekking tot de
veiligheid 69
Alarmknipperlichten 69
Claxon 70
Geluidssignaal voor voetgangers (elektrisch)
70
Noodoproep of pechhulpoproep
70
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
72
Veiligheidsgordels 74
Airbags 77
Kinderzitjes 79
De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen
81
ISOFIX-kinderzitjes 82
i-Size-kinderzitjes
84
Kinderzitjes plaatsen 84
Kinderbeveiliging 87
6Rijden
Rijadviezen 88
Starten / afzetten van de motor met de sleutel
90
Starten/afzetten van de motor met Keyless
Entry and Start 91
Handbediende parkeerrem
94
Elektrische parkeerrem
94
Handgeschakelde 6-versnellingsbak
97
Automatische transmissie 97
Keuzeschakelaar
100
Rijstanden 101
Hill Start Assist 101
Schakelindicator 102
Stop & Start 102
Bandenspanningscontrolesysteem
104
ConnectedCAM Citroën 105
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene
adviezen 107
Verkeersbordherkenning
108
Snelheidsbegrenzer 112
Snelheidsregelaar - Specieke adviezen
113
Snelheidsregelaar
114

3
Inhoudsopgave
http://q-r.to/bagGl9
Toegang tot aanvullende video's
Highway Driver Assist 115
Adaptieve snelheidsregelaar 115
Lane Positioning Assist 120
Active Lane Departure Warning System 124
Dodehoekbewaking 127
Active Safety Brake met Collision Risk Alert en
Intelligente noodremassistentie 128
Systeem voor detecteren van onoplettendheid
131
Parkeerhulp 132
Achteruitrijcamera 134
Top Rear Vision - Vision 360 134
Park Assist 139
7Praktische informatie
Compatibiliteit van brandstoen 144
Tanken 144
Tankbeveiliging (diesel)
145
Laadsysteem (elektrisch) 145
De tractiebatterij laden (elektrisch) 153
Trekhaak 157
Trekhaak met afneembare kogel 158
Dakdragers 160
Sneeuwkettingen 161
Eco-stand 162
Motorkap 162
Onder de motorkap 163
Niveaus controleren 164
Controles 166
AdBlue® (BlueHDi) 168
Vrijloop 170
Onderhoudstips 170
8In geval van pech
Gevarendriehoek 173
Brandstoftank leeg (diesel) 173
Boordgereedschap 173
Bandenreparatieset
174
Reservewiel 177
Een lamp vervangen
180
Zekeringen 183
Accu van 12 V / Hulpaccu
183
De auto slepen 186
9Technische gegevens
Technische gegevens motoren en
aanhangergewichten
189
Benzinemotoren
190
Dieselmotoren
191
Elektromotor
192
Afmetingen
193
Identicatie 193
10BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
De eerste stappen 194
Stuurkolomschakelaars
194
Menu's 195
Radio 196
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
197
Media
198
Telefoon 199
Conguratie 201
Veelgestelde vragen 201
11MyCitroën Play
De eerste stappen 204
Stuurkolomschakelaars
205
Menu's 205
Radio 206
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
208
Media 208
Telefoon 209
Applicaties 213
Conguratie 214
Veelgestelde vragen 215
12CITROËN Connect Nav
De eerste stappen 217
Stuurkolomschakelaars
218
Menu's 218
Gesproken commando's
220
Navigatie 224
Online navigatie 226
Applicaties 228
Radio 231
Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)
232
Media
233
Telefoon 234
Conguratie 237
Veelgestelde vragen 239
13Event Data Recorders (EDR)
■
Trefwoordenregister

4
Overzicht
Presentatie
Deze afbeeldingen en beschrijvingen dienen slechts
als voorbeeld. De aanwezigheid en locatie van
bepaalde elementen kunnen variëren, afhankelijk
van de uitvoering of het uitrustingsniveau.
Cockpit
1. Plafonnier / leeslampjes vóór
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
Schuif-/kanteldak
Waarschuwingslampjes voor veiligheidsgordels
en airbag vóór aan passagierszijde
2. Binnenspiegel
3. Head-up display
4. Instrumentenpaneel
5. Zekeringkast
6. Elektrische ruitbediening
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
7. Ontgrendeling motorkap
8. Smart Pad Support Citroën
9. Dashboardlade
10. Dashboardkastje
1. BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
of
Touchscreen van 10 inch met MyCitroën Play of
CITROËN Connect Nav
2. Toegang tot het menu of Rijverlichting Auto
Toegang tot de touchscreenmenu's
Aan/uit en volumeregeling touchscreen
3. Alarmknipperlichten
4. Centrale vergrendeling
5. Motor aan- / afzetten
6. Airconditioning
Stoelverwarming
7. USB-aansluitingen (type A/type C)
8. Opbergruimte of draadloze smartphonelader
9. Versnellingspook of selectiehendel
10. Selectie van de rijstand
11. Toegang tot het menu Energie
12. Elektrische parkeerrem
Schakelaars op en rondom het stuurwiel

5
Overzicht
1. Schakelaars verlichting/richtingaanwijzers /
Selecteren weergavemodus instrumentenpaneel
2. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeier/
boordcomputer
3. Schakelippers automatische transmissie
4. Bediening voor snelheidsregelaar/
snelheidsbegrenzer/Adaptieve snelheidsregelaar
A. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen
Weergeven en instellen van de afstandsinstelling
tot de voorligger (Adaptieve snelheidsregelaar)
B. De snelheidsregelaar in-/uitschakelen
C. De snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
starten/onderbreken met de snelheid opgeslagen
Bevestiging van herstarten van de auto na
automatische stop (Adaptieve snelheidsregelaar
met Stop & Start-functie)
D. De snelheidsbegrenzer in-/uitschakelen
E. De snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
activeren met de snelheid opgeslagen
De door het verkeersbordherkenningssysteem
weergegeven snelheid gebruiken als ingestelde
snelheid
5. Claxon/airbag vóór aan bestuurderszijde
6. Bediening audiosysteem
F. Selecteren van de vorige/volgende media
G. Volume verlagen/verhogen
H. Toegang tot het menu Telefoon
Gesprekken beheren
I. Gesproken commando's
Bedieningselementen zijkant
1. Hoogteafstelling van de koplampen
2. Active Lane Departure Warning System
3. Alarm
4. Voorruitverwarming
5. Verwarmd stuurwiel
6. Temperatuurconditionering
7. Instellen head-up display
Elektromotor
1. Laadaansluiting
2. Tractiebatterij
3. 12V-accu
4. Warmtepomp
5. Geïntegreerde lader
6. Elektromotor
7. Laadkabel
Via laadaansluiting 1 kan de auto op 3 manieren
worden opgeladen:
– Opladen via een normaal stopcontact en de
bijbehorende laadkabel (Mode 2).7
– Versneld opladen via een lader voor versneld
laden (wallbox) (Mode 3).
– Snelladen via een openbaar snellaadpunt (Mode
4).
De tractiebatterij van 400 V is een lithium-2
ionbatterij. Deze slaat energie op die voor de
elektromotor, de airconditioning en de verwarming
wordt gebruikt. Het laadniveau wordt met een

6
Overzicht
meter weergegeven. Bovendien bevindt zich op het
instrumentenpaneel een waarschuwingslampje voor
een laag laadniveau.
12V-accu 3 levert stroom aan het normale
elektrische systeem van de auto. Deze wordt
automatisch via de geïntegreerde lader door de
tractiebatterij opgeladen.
Warmtepomp 4 zorgt voor de verwarming van het
interieur en regelt de koeling van de tractiebatterij en
geïntegreerde lader.
De geïntegreerde lader regelt het opladen via 5
een normaal stopcontact (modus 2) en het versneld
opladen (modus 3) van de tractiebatterij, maar ook
het opladen van de 12V-accu.
De elektromotor zorgt voor de aandrijving 6
op basis van de geselecteerde rijstand en de
rijomstandigheden. De elektromotor wint ook energie
terug bij het remmen en vaart minderen van de auto.

7
Eco-rijden
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal
aanwijzingen op te volgen kan de bestuurder het
energieverbruik van zijn auto (brandstof en/of
elektriciteit) en de CO2-uitstoot optimaliseren.
Het gebruik van de versnellingsbak/
transmissie optimaliseren
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde
versnellingsbak, rijd dan rustig weg en schakel zo
snel mogelijk naar de tweede versnelling. Schakel
bij het accelereren bij voorkeur snel over naar een
hogere versnelling.
Met een automatische transmissie kunt u het
beste de automatische modus gebruiken. Trap het
gaspedaal niet heel diep of plotseling in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
te kiezen die het best geschikt is voor de
rijomstandigheden. Volg het schakeladvies op het
instrumentenpaneel zo snel mogelijk op.
Bij een auto met een automatische transmissie
wordt de schakelindicator alleen in de handmatige
stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur
af op de motor in plaats van het rempedaal te
gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in.
Op deze manier verlaagt u het energieverbruik
en de CO2-emissies, en neemt het algemene
geluidsniveau van het verkeer af.
Wanneer het verkeer goed doorstroomt, kunt u de
snelheidsregelaar inschakelen.
Gebruik de elektrische voorzieningen op de
juiste manier
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en
de ventilatieroosters voordat u de airconditioning
inschakelt.
Sluit de ruiten bij snelheden hoger dan 50 km/h,
maar laat de ventilatieroosters geopend.
Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen
bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in
het interieur (zoals het zonnescherm van het schuif-/
kanteldak en de zonneschermen van de zijruiten).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste
temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een
automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn, als
deze niet automatisch worden geregeld.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Pas uw gebruik van de (mist)verlichting aan het
zicht aan, in overeenstemming met de geldende
wetgeving in het land waar u rijdt.
Laat de motor vooral 's winters (behalve onder zeer
winterse omstandigheden: bij temperaturen lager
dan -23 °C) na het starten niet stationair draaien. De
auto warmt onder het rijden veel sneller op.
Sluit als passagier zo weinig mogelijk multimedia-
apparaten (voor bijvoorbeeld lms, muziek of
spelletjes) aan om het energieverbruik te beperken.
Koppel alle draagbare apparatuur los als u de auto
verlaat.
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht gelijkmatig over de auto: plaats
de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo
dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand van
uw auto (onder meer door dakdragers, imperiaal,
etsendrager en aanhanger). Gebruik bij voorkeur
een dakkoer voor het vervoer van bagage op het
dak.
Verwijder de dakdragers en het imperiaal na gebruik.
Vervang de winterbanden na de winter zo snel
mogelijk door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer de bandenspanning regelmatig (bij koude
banden) en houd u daarbij aan de bandenspanning
die staat vermeld op de sticker op de sponning van
het bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
– voorafgaand aan een lange rit;
– bij de wisseling van de seizoenen;
– als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet daarbij het reservewiel en de wielen van
een aanhanger of caravan (indien van toepassing)
niet.
Laat uw auto regelmatig onderhouden
(motorolie verversen, olielter, luchtlter en
interieurlter vervangen, enz.). Houd u aan het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor:
bij een storing in het SCR-systeem stoot de auto
schadelijke stoen uit. Ga zo snel mogelijk naar een

8
Eco-rijden
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde werkplaats
om de hoeveelheid stikstofoxide tot wettelijke
niveaus te verlagen.
Laat het vulpistool bij het tanken niet meer dan drie
keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank
stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat het
gemiddelde brandstofverbruik zich pas na 3000 km
stabiliseert.
Optimaliseren van de actieradius (elektrische
auto)
Het elektriciteitsverbruik van de auto hangt
grotendeels af van de route, de rijsnelheid en uw
rijstijl.
Probeer in het gebied " " op de vermogensmeter ECO
te blijven door gelijkmatig te rijden en de snelheid
niet te veel te variëren.
Anticipeer op de situatie op de weg zodat u op tijd
en geleidelijk kunt remmen; rem zo veel mogelijk
op de motor af om energie terug te winnen. De
vermogensmeter zal dan in het gebied CHARGE
staan.
Gebruik de airconditioning in plaats van de
verwarming om het interieur te ontwasemen.

9
Instrumentenpaneel
1
Informatie voor de
bestuurder
Instrumentenpaneel
Het instrumentenpaneel geeft alle informatie over de
status van de diverse systemen van de auto die de
bestuurder nodig heeft.
Deze informatie wordt in de vorm van
waarschuwings- en controlelampjes, en meldingen
aangegeven.
Afhankelijk van de uitrusting van de auto kan het
instrumentenpaneel zijn:
– Een lcd-display.
– Een volledig digitaal display.
Instrumentenpaneel met
lcd-display
1. Koelvloeistoftemperatuurmeter (°C)
2. Instellingen snelheidsregelaar /
snelheidsbegrenzer
3. Weergave van verkeersborden met een
snelheidslimiet
4. Motorolieniveaumeter (afhankelijk van type
motor)
5. Kilometerteller (km of mijl)
6Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)
7. Stand selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij automatische transmissie
Schakelindicator
Geselecteerde rijmodus
8. Onderhoudsindicator
Informatie van de boordcomputer
9. Brandstofniveaumeter
Digitaal instrumentenpaneel
Dit digitale instrumentenpaneel kan naar wens
worden aangepast.
Afhankelijk van de geselecteerde weergavemodus
wordt bepaalde informatie verborgen of anders
gepresenteerd.
1. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph)
2. Stand van de selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij een auto met een automatische
transmissie (benzine of diesel)
Stand selectiehendel (elektrische uitvoering)
Schakelindicator (benzine of diesel)
Geselecteerde rijmodus
3. Te personaliseren zone
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de weergavemodi.
4. Brandstofniveaumeter (benzine of diesel)
Indicator laadniveau (elektrisch)
Resterende actieradius (km of mijl)
5. Kilometerteller (km of mijl)
6. Instellingen snelheidsregelaar of
snelheidsbegrenzer
Weergave van herkende borden
Indicatie van gevarenzones (met online
navigatie)
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over koppelen van de smartphone.

10
Instrumentenpaneel
Weergavemodi
De beschikbare weergavemodi variëren afhankelijk
van de uitvoering van de auto.
De informatie op het instrumentenpaneel (zoals
meters en waarschuwingslampjes) kan een vaste
of wisselende locatie hebben, afhankelijk van de
geactiveerde weergavemodus.
Voor bepaalde functies die zowel een controlelampje
voor de ingeschakelde status als voor de
uitgeschakelde status hebben, is slechts één
specieke positie beschikbaar.
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de instellingen van
het touchscreen.
Wanneer u reist naar een land met een
andere ociële eenheid voor de afstanden en
snelheidslimieten (km of mijl, km/h of mph), moet
u de conguratie van de eenheden wijzigen.
De weergavemodus wijzigen
► Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde
van de lichtschakelaar om de verschillende
weergavemodi van het instrumentenpaneel weer te
geven.
De geselecteerde weergavemodus wordt
automatisch na een paar seconden toegepast.
Inhoud van de weergavemodi
– "Minimaal": digitale snelheidsmeter, stand
selectiehendel, actieradius, kilometerteller en:
• Brandstofniveaumeter (benzine of diesel).
• Indicator laadniveau tractiebatterij (elektrisch).
• Vermogensmeter (elektrisch).
– "Meters" (Benzine of diesel): digitale
snelheidsmeter, stand selectiehendel, actieradius,
kilometerteller, brandstofniveaumeter, toerenteller en
koelvloeistoftemperatuurmeter.
– "Boordcomputer" (benzine of diesel): digitale
snelheidsmeter, stand selectiehendel, actieradius,
kilometerteller, brandstofniveaumeter, actuele
informatie en geselecteerd traject (1 of 2).
– "Rijden": digitale snelheidsmeter, stand
selectiehendel, actieradius, kilometerteller, informatie
over actieve rijhulpsystemen en:
• Brandstofniveaumeter (benzine of diesel).
• Indicator laadniveau tractiebatterij (elektrisch).
– "Navigatie": digitale snelheidsmeter, stand
selectiehendel, actieradius, kilometerteller, informatie
over huidige routebegeleiding (kaart en instellingen)
en:
• Brandstofniveaumeter (benzine of diesel).
• Indicator laadniveau tractiebatterij (elektrisch).
– "Persoonlijk 1"/"Persoonlijk 2" (elektrisch):
digitale snelheidsmeter, stand selectiehendel,
actieradius, kilometerteller, indicator laadniveau
tractiebatterij en door de bestuurder geselecteerde
informatie.
Een "Persoonlijke" weergavemodus
congureren
Met CITROËN Connect Nav
► Druk op Instellingen in de balk van het
touchscreen.
► Selecteer "OPTIES".
► Selecteer "Persoonlijke instellingen
voor het instrumentenpaneel".
► Selecteer "Persoonlijk 1 Persoonlijk 2" of " ".
► Selecteer het type weer te geven informatie met
de bladerpijlen:
• "Media".
• "Boordcomputer".
• "Stroom".
• "Thermal Comfort Consumption".
► Bevestig om de instelling op te slaan en af te
sluiten.
De informatie wordt meteen op het
instrumentenpaneel weergegeven als de
bijbehorende weergavemodus is geselecteerd.
Het type informatie dat in de modus
"Persoonlijk 1" is geselecteerd, is niet
beschikbaar in de modus "Persoonlijk 2".
Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een transparant
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld van
de bestuurder zodat deze zijn ogen niet van de weg
hoeft af te wenden.

11
Instrumentenpaneel
1
Informatie op het display
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft het de
volgende informatie weer:
A. De rijsnelheid.
B. Informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer. indicatie van gevarenzones (met
online navigatie) en, afhankelijk van de
uitvoering, informatie van de functie voor
verkeersbordherkenning.
C. Indien de auto met deze systemen is uitgerust:
informatie van de Distance Alert, informatie van
Lane Positioning Assist, en waarschuwingen van
het automatische noodremsysteem.
D. Indien de auto met dit systeem is uitgerust:
informatie van het navigatiesysteem.
Zie de hoofdstukken over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie
over navigatie.
Schakelaar
1. Inschakelen
2. Uitschakelen (lang indrukken)
3. Lichtsterkte aanpassen
4. Weergavehoogte aanpassen
Inschakelen/uitschakelen
► Druk bij draaiende motor op een willekeurige
toets om het systeem in te schakelen en het
projectiescherm uit te klappen.
► Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit te
schakelen en het projectiescherm in te klappen.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact en wordt hersteld als de
motor opnieuw wordt gestart.
In hoogte verstellen
► Stel het display bij draaiende motor op de
gewenste hoogte af met de knoppen 4:
• omhoog om het display hoger af te stellen,
• omlaag om het display lager af te stellen.
Lichtsterkte aanpassen
► Stel bij een draaiende motor de lichtsterkte van
het informatiedisplay in met de toetsen 3:
• op de "zon" om de lichtsterkte te verhogen,
• op de "maan" om de lichtsterkte te verlagen.
Leg nooit voorwerpen rondom het
projectiescherm (of in de uitsparing), om te
voorkomen dat het bewegen en de goede
werking van het scherm gehinderd worden.
Bij bepaalde weersomstandigheden (regen
en/of sneeuw, zeer zonnig weer, enz.) kan
de informatie op het head-up display tijdelijk
minder goed leesbaar zijn.
Sommige zonnebrillen kunnen het lezen van de
informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld
een brillendoekje of microvezeldoekje) om
het projectiescherm te reinigen. Gebruik nooit
een droge doek, een schuurspons, of een
schoonmaak- of oplosmiddel, om te voorkomen
dat er krassen ontstaan op het scherm of dat de
anti-reecterende laag beschadigd raakt.

12
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- en
verklikkerlampjes
De waarschuwings- en verklikkerlampjes
(weergegeven als symbolen) informeren de
bestuurder over een storing (waarschuwingslampjes)
of de werking van een systeem (verklikkerlampjes
ingeschakelde of uitgeschakelde functie). Bepaalde
lampjes kunnen op twee manieren (permanent of
knipperend) en/of in verschillende kleuren branden.
Bijbehorende waarschuwingen
Een lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en/of een melding op het display.
Door de weergegeven waarschuwingen te relateren
aan de werkingstoestand van de auto kan worden
bepaald of er sprake is van een normale situatie of
van een storing; zie de beschrijving van ieder lampje
voor meer informatie.
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde rode
of oranje waarschuwingslampjes enkele seconden
branden. Deze lampjes moeten doven als de motor
draait.
Raadpleeg de desbetreende rubriek voor meer
informatie over een systeem of een functie.
Continu brandend
waarschuwingslampje
Als er een rood of oranje waarschuwingslampje gaat
branden, is er een storing die verder moet worden
onderzocht.
Wanneer een lampje blijft branden
De aanduidingen en in de beschrijvingen (1) (2), (3)
van de waarschuwings- en verklikkerlampjes geven
aan of u naast de onmiddellijk aanbevolen acties
contact met een gekwaliceerde professional moet
opnemen.
(1): Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
(2): Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.
(3): Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.
Lijst met
waarschuwingslampjes
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Permanent, in combinatie met een ander
lampje, de weergave van een melding en
een geluidssignaal.
Een ernstige storing in de motor, het remsysteem,
de stuurbekrachtiging of de automatische
transmissie, of een ernstige elektrische storing.
Voer (1) en dan (2) uit.
Zelfdiagnosesysteem motor (benzine of
diesel)
Brandt permanent.
Er is sprake van een ernstige
motorstoring.
Voer (1) en dan (2) uit.
Te hoge koelvloeistoftemperatuur
Permanent.
De temperatuur van de koelvloeistof is te
hoog.
Zie (1) en wacht totdat de motor is afgekoeld voordat
u koelvloeistof bijvult. Zie (2) als het probleem niet
verdwijnt.
Motoroliedruk (benzine of diesel)
Brandt permanent.
Er is een probleem met het smeersysteem
van de motor.
Voer (1) en dan (2) uit.
Systeemstoring (elektrisch)
Brandt permanent.
Er is een storing in de elektromotor of
tractiebatterij gedetecteerd.
Voer (1) en vervolgens (2) uit.
Kabel aangesloten (elektrisch)
Brandt permanent bij het aanzetten van het
contact.
De laadkabel is aangesloten op de aansluiting van
de auto.
Brandt permanent bij het aanzetten van het
contact, in combinatie met een melding.
De auto kan niet worden gestart als de laadkabel op
de aansluiting van de auto is aangesloten.
Koppel de laadkabel los en sluit de klep.
Laadtoestand van de 12V-accu
Brandt permanent.
Het laadcircuit van de accu werkt niet goed
(bijvoorbeeld door vuile klemmen, of een losse of
afgescheurde dynamoriem).

13
Instrumentenpaneel
1
Zie (1).
Als de elektrische parkeerrem niet meer werkt,
beveilig de auto dan op de volgende manier tegen
wegrollen:
► Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
► Bij een auto met een automatische transmissie
of een selectiehendel (elektrisch): plaats het wielblok
tegen een van de wielen.
Reinig de accuklemmen en zet ze correct vast. Als
het waarschuwingslampje niet uit gaat wanneer de
motor is gestart, voer (2) uit.
Remmen
Brandt permanent.
Het remvloeistofpeil in het remcircuit is
aanzienlijk gedaald.
Voer (1) uit en vul het remvloeistofreservoir bij met
de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.
Zie (2) als het probleem niet verdwijnt.
Permanent.
Een storing in het systeem van de
elektronische remdrukregelaar (EBD).
Voer (1) en dan (2) uit.
Handmatige parkeerrem (afhankelijk van de
uitvoering)
Brandt permanent.
De parkeerrem is ingeschakeld of niet goed
vrijgezet.
Brandt permanent.
De parkeerrem is ingeschakeld of niet goed
vrijgezet.
Elektrische parkeerrem
Permanent.
De elektrische parkeerrem is aangetrokken.
Knippert.
Het aantrekken/vrijzetten werkt niet.
Voer (1) uit: parkeer de auto op een vlakke
(horizontale) ondergrond.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
Bij een auto met een automatische transmissie of
een selectiehendel (elektrisch): selecteer stand PBij
een auto met een automatische transmissie of een
selectiehendel
Zet het contact af en voer (2) uit.
Portier(en) geopend
Permanent, in combinatie met een melding
die het desbetreende carrosseriedeel
aangeeft.
Naast de waarschuwing klinkt een geluidssignaal als
de snelheid hoger is dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is niet goed gesloten.
Veiligheidsgordels losgemaakt of niet
vastgemaakt
Permanent of knipperend, samen van een
toenemend geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of
weer losgemaakt.
Oranje waarschuwingslampjes
Service
Brandt tijdelijk in combinatie met de
weergave van een melding.
Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd
waarbij geen speciek waarschuwingslampje gaat
branden.
Identiceer de oorzaak van de storing met behulp
van de melding op het instrumentenpaneel.
Sommige problemen kunt u zelf oplossen, zoals het
vervangen van de batterij in de afstandsbediening.
Zie (3) voor andere problemen, zoals een storing in
het bandenspanningscontrolesysteem.
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Er zijn één of meerdere grote storingen gedetecteerd
waarbij geen speciek waarschuwingslampje gaat
branden.
Identiceer de oorzaak van de storing met behulp
van de melding op het instrumentenpaneel en voer
vervolgens (3) uit.
Permanent, in combinatie met de melding
"Storing parkeerrem".
De functie automatisch vrijzetten van de elektrische
parkeerrem is niet beschikbaar.
Zie (2).
Waarschuwingslampje Service brandt
permanent en onderhoudssleutel
knippert, en brandt vervolgens permanent.
Het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden.

14
Instrumentenpaneel
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
Alleen bij BlueHDi-dieselmotoren.
Remsysteem
Brandt permanent.
Er is een kleine storing in het remsysteem
gedetecteerd.
Rijd voorzichtig.
Voer (3) uit.
Storing (met elektrische parkeerrem)
Brandt permanent, in combinatie met
de melding "Storing parkeerrem".
De auto kan niet stil blijven staan terwijl de motor
draait.
Als de parkeerrem niet handmatig kan worden in- en
uitgeschakeld, dan is de hendel van de elektrische
parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen tijde
worden gebruikt: ze worden automatisch geactiveerd
bij een storing in de hendel.
Zie (2).
Brandt permanent, in
combinatie met de melding
"Storing parkeerrem".
De parkeerrem is defect; de handmatige en
elektrische bediening werken mogelijk niet meer.
Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:
► Trek aan de hendel en houd deze ongeveer 7 tot
15 seconden aangetrokken tot het controlelampje op
het instrumentenpaneel gaat branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan
op de volgende wijze tegen wegrollen:
► Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
► Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
► Bij auto's met een automatische transmissie of
selectiehendel (elektrisch): selecteer en plaats het P
meegeleverde wielblok tegen een van de wielen.
Zie (2).
Automatische functies uitgeschakeld
(elektrische parkeerrem)
Brandt permanent.
De functies "automatisch aantrekken" (bij het
afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten"
(bij het wegrijden) zijn uitgeschakeld.
Als automatisch aantrekken / vrijzetten niet meer
mogelijk is:
► Start de motor.
► Gebruik de hendel om de elektrische parkeerrem
aan te trekken.
► Laat het rempedaal volledig los.
► Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de richting
voor het vrijzetten.
► Laat de hendel of lus los.
► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
► Laat de hendel en het rempedaal los.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Brandt permanent.
EStoring in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer (3) uit.
Stuurbekrachtiging
Permanent.
Er is een storing in de stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig met matige snelheid en zie (3).
Zelfdiagnosesysteem motor (benzine of
diesel)
Knippert.
Een storing in het
motormanagementsysteem.
De katalysator kan onherstelbaar beschadigd raken.
U moet (2) uitvoeren.
Brandt permanent.
Een storing in de emissieregeling.
Het waarschuwingslampje moet uit gaan als de
motor draait.
Voer direct (3) uit.
Brandt permanent.
Er is sprake van een kleine
motorstoring.
Voer (3) uit.
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)/
antispinregeling (ASR)
Knippert.
De DSC/ASR-regeling wordt ingeschakeld bij
minder grip of afwijken van de rijbaan.
Permanent.
Een storing in het DSC-/ASR-systeem.
Zie (3).

15
Instrumentenpaneel
1
Storing noodremassistentie (met elektrische
parkeerrem)
Permanent, in combinatie met de
melding "Storing parkeerrem".
De noodremassistentie werkt niet optimaal.
Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is,
gebruik de handmatige uitschakeling of zie (3).
Hill Start Assist
Brandt permanent, in combinatie met
de melding "Storing in
antiterugrolsysteem".
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Dynamische stabiliteitsregeling (DSC) /
antispinregeling (ASR)
Permanent.
De functie is uitgeschakeld.
De functie DSC/ASR wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor opnieuw wordt gestart en
vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.
Bij een snelheid lager dan 50 km/h kan het
handmatig weer worden ingeschakeld.
Bandenspanning te laag
Brandt permanent.
De bandenspanning van een of meerdere
banden is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Reset het controlesysteem na het aanpassen van de
bandenspanning.
Waarschuwingslampje voor te lage
bandenspanning knippert en brandt
vervolgens permanent, en waarschuwingslampje
Service brandt permanent.
Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
Het systeem kan geen lage bandenspanning meer
aangeven.
Controleer de bandenspanning zo snel mogelijk en
zie (3).
Voorgloeien (diesel)
Brandt tijdelijk
(tot ongeveer 30 seconden bij lage
temperaturen).
Wanneer het contact wordt aangezet, als de
weersomstandigheden en de motortemperatuur dit
noodzakelijk maken.
Wacht met starten totdat het lampje uit gaat.
Wanneer het waarschuwingslampje uit gaat, wordt
de motor onmiddellijk gestart wanneer u:
– bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak het koppelingspedaal ingetrapt
houdt.
– bij een auto met een automatische transmissie het
rempedaal ingetrapt houdt.
Als de motor niet start, druk dan nogmaals op de
knop START/STOP terwijl u het pedaal ingetrapt
houdt.
Roetlter (diesel)
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding over de kans
op verstopping van het roetlter.
Het roetlter is bijna verzadigd.
Regenereer het roetlter zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten door met een
snelheid van minimaal 60 km/u te rijden totdat het
lampje uit gaat.
Brandstolter (diesel)
Brandt permanent.
Het dieselbrandstolter bevat water.
Voer direct (2) uit. Kans op schade aan het
brandstonspuitsysteem!
Airbags
Permanent.
Een van de airbags of pyrotechnische
gordelspanners is defect.
Zie (3).
Airbag voorpassagier (ON)
Brandt permanent.
De passagiersairbag vóór is geactiveerd.
De schakelaar staat in de stand "ON".
Plaats in dit geval GEEN kinderzitje met de "rug
in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel -
risico op zwaar letsel!
Airbag vóór aan passagierszijde (OFF)
Brandt permanent.
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
De schakelaar is in de stand " " gezet.OFF
Er kan een kinderzitje met de rug in de rijrichting
worden geplaatst, tenzij er een probleem met de
airbags is (waarschuwingslampje airbags aan).
Laag brandstofniveau (benzine of diesel)
Brandt permanent, waarbij de
reservehoeveelheid in rood wordt

16
Instrumentenpaneel
aangegeven, in combinatie met een geluidssignaal
en een melding.
Als het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6
liter brandstof in de tank (reservevoorraad).
Zolang er geen brandstof wordt getankt, wordt deze
waarschuwing iedere keer herhaald wanneer het
contact wordt aangezet, en met een toenemende
frequentie naarmate het brandstofniveau verder zakt
en de nul nadert.
Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege
brandstoftank te voorkomen.
Rijd nooit door totdat de tank helemaal leeg is;
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
Tractiebatterij bijna leeg (elektrisch)
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal.
De tractiebatterij is bijna leeg.
Controleer de resterende actieradius
Laad de tractiebatterij zo snel mogelijk op.
Schildpadmodus bij geringe actieradius
(elektrische auto)
Brandt permanent.
De laadtoestand van de tractiebatterij is
kritiek.
Het motorvermogen neemt geleidelijk af.
De tractiebatterij moet direct worden opgeladen.
Als het waarschuwingslampje blijft branden, voer
dan (2) uit.
Geluidssignaal voor voetgangers (elektrisch)
Brandt permanent.
Storing in geluidssignaal gedetecteerd.
Voer (3) uit.
Collision Risk Alert/Active Safety Brake
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het systeem is via het touchscreen uitgeschakeld
(menu ).Rijverlichting/Auto
Knippert.
Het systeem activeert en remt de auto kort af
om de snelheid te verlagen.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden
Permanent, in combinatie met een melding
en een geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Brandt permanent.
Er is een storing in het systeem.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden
nadat de motor is uitgeschakeld en opnieuw is
gestart, zie (3).
Active Lane Departure Warning System
Brandt permanent.
Het systeem is automatisch uitgeschakeld of
in de wachtstand gezet.
Knippert.
De auto dreigt een onderbroken
rijstrookmarkering te overschrijden zonder dat de
richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd en corrigeert
vervolgens de koers afhankelijk van de zijde van
de rijstrookmarkering die overschreden dreigt te
worden.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden
Permanent.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Lane Positioning Assist
Brandt permanent, in combinatie met
het waarschuwingslampje Service.
Er is een storing in het systeem.
Voer (3) uit.
Stop & Start (benzine of diesel)
Brandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het Stop & Start-systeem is handmatig
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt,
wordt de motor niet afgezet.
Brandt permanent.
Het Stop & Start-systeem is automatisch
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand
komt, wordt de motor niet afgezet bij een
buitentemperatuur:
– lager dan 0 °C.
– hoger dan +35 °C.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden
Knippert en brandt vervolgens permanent, in
combinatie met een melding.
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
AdBlue ® (BlueHDi)
Brandt ongeveer 30 seconden nadat de
motor is gestart, in combinatie met een

17
Instrumentenpaneel
1
melding over het aantal kilometers dat u nog kunt
rijden.
De actieradius ligt tussen de 2400 en 800 km.
Vul AdBlue ® bij.
Brandt permanent nadat het contact is
aangezet, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding over het aantal
kilometers dat u nog kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 800 en 100 km.
VulAdBlue ® meteen bij of voer (3) uit.
Knippert, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding van het aantal
kilometers dat u nog kunt rijden.
De actieradius is minder dan 100 km.
U AdBluemoet ® bijvullen om te voorkomen dat het
starten wordt geblokkeerd of (3) uitvoeren.
Knippert, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding dat het
starten van de motor wordt geblokkeerd.
De AdBlue ®-tank is leeg: de wettelijk verplichte
startblokkering voorkomt dat de motor kan worden
gestart.
Vul AdBlue ® bij om de motor opnieuw te kunnen
starten of voer (2) uit.
De tank worden bijgevuld met minimaal 5 liter moet
AdBlue ®.
SCR-emissieregelsysteem (BlueHDi)
Permanent wanneer het contact
wordt aangezet, in combinatie met
een geluidssignaal en een melding.
Er is een storing in het SCR-emissieregelsysteem
gedetecteerd.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
Het AdBlue ®-waarschuwingslampje
knippert zodra het contact wordt
aangezet, in combinatie met het permanent branden
van het lampje Zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een melding met betrekking tot de
actieradius.
Afhankelijk van de weergegeven melding kan er
nog maximaal 1.100 km worden gereden voordat de
startblokkering wordt geactiveerd.
Voer (3) direct uit, om te voorkomen dat de motor
niet kan worden gestart.
Het AdBlue ®-waarschuwingslampje
knippert zodra het contact is
aangezet, in combinatie met het branden van het
lampje Zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en
een melding die aangeeft dat de motor niet kan
worden gestart.
De startonderbreker voorkomt dat de motor weer
start (de toegestane rijlimiet is overschreden
na bevestiging van een storing van het
emissieregelsysteem).
Start de motor en zie (2).
Mistachterlicht
Brandt permanent.
De verlichting brandt.
Voet op het koppelingspedaal (benzine of
diesel)
Brandt permanent.
Stop & Start: de START-stand kan niet
worden geactiveerd, omdat het koppelingspedaal
niet volledig wordt ingedrukt.
Trap het koppelingspedaal volledig in.
Voet op het rempedaal
Brandt permanent.
Rempedaal niet of onvoldoende stevig
ingetrapt.
Grootlichtassistent
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Er is een storing in een functie of camera
gedetecteerd.
Zie (2).
Groene verklikkerlampjes
Stop & Start (benzine of diesel)
Brandt permanent.
Wanneer de auto stopt, zet het Stop & Start-
systeem de motor in de STOP-stand.
Knippert tijdelijk.
De STOP-stand is momenteel niet
beschikbaar of de START-stand wordt automatisch
geactiveerd.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden

18
Instrumentenpaneel
Auto is klaar om te rijden (elektrisch)
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal als het gaat branden.
De auto is klaar om te rijden en de verwarmings- en
airconditioningsfuncties zijn beschikbaar.
Het lampje gaat uit wanneer er een snelheid van
ongeveer 5 km/h is bereikt en gaat weer branden als
de auto tot stilstand komt.
Het lampje gaat uit als u de motor afzet en uit de
auto stapt.
Park Assist
Brandt permanent.
De functie is geactiveerd.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden
Lane Positioning Assist
Brandt permanent.
De functie is geactiveerd.
Er is aan alle voorwaarden voldaan: het systeem is
in werking.
Raadpleeg de rubriek voor meer informatie.Rijden
Richtingaanwijzers
Knippert, met geluidssignaal.
De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
Parkeerlicht
Permanent.
De lampen zijn ingeschakeld.
Dimlicht
Permanent.
De lampen zijn ingeschakeld.
Grootlichtassistent
Brandt permanent.
De functie is via het touchscreen
geactiveerd (menu Rijverlichting/Auto).
De lichtschakelaar staat in de stand "AUTO".
Raadpleeg de rubriek Verlichting en zicht voor
meer informatie.
Mistlampen vóór
Brandt permanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
Blauwe verklikkerlampjes
Grootlicht
Permanent.
De lampen branden.
Zwarte/witte waarschuwingslampjes
Voet op het koppelingspedaal (Benzine of
Diesel)
Brandt permanent.
Stop & Start: de START-stand kan niet
worden geactiveerd, omdat het koppelingspedaal
niet volledig wordt ingedrukt.
Trap het koppelingspedaal volledig in.
Voet op het rempedaal
Brandt permanent.
Rempedaal niet of onvoldoende stevig
ingetrapt.
Brandstolter (Diesel)
Brandt permanent.
Het dieselbrandstolter bevat water.
Voer direct (2) uit. Kans op schade aan het
brandstonspuitsysteem!
Meters
Onderhoudsindicator
De informatie over onderhoudsbeurten wordt
aangegeven in afstand (kilometer of mijl) en tijd
(maanden of dagen).
Er wordt een waarschuwing gegeven zodra een van
deze waarden wordt bereikt.
De informatie over onderhoudsbeurten wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven. Afhankelijk van
de uitvoering van de auto:
– De kilometerteller geeft de resterende kilometers
tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan
of de afgelegde afstand sinds de verstreken
onderhoudsdatum, voorafgegaan door het teken -.
– Een waarschuwingsmelding geeft de resterende
kilometers en de tijd tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan of hoe lang deze is verstreken.
De weergegeven waarde wordt berekend op
basis van het aantal afgelegde kilometers
en de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt.
De waarschuwing kan ook worden weergegeven
als het einde van het onderhoudsinterval in tijd
nadert.

19
Instrumentenpaneel
1
Onderhoudssleutel
Brandt tijdelijk bij het aanzetten van het
contact.
Er kan nog 1.000 tot 3.000 km worden gereden
totdat de eerstvolgende beurt moet worden
uitgevoerd.
Permanent, bij het aanzetten van het contact.
De volgende onderhoudsbeurt moet binnen
1.000 km worden uitgevoerd.
Laat zeer binnenkort een onderhoudsbeurt aan uw
auto uitvoeren.
Onderhoudssleutel knippert
Knippert en brandt vervolgens
permanent, bij het inschakelen van
het contact.
(Bij uitvoeringen met de BlueHDi-dieselmotor, in
combinatie met het waarschuwingslampje Service.)
Het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden.
Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
Resetten van de onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator worden gereset.
Als u zelf onderhoud aan uw auto hebt uitgevoerd:
► Zet het contact af.
► Houd de knop op het uiteinde van de
lichtschakelaar ingedrukt.
► Zet het contact aan zonder de motor te starten;
er wordt een tijdelijk displayvenster weergegeven en
de teller begint terug te tellen.
► Als =0 wordt weergegeven, laat dan de knop op
de lichtschakelaar los; het symbool van de sleutel
verdwijnt.
Als u de accu na deze handeling wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Anders wordt het
resetten van de onderhoudsindicator niet
geregistreerd.
Herinnering onderhoudsinformatie
U kunt service-informatie weergeven door op
de toets " " in het menu Check
Rijverlichting / Auto van het touchscreen te
drukken.
Motorolieniveaumeter
(Afhankelijk van de uitvoering)
Bij uitvoeringen met een elektrische
motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van
het contact eerst de onderhoudsindicator op het
instrumentenpaneel weergegeven en daarna enkele
seconden het motorolieniveau.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke
ondergrond staat en de motor minstens 30
minuten niet heeft gedraaid.
Olieniveau correct
Dit wordt aangegeven met de tekst " " of OLIE OK
door de melding " " (afhankelijk van Olieniveau juist
het instrumentenpaneel).
Laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is, wordt OLIE
of de melding "Te laag olieniveau" op het
instrumentenpaneel weergegeven (afhankelijk
van het instrumentenpaneel), gaat het
waarschuwingslampje Service branden en klinkt er
een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt
dat het olieniveau inderdaad te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over het controleren van de niveaus.
Storing in de olieniveaumeter
Dit wordt aangegeven met of de melding OLIE_ _
Olieniveaumeting ongeldig (afhankelijk van het

20
Instrumentenpaneel
instrumentenpaneel), gaat het waarschuwingslampje
Service branden en klinkt er een geluidssignaal.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Bij een storing in de elektrische
motorolieniveaumeter wordt het
motorolieniveau niet meer gecontroleerd.
Bij een storing in het systeem moet u het
motorolieniveau met de peilstok in de
motorruimte controleren.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de niveaus.
Koelvloeistof-
temperatuurmeter
Afhankelijk van het type instrumentenpaneel is deze
informatie alleen beschikbaar in het aanpasbare
deel van het instrumentenpaneel.
Bij draaiende motor:
– In zone is de temperatuur in orde.A
– In zone is de temperatuur te hoog. Het B
bijbehorende waarschuwingslampje en het
waarschuwingslampje STOP branden rood op
het instrumentenpaneel, er wordt een melding
weergegeven en er klinkt een geluidssignaal.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.
Zet het contact uit, open voorzichtig de
motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over het controleren van de
niveaus.
AdBlue ®-
actieradiusindicatoren
(BlueHDi)
De BlueHDi-dieselmotoren zijn uitgerust met
een systeem waarbij het roetlter (FAP) wordt
gecombineerd met het SCR-emissieregelsysteem
(Selective Catalytic Reduction) voor de
nabehandeling van de uitlaatgassen. Deze kunnen
niet functioneren zonder AdBlue ®-vloeistof.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ®-reservoir
is aangesproken (tussen 2400 en 0 km), gaat bij
het aanzetten van het contact een verklikkerlampje
branden en wordt een melding weergegeven die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt
rijden voordat het opnieuw starten van de motor
automatisch wordt geblokkeerd.
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt automatisch
geactiveerd zodra het AdBlue ®-reservoir leeg is.
De motor kan weer worden gestart nadat
AdBlue® is bijgevuld tot het minimale niveau.
Handmatige weergave van de
actieradius
Een actieradius van meer dan 2.400 km wordt niet
automatisch weergegeven.
U kunt informatie over de actieradius
weergeven door op de toets " " in het Check
menu Rijverlichting / Auto van het touchscreen te
drukken.
Benodigde maatregelen vanwege te
weinig AdBlue
®
De volgende waarschuwingslampjes gaan branden
wanneer de hoeveelheid AdBlue ® minder is dan de
reservevoorraad die goed is voor een actieradius
van 2.400 km.
Samen met de waarschuwingslampjes herinneren
meldingen u er regelmatig aan dat u het reservoir
moet bijvullen om te voorkomen dat de motor
niet meer kan worden gestart. Zie het hoofdstuk
Waarschuwings- en controlelampjes voor
informatie over de weergegeven meldingen.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over AdBlue ® (BlueHDi) en met
name over het bijvullen ervan.

21
Instrumentenpaneel
1
Waarschuwings-/
controlelampjes
aan
Actie Resterende
actieradius
Vul bij. Tussen
2.400 km en
800 km
Vul zo snel
mogelijk bij.
Tussen
800 km en
100 km
Bijvullen is
noodzakelijk;
de kans
bestaat dat
de motor
niet meer
kan worden
gestart.
Tussen 100
en 0 km
De motor
kan pas weer
starten als er
minimaal 5
liter AdBlue®
aan het
reservoir is
toegevoegd.
0 km
Storing in het SCR-emissieregelsysteem
Storingsdetectie
Als er een storing wordt
gedetecteerd, gaan deze
waarschuwingslampjes
branden in combinatie met een
geluidssignaal en de melding
"Storing emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven
zodra de storing voor de eerste keer wordt
gedetecteerd en vervolgens steeds bij het aanzetten
van het contact zolang de storing niet is verholpen.
Bij een tijdelijke storing verdwijnt de
waarschuwing tijdens de volgende rit na de
zelfdiagnose van het SCR-emissieregelsysteem.
Storing bevestigd tijdens de toegestane
rijfase (tussen 1.100 en 0 km)
Als de storingsmelding na 50 km rijden nog steeds
wordt weergegeven, wordt de storing in het SCR-
systeem bevestigd.
Het AdBlue-waarschuwingslampje knippert en
er wordt een melding weergegeven ("Storing
emissieregeling: starten niet meer mogelijk over
X km"), met de actieradius in kilometers.
Tijdens het rijden wordt de melding elke 30
seconden weergegeven. De waarschuwing wordt
opnieuw weergegeven zodra het contact wordt
aangezet.
U kunt nog 1.100 km rijden voordat het systeem het
starten van de motor blokkeert.
Laat het systeem door een CITROËN-
dealer of een gekwaliceerde werkplaats
controleren.
Starten geblokkeerd
Telkens wanneer het contact wordt aangezet, wordt
de melding "Storing emissieregeling: starten
geblokkeerd" weergeven.
Om de motor weer te kunnen starten
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwaliceerde werkplaats.
Vermogensmeter (elektrisch)
CHARGE
Tractiebatterij laadt op tijdens het vaart minderen en
remmen.
ECO
Beperkt energieverbruik en optimale actieradius.
POWER
Energieverbruik door de aandrijijn tijdens het
accelereren
Laadniveaumeter (elektrisch)

22
Instrumentenpaneel
Het actuele laadniveau van de tractiebatterij en de
resterende actieradius worden continu weergegeven
als de auto is gestart.
Als het contact is afgezet, wordt de meter bij
het openen van het bestuurdersportier
geactiveerd.
Bijbehorende waarschuwingslampjes
De bestuurder wordt door middel van twee
opeenvolgende waarschuwingen gewaarschuwd
voor een laag energieniveau:
1e waarschuwing: reserve
De tractiebatterij is bijna leeg.
Brandt permanent, in combinatie met een
geluidssignaal.
► Bekijk de resterende actieradius op het
instrumentenpaneel.
► Laad de tractiebatterij zo snel mogelijk op.
2e waarschuwing: kritiek
De laadtoestand van de tractiebatterij is
kritiek.
Brandt permanent, in combinatie met het
waarschuwingslampje voor de reservehoeveelheid
en een geluidssignaal.
► De tractiebatterij moet direct worden opgeladen.
De resterende actieradius wordt niet meer
berekend. Het vermogen van de aandrijijn
neemt geleidelijk af.
De verwarming en airconditioning worden
uitgeschakeld (ook als de verbruiksmeter van
de thermische comfortfuncties niet op het
niveau " " staat). ECO
Stroomindicator (elektrisch)
De stroomindicator toont de actuele energiestromen
in de auto.
Deze is beschikbaar in de weergavemodi
"Persoonlijk 1 Persoonlijk 2"/" " van het
instrumentenpaneel.
Zie de desbetreende rubriek voor meer informatie
over de weergavemodi.
De indicator verandert van kleur afhankelijk van hoe
energie van de tractiebatterij wordt gebruikt:
Blauw: energieverbruik
Groen: terugwinning van energie
Deze indicator geeft niet het actuele
laadniveau van de tractiebatterij weer.
Verbruiksmeter thermisch-
comfortfuncties (elektrisch)
(Afhankelijk van de uitvoering)
Deze is beschikbaar in de weergavemodi
"Persoonlijk 1 Persoonlijk 2"/" " van het
instrumentenpaneel.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de weergavemodi.
Deze meter toont het verbruik van de elektrische
energie van de tractiebatterij door de voorzieningen
voor het thermische comfort in het interieur.
De betreende voorzieningen zijn de verwarmings-
en airconditioningssystemen.
Deze systemen kunnen worden gebruikt:
– Als de auto niet wordt opgeladen, wanneer het
lampje READY brandt.
– Als de auto wordt opgeladen, wanneer het contact
is aangezet (stand "Lounge").
Wanneer de -modus is geselecteerd, worden ECO
de prestaties van bepaalde uitrustingselementen
beperkt. De verbruiksmeter van de thermisch-
comfortfuncties gaat dan naar de zone "ECO".
Als u het interieur snel wilt verwarmen of
koelen, dan kunt u tijdelijk de maximale
stand van de verwarming of airconditioning
selecteren.
Wanneer de verwarming op de hoogste
stand staat, bevindt de verbruiksmeter van de
thermisch-comfortfuncties zich in de zone MAX.
Wanneer de airconditioning op de hoogste stand
staat, blijft de meter in de zone ECO.

23
Instrumentenpaneel
1
Bij overmatig gebruik van de thermisch-
comfortfuncties, vooral bij lage snelheden, kan de
actieradius van de auto aanzienlijk afnemen.
Optimaliseer de instellingen van de
uitrustingselementen zodra het gewenste
comfortniveau is bereikt en stel ze indien nodig af
wanneer u de auto start.
Wanneer de verwarming langere tijd niet is
gebruikt, kunt u een bepaalde geur ruiken
gedurende de eerste minuten dat de verwarming
weer is ingeschakeld.
Handmatige controle
Met deze functie kunnen bepaalde indicatoren
worden gecontroleerd en kan het logboek met
waarschuwingen worden weergegeven.
Deze is toegankelijk via de toets " " in Check
het menu van het Rijverlichting / Auto
touchscreen.
Afhankelijk van de uitvoering worden de volgende
gegevens op het instrumentenpaneel weergegeven:
– Motorolieniveau.
– Onderhoudsinterval.
– Bandenspanning.
– Actieradius met de AdBlue ® voor het SCR-
systeem (BlueHDi-dieselmotor).
– Actuele waarschuwingen.
Deze informatie verschijnt ook automatisch
elke keer wanneer u het contact aanzet.
Kilometerteller
De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Als het contact is aangezet, wordt altijd de
totale afstand weergegeven. Deze waarde
wordt nog 30 seconden na het afzetten van het
contact weergegeven. Ook wordt deze waarde
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend, en als de auto wordt vergrendeld of
ontgrendeld.
Voor reizen in het buitenland kan de
eenheid van de afstand (km of mijl) worden
aangepast: de snelheid moet namelijk worden
weergegeven in de ociële eenheid van het land
(km/h of mph).
U kunt bij stilstaande auto deze eenheid wijzigen
via het conguratiemenu van het scherm.
Dimmer verlichting
Met dit systeem kunt u de lichtsterkte van de
dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het
licht van de omgeving.
Met touchscreen met
Bluetooth-audiosysteem
► Druk op het menu Instellingen.
► Selecteer "Display".
► Stel de helderheid in met de
toetsen.
U kunt ook het scherm uitschakelen:
► Selecteer "Scherm uit".
Het scherm wordt volledig uitgeschakeld.
► Druk nog een keer op het scherm (op een
willekeurig gedeelte) om het weer in te schakelen.
Met MyCitroën Play
/ in de ► Druk op Instellingen
statusbalk of in de menutoetsen.
/ " of ► Selecteer "Lichtsterkte
"Schermcong.", afhankelijk van
de uitvoering.
► Stel de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel en het scherm af door
op de pijlen te drukken of de cursor te verplaatsen.
/ ► Druk op deze toets om op te
slaan en af te sluiten, afhankelijk
van de uitvoering.
U kunt ook het scherm uitschakelen:
/ in de ► Druk op Instellingen
statusbalk of in de menutoetsen.
► Selecteer "Scherm uit" of "Dark",
afhankelijk van de uitvoering.
Het scherm wordt volledig uitgeschakeld.
► Druk nog een keer op het scherm (op een
willekeurig gedeelte) om het weer in te schakelen.
Met CITROËN Connect Nav
Met de lichten ingeschakeld:

24
Instrumentenpaneel
► Druk op deze toets om het menu
"Instellingen" te selecteren.
► Selecteer "OPTIES".
► Selecteer "Schermcong.".
► Selecteer het tabblad "Lichtsterkte".
► Stel de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel en het scherm af door
op de pijlen te drukken of de cursor te verplaatsen.
► Druk op deze toets om op te slaan en af
te sluiten.
U kunt ook het scherm uitschakelen:
► Druk op deze toets om het menu
"Instellingen" te selecteren.
► Selecteer "Scherm uit".
Het scherm wordt volledig uitgeschakeld.
► Druk nog een keer op het scherm (op een
willekeurig gedeelte) om het weer in te schakelen.
Boordcomputer
Toont informatie over de huidige rit (actieradius,
brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, enz.).
Weergave van informatie op
het instrumentenpaneel
► Wanneer u op de toets op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar drukt, worden de volgende
tabbladen na elkaar weergegeven:
– Actuele informatie:
• Actieradius (benzine of diesel).
• Huidig brandstofverbruik.
• Tijdteller Stop & Start-systeem (benzine of
diesel).
– Traject " " en daarna "1 2":
• Gemiddelde snelheid.
• Gemiddeld brandstofverbruik.
• Afgelegde afstand.
Traject resetten
► Druk langer dan 2 seconden op de knop
op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar wanneer het gewenste
traject wordt weergegeven.
Traject " " en " " zijn onafhankelijk en ze worden op 1 2
dezelfde manier gebruikt.
Begrippen
De actieradius
(km of mijl)
Afstand die u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt aeggen
(gebaseerd op het gemiddelde verbruik over de
laatste afgelegde kilometers).
Deze waarde kan schommelen door een
verandering in rijstijl of van het reliëf op de route,
waardoor het actuele brandstofverbruik aanzienlijk
kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
worden streepjes weergegeven.
Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt
de actieradius opnieuw berekend en weergegeven
als deze meer dan 100 km bedraagt.
Wanneer tijdens het rijden permanent streepjes
worden weergegeven in plaats van cijfers, duidt dit
op een storing.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mijl/gallon)
(kWh/100 km, km/kWh of mijl/kWh) (Elektrisch)
/ Berekend over de laatste seconden.
Deze functie wordt alleen weergegeven bij
snelheden vanaf 30 km/h (benzine of diesel).

25
Instrumentenpaneel
1
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mijl/gallon)
(kWh/100 km, km/kWh of mijl/kWh) (Elektrisch)
/ Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Afgelegde afstand
(km of mijl)
Berekend sinds de laatste nulstelling van de
trajectgegevens.
Tijdteller Stop & Start-systeem
(minuten/seconden of uren/minuten)
Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert
een teller hoe lang de STOP-stand tijdens een
traject is geactiveerd.
De tijdteller wordt gereset telkens wanneer het
contact wordt aangezet.
BLUETOOTH-
audiosysteem met
touchscreen
Dit systeem heeft de volgende functies:
– Bediening van het audiosysteem en de
telefoonfuncties, en weergave van de bijbehorende
informatie.
– Toegang tot de conguratiemenu's van de functies
en systemen van de auto.
Zet de auto uit veiligheidsoverwegingen
altijd stil voordat u handelingen uitvoert
die uw volledige aandacht vragen.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de
auto rijdt.
Adviezen
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Belangrijkste
bedieningselementen
Met het contact uit: inschakelen van het
systeem
Bij draaiende motor: geluid onderbreken
Volume
Toegang tot de menu's
Terug naar het vorige scherm of bevestigen
Als u enkele seconden niets op de tweede
pagina doet, wordt automatisch de eerste
pagina weer weergegeven.
Menu's
Radio
Media
Telefoon
Rijverlichting
Activering, deactivering en instellingen van
bepaalde functies.
Instellingen
Belangrijkste systeeminstellingen.
Zie de hoofdstukken over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie
over de menu's.

26
Instrumentenpaneel
10 inch touchscreen
Dit systeem heeft de volgende functies:
– Permanente weergave van de tijd en de
buitentemperatuur (er brandt een blauw
waarschuwingslampje bij kans op gladheid).
– Bediening verwarming / airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering).
– Toegang tot de conguratiemenu's van de functies
en systemen van de auto.
– Bediening van het audiosysteem en de
telefoonfuncties, en weergave van de bijbehorende
informatie.
– Weergave van de informatie van de
parkeerhulpsystemen (grasche weergave van de
parkeerhulp, Park Assist enz.).
– Toegang tot de internetdiensten en weergave van
de bijbehorende informatie.
– Bediening van het navigatiesysteem en weergave
van de bijbehorende informatie (afhankelijk van de
uitvoering).
Zet de auto uit veiligheidsoverwegingen
altijd stil voordat u handelingen uitvoert
die uw volledige aandacht vragen.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de
auto rijdt.
Adviezen
Het touchscreen is een capacitief scherm.
– Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
– Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
– Gebruik een schone, zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Werkingsprincipes
Gebruik deze toets om de menu's te openen
en druk vervolgens op de aanraaktoetsen op
het touchscreen.
Gebruik deze toets om het menu
Rijverlichting/Auto meteen te openen.
Bepaalde menu's worden op twee pagina's
weergegeven: druk op de toets " " om de OPTIES
tweede pagina te bekijken.
Als u enkele seconden niets op de tweede
pagina doet, wordt automatisch de eerste
pagina weer weergegeven.
Druk op " " of " " om een functie in of uit te ON OFF
schakelen.
Een functie congureren
Toegang tot aanvullende informatie over de
functie
Bevestigen
Terug naar de vorige pagina of bevestigen
Audiosysteem aan/uit
Instellen van het volume/onderbreken van
het geluid
Menu's
Druk met drie vingers op het touchscreen
om alle menutoetsen weer te geven.
Zie de hoofdstukken over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie
over de menu's.
Radio/Media
Airconditioning
Instellingen voor de temperatuur, luchtstroom
enz.
Zie de betreende hoofdstukken voor meer
informatie over de handbediende airconditioning
en de automatische airconditioning met
gescheiden regeling.
Navigatie (Afhankelijk van de uitrusting)
Rijverlichting of Auto (afhankelijk van
uitvoering)
Activering, deactivering en instellingen van bepaalde
functies.
De functies staan op 2 tabbladen:
"Snelkoppelingen" en "Overige instellingen".
Telefoon
Connect-App

27
Instrumentenpaneel
1
Toegang tot bepaalde te congureren functies.
Instellingen
Belangrijkste instellingen van het
audiosysteem, het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Informatiebalk(en)
Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven
in de informatiebalk(en) van het touchscreen.
– Buitentemperatuur (er gaat een blauw
waarschuwingslampje branden bij kans op
gladheid).
– Toegang tot de voor het touchscreen Instellingen
en het digitale instrumentenpaneel (datum/tijd, taal,
eenheden enz.).
– Berichten.
– Informatie over de airconditioning en
rechtstreekse toegang tot het betreende menu.
– Tijd.
Menu Energie (elektrische
auto)
Dit kan rechtstreeks worden geopend door
op de toets op de middenconsole te drukken.
De beschikbare pagina's zijn afhankelijk van het
audiosysteem.
Stroom
De pagina geeft in real time de werking van de
elektrische aandrijijn weer.
1. Actieve rijstand
2. Elektromotor
3. Schatting laadniveau tractiebatterij
4. Energiestromen
De kleur van de energiestromen is afhankelijk van
de manier van rijden:
A. Blauw: energieverbruik
B. Groen: terugwinning van energie
Statistieken
Op deze pagina worden de statistieken over het
verbruik van elektrische energie weergegeven.
– Blauwe staven: direct verbruikte energie die door
de tractiebatterij is geleverd.
– Groene staven: tijdens het vaart minderen en
remmen teruggewonnen energie die wordt gebruikt
om de tractiebatterij op te laden.
Het gemiddelde resultaat voor de huidige rit wordt
weergegeven in kWh/100 km.
► U kunt de schaal van de weergegeven tijd
veranderen met de toetsen en - +.
Een huidige rit is elke rit die langer dan 20
minuten duurt zonder dat het contact wordt
afgezet.
Laden
Op deze pagina kunt u het laden programmeren.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over het laden van de tractiebatterij (elektrisch).
Op afstand bedienbare
functies (elektrische auto)
De volgende functies zijn
beschikbaar in de app MyCitroën
App, die toegankelijk is vanaf een
smartphone:
– Beheer van het opladen van de tractiebatterij
(geprogrammeerd laden).
– Beheer van het voorverwarmen of -koelen.
– De laadtoestand en de actieradius van de auto
aezen.
Installatieprocedure
► Download de app MyCitroën App vanaf de voor
uw smartphone geschikte online store.

28
Instrumentenpaneel
► Maak een account aan.
► Voer het VIN van de auto in (het nummer op het
kentekenbewijs van de auto dat begint met "VF").
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de identicatie.
Netwerkbereik
Zorg ervoor dat uw auto zich bevindt in een
gebied met dekking van een mobiel netwerk
wanneer u op afstand bedienbare functies wilt
gebruiken.
Wanneer deze dekking er niet is, kan uw
smartphone niet met de auto communiceren
(bijvoorbeeld in een ondergrondse
parkeergarage). De app geeft dan een melding
dat er geen verbinding met de auto kan worden
gemaakt.

29
Toegang tot de auto
2
Elektronische sleutel met
afstandsbedieningsfunctie
en geïntegreerde sleutel
Functies van de
afstandsbediening
Afhankelijk van de uitvoering heeft de
afstandsbediening de volgende functies:
– Ontgrendelen / vergrendelen / supervergrendelen
van de auto.
– Bedienen van verlichting op afstand.
– Inklappen / uitklappen van de buitenspiegels.
– Inschakelen / uitschakelen van het alarmsysteem.
– Lokaliseren van de auto.
– Openen / sluiten van de ruiten.
– Sluiten van het schuif- / kanteldak.
– Activeren van de elektrische startonderbreker van
de auto.
De auto kan met behulp van noodprocedures
worden vergrendeld / ontgrendeld als bijvoorbeeld
de afstandsbediening of de centrale vergrendeling
defect is, of als de accu leeg is. Zie het betreende
hoofdstuk voor meer informatie over de
Noodprocedures.
Geïntegreerde sleutel
De sleutel in de afstandsbediening kan voor het
volgende worden gebruikt, afhankelijk van de
uitvoering:
– De auto vergrendelen/ontgrendelen.
– De handmatige kinderbeveiliging inschakelen/
uitschakelen.
– De airbag vóór aan passagierszijde inschakelen/
uitschakelen.
– De portieren met de reservefunctie ontgrendelen/
vergrendelen.
– Contact inschakelen en de motor starten/afzetten.
Zonder Keyless Entry and Start
► Druk op de knop om de sleutel uit of in te
klappen.
Met Keyless Entry and Start
► Houd de knop uitgetrokken om de sleutel te
verwijderen of terug te plaatsen.
Wanneer de ingebouwde sleutel is
uitgenomen, dient u deze altijd bij u te
houden om de betreende noodprocedures uit te
kunnen voeren.
Ontgrendelen van de auto
De selectieve ontgrendeling kan worden
ingesteld in het menu
Rijverlichting Auto/ van het touchscreen.
Volledige ontgrendeling
► Druk op de ontgrendelknop.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep / klep
van de laadaansluiting
► Druk op de ontgrendeltoets.
► Druk nogmaals op de toets om de andere
portieren en de achterklep te ontgrendelen.

30
Toegang tot de auto
De laadstekker kan bij de tweede keer drukken
worden losgekoppeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de volledige
of selectieve ontgrendeling en uitschakeling van
het alarm bevestigd door het knipperen van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
De auto vergrendelen
Normale vergrendeling
► Druk op de vergrendeltoets.
De vergrendeling en, afhankelijk van de uitvoering,
de inschakeling van het alarm worden bevestigd
door het branden van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels ingeklapt.
Als een van de portieren of de achterklep
niet goed is gesloten, kan de auto niet
worden vergrendeld. Als de auto echter is
uitgerust met een alarmsysteem, dan wordt dit na
ongeveer 45 seconden ingeschakeld.
Als de auto wordt ontgrendeld maar de portieren
of de achterklep worden vervolgens niet
geopend, dan wordt de auto automatisch na
ongeveer 30 seconden weer vergrendeld. Als
de auto is uitgerust met een alarmsysteem, dan
wordt dit automatisch weer ingeschakeld.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
werken de binnenportiergrepen niet. Ook
wordt de toets van de centrale vergrendeling
uitgeschakeld.
De claxon blijft werken.
Schakel nooit de supervergrendeling in als er
zich iemand in de auto bevindt.
► Druk op de vergrendeltoets.
► Druk binnen 3 seconden weer op de
vergrendeltoets om de supervergrendeling van de
auto in te schakelen (de richtingaanwijzers gaan kort
knipperen om dit te bevestigen).
Voor auto's met het Proximity Keyless Entry and
Start-systeem geeft een dubbel geluidssignaal
aan dat de supervergrendeling van de auto niet is
ingeschakeld.
Openen / sluiten van de ruiten
Openen van de ruiten
► Druk langer dan 3 seconden op de
ontgrendeltoets.
Afhankelijk van de uitvoering stoppen de ruiten
wanneer de toets wordt losgelaten of door nog een
keer op de toets te drukken.
De ruiten en het schuif-/kanteldak sluiten
(afhankelijk van de uitvoering)
► Druk langer dan 3 seconden op de
vergrendeltoets.
Afhankelijk van de uitvoering stoppen de ruiten
en het schuif-/kanteldak wanneer de toets wordt
losgelaten of door nog een keer op de toets te
drukken.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten en
het schuif-/kanteldak niet door voorwerpen
of personen wordt gehinderd.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem
de ruiten en / of het schuif-/kanteldak bij het
verlaten van de auto op een kier wilt laten staan,
moet u eerst de interieurbeveiliging van het
alarmsysteem uitschakelen.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over het alarmsysteem.
Op afstand inschakelen van
de verlichting
► Druk op deze knop. De parkeerlichten,
het dimlicht, de kentekenplaatverlichting en
de instapverlichting in de buitenspiegels gaan
gedurende 30 seconden branden.
Wanneer u nogmaals op de knop drukt voordat de
tijd is verstreken, wordt de verlichting onmiddellijk
uitgeschakeld.
Advies
Afstandsbediening
De afstandsbediening is een gevoelig
apparaat dat met hoge frequentie werkt; zit niet
aan de afstandsbediening terwijl u deze in uw

31
Toegang tot de auto
2
zak hebt, omdat u dan per ongeluk de auto kunt
ontgrendelen.
Druk niet op de toetsen van de afstandsbediening
wanneer u buiten het bereik van de auto
bent, omdat dat ervoor kan zorgen dat de
afstandsbediening niet meer werkt. In dat geval
moet de afstandsbediening worden gereset.
De afstandsbediening werkt niet als de sleutel
in het contactslot zit, zelfs niet als het contact is
uitgeschakeld.
Diefstalbeveiliging
Pas de elektronische startblokkering niet
aan, omdat er dan storingen kunnen ontstaan.
Vergeet bij uitvoeringen met contactslot niet om
de sleutel te verwijderen en aan het stuurwiel te
draaien om het stuurslot te activeren.
Vergrendelen van de auto
Wanneer de portieren onder het rijden
zijn vergrendeld, kunnen hulpdiensten in
noodgevallen lastig in de auto komen.
Haal uit veiligheidsoverwegingen altijd de
contactsleutel uit het contactslot of neem de
elektronische sleutel mee als u de auto verlaat,
zelfs wanneer dit voor korte duur is.
Bij het aanschaen van een gebruikte
auto
Laat uw sleutels door een CITROËN-dealer in
het elektronische geheugen van de auto opslaan,
zodat u zeker weet dat de sleutels in uw bezit de
enige sleutels zijn waarmee de auto kan worden
gestart.
Proximity Keyless Entry and
Start
Dit is een Keyless Entry and Start-systeem.
Hiermee wordt de auto automatisch vergrendeld/
ontgrendeld door de elektronische sleutel te
detecteren.
Als de bestuurder de elektronische sleutel bij zich
heeft, wordt de auto ontgrendeld zodra hij de auto
nadert en vergrendeld als hij bij de auto vandaan
loopt.
Als de elektronische sleutel zich langer dan 30
minuten binnen de 2 en 7 meter van de auto
vandaan bevindt, wordt het systeem gedeactiveerd
om de batterij te sparen.
Sleuteldetectiezones:
Zone A: instapverlichting bij het naderen van de
auto (3 tot 5 meter van de auto).
Zone B : automatische vergrendeling bij het van de
auto vandaan lopen (ongeveer 2 meter van de auto).
Zone C: automatische ontgrendeling bij het naderen
van de auto (1 tot 2 meter van de auto).
De automatische functies kunnen worden
gecongureerd via het menu
Rijverlichting Auto/ van het touchscreen.
Ontgrendelen van de auto
De selectieve ontgrendeling kan worden
ingesteld via het menu
Rijverlichting Auto/ van het touchscreen.
De selectieve ontgrendeling is standaard
uitgeschakeld.
Volledig ontgrendelen
De auto (portieren en bagageruimte) worden
ontgrendeld:
► Automatisch, als de bestuurder zone C nadert en
de automatische functies zijn geactiveerd.
► Of door zachtjes op de portiergreep van het
bestuurdersportier te drukken.

32
Toegang tot de auto
Afhankelijk van de uitvoering worden de
ontgrendeling en de uitschakeling van het
alarm bevestigd door het knipperen van de
richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Als de elektronische sleutel langer dan 15
minuten in de buurt van de auto blijft (zones
A B C, of ) zonder dat er iets wordt gedaan, dan
worden de automatische functies uitgeschakeld.
Gebruik de afstandsbediening of druk op de
handgreep van het bestuurdersportier om de
auto te ontgrendelen of te vergrendelen.
Als het niet lukt om de auto te vergrendelen of
ontgrendelen met de portierhandgrepen, houd de
elektronische sleutel dan dichterbij en herhaal de
handeling.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep/laadklep
Het ongrendelen gebeurt:
► Automatisch, wanneer de bestuurder het
bestuurdersportier nadert en de automatische
functies zijn geactiveerd.
► Of door zachtjes op de portiergreep van het
bestuurdersportier te drukken.
► In de auto kunt u alle portieren en de achterklep
ontgrendelen met de toets van de centrale
vergrendeling of door een van de portieren te
openen.
Vergrendelen van de auto
Normale vergrendeling
Met de portieren en de achterklep gesloten wordt de
auto vergrendeld:
► Automatisch, als de bestuurder zone B verlaat en
de automatische functies zijn geactiveerd.
► Of door zachtjes op de portiergreep van het
bestuurdersportier te drukken.
De vergrendeling wordt bevestigd door het branden
van de richtingaanwijzers en door een dubbel
geluidssignaal als de auto wordt vergrendeld
wanneer de bestuurder van de auto vandaan loopt.
Het alarm wordt niet geactiveerd wanneer
de auto automatisch op afstand wordt
vergrendeld (de richtingaanwijzers gaan niet
branden).
De auto kan niet worden vergrendeld als de
elektronische sleutel in de auto is achtergebleven.
Supervergrendeling
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
werken de binnenportiergrepen niet. Ook
wordt de toets van de centrale vergrendeling in
de auto uitgeschakeld.
De claxon blijft werken.
Schakel nooit de supervergrendeling in als er
zich iemand in de auto bevindt.
► Druk zachtjes op de portiergreep van het
bestuurdersportier om de auto te vergrendelen.
► Druk er binnen 3 seconden nog een keer op om
de supervergrendeling van de auto in te schakelen
(de richtingaanwijzers gaan even branden om dit te
bevestigen).
Een dubbel geluidssignaal geeft aan dat de
supervergrendeling van de auto niet is ingeschakeld.
Advies
Als een van de portieren of de achterklep
nog open is of als de elektronische sleutel
van het Keyless Entry and Start-systeem in de
auto is achtergebleven, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Als de auto wordt ontgrendeld maar de
portieren of de achterklep worden
vervolgens niet geopend, dan wordt de auto
automatisch na ongeveer 30 seconden weer
vergrendeld. Als de auto is uitgerust met een
alarmsysteem, dan wordt dit automatisch weer
ingeschakeld.

33
Toegang tot de auto
2
De functie voor het automatisch in- en
uitklappen van de buitenspiegels kan via het
menu Rijverlichting / Auto op het touchscreen
worden ingesteld.
Laat de auto uit veiligheidsoverwegingen
nooit onbeheerd achter, zelfs niet voor korte
tijd, zonder de elektronische sleutel van het
Keyless Entry and Start-systeem mee te nemen.
Vergeet niet dat de auto kan worden gestolen
als de sleutel nog in een van de aangegeven
gebieden aanwezig is terwijl de auto niet is
vergrendeld.
Om de batterij in de elektronische sleutel en
in de auto opgeladen te houden:
– De functie voor ontgrendeling bij nadering
(zone C) schakelt na enkele dagen (ongeveer
één week) zonder gebruik automatisch over
naar de ruststand. Gebruik de afstandsbediening
of druk op een van de portierhandgrepen om
de auto te ontgrendelen. De volgende keer dat
de auto wordt gestart, worden de functies voor
automatisch ontgrendelen en vergrendelen weer
geactiveerd.
– Wanneer de instapverlichting een paar keer
achter elkaar wordt geactiveerd zonder dat de
auto wordt gestart, wordt deze uitgeschakeld.
– Alle "handsfree" functies schakelen over op
de ruststand als ze 21 dagen niet zijn gebruikt. U
kunt deze functies weer inschakelen door de auto
met de afstandsbediening te ontgrendelen en de
motor te starten.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel werkt in
sommige gevallen niet goed in de nabijheid
van elektronische apparatuur (zoals mobiele
telefoons (ingeschakeld of in stand-by), laptops
en sterke magnetische velden). Als dat het geval
is, moet u de elektronische sleutel verder weg
van de elektronische apparatuur houden.
Centrale vergrendeling
Handmatig
► Druk op deze toets om de auto (portieren en
achterklep) vanuit het interieur te vergrendelen /
ontgrendelen.
De centrale vergrendeling werkt niet als een
van de portieren is geopend.
Bij vergrendeling/supervergrendeling
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de
supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld,
knippert het verklikkerlampje en werkt de knop
niet.
► Als de auto is vergrendeld, trek dan aan de
binnenportiergreep van een van de portieren om
de auto te ontgrendelen.
► Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
moet u de afstandsbediening of het Keyless
Entry and Start-systeem gebruiken om de auto te
ontgrendelen.
Automatisch (beveiliging
tegen agressie)
De portieren en de achterklep worden tijdens het
rijden automatisch vergrendeld (bij een snelheid
hoger dan 10 km/h).
De functie is standaard ingeschakeld. Voor uit- of
weer inschakelen:
► Druk op de toets totdat er ter bevestiging een
melding wordt weergegeven.
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Druk op de knop van de centrale
vergrendeling om met geopende achterklep en
vergrendelde portieren te kunnen rijden. Anders
hoort u de sloten terugspringen telkens wanneer
de auto harder dan 10 km/h rijdt en wordt er een
waarschuwing weergegeven.

34
Toegang tot de auto
Noodprocedures
Sleutels, afstandsbediening of
elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk de sleutelcode
naar een CITROËN-dealer.
De CITROËN-dealer kan de sleutelcode en de
transpondercode uitlezen, waardoor er een nieuwe
sleutel kan worden besteld.
De auto volledig met de
sleutel ontgrendelen/
vergrendelen
Gebruik deze procedure in de volgende situaties:
– De batterij van de afstandsbediening is leeg.
– Een storing in de afstandsbediening.
– De accu van de auto is leeg.
– De auto staat in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk
verhelpen door de afstandsbediening te resetten.
Zie de betreende hoofdstukken.
► Steek de sleutel in het portierslot.
► Draai de sleutel in de richting van de voorzijde
of achterzijde om de auto te ontgrendelen of
vergrendelen.
Als de auto is uitgerust met een
alarmsysteem, wordt het alarm niet
ingeschakeld bij het vergrendelen met de sleutel.
Als het alarmsysteem is ingeschakeld, klinkt de
sirene bij het openen van de deur. De sirene
stopt als het contact wordt ingeschakeld.
Centrale vergrendeling werkt
niet
Gebruik deze procedures in de volgende situaties:
– Storing in de centrale vergrendeling.
– Accu losgekoppeld of leeg.
Bij een storing in het centrale-
vergrendelingssysteem moet de accu
worden losgekoppeld, zodat de auto volledig is
vergrendeld.
Portier linksvoor
► Steek de sleutel in het slot en en draai deze naar
de voor- of achterkant van de auto om het portier te
vergrendelen en ontgrendelen.
Overige portieren/deuren
Ontgrendelen
► Trek aan de binnenportiergreep.
Vergrendelen
► Open de portieren.
► Controleer of de kinderbeveiliging van de
achterportieren niet is geactiveerd.
Zie het betreende hoofdstuk.
► Steek de sleutel voorzichtig in het slot van het
portierslotmechanisme en draai het slot een achtste
omwenteling naar de buitenkant van het portier.
► Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de
auto goed is vergrendeld.
Vervangen van de batterij
Als de batterij leeg is, gaat dit
waarschuwingslampje branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding.

35
Toegang tot de auto
2
Batterijtype: CR2032 / 3 V.
Zonder Keyless Entry and Start
Met Keyless Entry and Start
► Wip het deksel met een kleine schroevendraaier
bij de uitsparing los en zet het deksel omhoog.
► Verwijder de lege batterij.
► Plaats de nieuwe batterij en let goed op de plus-
en minkant. Steek de batterij eerst in de contacten in
de hoek en klik het deksel daarna erop.
► Synchroniseer de afstandsbediening.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over het synchroniseren van de
afstandsbediening.
Gooi batterijen van de afstandsbediening
niet weg: ze bevatten metalen die
schadelijk zijn voor het milieu. Lever ze in bij een
speciaal inzamelpunt.
Deze apparatuur bevat een knoopcelbatterij.
Slik de batterij niet in. Kans op chemische
brandwonden!
Wanneer de batterij wordt ingeslikt, kunnen er in
slechts 2 uur ernstige inwendige brandwonden
ontstaan, die dodelijk kunnen zijn.
Als batterijen zijn ingeslikt of elders in het lichaam
zijn gestoken, moet u onmiddellijk medische hulp
inroepen.
Bewaar nieuwe en gebruikte batterijen buiten het
bereik van kinderen.
Als het batterijvakje niet goed sluit, mag u het
product niet meer gebruiken en moet u het buiten
bereik van kinderen houden.
Risico van explosie als de batterij door een
verkeerd type wordt vervangen!
Vervang de batterij door hetzelfde type.
Risico van explosie of lekkage van
ontvlambare vloeistof of gas!
U mag dit product niet gebruiken, opbergen of
plaatsen in een omgeving met een zeer hoge
temperatuur of bij een zeer lage druk door een
zeer grote hoogte.
Probeer een gebruikte batterij niet te verbranden,
te verbrijzelen of door te zagen / knippen.
De afstandsbediening resetten
Na het vervangen van de batterij of bij een storing
moet de afstandsbediening mogelijk worden gereset.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats om de afstandsbediening
te laten resetten.
Zonder Keyless Entry and Start
► Zet het contact af.
► Zet de sleutel in de stand 2 (contact aan).
► Druk direct gedurende enkele seconden op de
toets met het gesloten hangslot.
► Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het
contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer volledig.

36
Toegang tot de auto
Met Keyless Entry and Start
► Steek de mechanische sleutel (uit de
afstandsbediening) in het slot om de auto te openen.
► Houd de elektronische sleutel tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom totdat u het
contact hebt aangezet.
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig
in.
► Bij een auto met een automatische
transmissie of een selectiehendel
(elektrisch): trap met de selectiehendel in stand P
op het rempedaal.
► Zet het contact aan door op de toets START/
STOP te drukken.
Als de storing na het resetten niet is verholpen,
neem zo snel mogelijk contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde werkplaats.
Portieren
Openen
Van buitenaf
► Wanneer u de auto hebt ontgrendeld of de
elektronische sleutel van het Keyless Entry and
Start-systeem zich in de detectiezone bevindt, trekt
u aan de portierhandgreep.
Van binnenuit
► Trek aan de binnenportiergreep van een portier;
de auto wordt dan volledig ontgrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling is
geactiveerd:
– Wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend, wordt alleen het bestuurdersportier
ontgrendeld (als de auto nog niet volledig was
ontgrendeld).
– Wanneer een van de passagiersportieren
wordt geopend, wordt de auto volledig
ontgrendeld.
Sluiten
Als een van de portieren niet goed is
gesloten, gaat dit waarschuwingslampje
branden, samen met een melding als de motor
draait en een geluidssignaal als de auto harder dan
10 km/h rijdt.
Achterklep
Openen
► Ontgrendel de auto, druk op de schakelaar voor
het openen en open de achterklep.
Sluiten
► Trek de achterklep omlaag met behulp van een
van de handgrepen aan de binnenzijde.
Bij een storing of wanneer de achterklep
lastig opent en sluit, moet u de auto
onmiddellijk door een CITROËN-dealer of in een
gekwaliceerde werkplaats laten nakijken om te
voorkomen dat het probleem verergert en de
achterklep plotseling dicht valt, waarbij ernstig
letsel kan ontstaan.

37
Toegang tot de auto
2
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing van de centrale vergrendeling de achterklep
mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
► Klap de achterbank naar voren om bij het slot in
de bagageruimte te komen.
► Steek een kleine schroevendraaier in de opening
A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.
► Verplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt
deze weer vergrendeld als het probleem niet is
verholpen.
Als de centrale vergrendeling niet werkt,
moet de accu worden losgekoppeld om de
bagageruimte te kunnen vergrendelen zodat de
auto volledig is vergrendeld.
Alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en
diefstal.
Omtrekbeveiliging
Dit systeem controleert of de auto wordt geopend.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
bagageruimte of de motorkap probeert te openen.
Interieurbeveiliging
Het systeem controleert op bewegingen in het
interieur.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen,
als iets of iemand het interieur binnendringt of als
iets of iemand in de auto beweegt.
Zelfbeveiligingsfunctie
Het systeem controleert of systeemcomponenten
niet goed werken.
Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de
bedieningseenheid of de kabels van het hoorbare
alarm uit te schakelen of te beschadigen.
Werkzaamheden aan het alarmsysteem
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwaliceerde werkplaats.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Activering
► Zet het contact af en verlaat het voertuig.
► Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de afstandsbediening
of door op één van de handgrepen van het
bestuurdersportier te drukken.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, knippert
het rode controlelampje van de toets één keer per
seconde en gaan de richtingaanwijzers gedurende
ongeveer 2 seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5 seconden
geactiveerd en de interieurbeveiliging na 45
seconden.
Het alarm wordt niet geactiveerd wanneer
de auto automatisch op afstand wordt
vergrendeld.
Wanneer een portier, de bagageruimte of de
motorkap niet goed is gesloten, wordt de
auto niet vergrendeld, maar worden de
omtrek- en interieurbeveiliging na 45 seconden
wel ingeschakeld.

38
Toegang tot de auto
Uitschakelen
► Druk op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening.
of
► Ontgrendel de auto door op de portiergreep van
het bestuurdersportier te drukken.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het
controlelampje in de toets gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2
seconden.
Na het ontgrendelen met de
afstandsbediening
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als een van de portieren of de
achterklep niet binnen 30 seconden wordt
geopend), wordt ook het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de auto met
alleen de omtrekbeveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen
dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als
bijvoorbeeld:
– Het raam staat een klein stukje open.
– De auto wordt gewassen.
– Er wordt een wiel verwisseld.
– De auto wordt gesleept.
– De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging
► Zet het contact af en druk binnen 10 seconden
op de toets van het alarm totdat het verklikkerlampje
blijft branden.
► Stap uit de auto.
► Vergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of door op één van de
handgrepen van het bestuurdersportier te drukken.
Alleen de omtrekbeveiliging is ingeschakeld; het
rode verklikkerlampje in de toets knippert elke
seconde.
De beveiliging kan alleen worden uitgeschakeld
als het contact is afgezet.
Opnieuw inschakelen van de
interieurbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto
met de afstandsbediening of het Keyless Entry and
Start-systeem te ontgrendelen.
Het lampje in de toets gaat uit.
► Schakel het volledige alarmsysteem weer in door
de auto te vergrendelen met de afstandsbediening of
door op de portiergreep van het bestuurdersportier
te drukken.
Het rode verklikkerlampje in de toets knippert weer
één keer per seconde.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt het hoorbare alarm
in werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven
bepaalde bewakingsfuncties ingeschakeld totdat het
alarm voor de 11e keer achtereenvolgens afgaat.
Als de auto wordt ontgrendeld met de
afstandsbediening of met het Keyless Entry and
Start-systeem, gaat het rode controlelampje in de
toets knipperen om aan te geven dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan. Het lampje stopt
met knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de beveiligingsfuncties uit te schakelen:
► Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van
het portier linksvoor.
► Open het portier; het alarm gaat af.
► Zet het contact aan; het alarm stopt. Het
controlelampje in de toets gaat uit.
De auto vergrendelen zonder
het alarm in te schakelen
► Vergrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd
in de afstandsbediening) in het slot van het portier
linksvoor.
Storing
Wanneer het contact wordt aangezet, betekent het
permanent branden van het rode controlelampje in
de toets dat er een storing in het systeem aanwezig
is.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.

39
Toegang tot de auto
2
Automatisch inschakelen van
het alarm
(Afhankelijk van de uitvoering)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld 2
minuten nadat het laatste portier of de bagageruimte
is gesloten.
► Om het afgaan van het alarm bij het openen
van een portier of de achterklep te voorkomen,
moet u eerst op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening drukken of moet u de
auto ontgrendelen met het Keyless Entry and
Start-systeem.
Elektrische ruitbediening
1. Linksvoor
2. Rechtsvoor
3. Rechtsachter
4. Linksachter
5. Uitschakeling van de elektrische ruitbediening bij
de achterbank
Handmatige bediening
► Openen/sluiten van de ruit: druk op of trek
aan de schakelaar zonder het weerstandspunt te
passeren; de ruit stopt zodra de schakelaar wordt
losgelaten.
Automatische werking
► Wanneer u de ruit wil openen/sluiten, druk op of
trek aan de schakelaar voorbij het weerstand: de ruit
opent of sluit volledig wanneer de schakelaar wordt
losgelaten.
Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of
sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen nog
45 seconden nadat het contact is uitgezet,
worden bediend.
Daarna wordt de bediening uitgeschakeld. Zet
het contact aan om deze weer te activeren.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit tijdens het sluiten een obstakel
tegenkomt, stop de ruit onmiddellijk en gaat
gedeeltelijk weer omlaag.
Blokkering van de
ruitbediening voor de
elektrische achterruiten
Druk vanwege de veiligheid van uw kinderen op
toets 5 om de ruitbediening voor de elektrische
achterruiten uit te schakelen, ongeacht hun positie.
Het rode lampje van de toets gaat branden.
De elektrische achterruiten kunnen nog altijd
worden bediend met de ruitbediening bij de
bestuurderspositie.
Bij een ernstige botsing wordt de bediening
van de elektrische achterruiten weer
ingeschakeld als deze was uitgeschakeld.
Resetten van de ruitbediening
Wanneer de accu opnieuw is aangesloten of
wanneer de ruit een abnormale beweging maakt,
moet de beveiliging tegen beknellen gereset.
De beveiliging tegen beknellen wordt tijdens de
volgende handelingen uitgeschakeld.
Doe het volgende voor elke ruit:
► Open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens
als de schakelaar omhoog wordt gedrukt, sluit de
ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en
trek deze opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is
gesloten.
► Blijf nog minimaal één seconde aan de
schakelaar trekken nadat de ruit is gesloten.
Wanneer er tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de elektrische ruit en de
sponning bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk hiervoor op de
betreende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de elektrische
ruitbediening van een van de andere portieren
bedient, moet hij/zij controleren of de ruit zonder
problemen kan worden gesloten.

40
Toegang tot de auto
Het is belangrijk dat passagiers de elektrische
ruiten juist gebruiken.
Let bij het bedienen van de ruiten vooral goed op
kinderen.
Let goed op passagiers en/of andere personen
wanneer u de ruiten met de sleutel of het
"Keyless Entry and Start"-systeem sluit.
Steek uw hoofd of armen bij geopende ruiten
niet naar buiten wanneer de auto rijdt – kans op
ernstig letsel!
Schuif-/kanteldak
Het schuif-/kanteldak bestaat uit een beweegbaar
glazen gedeelte dat over het dak schuift en een
zonnescherm dat onafhankelijk kan worden
geopend. Als het schuif-/kanteldak wordt geopend,
opent automatisch het zonnescherm.
► Gebruik de knop in de dakconsole om het
panoramische schuif-/kanteldak te bedienen.
Het schuif-/kanteldak kan worden bediend wanneer
het contact is aangezet (als de laadtoestand van
de accu voldoende is), bij draaiende motor, in de
STOP-stand van de Stop & Start en tot maximaal 45
seconden na het afzetten van het contact.
Voorzorgsmaatregelen
Steek uw hoofd of armen niet door het
schuif- / kanteldak wanneer de auto rijdt
- kans op ernstig letsel!
Controleer of de accessoires of vervoerde
lading op de dakdragers de beweging van
het dak niet kunnen hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het beweegbare
glazen deel van het schuif- / kanteldak.
Als het dak door regen of het wassen van de
auto nat is geworden, wacht dan totdat het
volledig droog is voordat u het dak bedient.
Open het dak niet als het met sneeuw of ijs is
bedekt - Kans op beschadiging!
Gebruik alleen kunststof ijskrabbers om het dak
sneeuw- of ijsvrij te maken.
Controleer regelmatig de staat van de
rubbers van het schuif- / kanteldak
(aanwezigheid van vuil, dode bladeren enz).
Als u de auto in een wasstraat of met een
hogedrukreiniger gaat reinigen, controleer dan
eerst of het dak volledig is gesloten en houd de
hogedrukreiniger altijd op meer dan 30 cm van
de rubbers.
Laat de auto nooit achter met geopend dak.
Werking
Wanneer u het schuif- / kanteldak volledig opent,
beweegt het beweegbare glazen deel eerst naar
de gedeeltelijk geopende positie en schuift het
vervolgens over het dak. Elke tussenstand is
mogelijk.
Voordat u de bedieningstoets van het
schuif- / kanteldak bedient, moet u
controleren of de beweging niet door voorwerpen
of personen wordt belemmerd.
Let vooral goed op als kinderen het schuif- /
kanteldak bedienen.
Als u het schuif- / kanteldak bedient en er iets
vastzit, dan kunt u de beweging van het dak
stoppen door op de betreende bedieningstoets
te drukken.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
passagiers het schuif- / kanteldak op de juiste
manier gebruiken.
Wanneer u de stand van het schuif- / kanteldak
handmatig aanpast, kan het gebeuren dat de
beveiliging tegen beknellen niet meer goed werkt.
Voer een reset uit.
Beveiliging tegen beknellen
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel stuit,
wordt de beweging automatisch omgedraaid.

41
Toegang tot de auto
2
Het schuif- / kanteldak openen/sluiten
► Wanneer u het schuif- / kanteldak wilt openen,
bedient u het deel van de toets dat naar achteren is
gericht.
► Wanneer u het schuif- / kanteldak wilt sluiten,
bedient u het deel van de toets dat naar voren is
gericht.
De toets bedienen
► Wanneer u voorbij het weerstandspunt van
de toets drukt, wordt het dak volledig geopend of
gesloten.
► En wanneer u nog een keer op de toets drukt,
stopt de beweging.
► Wanneer de toets ingedrukt wordt gehouden
(zonder voorbij het weerstandspunt te gaan), dan
stopt het glas als de toets wordt losgelaten.
► Schuif- / kanteldak gesloten: druk de toets één
keer in zonder het weerstandspunt te passeren om
het dak in de gedeeltelijk geopende positie te zetten.
► Wanneer het schuif- / kanteldak gedeeltelijk open
is: wanneer u één keer op het voorste deel van de
toets drukt, zonder voorbij het weerstandspunt te
gaan, sluit het dak volledig.
Het schuif- / kanteldak en de ruiten kunnen
worden gesloten door de
vergrendelingstoets van de afstandsbediening
ingedrukt te houden.
Het zonnescherm openen / sluiten
► U kunt het zonnescherm openen door de
handgreep naar achteren te trekken totdat de
gewenste positie wordt bereikt.
► U kunt het zonnescherm sluiten door de
handgreep naar voren te duwen totdat de gewenste
positie wordt bereikt.
Resetten
Resetten is nodig als de accu weer is aangesloten,
bij een storing in het schuif- / kanteldak of wanneer
het dak schokkerig beweegt.
► Controleer of de beweging van het schuif-
/ kanteldak niet wordt belemmerd en of de
afdichtingen schoon zijn.
► Houd het voorste deel van de toets
ingedrukt om het schuif- / kanteldak te
sluiten, met het contact aangezet.
Het schuif- / kanteldak sluit stap voor stap. Wanneer
het volledig is gesloten, gaat het iets open of dicht.
► Laat de toets 1 seconde na het einde van de
beweging los.

42
Ergonomie en comfort
Juiste zitpositie
Om veiligheidsredenen mag de stoel alleen
worden versteld als de auto stilstaat.
Voordat u gaat rijden, moet u de zitpositie in de
volgende volgorde afstellen, om de ergonomische
plaatsing van instrumenten en bedieningselementen
optimaal te benutten:
– De hoogte van de hoofdsteun.
– De hoek van de rugleuning.
– De hoogte van de zitting van de stoel.
– De lengterichting van de stoel.
– De hoogte en diepte van het stuurwiel.
– De binnen- en buitenspiegels.
Controleer vervolgens of u vanuit uw
zitpositie goed zicht op het
instrumentenpaneel hebt.
Hoofdsteunen vóór
In hoogte verstellen
Omhoog:
► Trek de hoofdsteun omhoog in de gewenste
positie; u voelt dat de hoofdsteun in positie klikt.
Omlaag:
► Druk ontgrendelknopje (A) in om de hoofdsteun
omlaag te zetten.
De hoofdsteun is goed afgesteld wanneer
de bovenkant gelijk ligt met de bovenkant
van het hoofd.
Een hoofdsteun verwijderen
► Kantel de rugleuning naar achteren om de
hoofdsteunen eenvoudiger te verwijderen.
► Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
► Druk pal A in om de hoofdsteun te ontgrendelen
en trek de hoofdsteun omhoog.
► Berg de hoofdsteun veilig op.
Een hoofdsteun terugplaatsen
► Steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de betreende rugleuning.
► Duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag.
► Druk het ontgrendelknopje (A) in om de
hoofdsteun los te halen en duw deze omlaag.
► Stel de hoogte van de hoofdsteun af.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. Deze moeten zijn geplaatst en
goed zijn afgesteld voor de betreende
inzittende.
Voorstoelen
Zorg er bij het naar achteren schuiven van
de stoel voor dat de beweging van de stoel
niet kan worden gehinderd door personen of
voorwerpen.
Kans op bekneld raken van de achterpassagiers
of op blokkeren van de stoel als grote
voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn
geplaatst.

43
Ergonomie en comfort
3
Handmatig verstellen
Verstellen in lengterichting
► Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
► Laat de stang los om de stoel in de betreende
positie te vergrendelen.
Rugleuninghoek
► Draai de knop voor de gewenste hoek.
Hoogte
► Trek de hendel omhoog voor omhoog zetten
of duw deze omlaag voor omlaag zetten totdat de
gewenste stand is bereikt.
Lendensteun
(alleen bestuurder)
► Draai aan de knop om de lendensteun in de
gewenste stand te zetten.
Elektrisch verstellen
Rugleuninghoek
► Duw de schakelaar naar voren of naar achteren.
Hoogte van de zitting
► Duw de achterzijde van de schakelaar omhoog
of omlaag voor de gewenste hoogte.
Lendensteun
► Druk een van de schakelaars in om de
lendensteun naar wens in te stellen.
Massagefunctie
Deze functie zorgt voor een massage van de
lendenen. Deze werkt alleen bij draaiende motor en
als de STOP-stand van het Stop & Start-systeem is
geactiveerd.
Inschakelen/uitschakelen
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen.
Bij het inschakelen gaat het verklikkerlampje
branden. De massagefunctie is voor een tijdsduur
van één uur ingeschakeld.

44
Ergonomie en comfort
Gedurende deze tijdsduur wordt de massage in 6
cycli van 10 minuten uitgevoerd (6 minuten massage
worden gevolgd door 4 minuten rust).
Na een uur wordt de functie uitgeschakeld, het
verklikkerlampje gaat dan uit.
Stoelverwarming
De functie werkt alleen als de motor draait en als de
buitentemperatuur lager dan 20 °C is.
► Druk op de toets voor uw stoel.
► Elke keer dat u op de toets drukt, wijzigt de
stand van de verwarming; het bijbehorende aantal
controlelampjes gaat branden.
► U kunt de verwarming uitschakelen door op de
toets te drukken totdat alle controlelampjes uit zijn.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
uitzetten van het contact.
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Verlaag de verwarmingsstand zo snel mogelijk.
Als de stoel en het interieur een prettige
temperatuur hebben bereikt, schakel de functie
uit; als het stroomverbruik daalt, daalt ook het
energieverbruik.
Langdurig gebruik van de stoelverwarming
wordt afgeraden voor personen met een
gevoelige huid.
Personen die warmte niet goed kunnen voelen
door bijvoorbeeld ziekte of medicijnen, kunnen
brandwonden krijgen.
Voorkom als volgt schade aan het
verwarmingselement en kortsluiting:
– Plaats geen zware voorwerpen op de stoel.
– Ga niet op uw knieën op de stoel zitten of op
de stoel staan.
– Mors geen vloeistoen op de stoel.
– Gebruik de stoelverwarming nooit als de stoel
vochtig is.
Het stuurwiel verstellen
► Trek aan de hendel om het stuurwiel te
ontgrendelen terwijl de auto stilstaat.
► Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een
optimale zithouding.
► Druk de hendel weer vast om het stuurwiel te
vergrendelen.
Deze afstellingen mogen om
veiligheidsredenen alleen worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Verwarmd stuurwiel
(Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht)
Bij lage temperaturen zorgt deze functie dat het
stuurwiel wordt verwarmd.
U kunt de functie activeren wanneer de
buitentemperatuur lager is dan 20 °C.
► Druk bij draaiende motor op deze toets om de
functie in of uit te schakelen (bevestigd door het
branden/doven van het controlelampje).
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
motor wordt afgezet.

45
Ergonomie en comfort
3
Spiegels
Buitenspiegels
Stel de buitenspiegels om
veiligheidsredenen zo af dat de dode hoek
zo klein mogelijk is.
De objecten die u in de spiegel ziet zijn dichterbij
dan ze lijken. Houd hiermee rekening om de
afstand ten opzichte van achteropkomend
verkeer goed in te schatten.
Afstellen
► Beweeg schakelaar A naar rechts of links om de
juiste buitenspiegel te selecteren.
► Duw schakelaar B in de vier richtingen om de
spiegel af te stellen.
► Zet schakelaar A weer in de middenstand.
Handmatig inklappen
De spiegels kunnen handmatig worden ingeklapt
(parkeren, smalle garage, enz.).
► Kantel de spiegel richting de auto.
Elektrisch inklappen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de buitenspiegels
elektrisch inklapbaar.
► Zorg dat het contact is aangezet
en zet schakelaar vanuit de auto A
in de middelste stand.
► Beweeg schakelaar A naar
achteren.
► Vergrendel de auto van buitenaf.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met
behulp van schakelaar , worden ze niet A
automatisch uitgeklapt als de auto wordt
ontgrendeld.
Elektrisch uitklappen
► Van buitenaf: ontgrendel de auto.
► Van binnenuit: zet met aangezet contact
schakelaar A in de middelste stand en beweeg deze
daarna naar achteren.
De functie voor het automatisch in- en
uitklappen van de buitenspiegels met de
afstandsbediening kan via het menu
Rijverlichting Auto / van het touchscreen
worden ingesteld.
Ontwasemen / ontdooien
Het ontwasemen / ontdooien van de
buitenspiegels werkt gelijktijdig met de
achterruitverwarming.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de achterruitverwarming.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediend model
Dag-/nachtstand
► Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
antiverblindingsstand (nachtstand) te zetten.
► Duw het hendeltje naar voren om de spiegel
zetten in de normale dagstand te zetten.
Afstellen
► Stel de spiegel af in de normale dagstand.

46
Ergonomie en comfort
Automatisch "elektrochroom" model
Het elektrochroomsysteem gebruikt een sensor voor
het detecteren van het niveau van het buitenlicht
en van het licht dat van achteren op de auto valt
zodat er automatisch en geleidelijk tussen dag- en
nachtstand kan worden geschakeld.
Voor optimaal zicht bij het manoeuvreren
wordt het spiegelglas automatisch helderder
als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het systeem wordt uitgeschakeld als de lading in
de bagageruimte hoger dan de bagageafdekking
is of als er voorwerpen op de bagageafdekking
zijn geplaatst.
Achterbank
Achterbank met vaste zittingen en een in twee delen
(2/3 - 1/3) neerklapbare rugleuning waarmee de
bagageruimte kan worden vergroot.
Het kussen van de achterbank blijft
bevestigd. U kunt de rugleuning van de
bank neerklappen voor meer bagageruimte.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben twee standen:
– Een hoge stand, voor als er iemand op de stoel
zit:
► Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
– Een lage stand (opgeborgen stand), voor als er
niemand op de stoel zit:
► Druk het ontgrendelknopje (A) in om de
hoofdsteun los te halen en duw deze omlaag.
De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd.
Een hoofdsteun verwijderen
► Ontgrendel de rugleuning met de hendel (1).
► Kantel de rugleuning iets naar voren.
► Beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag.
► Druk vervolgens het ontgrendelknopje )A) in om
de hoofdsteun te ontgrendelen en zet hem helemaal
omhoog.
Een hoofdsteun terugplaatsen
► Steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de betreende rugleuning.
► Duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag.
► Druk het ontgrendelknopje (A) in om de
hoofdsteun los te halen en duw deze omlaag.
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste zitplaats en de
hoofdsteunen van de buitenste zitplaatsen zijn
niet uitwisselbaar.
De rugleuningen neerklappen
Verplaats de rugleuningen uitsluitend bij
stilstaande auto.
Eerste handelingen:
► Zet de hoofdsteunen omlaag.
► Schuif waar nodig de voorstoelen naar voren.
► Controleer of er geen persoon of voorwerp
(zoals kleding of bagage) in de buurt is en u de
rugleuningen ongehinderd kunt neerklappen.

47
Ergonomie en comfort
3
► Druk de handgreep (1) voor het ontgrendelen
van de rugleuning in.
► Beweeg de rugleuning (2) naar voren tot hij plat
ligt.
Wanneer de rugleuning is ontgrendeld, is de
rode indicator zichtbaar in de handgreep.
De rugleuningen in de
oorspronkelijke stand
terugzetten
Controleer eerst of de buitenste
veiligheidsgordels goed verticaal langs de
vergrendelingsogen van de rugleuningen zijn
geplaatst.
► Zet de rugleuning (2) rechtop en druk hem stevig
aan zodat hij wordt vergrendeld.
► Controleer of de rode indicator van de handgreep
1 niet meer zichtbaar is.
► Controleer of de buitenste veiligheidsgordels niet
klem zitten.
Let op: als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, komt de veiligheid van de
passagiers bij een noodstop of een aanrijding in
gevaar.
Voorwerpen in de bagageruimte kunnen naar
voren worden geslingerd - kans op ernstig letsel!
Stoelverwarming
De bedieningsknoppen voor elke zitplaats aan de
buitenzijde bevinden zich op de achterzijde van de
middenconsole.
► Draai de betreende knop om de functie in te
schakelen en een stand te selecteren:
• 0: uit.
• 1: laag.
• 2: gemiddeld.
• 3: hoog.
De functie werkt alleen als de motor draait en als de
buitentemperatuur lager dan 20 °C is.
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Verlaag de verwarmingsstand zo snel mogelijk.
Als de stoel en het interieur een prettige
temperatuur hebben bereikt, schakel de functie
uit; als het stroomverbruik daalt, daalt ook het
energieverbruik.

48
Ergonomie en comfort
Langdurig gebruik van de stoelverwarming
wordt afgeraden voor personen met een
gevoelige huid.
Personen die warmte niet goed kunnen voelen
door bijvoorbeeld ziekte of medicijnen, kunnen
brandwonden krijgen.
Voorkom als volgt schade aan het
verwarmingselement en kortsluiting:
– Plaats geen zware voorwerpen op de stoel.
– Ga niet op uw knieën op de stoel zitten of op
de stoel staan.
– Mors geen vloeistoen op de stoel.
– Gebruik de stoelverwarming nooit als de stoel
vochtig is.
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gelterd en van
buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de
voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
Bedieningselementen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de
bedieningselementen toegankelijk via het menu
Airconditioning van het touchscreen of zijn ze bij
elkaar geplaatst op het bedieningspaneel van de
middenconsole.
Luchtverdeling
1. Ventilatieroosters voor het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit
2. Ventilatieroosters voor het ontdooien/
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste
ventilatieroosters
5. Ventilatieroosters voetenruimte bestuurder en
voorpassagier
6. Ventilatieroosters voetenruimte achterpassagiers
7. Verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters
Advies
Het ventilatie- en
airconditioningssysteem gebruiken
► Let erop dat de uitstroomopening onder
de voorruit, de verschillende luchtkanalen,
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar
het interieur.
► Dek de zonnesensor op het dashboard niet
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het
automatische airconditioningssysteem.
► Zet de airconditioning minstens één tot twee
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in goede staat te houden.
► Gebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en neem contact op met een CITROËN-
dealer of een gekwaliceerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie
uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het interieur
hoog is opgelopen, is het raadzaam om het
interieur even te ventileren.
Zorg ervoor dat de luchttoevoer hoog genoeg
is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed
wordt ververst.

49
Ergonomie en comfort
3
Bij condensvorming door gebruik van de
airconditioning kan er water onder uit de
auto lekken. Dit is volkomen normaal.
Onderhoud van het ventilatie- en
airconditioningssysteem
► Controleer regelmatig de staat van het
interieurlter en laat de lterelementen periodiek
vervangen.
We raden aan om een samengesteld
interieurlter te gebruiken. Het speciale actieve
additief biedt bescherming tegen vervuilende
gassen en onaangename geuren.
► Voor een juiste werking van het
airconditioningssysteem moet u het laten
controleren volgens de aanbevelingen in het
onderhoudsschema van de fabrikant.
Stop & Start
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen als de
motor draait.
Schakel het Stop & Start-systeem tijdelijk uit om
een comfortabele temperatuur in het interieur te
behouden.
Raadpleeg de desbetreende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
ECO-rijstand
Wanneer deze stand wordt geselecteerd,
neemt het stroomverbruik af, maar wordt
de werking van de verwarmings- en
airconditioningssystemen beperkt, hoewel deze
systemen niet worden uitgeschakeld.
Handbediende
airconditioning
1. Temperatuurregeling
Airconditioning aan/uit
2. Regeling luchtopbrengst
Systeem uitschakelen
3. Regeling luchtverdeling
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Achterruitverwarming
De airconditioning werkt alleen als de motor draait.
Temperatuurregeling
► Draai de knop 1 van blauw (koel) naar rood
(warm).
Regeling van de
luchtopbrengst
► Draai aan de draaiknop 2 om de gewenste
luchtopbrengst te verkrijgen.
Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in de stand
minimaal staat (systeem uitgeschakeld), wordt
het thermische comfort niet meer geregeld. Door
de rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de auto.
Regeling luchtverdeling
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte
► Druk op een van de toetsen (3) om de verdeling
van de luchtstroom in het interieur aan te passen.
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er
lucht in de aangegeven richting geblazen. U kunt de
volgende toetsen tegelijk indrukken:
– Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters
+ voetenruimte.
– Voorruit en zijruiten + voetenruimten.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde eciënt,
maar alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:
– In de zomer de temperatuur in de auto verlagen.
– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen
hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.
► Druk op de draaiknop (1) om de airconditioning
in of uit te schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
controlelampje branden.

50
Ergonomie en comfort
De airconditioning werkt niet als de aanjager
is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna
de toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve eecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Systeem uitschakelen
► Druk op draaiknop 2; alle controlelampjes van
het systeem gaan uit.
Alle functies van het airconditioningssysteem zijn nu
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt niet meer geregeld. Door de
rijwind stroomt er nog wel wat lucht in de auto.
Automatische
airconditioning met
gescheiden regeling
Bij dit systeem wordt het airconditioningssysteem
automatisch ingeschakeld en worden de
temperatuur, luchtstroom en luchtverdeling in het
interieur automatisch geregeld.
Om dit systeem in te stellen, gebruikt u de
centraal geplaatste bedieningselementen of
drukt u op de toets in het menu Airconditioning
van het touchscreen om de pagina met
bedieningselementen weer te geven.
Centraal geplaatste bedieningselementen
Touchscreen
1. Regeling temperatuur links
Airconditioning aan/uit (centrale
bedieningselementen)
2. Regeling temperatuur rechts
Maximale airconditioning (centrale
bedieningselementen)
3. Regeling luchtopbrengst
Automatisch comfortprogramma (centrale
bedieningselementen)
4. Recirculatie van interieurlucht
5. Automatisch programma Zicht
6. Achterruitverwarming
7. Toegang tot het menu Airconditioning
8. Regeling luchtverdeling
9. Airconditioning aan/uit
10. Automatisch comfortprogramma
11. Centrale regeling / gescheiden regeling
12. Toegang tot de secundaire pagina
13. Temperatuurconditionering (afhankelijk van de
uitvoering)
14. Selecteren van instellingen voor het
automatische comfortprogramma (Langzaam/
Normaal/Snel).
Dit systeem werkt bij draaiende motor maar toegang
tot de aanjager en bedieningsfuncties blijft mogelijk
bij ingeschakeld contact.
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op een
bepaald comfortniveau en niet op een exacte
temperatuur.
► Draai aan knop 1 of of druk op een van de 2
toetsen 1 of op het touchscreen om de waarde te 2
verhogen (rood) of verlagen (blauw).

51
Ergonomie en comfort
3
Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen
links en rechts niet meer dan 3°C te laten bedragen.
Automatisch
comfortprogramma
Deze automatisch stand zorgt voor optimale
regeling van de temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur, op basis van het
geselecteerde comfortniveau.
► Druk op draaiknop 3 van de centrale
bedieningselementen of op toets op het 10
touchscreen om de automatische stand van het
airconditioningssysteem in of uit te schakelen.
Het lampje in de toets gaat branden als het
airconditioningssysteem automatisch werkt.
U kunt de intensiteit van het automatische
comfortprogramma wijzigen door met de toets
OPTIES een van de beschikbare instellingen te
kiezen:
– Soft: voor een aangename en stille werking door
de luchtopbrengst te beperken.
– Normal: voor het beste compromis tussen een
comfortabele temperatuur en een stille werking
(standaardinstelling).
– Fast: voor een stevige en doeltreende
luchttoevoer.
Om de huidige instelling te wijzigen (aangegeven
door het desbetreende lampje) drukt u meerdere
keren op toets tot de gewenste instelling wordt 14
weergegeven.
Gebruik de instellingen " " en " " om het Normal Fast
comfort te waarborgen van de passagiers achterin.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Maar wanneer
de stand wordt uitgeschakeld, blijft het lampje AUTO
voor de geselecteerde instelling branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
De luchtstroom neemt geleidelijk toe totdat
de gewenste comfortwaarde is bereikt, om
de toevoer van koude lucht in de auto bij koud
weer en een koude motor te beperken.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen
veel lager of hoger is dan de ingestelde
comfortwaarde, heeft het geen zin om de
ingestelde waarde te wijzigen om de gewenste
temperatuur sneller te bereiken. Het systeem
corrigeert het temperatuurverschil automatisch
en zo snel mogelijk.
Handmatig instellen
U kunt een of meerdere van deze functies
handmatig aanpassen, terwijl het systeem de
andere functies automatisch blijft regelen:
– Luchtstroom.
– Luchtverdeling.
Het controlelampje in de toets " " gaat uit als AUTO
een van de instellingen wordt gewijzigd.
► Druk nog een keer op knop 3 of toets 10
op het touchscreen om het automatische
comfortprogramma weer in te schakelen.
De luchtstroom aanpassen
► Draai aan de knop 3 of druk op een van de
toetsen 3 op het touchscreen om de luchtopbrengst
te verhogen of verlagen.
Het symbool van de luchtstroom (een ventilator)
wordt opgevuld overeenkomstig de gevraagde
hoeveelheid.
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt, stopt
de ventilatie.
Naast de ventilator wordt weergegeven.OFF
Regeling luchtverdeling
► Druk op toetsen 8 op het touchscreen om de
verdeling van de luchtstroom in het interieur aan te
passen.
Voorruit en zijruiten
Middelste ventilatieroosters en
zijventilatieroosters
Voetenruimte
Wanneer het lampje in de toets brandt, wordt er
lucht in de aangegeven richting geblazen.
U kunt de volgende toetsen tegelijk indrukken:
– Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters
+ voetenruimten
– Voorruit en zijruiten + voetenruimten
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde eciënt,
maar alleen als de ruiten zijn gesloten.
Met dit systeem kunt u het volgende:
– In de zomer de temperatuur in de auto verlagen.

52
Ergonomie en comfort
– In de winter beslagen ruiten bij temperaturen
hoger dan 3 °C sneller ontwasemen.
► Druk op draaiknop 1 9 of op toets op het
touchscreen om de airconditioning in of uit te
schakelen.
Wanneer het systeem is ingeschakeld, gaat het
controlelampje branden.
De airconditioning werkt niet als de aanjager
is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna
de toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve eecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Maximale stand van de
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur op
de laagste stand in, stuurt de luchtverdeling naar de
middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters,
stelt de luchtstroom in op maximaal en schakelt de
luchtrecirculatie in het interieur in.
► Druk op draaiknop 2 om de functie in of uit te
schakelen (het controlelampje gaat aan/uit).
Als de functie wordt uitgeschakeld, keert het
systeem terug naar de instellingen van vóór de
inschakeling.
Centrale regeling / gescheiden
regeling
De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde
kan worden afgestemd op de instelling aan
bestuurderszijde (functie centrale regeling).
► Druk op de toets 11 om de functie "MONO" in te
schakelen.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de
passagier de toetsen voor de temperatuurregeling
aan zijn zijde bedient (functie gescheiden regeling).
Automatisch programma Zicht
Zie het hoofdstuk Ontwasemen / ontdooien
voorruit voor meer informatie over toets 5.
Ventilatie bij aangezet contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het ventilatiesysteem
gebruiken om de luchtopbrengst en de
luchtverdeling in het interieur te regelen afhankelijk
van de laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Luchtrecirculatie in het
interieur
De toevoer van buitenlucht voorkomt dat de voorruit
en zijruiten beslaan.
Wanneer de interieurlucht wordt gerecirculeerd,
wordt het interieur beschermd tegen luchtjes en
vervuilende stoen van buitenaf en kan de gewenste
binnentemperatuur sneller worden bereikt.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
De functie wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Ontwasemen - ontdooien
voorruit en voorste zijruiten
Met handbediende
airconditioning
► Zet de temperatuur in de hoogste stand (rood).
► Zet de luchtstroom in de hoogste stand.
► Druk op deze knop om de lucht over de
voorruit te verdelen; het lampje ervan gaat
branden.
► Controleer of de luchtrecirculatie in het interieur
is uitgeschakeld; het betreende lampje moet uit
zijn.
► Schakel de airconditioning in door de toets A/C in
te drukken; het desbetreende lampje gaat branden.

53
Ergonomie en comfort
3
Met automatische
airconditioning met
gescheiden regeling
Automatisch programma Zicht
Selecteer dit programma om de voor- en zijruiten
snel te ontwasemen of te ontdooien.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door branden/doven
van het lampje).
Het programma regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering), de
luchtopbrengst en de luchttoevoer, en zorgt voor een
optimale verdeling van de lucht naar de voorruit en
zijruiten.
U kunt de luchtopbrengst handmatig aanpassen
zonder het automatische programma Zicht uit te
schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-systeem is
de STOP-stand niet beschikbaar zolang de
ontwaseming in werking is.
Onder winterse omstandigheden moet u alle
sneeuw en ijs van de voorruit bij de camera
verwijderen voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur die de
camera gebruiken negatief worden beïnvloed.
Voorruitverwarming
Bij lage temperaturen zorgt deze functie dat de
volledige voorruit wordt verwarmd; het is een
aanvulling op het Automatisch programma Zicht
dat elementen weghaalt die het zicht kunnen
belemmeren (zoals dauw, mist, ijs of sneeuw), dat
zich aan beide zijden van de voorruit bevindt.
Het kan zowel bij wegrijden als onder het rijden
worden gebruikt.
Inschakelen / uitschakelen
► Druk met draaiende motor op deze toets om de
functie in of uit te schakelen (bevestigd door een
controlelampje).
De werkingsduur is afhankelijk van de
buitentemperatuur.
Deze functie wordt automatisch uitgeschakeld om
een te hoog energieverbruik te voorkomen.
Achterruitverwarming
Het ontwasemen/ontdooien werkt alleen als de
motor draait.
De buitenspiegels worden ook ontwasemd/ontdooid.
► Druk op deze toets om de functie in of uit
te schakelen (bevestigd door het branden/
doven van het controlelampje).
De functie kan worden geactiveerd ongeacht de
buitentemperatuur.
De werkingsduur is afhankelijk van de
buitentemperatuur.
Het ontwasemen / ontdooien wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te
voorkomen.
Temperatuurconditionering
(elektrische auto)
Met deze functie u de temperatuur in het kunt
interieur zo programmeren dat een vooraf bepaalde
temperatuur die niet kan worden gewijzigd
(ongeveer 21 °C) is bereikt voordat u in de auto
stapt. U kunt de dagen en tijden hiervoor instellen.
Deze functie is ook beschikbaar als de auto niet
wordt opgeladen.

54
Ergonomie en comfort
Programmeren
Met 10 inch touchscreen
In het menu > Airconditioning OPTIES:
Selecteer Temperatuur conditionering.
► Druk op + om een programmering toe te voegen.
► Selecteer het tijdstip waarop u in de auto stapt en
de gewenste dagen. Druk op OK.
► Druk op ON om dit programma te activeren.
De voorverwarming/-koeling begint ongeveer 45
minuten vóór de geprogrammeerde tijd wanneer de
auto op een laadpunt is aangesloten (20 minuten
wanneer dat niet het geval is) en blijft daarna nog 10
minuten ingeschakeld.
U kunt meerdere programma's instellen.
Elk programma wordt in het systeem
opgeslagen.
Voor een optimale actieradius raden wij aan om
een programma te starten terwijl de auto op een
laadpunt is aangesloten.
Het programmeren kan ook met een
smartphone worden uitgevoerd, met de app
MyCitroën App.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand te bedienen functies.
Het is normaal dat de ventilator tijdens het
voorverwarmen/-koelen geluid maakt.
Werkingsvoorwaarden
– De functie wordt alleen geactiveerd als het
contact is afgezet de auto is vergrendeld en .
– Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
dan wordt de functie alleen geactiveerd als de
laadtoestand van de tractiebatterij meer dan 50% is.
– Als de auto niet op een laadpunt is aangesloten,
er een herhaald programma is geactiveerd
(bijvoorbeeld van maandag tot en met vrijdag)
en er twee cycli voor voorverwarmen/-koelen zijn
uitgevoerd zonder dat de auto is gebruikt, dan wordt
het programma gestopt.
Voorzieningen in het
interieur
1. Zonneklep
2. Smart Pad Support Citroën
3. Dashboardlade
4. Dashboardkastje
5. Draadloze smartphonelader
USB-aansluitingen (type A/type C)
6. Opbergruimte
12V-aansluiting
7. Opbergruimte met bekerhouders
8. Middenarmsteun met opbergruimte
9. Portiervakken
10. USB-aansluitingen
Verwarmde zitplaatsen achterin
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het
interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken - kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Zonneklep
► Open de afdekklep terwijl het contact aan
staat. De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden (afhankelijk van de uitvoering).
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor
het opbergen van pasjes.
Dashboardkastje
► Beweeg de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
Als het contact aan is, is het dashboardkastje
verlicht wanneer het geopend is.

55
Ergonomie en comfort
3
Rijd nooit met een geopend
dashboardkastje als er iemand op de
voorpassagiersstoel zit. Bij hard remmen kan dit
letsel tot gevolg hebben.
Dashboardlade
► Druk op de handgreep en trek eraan om de lade
te openen.
Rijd nooit met een geopende dashboardlade
wanneer een passagier voorin zit. Bij hard
remmen kan dit letsel tot gevolg hebben.
Smart Pad Support Citroën
Hiermee kunt u een mobiel apparaat, zoals een
smartphone of tablet, in een speciale houder
plaatsen (apart verkrijgbaar).
► Druk op de houder zodat deze naar buiten
springt.
► Open de klem aan de achterkant van de houder
om het mobiele apparaat te bevestigen.
Verwijder het mobiele apparaat voordat u de
houder opbergt.
USB-aansluitingen
Deze symbolen bepalen waarvoor de USB-
aansluiting kan worden gebruikt:
Voeding en opladen.
Hetzelfde, maar ook het uitwisselen van
multimediagegevens met het audiosysteem.
Op de USB-aansluitingen kunt u draagbare
apparatuur aansluiten.
De USB-aansluiting voorin aan de
linkerzijde kan ook worden gebruikt
om een smartphone via Android Auto® of CarPlay® te
verbinden, zodat u bepaalde apps van uw
smartphone via het touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van het
apparaat.
Deze apps kunnen met de schakelaars op en
rondom het stuurwiel of de bedieningselementen
van het audiosysteem worden beheerd.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting
wordt het draagbare apparaat automatisch
opgeladen.
Tijdens het laden wordt er een melding
weergegeven als het stroomverbruik van de
draagbare apparatuur hoger is dan de door de
auto geleverde stroomsterkte.
Zie de hoofdstukken over de audio- en
telematicasystemen voor meer informatie over
het gebruik van deze apparatuur.
12V-aansluiting
► Steek een 12V-accessoire (met een maximaal
nominaal vermogen van 120 W) met een geschikte
adapter in de aansluiting.
Houd rekening met het maximale vermogen
om te voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door CITROËN is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de
elektrische systemen van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.

56
Ergonomie en comfort
Draadloze smartphonelader
Met dit systeem kunt u apparaten zoals een
smartphone draadloos opladen volgens het principe
van magnetische inductie, in overeenstemming met
de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de norm Qi of moet zijn voorzien van een
compatibele hoes of houder.
Er kan ook een mat worden gebruikt, mits deze door
de fabrikant is goedgekeurd.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het symbool
Qi.
De lader werkt terwijl de motor draait en het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand staat.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij het Keyless Entry and Start-systeem kan de
werking van de lader kort worden onderbroken als er
een portier wordt geopend of als het contact wordt
uitgeschakeld.
Opladen
► Als het laadgedeelte leeg is, kunt u een apparaat
in het midden plaatsen.
Als het apparaat wordt waargenomen, gaat het
controlelampje van de lader groen branden.
Het lampje blijft branden terwijl de batterij wordt
opgeladen.
Het systeem is niet bedoeld om meerdere
apparaten tegelijkertijd op te laden.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen (zoals
munten, sleutels of afstandsbediening van
de auto) in het laadgedeelte liggen tijdens het
opladen van een apparaat - kans op
oververhitting of onderbreking van het opladen!
Wanneer apparaten langere tijd worden
gebruikt in combinatie met draadloos laden,
kunnen sommige smartphones overschakelen op
een thermische beveiliging, waardoor sommige
functies worden geblokkeerd.
Controle van de werking
De status van het controlelampje geeft de werking
van de lader aan.
Status van
controlelampje
Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen geschikt apparaat
gevonden.
Laden voltooid.
Groen,
permanent
Detectie van een compatibel
apparaat.
Laden bezig.
Knipperend
oranje
Detectie van een
vreemd voorwerp in het
oplaadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent
oranje
Storing in de accumeter van
het draagbare apparaat.
Temperatuur van batterij
apparaat te hoog.
Storing in de lader.
Als het controlelampje permanent oranje brandt:
– Verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in
het midden van het oplaadgedeelte.
of
– Verwijder het apparaat en probeer het een
kwartier later nog eens.

57
Ergonomie en comfort
3
Als het probleem blijft bestaan, neem dan contact
op met een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
CITROËN Hi-systeem
(Afhankelijk van de uitvoering)
De auto is voorzien van een hi-geluidssysteem.
Dankzij de 8 luidsprekers kunt u genieten van een
puur en verjnd geluid in de auto:
– 2 tweeters en 2 woofers voorin
– 2 "full range" luidsprekers achterin
– 1 luidspreker midden op het dashboard
– 1 subwoofer onder de mat in de bagageruimte
Matten
Bevestigen
Gebruik bij het monteren aan de bestuurderszijde
alleen de bevestigingsogen in de mat (een klik
betekent een goede vergrendeling).
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Verwijderen / terugplaatsen
► Om deze aan de bestuurderszijde te verwijderen:
schuif de bestuurdersstoel naar achteren en maak
de bevestigingen los.
► Om de mat terug te plaatsen: plaats de mat en
druk deze omlaag om hem te bevestigen.
► Controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
– Gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen; het gebruik
van deze bevestigingen is verplicht.
– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Bij gebruik van niet door CITROËN
goedgekeurde matten kunnen de bediening
van de pedalen en de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer worden gehinderd.
De goedgekeurde matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
Plafonniers
1. Plafonnier vóór
2. Leeslampjes vóór
3. Plafonnier achter
4. Leeslampjes achter
Plafonniers voor en achter
In deze stand gaat de plafonnier geleidelijk
branden:

58
Ergonomie en comfort
– als de auto wordt ontgrendeld.
– als de sleutel uit het contact wordt verwijderd.
– als een van de portieren wordt geopend.
– als er op de vergrendelknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te
lokaliseren.
De plafonnier gaat geleidelijk uit:
– als de auto wordt vergrendeld.
– als het contact wordt aangezet.
– 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
In de stand "Permanent aan" blijft de plafonnier
gedurende een bepaalde tijd branden:
– Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
– In de eco-mode: ongeveer 30 seconden.
– Bij draaiende motor: onbeperkt.
Als de plafonnier vóór in de stand
"Permanent aan" staat, gaat de plafonnier
achter ook branden tenzij deze in de stand
"Permanent uit" staat.
Zet de plafonnier achter in de stand "Permanent
uit" als u deze wilt uitschakelen.
Leeslampjes
► Bedien de betreende schakelaar terwijl
het contact is aangezet.
Plaats geen voorwerpen tegen de
plafonniers.
Sfeerverlichting interieur
De sfeerverlichting van het interieur geeft een zacht
licht in het interieur, zowel overdag als 's nachts.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de
lichtsterkte ervan aanpassen via het menu
Rijverlichting / Auto van het touchscreen.
Voorzieningen
bagageruimte
1. Verlichting bagageruimte
2. Sjorogen
3. Opbergvakken aan de zijkant
4. Vloerbekleding in de bagageruimte of
bagageruimtevloer met 2 standen
5. Opbergbak
Aan de sjorogen kunt u verschillende
soorten bagagenetten bevestigen om
bagage op zijn plaats te houden.
Deze bagagenetten zijn als accessoire leverbaar.
Neem voor meer informatie contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Vloer bagageruimte, twee
posities
De vloerplaat kan met behulp van de steunen aan
de zijkant in twee standen worden gezet, waarmee u
de bagageruimte naar wens kunt indelen:
– Hoogste stand ( ): met de maximaal 100 kg
achterbank neergeklapt ontstaat zo een vlakke
laadvloer tot aan de voorstoelen.
– Laagste stand ( ): maximale maximaal 150 kg
inhoud van de bagageruimte.
Bij bepaalde uitvoeringen kan de
verplaatsbare vloerplaat niet in de laagste
stand worden gezet.
Hoogteverstelling:
► Trek de vloerplaat met behulp van de middelste
handgreep omhoog en naar u toe en gebruik
vervolgens de steunen aan de zijkant om de
vloerplaat te verplaatsen.
► Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar voren om
deze in de gewenste stand te zetten.

59
Ergonomie en comfort
3
Vastzetten in de opgetilde stand:
► Til de vloerplaat vanuit de hoge stand op in de
richting van de achterklep.
► Haal de vloerplaat langs de uittrekbare steunen
en laat de vloerplaat hierop rusten.
Opbergbak
► Til de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op en til dan de mat op voor toegang tot de
opbergbak.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de opbergbak:
– Een bandenreparatieset met gereedschapsset.
– Een reservewiel met gereedschapsset.
– De laadkabel voor de tractiebatterij (elektrisch).
Verlichting bagageruimte
De verlichting gaat automatisch branden zodra de
achterklep wordt geopend en gaat automatisch uit
zodra deze wordt gesloten.
De tijd dat de bagageruimteverlichting brandt, hangt
af van de situatie:
– Bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten.
– In de eco-modus: ongeveer 30 seconden.
– Bij draaiende motor: onbeperkt.

60
Verlichting en zicht
Lichtschakelaar
Hoofdverlichting
Automatische verlichting / dagrijverlichting
Alleen parkeerlicht
Dimlicht of groot licht
Overschakelen van dim- naar grootlicht
► Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
In de stand " " of als alleen de parkeerlichten AUTO
zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal met het
grootlicht geven door de lichtschakelaar naar u toe
te trekken.
Display
Het branden van het betreende controlelampje
op het instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Wanneer een lamp defect is, dan gaat dit
waarschuwingslampje permanent branden,
wordt er een melding weergegeven en klinkt er een
geluidssignaal.
Mistachterlicht
Deze functie werkt alleen als het dimlicht of
groot licht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren / naar achteren om
deze functie in of uit te schakelen.
Wanneer de lampen automatisch worden
uitgeschakeld (" "), blijven de mistlamp en de AUTO
parkeerlichten branden.
Mistlampen vóór/
mistachterlicht
Deze verlichting werkt als het parkeerlicht,
dimlicht of grootlicht is ingeschakeld.
► Draai de ring naar voren:
• een keer om de mistlampen vóór in te
schakelen,
• twee keer om het mistachterlicht in te schakelen.
► Draai in de tegengestelde richting voor
uitschakelen.
Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld
(uitvoering met stand " ") of als het dimlicht AUTO
handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de
mistverlichting en de parkeerlichten branden.
► Draai de ring naar achteren om de mistlampen
uit te schakelen; de parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Het inschakelen van de mistverlichting is
verboden bij helder weer of regen, zowel
overdag als 's nachts. Ze zijn onder deze
omstandigheden namelijk verblindend voor
medeweggebruikers. De mistverlichting mag
alleen worden ingeschakeld bij mist of sneeuwval
(de regels kunnen per land verschillen).
Vergeet niet de mistverlichting uit te schakelen
zodra deze niet meer nodig is.

61
Verlichting en zicht
4
Uitschakelen van de verlichting bij het
afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve de
parkeerlichten en dimlichten als de automatische
"follow me home"-verlichting is geactiveerd.
De verlichting inschakelen na het
afzetten van het contact
Als u de lichtschakelaar weer wilt activeren, draai
de ring in de stand en vervolgens in de AUTO
gewenste stand.
Als het bestuurdersportier is geopend, hoort u
een tijdelijk geluidssignaal dat de bestuurder
waarschuwt dat de lampen nog branden.
De verlichting gaat automatisch na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar de
eco-mode).
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van
ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
Reizen naar het buitenland
Wanneer u uw auto gaat gebruiken in
een land waar het verkeer aan de andere kant
van de weg rijdt, moeten de dimlichten worden
afgesteld om te voorkomen dat tegemoetkomend
verkeer wordt verblind. Neem contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Dagrijverlichting/
Parkeerlichten
Deze ledlampen aan de voor- en achterzijde van de
auto gaan automatisch branden wanneer de motor
wordt gestart.
Ze hebben de volgende functies:
– Dagrijverlichting (lichtschakelaar in stand "AUTO"
bij voldoende omgevingslicht).
– Parkeerlicht (lichtschakelaar in stand " " bij AUTO
weinig omgevingslicht of in stand "Parkeerlicht" of
"Dim-/groot licht").
Richtingaanwijzers
► Links of rechts: beweeg de hendel omlaag of
omhoog, voorbij het zware punt.
Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan
20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld,
neemt het knippergeluid bij een snelheid van
meer dan 80 km/h automatisch toe.
Drie keer knipperen
► Beweeg de hendel kort omhoog of omlaag,
zonder deze door de weerstand te drukken. De
betreende richtingaanwijzers knipperen drie keer.
Parkeerlichten
(Afhankelijk van de uitvoering)
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het
inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van
het verkeer.

62
Verlichting en zicht
► Binnen één minuut na het afzetten van het
contact moet u de lichtschakelaar omhoog of
omlaag zetten, afhankelijk van de zijde van het
verkeer (wanneer u rechts parkeert, moet u de
lichtschakelaar bijvoorbeeld omlaag zetten om de
verlichting links in te schakelen).
Als de verlichting is ingeschakeld, hoort u een
geluidssignaal en gaat het controlelampje
van de betreende richtingaanwijzer op het
instrumentenpaneel branden.
► Zet de lichtschakelaar in de middelste stand om
de parkeerlichten uit te schakelen.
Automatische verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand "AUTO"
staat en de regen- / zonnesensor weinig buitenlicht
detecteert, dan worden de parkeerlichten en het
dimlicht automatisch ingeschakeld, onder dat
de bestuurder iets hoeft te doen. Ze kunnen ook
gaan branden als er regen wordt waargenomen;
de ruitenwissers worden dan ook automatisch
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving weer voldoende is of nadat de
ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen-/lichtsensor gaat
de verlichting van de auto branden en gaat
dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden in combinatie met een geluidssignaal en/of
een melding.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Dek de regen-/lichtsensor midden aan de
bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel niet af. De aan de sensor
gekoppelde functies worden dan niet meer
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen-/lichtsensor
ten onrechte voldoende licht waarnemen.
De verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan
en ervoor zorgen dat de regen-/lichtsensor
niet goed werkt.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Hoogteverstelling van de
koplampen
Stel de hoogte van de koplampen af op basis van
de belading van uw auto om verblinding van andere
weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier
15 personen
25 personen + lading in de bagageruimte
3Alleen bestuurder + lading in de
bagageruimte
4 5 6 Niet gebruikt
Follow me home- en
instapverlichting
"Follow me home"-verlichting
Automatisch
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat, worden de parkeerlichten en het
dimlicht bij weinig omgevingslicht automatisch
ingeschakeld zodra u het contact uitschakelt.
U kunt deze functie inschakelen /
uitschakelen en de duur van de "follow me
home"-verlichting aanpassen in het menu
Rijverlichting Auto / op het touchscreen.

63
Verlichting en zicht
4
Handmatig
► Trek bij afgezet contact de lichtschakelaar
naar u toe (lichtsignaal) om de functie in en uit te
schakelen.
De handbediende "follow me home"-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Instapverlichting
Wanneer de auto wordt ontgrendeld, er weinig licht
is en de functie "Automatisch inschakelen van de
koplampen" is geactiveerd, schakelt dit systeem
automatisch bepaalde lampen aan de buitenzijde en
bepaalde lampen in het interieur in.
U kunt deze functie in- en uitschakelen en de
duur van de instapverlichting instellen in het
menu Rijverlichting / Auto van het touchscreen.
Instapverlichting
buitenspiegels
Deze lampen verlichten de grond bij de
voorportieren zodat u gemakkelijker kunt instappen.
Als de schakelaar van de plafonnier vóór in
deze stand staat, wordt de instapverlichting
automatisch ingeschakeld:
– als de auto wordt ontgrendeld.
– als een van de portieren wordt geopend.
– als er een verzoek van de afstandsbediening
wordt ontvangen voor het lokaliseren van de auto.
Ongeacht de stand van de schakelaar van de
plafonnier vóór wordt de instapverlichting in de
buitenspiegels ook ingeschakeld in combinatie
met de instapverlichting en de "follow me
home"-verlichting.
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
Automatische
verlichtingssystemen -
Algemene aanbevelingen
Automatische verlichtingssystemen gebruiken een
detectiecamera, die zich bovenaan de voorruit
bevindt.
Werkingslimieten
In de volgende gevallen kan het systeem
tijdelijk worden uitgeschakeld of niet goed
werken:
– Bij zeer slecht zicht (bijvoorbeeld bij sneeuw of
zware regen).
– Als de voorruit vóór de camera vuil, beslagen
of afgedekt (bijvoorbeeld door een sticker) is.
– Als er reecterende borden of reectoren van
veiligheidsbarrières vóór de auto staan.
Het systeem detecteert geen:
– Weggebruikers die geen verlichting voeren,
zoals voetgangers.
– Auto's met verborgen verlichting (als u
bijvoorbeeld achter een veiligheidsbarrière op de
snelweg rijdt).
– Auto's die zich aan de top of de voet van een
steile helling, in een bocht of op een zijweg
bevinden.
Onderhoud
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan
ter hoogte van de camera. Bij vochtige en
koude weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of het dak
van de auto liggen omdat de camera daardoor
kan worden afgedekt.
Grootlichtassistent
Zie voor meer informatie de Algemene
aanbevelingen voor automatische
verlichtingssystemen.
Als de ring van de lichtschakelaar in de stand
"AUTO" staat en de functie op het touchscreen is
ingeschakeld, dan schakelt dit systeem automatisch
tussen dimlicht en grootlicht, afhankelijk van de

64
Verlichting en zicht
licht- en verkeersomstandigheden, met behulp van
een camera boven aan de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor
de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing
van de verlichting aan de lichtsterkte van de
omgeving, het zicht en het verkeer, en voor het
naleven van de verkeersregels.
Het systeem wordt actief bij een rijsnelheid
hoger dan 25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, werkt
deze functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het grootlicht gaat automatisch
branden. Op het instrumentenpaneel
gaan deze lampjes branden.
Als de omgeving voldoende is verlicht en / of gebruik
van het grootlicht door de verkeerssituatie niet
mogelijk is:
– De dimlichten blijven branden. Op
het instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de
mistlampen worden ingeschakeld of het systeem
omstandigheden met slecht zicht detecteert (zoals
mist, zware regenval of sneeuw).
Wanneer de mistlampen worden uitgeschakeld of
wanneer het zicht verbetert, dan wordt de functie
automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt
uitgeschakeld.
Pauze
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf
de verlichting omschakelen.
► Schakel de koplampen handmatig tussen
dimlicht en grootlicht om de functie te onderbreken.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Dimlicht"
branden, schakelt het systeem over op het
grootlicht.
Als de controlelampjes "AUTO" en "Grootlicht"
branden, schakelt het systeem over op het dimlicht.
► U kunt de functie weer inschakelen door weer
handmatig tussen het dimlicht en grootlicht te
schakelen.
Storing
Bij een storing van het systeem of de camera
gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, samen met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Statische bochtverlichting
Dit systeem zorgt ervoor dat de mistlamp vóór
tijdens het rijden met dim- of groot licht wordt
ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra
te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig
in de stad, op bochtige wegen, kruispunten,
parkeergarages enz).

65
Verlichting en zicht
4
Zonder/met statische bochtverlichting
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Inschakelen/uitschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld:
– bij het inschakelen van een richtingaanwijzer
of
– als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.
Het systeem wordt uitgeschakeld:
– bij een geringe stuuruitslag.
– bij snelheden boven 40 km/h.
– als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse
omstandigheden gaat gebruiken, moet u
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een
droge voorruit. Bij zeer hoge of lage
temperaturen moet u controleren of de
ruitenwissers niet aan de voorruit vastzitten
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was,
kunt u tijdelijk vreemde geluiden of
verminderde werking van de ruitenwissers
opmerken. U hoeft de ruitenwissers niet te
vervangen.
Met intervalstand
ruitenwissers
Met automatische stand
ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)
Wissen op normale snelheid (matige
neerslag)
Intervalstand ruitenwissers
of
Automatische stand ruitenwissers
Uitschakelen
Handmatig
In stand of wordt de wisfrequentie 1 2
automatisch verlaagd als de snelheid van
de auto lager is dan 5 km/h.
Zodra de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h, wordt de oorspronkelijke wisfrequentie
(snel of normaal) weer aangehouden.
Eén keer wissen
► Druk de hendel kort in of trek de hendel kort naar
u toe.
Ruitensproeiers vóór
► Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe.
Na het gebruik van de ruitensproeiers wordt nog een
laatste wisslag gemaakt.

66
Verlichting en zicht
Bij een automatische airconditioning zorgt
elke beweging van de
ruitensproeierbediening dat de luchtinlaat tijdelijk
wordt gesloten om te voorkomen dat er geurtjes
in het interieur komen.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof leeg
is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen
risico is van bevriezing van de vloeistof op de
voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk kunnen
afnemen. Gebruik tijdens de winter producten die
geschikt zijn voor zeer lage temperaturen.
Vul nooit bij met water.
Intervalstand ruitenwissers
voorruit
In de intervalstand kan de bestuurder
wisserfrequentie aanpassen door de ring in een van
de 5 beschikbare standen te zetten.
De eerste (bovenste) stand is het langste interval
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij lichte
regen.
De laatste (onderste) stand is het kortste interval
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij zware
regen.
Wanneer de ring van een hogere stand naar
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is
afgezet met de ruitenwisserschakelaar in
stand , INT 1 of 2, en het contact weer wordt
aangezet:
– het systeem werkt zodra de rijsnelheid hoger
dan 10 km/h wordt en de buitentemperatuur lager
dan +3 °C is.
– het systeem werkt meteen als de
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Automatische ruitenwissers
voorruit
In de stand werken de ruitenwissers van AUTO
de voorruit automatisch en worden ze aangepast
aan de regenval, op basis van de ingestelde
gevoeligheid van de sensor.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen- /
zonnesensor middenboven op de voorruit, achter de
achteruitkijkspiegel.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(bijvoorbeeld bij mist, ijs, sneeuw of
projecties op zoute wegen) moet de bestuurder
mogelijk overschakelen op handmatige
bediening.
Inschakelen / uitschakelen
Inschakelen:
► Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand AUTO.
► Draai de ring om de gevoeligheid van de sensor
aan te passen.
Een wissercyclus bevestigt samen met een melding
dat het verzoek wordt verwerkt.
► Voor uitschakelen zet u de
ruitenwisserschakelaar in een andere stand dan
stand 0.
De gevoeligheid aanpassen
De eerste stand (boven) is de laagste gevoeligheid
van de sensor.
De laatste stand (onder) is de hoogste gevoeligheid
van de sensor.
Hoe hoger de gevoeligheid, hoe sneller het systeem
reageert en de wisserfrequentie verhoogt.
Wanneer de ring van een hogere stand naar
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is
afgezet met de ruitenwisserschakelaar in
stand AUTO, en het contact weer wordt
aangezet:
– het systeem werkt, afhankelijk van de
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, zodra

67
Verlichting en zicht
4
de rijsnelheid hoger dan 10 km/h wordt en de
buitentemperatuur lager dan +3 °C is.
– het systeem werkt meteen, afhankelijk van de
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, als de
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Dek de regen-/lichtsensor niet af.
Schakel de automatische ruitenwissers uit
en zet het contact af als de auto wordt gewassen
in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Storing
Bij een storing in de automatische werking van de
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De
stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw)
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los van
de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de
ruitenwissers raden wij u het volgende aan:
– Ga er voorzichtig mee om.
– Reinig ze regelmatig met zeepsop.
– Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
karton tegen de voorruit te houden.
– Vervang ze zodra ze tekenen van slijtage
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit
demonteert
Wanneer u de wisserhendel direct na het
uitschakelen van het contact bedient, gaan de
wisserbladen in een verticale positie staan.
► U kunt vervolgens de gewenste procedure
uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in
de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Aan de voorzijde verwijderen/monteren
► Voer de vervangingsprocedures voor de
ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.
► Begin met het ruitenwisserblad het verst van u
af en houd elke arm vast bij het starre gedeelte en
beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans
op onherstelbare schade.
Laat de ruitenwissers niet los tijdens het
verplaatsen - kans op beschadiging van de
voorruit!
► Reinig de voorruit met behulp van een
reinigingsmiddel voor autoruiten.
Gebruik geen waterafstotende producten
van het type "Rain X".

68
Verlichting en zicht
► Maak het versleten wisserblad het dichtst bij u
los en verwijder het.
► Breng het nieuwe wisserblad aan en klem het op
de ruitenwisserarm.
► Herhaal de procedure voor het andere
ruitenwisserblad.
► Begin met het ruitenwisserblad het dichtst bij u;
houd nogmaals elke arm vast bij het starre gedeelte
en leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit.

69
Veiligheid
5
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Verwijder de stickers niet die op de
verschillende plaatsen van uw auto zijn
aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie over de
identicatie van de auto.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwaliceerde
werkplaats die beschikt over de juiste technische
informatie, vakkennis en apparatuur. Het
CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan
de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser, een
verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde
van de auto enz.
Monteren van elektrische accessoires:
– Het monteren van elektrische
uitrustingselementen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het assortiment
van CITROËN voorkomen, kan tot een hoger
stroomverbruik leiden en kan storingen in het
elektrische systeem van uw auto veroorzaken.
Ga naar het CITROËN-netwerk voor meer
informatie over het aanbod aan accessoires met
een artikelnummer.
– Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de
diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de
elektronische systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats waar de beschikking
is over geschikt gereedschap (kans op storingen
in de elektronische systemen die kunnen leiden
tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant
kan niet aansprakelijk worden gesteld als dit
voorschrift niet wordt opgevolgd.
– Wijzigingen of aanpassingen die niet door
CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die
niet volgens de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen
van de commerciële garantie.
Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u bij
het CITROËN-netwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne, specieke
installatievoorschriften) van de voor montage
geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/
EG).
Conformiteitsverklaring voor
radioapparatuur
De relevante certicaten zijn beschikbaar op de
website http://service.citroen.com/ACddb/.
Alarmknipperlichten
► Wanneer u op deze rode toets drukt, gaan alle
richtingaanwijzers knipperen.
Ze werken ook als het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten
automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de mate
van remvertraging. Zodra u weer gas geeft, gaan de
alarmknipperlichten uit.
Ze kunnen ook worden uitgeschakeld door weer op
de toets te drukken.

70
Veiligheid
Claxon
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor
voetgangers (elektrisch)
Dit systeem waarschuwt voetgangers dat de auto
nadert.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als
de auto rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, die u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de technische beperkingen van het
systeem.
** Afhankelijk van de geograsche dekking van de systemen "eCall (SOS)" en ASSISTANCE.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website
voor uw land.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Noodoproep of
pechhulpoproep
1. eCall (SOS)
2. ASSISTANCE
eCall (SOS)
Uw auto kan standaard of optioneel zijn voorzien
van het systeem eCall (SOS).
Het systeem eCall (SOS) biedt direct contact met de
hulpdiensten en is volledig in de auto geïntegreerd.
Dit contact gaat automatisch via de sensoren die in
de auto zijn geïntegreerd of door op de toets ( ) te 1
drukken.
Afhankelijk van het land van verkoop komt het
systeem eCall (SOS) overeen met de systemen
PE112, ERAGLONASS, 999 etc.
Het systeem eCall (SOS) is standaard geactiveerd.
► Wanneer u handmatig een noodoproep wilt
maken, houd de toets ( ) langer dan 2 seconden 1
ingedrukt.
Het brandende controlelampje en een spraakbericht
bevestigen dat de oproep naar de hulpdiensten is
verstuurd*.
Het systeem eCall (SOS) zoekt onmiddellijk uw auto
en brengt u in contact met de juiste hulpdiensten.**.
► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de
autogegevens worden verzonden en blijft branden
wanneer de communicatie tot stand is gebracht.
Wanneer de sensoren in de auto een ernstig
ongeval detecteren, bijvoorbeeld door de
elektronische eenheid airbags, wordt er
automatisch een noodoproep gedaan.
Het systeem eCall (SOS) is een gratis
openbare dienst.

71
Veiligheid
5
Werking van het systeem
– Het systeem werkt goed als het controlelampje
bij het inschakelen van het contact rood en daarna
groen brandt, en vervolgens uitgaat.
– Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet
worden vervangen.
– Het controlelampje brandt permanent rood:
er is een storing in het systeem. De nood- en
pechhulpdiensten werken mogelijk niet.
– Als het controlelampje niet gaat branden als het
contact wordt aangezet, dan is er sprake van een
systeemstoring.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwaliceerde werkplaats als het probleem zich
blijft voordoen.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Gegevensverwerking
De verwerking van persoonsgegevens
door de functie eCall (SOS) voldoet aan het
kader voor bescherming van persoonsgegevens
volgens Verordening 2016/679 (Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG))
en Richtlijn 2002/58/EC van het Europees
Parlement en de Europese Raad, en is
speciek bedoeld om de belangen van het
onderwerp van de gegevens te beschermen, in
overeenstemming met Artikel 6 (1) d) AVG.
De verwerking van persoonsgegevens is strikt
beperkt tot de vereisten van de functie eCall
(SOS) die wordt gebruikt met het noodnummer
voor Europa, 112.
De functie eCall (SOS) kan alleen de volgende
gegevens van de auto verzamelen en verwerken:
VIN-nummer, type voertuig (personenauto of
bedrijfsauto), type brandstof of aandrijijn, de drie
meest recente locaties en rijrichting, het aantal
passagiers en een logbestand met tijdstempel
van de automatische activering van het systeem.
De verwerkte gegevens worden ontvangen
door noodoproepcentra die door de relevante
nationale autoriteiten zijn aangewezen in het
gebied waarin zij zich bevinden, met ontvangst
op prioriteit en verwerking van oproepen naar het
noodnummer 112.
Gegevensopslag
Gegevens in het geheugen van het systeem
zijn alleen buiten het systeem toegankelijk als er
een oproep wordt gemaakt. Het systeem is niet
traceerbaar en wordt bij normaal gebruik niet
continu in de gaten gehouden.
De gegevens in het interne geheugen van het
systeem worden automatisch en continu gewist.
Alleen de drie meest recente locaties van de
auto's, die noodzakelijk zijn voor de normale
werking van het systeem, worden opgeslagen.
Wanneer er een noodoproep wordt gedaan,
wordt het gegevenslogbestand maximaal 13 uur
opgeslagen.
Toegang tot gegevens
U hebt het recht op toegang tot gegevens
en kunt waar nodig een verzoek indienen
voor het recticeren, wissen of beperking bij
verwerking van persoonsgegevens die niet
worden verwerkt in overeenstemming met
de bepalingen van de AVG. Derden waaraan
gegevens bekend zijn gemaakt, worden op de
hoogte gebracht bij het recticeren, wissen of
beperken in overeenstemming met de AVG, tenzij
dit onmogelijk is of buitensporige inspanningen
vereist.
U hebt ook het recht om een klacht in te dienen
bij de relevante gegevensbeschermingsautoriteit.
Als u uw bovengenoemde rechten wilt laten
gelden, neem dan via e-mail contact met ons op
via: privacyrights@stellantis.com.
Ga voor informatie over uw contactgegevens
naar onze website en bekijk het privacy- en
cookie-beleid op de website van het merk.

72
Veiligheid
ASSISTANCE
► Houd bij pech toets 2 langer dan 2 seconden
ingedrukt om hulp in te roepen (dit wordt bevestigd
met een spraakbericht*).
► Wanneer u deze toets meteen opnieuw indrukt,
wordt de oproep geannuleerd.
In de privacymodus kunt u instellen hoeveel
er wordt gedeeld (gegevens en/of locatie)
tussen uw auto en CITROËN.
Dit kunt u instellen in het menu van Instellingen
het touchscreen.
Standaard (afhankelijk van de uitrusting) kunt
u de geolocalisatie uitschakelen / inschakelen
door gelijktijdig op de 2 toetsen te drukken en
vervolgens op de toets "ASSISTANCE" om te
bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-
netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk
te laten controleren en eventueel congureren. In
een meertalig land kunt u het systeem laten
congureren in de ociële landstaal van uw
voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het
verbeteren van de kwaliteit van
* Afhankelijk van de geograsche dekking van de systemen "eCall (SOS)" en ASSISTANCE en van de ociële landstaal die is gekozen door de eigenaar van de auto.
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijsten zijn ook beschikbaar
op de website voor uw land.
telematicadiensten voor klanten, behoudt de
fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig
moment het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Indien uw auto is uitgerust met de Citroën
Connect Box met het Pack SOS &
Assistance, beschikt u via uw persoonlijke pagina
op de landelijke website over aanvullende
diensten.
Raadpleeg de algemene voorwaarden van deze
diensten voor informatie over het Pack SOS &
Assistance.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
Het elektronische stabiliteitsprogramma omvat de
volgende systemen:
– Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD).
– Noodremassistentie (BAS).
– Post Collision Safety Brake (PCSB).
– Antispinregeling (ASR).
– Dynamische stabiliteitsregeling (DSC).
Antiblokkeersysteem (ABS)/
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen verbeteren de stabiliteit en het
weggedrag van de auto tijdens het remmen en
zorgen ervoor dat u de auto beter onder controle
hebt in bochten, vooral op slechte of natte wegen.
Het ABS voorkomt dat de wielen bij een noodstop
blokkeren.
De elektronische remdrukregelaar (EBD) regelt de
remdruk op elk afzonderlijk wiel.
► Wanneer er in een noodgeval moet worden
geremd, trap het pedaal dan stevig in en houd
die druk vast.
Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het
rempedaal voelen; dit is normaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een
storing in het ABS.
De auto kan normaal remmen. Rijd voorzichtig en
met een matige snelheid.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Als dit waarschuwingslampje samen met de
waarschuwingslampjes STOP en ABS gaat
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal, dan is er een storing in de EBD.

73
Veiligheid
5
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats
en zet het contact af.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Wanneer de wielen (banden en velgen)
moeten worden vervangen, zorg er dan voor
dat er wielen worden gemonteerd die voor uw
auto zijn goedgekeurd.
Na een aanrijding
Laat het systeem door een CITROËN-dealer
of een gekwaliceerde werkplaats controleren.
Post Collision Safety Brake
(PCSB)
Als er een ongeval wordt waargenomen, remt de
auto automatisch af na de aanrijding. Dit systeem
beperkt de kans op verdere aanrijdingen als de
bestuurder niet reageert.
Het systeem werkt niet als de auto de remfunctie
na een aanrijding niet automatisch kan activeren
of uitvoeren, wat kan gebeuren bij zeer
ernstige aanrijdingen of in andere specieke
aanrijdingsscenario's.
De automatische remfunctie kan worden omzeild
door het rem- of gaspedaal in te trappen.
Werkingsvoorwaarden
Het systeem werkt als er aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
– Airbags of pyrotechnische gordelspanners zijn
door de aanrijding geactiveerd.
– Remsystemen en elektrische functies blijven
continu in werking tijdens en na een aanrijding.
– De bestuurder heeft het rempedaal of gaspedaal
niet ingetrapt.
Storing
Bij een storing gaat een van
deze waarschuwingslampjes
op het instrumentenpaneel branden, in combinatie
met het waarschuwingslampje voor service, een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem beperkt de afstand bij een noodstop
door de remdruk te optimaliseren.
Het wordt geactiveerd in verhouding tot de snelheid
waarmee het rempedaal wordt ingedrukt. Het
systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de eectiviteit
van het remmen wordt vergroot.
Antispinregeling
(ASR) / Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
De antispinregeling (of tractieregeling) optimaliseert
de tractie door het motorkoppel te regelen en de
remmen van de aangedreven wielen te bedienen
om te voorkomen dat een of meerdere wielen
gaan spinnen. Bovendien verbetert dit systeem de
koersstabiliteit van de auto.
Als er een verschil is tussen de koers van de auto
en de door de bestuurder gewenste koers, grijpt de
dynamische stabiliteitsregeling automatisch in op
het motorkoppel en remt een of meerdere wielen af
zodat de auto weer de juiste koers volgt, in zoverre
dit binnen de natuurkundige wetten mogelijk is.
Deze systemen worden automatisch geactiveerd
zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen worden geactiveerd bij een
probleem met de grip of de koers van de
auto (het waarschuwingslampje knippert op het
instrumentenpaneel).
Uitschakelen/weer inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
bijvoorbeeld vastzit in modder of sneeuw, of in mulle
grond) kan het nuttig zijn om het ASR-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer
grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra er weer
voldoende grip is.
Dit kan worden ingesteld via het menu
Rijverlichting/Auto van het touchscreen.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en er wordt een melding
weergegeven om het uitschakelen te bevestigen.
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld telkens als het contact wordt aangezet
of als er een snelheid van meer dan 50 km/h wordt
bereikt.

74
Veiligheid
Bij een snelheid lager dan 50 km/h moet handmatig
opnieuw worden ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. Dat betekent echter niet dat
de bestuurder meer risico's mag nemen of hard
mag rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen,
sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun
grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus
van het grootste belang dat de systemen altijd
zijn ingeschakeld, zeker als de omstandigheden
gevaarlijker worden.
Deze systemen kunnen alleen goed werken
als de aanbevelingen van de fabrikant met
betrekking tot de wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en elektronische
onderdelen, en de montageprocedures die door
een CITROËN-dealer worden toegepast worden
gevolgd.
We raden het gebruik van winter- of all season-
banden aan om ervoor te zorgen dat deze
systemen ook onder winterse omstandigheden
goed blijven werken. Alle vier de wielen
moeten worden voorzien van banden die zijn
goedgekeurd voor uw auto.
Alle bandenspecicaties staan op de banden-/
laksticker vermeld. Zie het betreende hoofdstuk
voor meer informatie over de identicatie.
Veiligheidsgordels
Oprolautomaat
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die de lengte van de riem
automatisch aanpast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De veiligheidsgordel wordt automatisch
opgerold als hij niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking treedt
bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te trekken
en deze weer los te laten, zodat de riem weer een
stukje wordt opgerold.
Pyrotechnische gordelspanner
Dit systeem verbetert de veiligheid bij een frontale
aanrijding of een aanrijding van opzij.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt ingeschakeld.
Spankrachtbegrenzer
Dit systeem beperkt de kracht waarmee de
gordel tegen het lichaam van de inzittenden wordt
getrokken en verhoogt daarmee de veiligheid.
In het geval van een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan. Wanneer de
gordelspanners worden geactiveerd, kan er wat
onschadelijke rook en een knal uit komen, als
gevolg van de activering van de pyrotechnische
lading in het systeem.
In alle gevallen gaat het controlelampje van de
airbag branden.
Laat het gordelsysteem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.

75
Veiligheid
5
Veiligheidsgordels achter
Iedere zitplaats achter heeft een
driepuntsveiligheidsgordel met een oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen
zijn voorzien van een gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Omdoen
► Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
► Controleer of de veiligheidsgordel goed is
vastgemaakt door even aan de gordel te trekken.
Losmaken
► Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
► Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Display
waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels
1. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksvoor
2. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsvoor
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
linksachter
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
middenachter
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
rechtsachter
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt / niet vastgemaakt
Dit lampje gaat rood branden op zowel het
instrumentenpaneel als het display met
waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels,
als het systeem heeft gedetecteerd dat een van
de veiligheidsgordels is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Type 1
Waarschuwing niet vastgemaakte
veiligheidsgordel vóór
Als het contact aan staat en de bestuurder of
voorpassagier zijn gordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het betreende waarschuwingslampje (1 of
2) rood branden. Bij snelheden hoger dan 20 km/h
knippert dit waarschuwingslampje ongeveer 2
minuten rood in combinatie met een geluidssignaal.
Vervolgens blijft het waarschuwingslampje rood
branden totdat de gordel is vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordel achter
niet vastgemaakt
Als het contact aan staat en een van de passagiers
achterin de veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het betreende waarschuwingslampje (3, 4 of
5) gedurende 60 seconden rood branden.
Waarschuwing veiligheidsgordel
losgemaakt
Nadat het contact is ingeschakeld en de bestuurder
of passagier de veiligheidsgordel losmaakt, gaat
het betreende waarschuwingslampje (1, , , 2 3 4 of
5) rood branden. Bij snelheden hoger dan 20 km/h
knippert dit waarschuwingslampje ongeveer 2
minuten in combinatie met een geluidssignaal.
Vervolgens blijft het waarschuwingslampje branden
totdat de veiligheidsgordel weer is vastgemaakt.
Als het contact aan staat en de bestuurder of
een passagier zijn veiligheidsgordel niet
heeft vastgemaakt, gaat het betreende
waarschuwingslampje (1, 2, 3 4 5, of ) groen branden
op het display.

76
Veiligheid
Als het contact aan staat en een van de
zitplaatsen voorin of achterin wordt
gedetecteerd als niet bezet, gaat het betreende
waarschuwingslampje (2, 3, 4 5 or ) grijs branden.
Als er geen waarschuwingen voor niet-bevestigde of
losgemaakte veiligheidsgordel meer zijn, dan blijven
de groene of grijze waarschuwingslampjes ongeveer
30 seconden branden en gaan dan uit.
Type 2
Waarschuwing niet vastgemaakte
veiligheidsgordel vóór
Als het contact aan staat en de bestuurder of
voorpassagier zijn gordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het betreende waarschuwingslampje (1 of
2) rood branden. Bij snelheden hoger dan 20 km/h
knippert dit waarschuwingslampje ongeveer 2
minuten rood in combinatie met een geluidssignaal.
Vervolgens blijft het waarschuwingslampje rood
branden totdat de gordel is vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordel achter
niet vastgemaakt
Als het contact aan staat en een van de passagiers
achterin de veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt,
gaat het betreende waarschuwingslampje (3, 4 of
5) gedurende 60 seconden rood branden.
Waarschuwing veiligheidsgordel
losgemaakt
Nadat het contact is ingeschakeld en de bestuurder
of passagier de veiligheidsgordel losmaakt, gaat
het betreende waarschuwingslampje (1, , , 2 3 4 of
5) rood branden. Bij snelheden hoger dan 20 km/h
knippert dit waarschuwingslampje ongeveer 2
minuten in combinatie met een geluidssignaal.
Vervolgens blijft het waarschuwingslampje branden
totdat de veiligheidsgordel weer is vastgemaakt.
Advies
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en
vastgemaakt.
Maak altijd de veiligheidsgordel vast, ongeacht
de reistijd en de plaats waar u in de auto zit.
Wissel de gordelsluitingen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende eectief.
Voor een juiste werking van de gordelsluiting
moet u voor het vastmaken van de gordel
controleren of er geen vreemde voorwerpen
aanwezig zijn in de sluiting.
Controleer zowel voor als na het gebruik van de
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte
van de schouder worden geplaatst.
Voor een eectieve werking van de
veiligheidsgordel:
– dient deze strak om het lichaam te worden
gedragen.
– moet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt.
– mag deze door niet meer dan één persoon
worden gebruikt.
– mag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen.
– mag er niets aan de gordel worden gewijzigd
om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot
zitten.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten alle
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door een CITROËN-dealer
of een gekwaliceerde werkplaats, om te
garanderen dat de werkzaamheden volgens de
voorschriften worden uitgevoerd.

77
Veiligheid
5
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwaliceerde werkplaats, vooral
als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
CITROËN-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen
de werking van de veiligheidsgordels met
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en
analyseren de frontale en zijdelingse krachten
waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden
blootgesteld:
– Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de
bescherming van de inzittenden van de auto;
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de
airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
– Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
achteren en in sommige gevallen bij over de kop
* Raadpleeg de desbetreende rubriek voor meer informatie over uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard
van het obstakel en de snelheid van de auto op het
moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het contact
is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde
of een volgend ongeval), worden de airbags niet
meer geactiveerd.
Detectiezones bij aanrijdingen
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Wanneer een of meerdere airbags worden
geactiveerd, veroorzaakt de pyrotechnische
lading in het systeem een geluid en een kleine
hoeveelheid rook.
De rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn
voor personen die hier gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of meerdere
airbags wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
Dit systeem beschermt de bestuurder en passagier
voorin bij een ernstige frontale aanrijding om de
kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is in het stuurwiel ingebouwd
en de passagiersairbag in het dashboard boven het
dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze is
uitgeschakeld*, bij een ernstige frontale aanrijding
binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A).

78
Veiligheid
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze
naar voren wordt geslingerd.
Zijairbags
Bij een ernstige aanrijding van opzij beschermt
dit systeem de bestuurder en voorpassagier om
het risico op letsel aan de borst tussen heup en
schouder te beperken.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de
rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden geactiveerd aan één zijde bij
een ernstige aanrijding van opzij tegen een deel van
de of de gehele impactzone (B).
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de borstkas
van de inzittende en het betreende portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste achterpassagier) te
beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding
door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd
te verkleinen.
De raamairbags zijn in de stijlen en hemelbekleding
aangebracht.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreende zijde opgeblazen bij een
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij (B).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de betreende
zijruiten.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden. Neem
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij
over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale
aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale eectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze
goed is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren
of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of
de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan
zorgen als de airbags afgaan.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van
de airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de
armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag
wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen
enkele milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme gassen via
de daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats uitvoeren

79
Veiligheid
5
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags
Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen
die compatibel zijn met deze airbags. Neem voor
informatie over stoelhoezen die geschikt zijn voor
uw auto contact op met een CITROËN-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de
rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou
bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe
leiden dat deze sensoren niet meer goed werken.
In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet!
Laat alle werkzaamheden alleen door een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats uitvoeren
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de
window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Verwijder de handgrepen aan het dak niet.
Kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen verschilt per land.
Raadpleeg de in uw land geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
– Conform de Europese wetgeving dienen kinderen
jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,5 meter
in goedgekeurde, voor het lichaamsgewicht
geschikte kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden
vervoerd.
– Volgens de statistieken is de achterbank van
uw auto de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind.
– Kinderen lichter dan 9 kg moeten met de rug
in de rijrichting in de auto worden geplaatst, op
de voorstoel of achterbank van de auto.
Het wordt aanbevolen om kinderen op de
achterzitplaatsen van de auto te
vervoeren:
– tot 3 jaar "met de rug in de rijrichting",
– vanaf 3 jaar "met het gezicht in de
rijrichting".
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel correct
is bevestigd en aangetrokken.
Zorg er bij kinderzitjes met een steun voor dat de
steun goed contact maakt met de vloer.
Advies
Een onjuist geïnstalleerd kinderzitje kan de
veiligheid van het kind in gevaar brengen in
het geval van een ongeval.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp
van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje
zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar
kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje
van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden
vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet
worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met
de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel
correct tegen het kinderzitje is gespannen en
dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats
houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar voren.

80
Veiligheid
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met rugleuning op een
passagierszitplaats te bevestigen.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt
bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun
terug zodra het kinderzitje is verwijderd.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de autogordel
moet over de schouder van het kind liggen
zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Gebruik een stoelverhoger met rugleuning
voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van
de schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de portierruiten
achter per ongeluk geopend worden.
Zorg ervoor dat de achterportierruiten niet verder
dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterportierruiten
om jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
– geen kinderen zonder toezicht achter in een
auto,
– nooit een kind of een dier in een auto achter
wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de
zon staat,
– de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen
achter in de auto.
Kinderzitje achterin
Met het gezicht of de rug in de rijrichting
► Zet de voorstoel van de auto naar voren en zet
de rugleuning rechtop, zodat de benen van het kind
in een kinderzitje met het gezicht of de rug in de
rijrichting de voorstoel van de auto niet raken.
► Controleer of de rugleuning van een kinderzitje
met het gezicht in de rijrichting zich zo dicht mogelijk
tegen de rugleuning van de zitplaats achter in de
auto is geplaatst en het optimaal raakt.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
Kinderzitje op de
passagiersstoel voor
► Zet de voorpassagiersstoel in de hoogste stand
en , helemaal naar achteren met de rugleuning
rechtop.
"Gezicht in de rijrichting"
De voorpassagiersairbag moet ingeschakeld
zijn.

81
Veiligheid
5
"Met de rug in de rijrichting"
De airbag vóór aan passagierszijde moet
worden uitgeschakeld als u een kinderzitje
“met de rug in de rijrichting” op de voorstoel
plaatst. Wanneer u dat niet doet, dan kan het
kind ernstig of dodelijk letsel oplopen als de
airbag wordt opgeblazen.
Waarschuwingssticker - Airbag vóór aan
passagierszijde
U moet zich aan het volgende voorschrift houden,
dat ook op de waarschuwingssticker aan beide
zijden van de zonneklep aan passagierszijde wordt
vermeld:
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is
INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag
kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND
RAKEN.
De airbag vóór aan
passagierszijde uitschakelen
Airbag passagierszijde UIT
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag vóór aan passagierszijde ALTIJD uit
als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting"
op de voorstoel plaatst. Anders kan het kind
ernstig of dodelijk gewond raken wanneer de
airbag wordt geactiveerd.
Auto's zonder schakelaar voor het uit-/
inschakelen
Het is ten strengste verboden om een
kinderzitje met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoel te plaatsen - kans op
dodelijk of ernstig letsel bij het afgaan van de
airbag!
De airbag vóór aan passagierszijde uit-
of inschakelen
Bij auto's met dit systeem bevindt de schakelaar
zich aan de zijkant van het dashboard of in het
dashboardkastje.
Bij afgezet contact:
► Steek de sleutel in de schakelaar voor de airbag
en draai deze in de stand " " om de airbag uit te OFF
schakelen.
► Draai de sleutel in de stand "ON" om de airbag
weer in te schakelen.
Als het contact wordt aangezet:
Dit waarschuwingslampje gaat branden en
blijft branden om aan te geven dat de airbag
is uitgeschakeld.

82
Veiligheid
Of
Dit waarschuwingslampje gaat ongeveer 1
minuut branden om aan te geven dat de
airbag is ingeschakeld.
Aanbevolen kinderzitjes
Kinderzitjes die met een
driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden
vastgemaakt.
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
L1
"RÖMER Baby-Safe"
Wordt naar achteren gericht geplaatst.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX 2R"
Kan aan de ISOFIX-bevestigingspunten van de
auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de buitenste
zitplaatsen achter.
De hoofdsteun van de stoel moet worden
verwijderd.
Categorie 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L6
"GRACO Booster"
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Alleen geschikt voor plaatsing op de
voorpassagiersstoel of op de buitenste
zitplaatsen achter.
ISOFIX-bevestigingen
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust
met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen
die worden aangegeven door een markering:
– Twee ringen, , tussen de rugleuning en de zitting A
van de stoel.
Deze ringen bevinden zich achter ritssluitingen.
De 2 sloten van worden ISOFIX-kinderzitjes
hieraan verankerd.
– Ring B, aan de achterzijde van de stoel, wordt de
TOP TETHER genoemd en is bedoeld om zitjes met
een bovenste riem te bevestigen.

83
Veiligheid
5
Dit systeem voorkomt dat het kinderzitje naar voren
kantelt bij een frontale aanrijding.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje
veilig, degelijk en snel in de auto worden
gemonteerd.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
► Verwijder de hoofdsteun van de zitplaats waarop
u het kinderzitje wilt plaatsen en berg de hoofdsteun
op (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
weer is verwijderd).
► Voer de riem van het kinderzitje achter de
rugleuning van de zitplaats langs, tussen de
openingen voor de pennen van de hoofdsteun door.
► Maak de haak van de bovenste riem aan ring B
vast.
► Trek de bovenste riem strak.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de
linkerzitplaats van de achterbank plaatst,
moet u eerst de middelste veiligheidsgordel
achter naar het midden van de auto verplaatsen
zodat deze gordel normaal gebruikt kan blijven
worden.
Wanneer een kinderzitje niet goed in een
auto is bevestigd, kan de veiligheid van het
kind bij een ongeval in gevaar komen.
Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften
die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het
kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor meer
informatie over de bevestiging van
ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.
Aanbevolen ISOFIX-kinderzitjes
Raadpleeg de montage-instructies van de
fabrikant voor het aanbrengen en
verwijderen van het kinderzitje.
"RÖMER Baby-Safe met ISOFIX-basis"
(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
"RÖMER Baby-Safe met ISOFIX-basis"
(lengtecategorie: E)
Categorie 0+: vanaf geboorte tot 13 kg.
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting
geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die
aan de ogen ( ) wordt bevestigd.A
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto
rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met
een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de
zitplaats van de auto bevestigd.
" "RÖMER Duo Plus ISOFIX
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg

84
Veiligheid
" "RÖMER Duo Plus ISOFIX
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de
rijrichting geplaatst.
Het wordt aan de ringen ( ) en ( ), en met de A B
bovenste riem, de TOP TETHER, bevestigd.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje
met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van
de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo
af dat de voeten van het kind de rugleuning niet
kunnen raken.
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes A) moeten worden bevestigd.
Deze i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
– een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B.
– of een steun die op de vloer rust, vóór de voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto.
Ze voorkomen dat het kinderzitje bij een ongeval naar voren kantelt.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie over ISOFIX-bevestigingen.
Universele, ISOFIX- en i-Size-kinderzitjes plaatsen
In overeenstemming met de Europese regelgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen van universeel goedgekeurde kinderzitjes (a) met de
veiligheidsgordel ISOFIX i-Size ISOFIX en van de grootste - en -kinderzitjes op plaatsen in de auto die zijn voorzien van -verankeringspunten.

85
Veiligheid
5
Stoelnummer
Voorstoelen
(j)
Achterbank
(j)
1 3 4 5 6
3 1 4 5 6
Airbag vóór aan passagierszijde Uitgeschakeld "OFF"
(b)
Ingeschakeld "ON"
(c)
Plaats geschikt voor een universeel (a)
kinderzitje
nee ja ja ja ja ja(d) (h) (d) (i) (e)
Plaats geschikt voor een i-Size (f) (f)-kinderzitje nee nee ja nee ja
Plaats voorzien van een TOP TETHER-haak nee nee ja nee ja(f) (f)
Kinderzitje van het type Carrycot (f)nee nee nee
ISOFIX (f) (g) (f) (g)-kinderzitje met de rug in de rijrichting nee nee R3 nee R3
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting
nee nee F3 nee F3 (f) (g) (f) (g)
Kinderzitje met zitverhoger nee B3 (f) (k) B3 B3 B3 (g) (f) (g)
Regels:
– Een plaats die geschikt is voor is ook i-Size
geschikt voor en R1 R2, F2X F2 B2, , .
– Een plaats die geschikt is voor is ook geschikt R3
voor R1 en R2.
– Een plaats die geschikt is voor is ook geschikt F3
voor F2X en F2.
– Een plaats die geschikt is voor is ook geschikt B3
voor B2.
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.

86
Veiligheid
(b) Wanneer u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze plaats wilt installeren,
dan moet de airbag vóór aan passagierszijde
worden uitgeschakeld ("OFF").
(c) met Op deze plaats mag alleen een kinderzitje
het gezicht in de rijrichting worden geplaatst
wanneer de airbag vóór aan passagierszijde is
ingeschakeld ("ON").
(d) Stel een stoel met hoogteverstelling in op
de hoogste stand en zet deze volledig naar
achteren, met de rugleuning rechtop.
Zet een stoel zonder hoogteverstelling volledig
naar achteren, met de rugleuning rechtop.
(e) Plaats een kinderzitje met steun nooit op de
middelste zitplaats achter.
(f) Stoelen zonder "ISOFIX"-bevestigingen.
(g) Zet de voorpassagiersstoel in de middelste
stand van de verstelling in lengterichting, met
de rugleuning rechtop.
(h) Voor een universeel kinderzitje met de rug in de
rijrichting en / of met het gezicht in de rijrichting
(U) in de groep 0, 0+, 1, 2 of 3.
(i) Voor een universeel kinderzitje met het gezicht
in de rijrichting (UF) in de groep 1, 2 of 3.
(j) Raadpleeg afhankelijk van de uitvoering de
wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje
op deze zitplaats bevestigt.
(k) Zet de voorpassagiersstoel helemaal naar
achteren.
Belangrijk
Plaatsen waar geen kinderzitje mag worden
geïnstalleerd.
Airbag vóór aan passagierszijde
uitgeschakeld.
Airbag vóór aan passagierszijde
ingeschakeld.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren
van een universeel goedgekeurd kinderzitje
dat met de veiligheidsgordel wordt bevestigd met de
rug en/of het gezicht in de rijrichting (U), voor alle
lengtes en gewichtsgroepen.
Plaatsen die geschikt zijn voor het installeren
van een kinderzitje met de veiligheidsgordel
en universeel goedgekeurd met het gezicht in de
rijrichting UF ( ) alleen voor de groepen 1, 2 en 3.
Plaats goedgekeurd voor het plaatsen van
een i-Size-kinderzitje.
Plaatsen waar geen kinderzitje met steun
kan worden geplaatst.
Aanwezigheid van een Top Tether-
verankeringspunt aan de achterzijde van de
rugleuning zodat een universeel ISOFIX-kinderzitje
kan worden gemonteerd.
ISOFIX-kinderzitje met de rug in de
rijrichting:
– : R1 ISOFIX-kinderzitje voor een baby.
– : R2 ISOFIX-kinderzitje met kleiner formaat.
– : R3 ISOFIX-kinderzitje met groot formaat.
ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting:
– : -kinderzitje F2X ISOFIX voor peuters.
– : F2 ISOFIX-kinderzitje met lagere hoogte.
– : F3 ISOFIX-kinderzitje met volledige hoogte.
Zitverhoger:
– : B2 lage zitverhoger.
– : B3 hoge zitverhoger.

87
Veiligheid
5
Plaats waar geen -kinderzitje mag ISOFIX
worden geplaatst.
Zie de tabel "Universele, ISOFIX- en i-Size-
kinderzitjes plaatsen" voor het afstellen van de
stoel.
Mechanische
kinderbeveiliging
Het systeem voorkomt dat een van de
achterportieren van binnenuit met de handgreep kan
worden geopend.
De knop bevindt zich op de zijkant van beide
achterportieren (aangegeven door een label op de
carrosserie).
Inschakelen / uitschakelen
► Draai de ingebouwde sleutel voor inschakelen
helemaal:
• Draai naar rechts op het achterportier links.
• Draai naar links op het achterportier rechts.
► Voor deactiveren draait u deze in de
tegenovergestelde richting.

88
Rijden
Rijadviezen
► Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder
alle omstandigheden goed op.
► Let goed op uw omgeving en houd uw handen
op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op
onverwachte situaties.
► Kies voor een soepele rijstijl, anticipeer op
situaties waarbij u moet remmen en houd afstand
van de auto's voor u, vooral bij slecht weer.
► Zet de auto stil wanneer u handelingen wilt
uitvoeren waarvoor u uw aandacht nodig hebt (zoals
voor het veranderen van instellingen).
► Bij lange ritten is het raadzaam om elke 2 uur
pauze te nemen.
Belangrijk!
Laat de motor nooit stationair draaien in
een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte. Verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Risico op
vergiftiging met dodelijke aoop!
Laat de motor bij zeer winterse
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23 °C) gedurende 4 minuten stationair draaien
voordat u wegrijdt. Dit is belangrijk voor de goede
werking en de levensduur van de mechanische
onderdelen van uw auto (de motor en de
transmissie).
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem.
Risico op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Parkeer de auto nooit of laat de motor
nooit draaien op een brandbare
ondergrond (zoals droog gras en dode
bladeren).Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten van de
motor nog enkele minuten warm. Brandgevaar!
Rijd nooit op oppervlakken die met
vegetatie zijn bedekt (zoals hoog gras,
dode bladeren, gewassen en vuil), zoals op
een akker, een plattelandsweg die met
struiken is dichtgegroeid of bermen met veel
gras.
Deze vegetatie kan tegen het uitlaatsysteem
of andere systemen van de auto die zeer heet
worden komen. Brandgevaar!
Zorg ervoor dat u geen voorwerpen in het
interieur laat liggen die in zonlicht als een
vergrootglas kunnen fungeren en brand kunnen
veroorzaken. Kans op brand of schade aan
oppervlakken in de auto!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto met
draaiende motor moet verlaten, trek dan de
parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de
neutraalstand of in stand of , afhankelijk van N P
het type versnellingsbak.
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de
auto achter.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel
mogelijk te vermijden, want het water kan de motor,
de versnellingsbak en het elektrische systeem van
uw voertuig ernstig beschadigen.
Wanneer u genoodzaakt bent om over een
overstroomd weggedeelte te rijden:
► Controleer of het water nergens meer dan 15 cm
diep is en houd daarbij rekening met de golven die
kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers.
► Schakel de functie Stop & Start uit.
► Rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan
10 km/h.
► Zet het voertuig niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt
gelaten, rem dan meerdere keren licht af zodra de

89
Rijden
6
verkeerssituatie dat toelaat om de remschijven en
remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw voertuig,
neem dan contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.
Geluid (elektrisch)
Buiten
De auto maakt onder het rijden bijna geen geluid;
daarom moet de bestuurder extra goed opletten.
Bij het manoeuvreren moet de bestuurder altijd de
directe omgeving van het voertuig controleren.
Bij snelheden tot 30 km/h waarschuwt het
geluidssignaal voor voetgangers andere
weggebruikers dat uw auto eraan komt.
Koelen van de tractiebatterij
De ventilator gaat tijdens het laden aan om
de geïntegreerde lader en de tractiebatterij te
koelen.
Binnen
Onder het rijden kunt u bepaalde geluiden horen die
bij een elektrische auto horen. Deze geluiden zijn
bijvoorbeeld:
– Het relais van de tractiebatterij bij het starten.
– De vacuümpomp bij het remmen.
– Afrolgeluiden van de banden of windgeruis tijdens
het rijden.
– Schokkende en kloppende geluiden bij het
wegrijden op een helling.
Trekken van een aanhanger
Wanneer de auto met een aanhanger rijdt,
wordt de auto zwaarder belast en moet u
extra voorzichtig zijn.
Overschrijd nooit het maximaal toegestane
aanhangergewicht.
Op hoogte: verlaag het maximale
aanhangergewicht met 10% voor elke extra 1000
meter; door de lagere luchtdichtheid op grote
hoogte nemen de motorprestaties af.
Nieuwe auto: gebruik de auto pas om een
aanhanger te trekken als deze minstens
1000 kilometer heeft gereden.
Als de buitentemperatuur hoog is, raden wij
u aan om de motor 1 tot 2 minuten stationair
te laten draaien voordat u de motor afzet, zodat
de motor sneller kan afkoelen.
Controle voor vertrek
Kogeldruk
► Verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger
gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht
mogelijk bij de as (op het punt van samenkomst
bij uw auto) en probeer de maximaal toegestane
kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder
deze te overschrijden.
Banden
► Controleer de bandenspanning van de auto en
de aanhanger en breng deze indien nodig op de
juiste waarde.
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
De parkeerhulp wordt automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
vermijden als bij het aankoppelen van een
aanhanger een originele CITROËN-trekhaak
wordt gebruikt.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
► Verlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.
► Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met het
waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.

90
Rijden
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
De sleutels bevatten een code die door de auto
moet worden herkend voordat deze kan worden
gestart.
Bij een storing in het systeem wordt er een melding
weergegeven en start de motor niet.
Neem contact op met een CITROËN-dealer.
Starten / afzetten van de
motor met de sleutel
Contactslot
Het contactslot heeft 3 standen:
– 1. Stop: sleutel in het contactslot steken en uit het
contactslot verwijderen, stuurslot vergrendeld.
– 2. Contact: stuurslot ontgrendeld, contact
ingeschakeld, voorgloeien dieselmotor, draaien van
de motor.
– 3. Starten.
Bevestig geen zware objecten aan de
sleutel of aan de afstandsbediening.
Hierdoor worden deze zwaarder en zouden een
storing in het contactslot kunnen veroorzaken.
Stand
Stand Contact AAN
In deze stand werkt de elektrische uitrusting van
de auto en kunnen externe apparaten worden
opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een bepaalde
minimale grenswaarde heeft bereikt, schakelt het
systeem over op de eco-mode: de elektrische
voeding wordt automatisch uitgeschakeld zodat de
accu voldoende opgeladen blijft.
De motor starten
Met een aangetrokken parkeerrem:
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig
in.
► Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand of en N P
trap het rempedaal in.
► Steek de sleutel in het contactslot; het systeem
herkent de code.
► Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het
stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen moet u meer kracht
uitoefenen om het stuurwiel te bewegen
(bijvoorbeeld wielen helemaal tot de maximale
aanslag gedraaid).
► Bij een auto met een benzinemotor: activeer de
startmotor door de sleutel in de stand te houden 3
tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas.
Wanneer de motor is gestart, laat u de sleutel los,
zodat deze terug in stand gaat.2
Benzinemotoren
Na een koude start kunt u 2 minuten
lang duidelijke motortrillingen voelen (bij

91
Rijden
6
verhoogd stationair toerental). Dit komt door het
voorverwarmen van de katalysator.
► Bij een auto met een dieselmotor draait u
de sleutel in de stand om de motor te laten 2
voorgloeien.
Wacht totdat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel uitgaat en draai dan de
sleutel in stand zonder het gaspedaal in te trappen 3
om de startmotor in te schakelen. Wanneer de motor
is gestart, laat u de sleutel los, zodat deze terug in
stand 2 gaat.
Onder winterse omstandigheden blijft het
waarschuwingslampje langer branden. Als
de motor warm is, gaat het waarschuwingslampje
niet branden.
Laat de motor bij gematigde temperaturen niet
stationair warmdraaien, maar rijd meteen weg
zonder de motor veel toeren te laten maken.
Als de motor niet onmiddellijk aanslaat, zet
dan het contact af. Wacht een paar
seconden voordat u de motor opnieuw start. Als
de motor ook na een aantal pogingen niet
aanslaat, probeer dan niet langer de motor te
starten: de startmotor en de motor zouden
beschadigd kunnen raken!
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.
Afzetten van de motor
► Zet de auto stil.
► Draai bij een stationair draaiende motor de
sleutel naar stand 1.
► Verwijder de sleutel uit het contactslot.
► Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het
stuurwiel tot het blokkeert.
Zet de voorwielen in de rechtuitstand
alvorens de motor af te zetten. Dit
vergemakkelijkt het ontgrendelen van het
stuurslot.
Zet nooit het contact af voordat de auto
volledig tot stilstand is gekomen. Als de
motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen!
Controleer of de parkeerrem goed is
aangetrokken, met name als de auto op een
helling staat.
Houd de sleutel bij u en vergrendel de auto
wanneer u de auto verlaat.
Eco-mode
Nadat de motor is gestopt (stand ), kunt 1. Stop
u gedurende een maximale duur van in totaal
ongeveer 30 minuten functies zoals het audio- en
telematicasysteem, de interieurverlichting en het
dimlicht nog blijven gebruiken.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de eco-mode.
Sleutel vergeten
Wanneer u het bestuurdersportier opent
terwijl de sleutel in het contactslot in stand 1
staat, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er
een melding op het display.
Als de sleutel onbedoeld in de stand van het 2
contactslot blijft staan, wordt het contact na een
uur automatisch afgezet.
Draai de sleutel in de stand en vervolgens 1
opnieuw in de stand om het contact weer aan 2
te zetten.
Starten/afzetten van de
motor met Keyless Entry
and Start
De elektronische sleutel moet zich in het
interieur bevinden.
De elektronische sleutel wordt ook in de
bagageruimte gedetecteerd.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, wordt er een melding
weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel zodat de motor
kan worden gestart of gestopt.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan het gedeelte
"Sleutel niet gedetecteerd - Noodprocedure voor
starten/afzetten".

92
Rijden
Starten
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig
in.
► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie de stand of en trap vervolgens het P N
rempedaal in.
► Druk op de toets "START/STOP"; houd het
pedaal ingetrapt totdat de motor is aangeslagen.
Dieselmotoren
Bij temperaturen onder nul en/of bij een koude
motor kan alleen worden gestart wanneer het
controlelampje voorgloeien is gedoofd.
Als dit lampje gaat branden nadat u op de
toets "START/STOP" hebt gedrukt:
► Houd het pedaal volledig ingetrapt en druk niet
nogmaals op de toets "START/STOP" voordat de
motor is aangeslagen.
Als er aan een van de voorwaarden voor het starten
niet wordt voldaan, wordt er altijd een melding
weergegeven.
In sommige gevallen geeft een melding aan dat
het stuurwiel heen en weer moet worden bewogen
terwijl u de toets "START/STOP" ingedrukt houdt om
de stuurkolom te ontgrendelen.
Benzinemotoren
Bij een benzinemotor kunt u na een koude
start 2 minuten lang duidelijke motortrillingen
voelen (bij verhoogd stationair toerental). Dit
komt door het voorverwarmen van de katalysator.
Als de motor afslaat, laat u het
koppelingspedaal los en trapt u het
vervolgens weer helemaal in. De motor wordt
dan automatisch weer gestart.
Uitschakelen
► Trek de parkeerrem aan om de auto op zijn
plaats te houden.
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel bij voorkeur
in de neutraalstand.
► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie bij voorkeur stand of P N.
► Druk op de toets "START/STOP".
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuurwiel te draaien om de stuurkolom te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met een automatische
transmissie (EAT8) kan de stuurkolom niet worden
vergrendeld, maar wordt de transmissie in stand P
vergrendeld.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet
afgezet.
Als de motor wordt afgezet, worden ook de
rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging
uitgeschakeld: u zou dan de controle over de
auto kunnen verliezen!
Laat de elektronische sleutel nooit in de
auto achter als u de auto verlaat.
Contact inschakelen zonder
de motor te starten
Wanneer de elektronische sleutel zich in het interieur
bevindt, kunt u op de toets "START/STOP" drukken
zonder een van de pedalen in te trappen om het
contact aan te zetten zonder de motor te starten.
► Druk nogmaals op deze toets om het contact af
te zetten en de auto te kunnen vergrendelen.

93
Rijden
6
Sleutel niet herkend
Noodprocedure voor het starten
Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer
waarmee de motor kan worden gestart als
het systeem de sleutel niet waarneemt in de
detectiezone of als de batterij van de elektronische
sleutel leeg is.
► Houd de afstandsbediening tegen de lezer.
► Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig
in.
► Selecteer bij een auto met een automatische
transmissie of selectiehendel (elektrisch) stand P
en trap vervolgens het rempedaal in.
► Druk op de toets "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten van de
motor
Als de elektronische sleutel niet wordt gedetecteerd
of zich niet meer in de detectiezone bevindt,
verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel
wanneer een portier wordt gesloten of bij een poging
om de motor af te zetten.
► Houd de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt om het afzetten van de motor te
bevestigen.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem
dan contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor geforceerd
worden uitgeschakeld (zelfs tijdens het rijden).
► Houd de toets "START/STOP" ongeveer 5
seconden ingedrukt.
In dit geval wordt de stuurkolom vergrendeld zodra
de auto stilstaat.
Starten/afzetten van de
elektromotor
Starten
De selectiehendel moet in stand staan.P
► Wanneer u een sleutel met afstandsbediening
gebruikt, trap dan het rempedaal in en draai de
sleutel naar stand (Starten).3
► Wanneer u Keyless Entry and Start gebruikt,
trap dan het rempedaal in en druk kort op de knop
"START/STOP".
► Houd het rempedaal ingetrapt totdat het lampje
READY gaat branden en u een geluidssignaal hoort,
om aan te geven dat u met de auto kunt gaan rijden.
► Houd het rempedaal ingetrapt en selecteer stand
D R of .
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Bij het starten gaan de lampjes van het
instrumentenpaneel branden en gaat de cursor
van de vermogensmeter naar de neutraalstand.
De stuurkolom wordt automatisch ontgrendeld (u
kunt een geluid horen en voelen dat het stuurwiel
beweegt).
Afzetten
► Wanneer u een sleutel met afstandsbediening.
gebruikt, draai dan de sleutel helemaal in stand 1
(Stop).

94
Rijden
► Als u Keyless Entry and Start gebruikt, druk dan
op de knop "START/STOP".
Controleer voordat u uit de auto stapt of:
– De selectiehendel in stand staat.P
– Het lampje niet brandt.READY
De transmissie wordt automatisch in stand P
gezet wanneer de motor wordt afgezet of
wanneer het bestuurdersportier wordt geopend.
Als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl er niet aan de vereiste voorwaarden
voor het afzetten is voldaan, hoort u een
geluidssignaal en wordt er een
waarschuwingsmelding weergegeven.
Om het contact aan zetten zonder de motor
te starten en voor de noodprocedure voor
starten/afzetten met behulp van het Keyless
Entry and Start-systeem raadpleegt u de
rubriek Starten/afzetten van de motor
met Keyless Entry and Start.
Handbediende parkeerrem
Vrijzetten
► Trek de hendel van de parkeerrem licht omhoog,
druk de ontgrendelknop in en duw de hendel geheel
omlaag.
/ Als tijdens het rijden dit lampje en
het waarschuwingslampje STOP
gaan branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display, is de parkeerrem nog
(iets) aangetrokken.
Aantrekken
► Trek de hendel van de parkeerrem aan om de
auto op zijn plaats te houden.
Blokkeer bij het parkeren van de auto op
een helling de voorwielen door deze in de
richting van het trottoir te sturen, trek de
parkeerrem aan, schakel een versnelling in en
zet het contact uit.
Elektrische parkeerrem
In de automatische stand trekt dit systeem de
parkeerrem aan wanneer de motor wordt afgezet en
zet het de parkeerrem vrij wanneer de auto wegrijdt.
Altijd met draaiende motor:
► Trek de parkeerrem aan door kort aan de
bedieningshendel te trekken.
► Zet de parkeerrem vrij door kort tegen de hendel
te duwen terwijl u het rempedaal intrapt.
Standaard is de automatische werking geactiveerd.
Deze automatische werking kan tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Controlelampje
Dit controlelampje gaat branden op zowel het
instrumentenpaneel als de hendel om te
bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken, in
combinatie met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Het controlelampje gaat uit om te bevestigen dat
de parkeerrem is vrijgezet, in combinatie met de
melding "Parkeerrem vrijgezet".

95
Rijden
6
Het controlelampje knippert in reactie op een
verzoek om de parkeerrem handmatig aan te
trekken of vrij te zetten.
Bij een lege accu werkt de elektrische
parkeerrem niet meer.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken bij een
auto met een handgeschakelde versnellingsbak,
moet u uit veiligheidsoverwegingen een
versnelling inschakelen om te voorkomen dat de
auto wegrolt.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken bij een
auto met een automatische transmissie of een
keuzeschakelaar van de transmissie (elektrische
auto), moet u uit veiligheidsoverwegingen het
meegeleverde wielblok tegen een van de wielen
plaatsen om te voorkomen dat de auto wegrolt.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.
Controleer voordat u de auto verlaat of de
parkeerrem is aangetrokken: de
controlelampjes voor de parkeerrem op het
instrumentenpaneel en de hendel moeten
permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt
er een geluidssignaal en wordt er een melding
weergegeven als het bestuurdersportier wordt
geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Wanneer de auto staat geparkeerd op
een steile helling, de auto zwaar beladen
is of als een aanhanger wordt getrokken
Bij een handgeschakelde versnellingsbak draait
u de wielen naar de stoeprand toe en schakelt u
een versnelling in.
Bij een automatische transmissie of
keuzeschakelaar draait u de wielen naar de
stoeprand toe en zet u de transmissie in stand P.
Als er een aanhangwagen is aangekoppeld, mag
het hellingspercentage bij het parkeren niet hoger
zijn dan 12%.
Handbediende werking
Handmatig vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
► Trap het rempedaal in.
► Houd het rempedaal ingetrapt en druk kort op
de hendel.
Als het rempedaal niet is ingetrapt, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt er een
melding weergegeven.
Handmatig aantrekken
Bij stilstaande auto:
► Trek kort aan de hendel.
Het controlelampje van de hendel gaat knipperen
om het verzoek te bevestigen.
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor draait en het
bestuurdersportier is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
► Trap het koppelingspedaal volledig in en schakel
de eerste versnelling of de achteruitversnelling in.
► Geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen.
Bij een automatische transmissie
► Trap het rempedaal in.
► Selecteer stand D, M of R.
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Met een keuzeschakelaar
► Trap het rempedaal in.
► Selecteer stand D, B of R.
► Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de parkeerrem bij een auto met een
automatische transmissie of een
keuzeschakelaar voor de transmissie (elektrische

96
Rijden
auto) niet automatisch wordt vrijgezet, controleer
dan of de voorportieren goed zijn gesloten.
Als de auto stilstaat met draaiende motor,
trap dan niet onnodig het gaspedaal in. De
parkeerrem kan dan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem
automatisch aangetrokken als u de motor afzet.
De parkeerrem wordt niet automatisch
aangetrokken als de auto afslaat of de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt
ingeschakeld.
In de automatische stand kan de
parkeerrem op elk moment handmatig met
de hendel worden aangetrokken of vrijgezet.
Bijzonderheden
De auto met draaiende motor op zijn
plaats houden
Trek kort aan de hendel om de auto met draaiende
motor op zijn plaats te houden.
De auto parkeren met vrijgezette
parkeerrem
Bij zeer lage temperaturen (ijs) raden wij u
af om de parkeerrem aan te trekken.
Voorkom dat de auto wegrolt door de
versnellingsbak in een versnelling te zetten of
wielblokken tegen een van de wielen te plaatsen.
Bij een auto met een automatische
transmissie of een keuzeschakelaar van de
transmissie (elektrische auto) wordt stand P
automatisch geselecteerd als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie of een keuzeschakelaar van de
transmissie klinkt er een geluidssignaal als het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl stand N
is geselecteerd. Dit stopt als het
bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Automatische werking
uitschakelen
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij
zeer koud weer, bij het trekken van een aanhanger
of bij slepen, moet de automatische werking van het
systeem worden uitgeschakeld.
► Start de motor.
► Gebruik de hendel om de parkeerrem aan te
trekken als deze is vrijgezet.
► Laat het rempedaal volledig los.
► Houd de hendel 10 tot maximaal 15 seconden
ingedrukt in de richting voor het vrijzetten.
► Laat de hendel los.
► Trap het rempedaal in en houd het ingetrapt.
► Trek de hendel 2 seconden in de richting voor
het aantrekken.
Dit controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat branden om te bevestigen dat de
automatische functies zijn uitgeschakeld.
► Laat de hendel en het rempedaal los.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
► Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd
door het doven van het controlelampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als de auto niet goed afremt met het rempedaal of
in uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld als
de bestuurder onwel wordt of bij het geven van rijles
(indien toegestaan)) kan de auto worden afgeremd
door aan de hendel van de elektrische parkeerrem
te trekken. De auto blijft afremmen zolang de hendel
omhoog wordt getrokken; het afremmen stopt zodra
de hendel wordt losgelaten.
De ABS- en DSC-systemen zorgen ervoor dat de
auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief
is.

97
Rijden
6
Bij een storing in het systeem van de
noodremfunctie verschijnt de melding "Parkeerrem
defect" op het instrumentenpaneel.
Bij een storing in de ABS- en
DSC-systemen, aangegeven door het
branden van een of beide waarschuwingslampjes op
het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de
auto niet meer worden gegarandeerd.
► Zorg in dit geval ervoor dat de auto stabiel blijft
door de hendel van de elektrische parkeerrem
herhaaldelijk aan te trekken en los te laten totdat de
auto volledig tot stilstand is gekomen.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de 5 e of de 6 e
versnelling
► Beweeg de selectiehendel zo ver mogelijk naar
rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen.
Wanneer u dit niet doet, dan kan de
versnellingsbak permanent beschadigd
raken (per ongeluk schakelen naar de 3 e of 4e
versnelling).
De achteruitversnelling
inschakelen
► Trek de ring onder de knop omhoog en beweeg
de versnellingshendel eerst naar links en dan naar
voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair
draait.
Voor uw veiligheid en om het starten van de
motor te vergemakkelijken:
– Zet de versnellingshendel altijd in de
neutraalstand.
– Druk het koppelingspedaal in.
Automatische transmissie
Automatische transmissie met 8 versnellingen met
impulskeuzeschakelaar. De transmissie biedt ook
de mogelijkheid handmatig te schakelen met de
schakelippers aan de stuurkolom.
Impulsselectiehendel
P. Auto Park
Druk op deze toets om de parkeerstand in te
schakelen.
Parkeren van de auto: de voorwielen worden
geblokkeerd.
R. Achteruitversnelling
N. Neutraalstand
Om vrijloop te activeren en de auto te
verplaatsen, met het contact uit.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Rijden in de automatische stand
De transmissie schakelt zelf de juiste versnelling
in, op basis van uw rijstijl, het wegproel en de
belading van de auto.
M. Rijden in de handmatige stand
Druk op deze toets om de handmatige stand in
te schakelen.
De bestuurder kan schakelen met de
schakelippers.

98
Rijden
► Duw de impulsselectiehendel in stand N, met het
rempedaal ingetrapt en zonder het weerstandspunt
te passeren:
• naar voren om stand te selecteren.R
• naar achteren om stand te selecteren.D
Laat de selectiehendel na elke keer duwen
helemaal los zodat deze weer terugkeert naar de
oorspronkelijke positie.
Bijzonderheden
Om stand over te slaan (snel van naar gaan N D R
en weer terug):
► In stand R duwt u naar achteren tot voorbij het
weerstandspunt om stand te selecteren.D
► In stand D duwt u naar voren tot voorbij het
weerstandspunt om stand te selecteren.R
► Om terug te keren naar stand N duwt u zonder
het weerstandspunt te passeren.
Schakelaars op en rondom het
stuurwiel
(Afhankelijk van de uitvoering)
In stand of kan de bestuurder met de M D
schakelippers aan de stuurkolom schakelen.
Met de ippers is het niet mogelijk om de
neutraalstand of de achteruitversnelling in te
schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen.
► Beweeg ipper "+ -" of " " kort naar u toe om naar
een hogere of lagere versnelling te schakelen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt de
status van de transmissie op het instrumentenpaneel
weergegeven:
P Parkeren
R Achteruitversnelling
N Neutraalstand
D1...8 Automatisch geselecteerde versnelling
vooruit
M1...8 Handmatig geselecteerde versnelling
vooruit
Bij het afzetten van het contact wordt de stand van
de transmissie nog enkele seconden weergegeven
op het instrumentenpaneel.
Werking
Alleen de verzoeken voor het veranderen van
de stand die correct uitvoerbaar zijn, worden
uitgevoerd.
Als de motor draait en het rempedaal moet worden
ingetrapt om de stand te kunnen wijzigen, wordt een
waarschuwingsmelding op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem stand of R, D M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te trappen.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het
rempedaal. Hierdoor kan de transmissie worden
beschadigd!
Als u het bestuurdersportier opent terwijl
stand N is geselecteerd, klinkt er een
geluidssignaal. Het geluidssignaal stopt wanneer
het bestuurdersportier is gesloten.
Wanneer bij zeer lage snelheden het
bestuurdersportier wordt geopend, schakelt
de transmissie naar stand P.
Plaats bij een lege accu altijd het (de) met
het boordgereedschap meegeleverde
wielblok(ken) tegen een van de wielen om de
auto op zijn plaats te houden.
Bijzonderheden van de automatische
stand
De transmissie selecteert de versnelling die
de beste prestaties levert op basis van de

99
Rijden
6
omgevingstemperatuur, het wegproel, de belading
van de auto en de rijstijl.
Trap voor een maximale acceleratie het gaspedaal
volledig in (kickdown). De transmissie schakelt
automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het maximumtoerental
bereikt.
Met de schakelippers kan de bestuurder tijdelijk zelf
schakelen als de rijsnelheid en het motortoerental
dit toelaten.
Bijzonderheden van de handbediende
stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
De auto starten
► Trap het rempedaal volledig in.
► Start de motor.
► Beweeg, met uw voet op het rempedaal, de
keuzeschakelaar een of twee keer naar achteren om
de automatische stand te selecteren of naar voren D
om de achteruitversnelling R in te schakelen.
► Laat het rempedaal los.
► Geef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Automatische transmissie
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
De auto afzetten
Stand P wordt direct automatisch ingeschakeld
wanneer het contact wordt afgezet, ongeacht de
huidige stand van de transmissie.
In stand wordt stand echter na een vertraging N P
van 5 seconden ingeschakeld (tijd om de
vrijloopstand in te schakelen).
Controleer of stand inderdaad is ingeschakeld P
en of de elektrische parkeerrem automatisch is
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreende controlelampjes op de
keuzeschakelaar van de transmissie en de
hendel van de elektrische parkeerrem, en de
lampjes op het instrumentenpaneel moeten
branden.
Storing in de transmissie
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100 km/h waar dat is
toegestaan.
Overschakelen van de transmissie op het
noodprogramma
Stand D wordt geblokkeerd in de derde versnelling.
De ippers op het stuurwiel werken niet en stand M
is niet meer beschikbaar.
U kunt een hevige schok voelen als de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit is niet
schadelijk voor de transmissie.
Storing in de selectiehendel
Kleine storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Rijd voorzichtig.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes van de
selectiehendel niet meer branden, maar wordt
de status van de transmissie nog wel op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Ernstige storing
Dit waarschuwingslampje gaat branden, in
combinatie met een melding.
Zet de auto stil.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats en zet het contact af.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.

100
Rijden
Keuzeschakelaar
De selectiehendel is een impulsselectiehendel met
een functie voor regeneratief remmen.
Via de selectiehendel wordt de aandrijving geregeld
op basis van de rijstijl, het wegproel en de belading
van de auto.
Als het regeneratief remmen is geactiveerd, wordt
ook het afremmen op de motor geregeld als het
gaspedaal wordt losgelaten.
P. Parkeerstand
Toets voor het parkeren van de auto: de
voorwielen zijn geblokkeerd (de toets gaat
branden om aan te geven dat deze stand is
geactiveerd).
R. Achteruitversnelling
Voor het inschakelen van de achteruitversnelling,
met het rempedaal ingetrapt.
N. Neutral
Voor het verplaatsen van de auto met afgezet
contact en om de auto in de vrijloop te laten
rijden.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit)
B. Brake (regeneratief remmen)
Toets voor het inschakelen van de stand Drive
(rijden, automatische versnelling vooruit) met
de functie voor regeneratief remmen (de toets
gaat branden om aan te geven dat de functie is
geactiveerd).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
de status van de keuzeschakelaar op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P : Parkeerstand.
R : Achteruitversnelling.
N : Neutraalstand.
D : Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit).
B : Brake (automatische versnelling vooruit met
functie voor regeneratief remmen geactiveerd).
Werking
► Duw de impulsselectiehendel in stand N, met het
rempedaal ingetrapt en zonder het weerstandspunt
te passeren:
• naar voren om stand te selecteren.R
• naar achteren om stand te selecteren.D
Laat de selectiehendel na elke keer duwen
helemaal los zodat deze weer terugkeert naar de
oorspronkelijke positie.
Bijzonderheden
Om stand over te slaan (snel van naar gaan N D R
en weer terug):
► In stand R duwt u naar achteren tot voorbij het
weerstandspunt om stand te selecteren.D
► In stand D duwt u naar voren tot voorbij het
weerstandspunt om stand te selecteren.R
► Om terug te keren naar stand N duwt u zonder
het weerstandspunt te passeren.
Regeneratief remmen
Met de Brake-functie en bij gas loslaten.
De Brake-functie bootst het afremmen op de
motor na en laat de auto afremmen zonder dat de
bestuurder het rempedaal hoeft in te trappen. De
auto remt sneller af als de bestuurder het gaspedaal
loslaat.
De energie die wordt teruggewonnen wanneer het
gaspedaal wordt losgelaten, wordt dan gebruikt om
de tractiebatterij bij te laden, waardoor de actieradius
van de auto toeneemt.
De auto gaat vertragen, maar de remlichten
gaan niet branden.
► Druk in stand D op toets om de functie te B
activeren/deactiveren (de toets gaat branden
wanneer de functie wordt geactiveerd).

101
Rijden
6
Op het instrumentenpaneel wordt weergegeven.B
De status van het systeem wordt niet opgeslagen bij
het uitzetten van het contact.
In bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij volledig opgeladen tractiebatterij of
extreme temperaturen) kan de mate van
regeneratief remmen tijdelijk worden beperkt
waardoor de auto minder sterk afremt.
De bestuurder moet goed op het verkeer letten
en waar nodig altijd onmiddellijk het rempedaal
kunnen intrappen.
Met het rempedaal
Wanneer het rempedaal wordt ingetrapt, wint het
intelligente remsysteem automatisch een deel van
de energie terug, die vervolgens wordt gebruikt om
de tractiebatterij op te laden.
Deze energieterugwinning zorgt ook dat de
remblokken minder worden gebruikt en dus de
slijtage wordt beperkt.
Het intrappen van het rempedaal kan
anders aanvoelen dan bij een auto zonder
regeneratief remsysteem.
Rijstanden
Welke rijstanden beschikbaar zijn is afhankelijk van
de motor en uitvoering van de auto.
De rijstanden kunnen met de volgende schakelaar
worden geselecteerd:
► Druk op de schakelaar om de standen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
Wanneer de melding verdwijnt, is de geselecteerde
stand geactiveerd en wordt deze op het
instrumentenpaneel weergegeven (behalve in de
stand Normaal).
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
standaard de rijstand geselecteerd.Normaal
Normaal
Hiermee worden de standaardinstellingen hersteld.
Eco
Deze stand vermindert het energieverbruik door de
prestaties van de verwarming en de airconditioning
te verlagen zonder deze uit te schakelen.
Vrijloop in stand : bij de automatische Eco
transmissie EAT8 wordt, afhankelijk van de
uitvoering, het in de "vrijloop" zetten van de auto
aangemoedigd zodat de auto vaart mindert zonder
op de motor af te remmen. U kunt brandstof
besparen door uw voet geleidelijk volledig van het
gaspedaal te halen voordat u moet afremmen.
U kunt het stroomverbruik van de tractiebatterij
verlagen door het motorkoppel te beperken.
Sport
Deze stand maakt een meer dynamische rijstijl
mogelijk door aanpassing van de respons op het
gaspedaal en het schakelen bij een auto met een
automatische transmissie.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt de auto bij het wegrijden op een
helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In
die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het
gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief onder de volgende
voorwaarden:
– De auto staat volledig stil met het rempedaal
ingedrukt.
– Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
– Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl de
motor draait, trek dan de parkeerrem handmatig
aan. Controleer vervolgens of het controlelampje
van de parkeerrem en het controlelampje in de P
hendel van de elektrische parkeerrem permanent
branden.

102
Rijden
De functie Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto op zijn plaats te
houden, wordt de werking van de functie
onderbroken.
Werking
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze
even op zijn plaats gehouden wanneer de
bestuurder het rempedaal loslaat:
– Als de eerste versnelling of de neutraalstand
is geselecteerd bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
– Als stand of is geselecteerd bij een D M
automatische transmissie.
– Als stand of is geselecteerd met de D B
keuzeschakelaar van de transmissie (elektrische
auto).
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als de
bestuurder het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Schakelindicator
(Afhankelijk van de motor)
Dit systeem is ontwikkeld om het brandstofverbruik
te verminderen door de meest geschikte versnelling
aan te bevelen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitvoering van de auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
De schakeladviezen hoeft u echter niet op te volgen.
De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk
altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte
en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd
zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen
van een schakeladvies van het systeem.
Het systeem kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
werkt dit systeem alleen in de handbediende
stand.
De informatie wordt in de vorm van een pijl in
combinatie met het nummer van de
geadviseerde versnelling op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het systeem past de schakelinstructies aan
de rijomstandigheden (zoals helling,
belasting) en de rijstijl (zoals gevraagd vermogen,
accelereren, remmen) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
– de eerste versnelling in te schakelen;
– de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
De Stop & Start-functie zet de motor tijdelijk
af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht,
opstoppingen enzovoort). De motor wordt
automatisch opnieuw gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden.
De functie is perfect afgestemd op gebruik in de stad
en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder
uitstoot van schadelijke stoen en een aangename
rust in het interieur tijdens het wachten.

103
Rijden
6
De functie heeft geen invloed op de werking van
belangrijke functies van de auto, zoals met name het
remsysteem.
Uitschakelen/weer inschakelen
De functie wordt standaard als het ingeschakeld
contact wordt aangezet.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via
het menu van het Rijverlichting/Auto
touchscreen.
Een melding op het instrumentenpaneel bevestigt de
gewijzigde status.
Wanneer de functie wordt uitgeschakeld en de
motor door de functie was gestopt, wordt deze direct
gestart.
Bijbehorende controlelampjes
Functie geactiveerd.
Functie uitgeschakeld of storing.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd
uit als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
opnieuw starten van de motor te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg moet
rijden.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
rijadviezen, met name over het rijden op
overstroomde wegen.
Werking
Belangrijkste voorwaarden voor gebruik
– Het bestuurdersportier moet zijn gesloten.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn
vastgemaakt.
– Het laadniveau van de accu moet voldoende zijn.
– De temperatuur van de motor moet binnen het
nominale werkingsbereik liggen.
– De buitentemperatuur moet tussen 0 °C en 35 °C
liggen.
De motor in stand-by (STOP-modus)
zetten
De stand-bystand van de motor wordt automatisch
ingeschakeld als de bestuurder aangeeft dat hij gaat
stoppen:
– Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: met de versnellingshendel in de
neutraalstand en het koppelingspedaal losgelaten.
– Bij een auto met een automatische
transmissie: als u met de selectiehendel in stand
D M of het rempedaal intrapt totdat de auto stopt
of met de selectiehendel in stand terwijl de auto N
stilstaat.
Tijdteller
Een tijdteller houdt bij hoe lang de stand-bymodus
tijdens de reis is gebruikt. Elke keer wanneer u het
contact inschakelt, wordt de tijdteller weer op nul
gezet.
Speciale gevallen:
De motor gaat niet naar stand-by als er niet aan de
voorwaarden voor de werking is voldaan en in de
volgende gevallen:
– Op een steile helling (omhoog of omlaag).
– Als de auto sinds de laatste start (met de sleutel
of de START/STOP-toets) niet sneller dan 10 km/h
heeft gereden.
– Als de motor moet draaien om het interieur op een
aangename temperatuur te houden.
– Als de ontwaseming is ingeschakeld.
In deze gevallen knippert dit controlelampje
een paar seconden en gaat daarna uit.
Nadat de motor is gestart, is de STOP-stand
niet beschikbaar zolang de auto nog geen
snelheid van 8 km/h heeft bereikt.
Tijdens parkeermanoeuvres werkt de
STOP-stand niet enkele seconden na het
schakelen uit de achteruitversnelling of het
draaien van het stuurwiel.

104
Rijden
De motor opnieuw starten (START-stand)
De motor wordt automatisch opnieuw gestart zodra
de bestuurder aangeeft weg te willen rijden:
Bij een handgeschakelde versnellingsbak: met
het koppelingspedaal volledig ingedrukt.
Bij een automatische transmissie:
– Met de transmissie in stand of : als het D M
rempedaal wordt losgelaten.
– Met de transmissie in stand en het rempedaal N
niet ingetrapt: als de transmissie in stand of D
M wordt gezet.
– Met de transmissie in stand en het rempedaal P
ingetrapt: als de transmissie in stand R, N, D of
M wordt gezet.
– Als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Speciale gevallen:
De motor wordt automatisch opnieuw gestart als
er weer aan de voorwaarden voor de werking is
voldaan en in de volgende gevallen:
– Bij een handgeschakelde versnellingsbak: als de
rijsnelheid hoger wordt dan 4 km/h.
– Bij een automatische transmissie in stand : als N
de rijsnelheid hoger wordt dan 1 km/h.
In deze gevallen knippert dit controlelampje
een paar seconden en gaat daarna uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem knippert dit
lampje op het instrumentenpaneel enige tijd
en gaat het vervolgens permanent branden, in
combinatie met de weergave van een melding.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
De auto slaat af in de STOP-stand.
Alle waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden bij een storing.
► Zet het contact af en start vervolgens de motor
met de sleutel of de toets START/STOP.
12V-accu
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats uitvoeren
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer een
of meerdere banden spanning verliezen.
Het systeem waarschuwt alleen wanneer de auto
rijdt, niet wanneer deze stilstaat.
Het vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren
van de wielen met de referentiewaarden die elke
keer nadat de banden op spanning zijn gebracht
of na het verwisselen van een wiel moeten
worden gereset.
Het houdt rekening met de laatste waarde die tijdens
het verzoek tot resetten zijn opgeslagen. Het is
daarom van groot belang dat de bandenspanning
tijdens het resetten juist is. De bestuurder is hiervoor
verantwoordelijk.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
een hulpmiddel en vervangt de
waakzaamheid van de bestuurder niet.
Ondanks dit systeem moet u de bandenspanning
regelmatig controleren (ook die van het
reservewiel). Doe dit vooral voordat u een lange
rit gaat maken.
Rijden met een te lage bandenspanning, vooral
onder zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit):
– heeft een negatief eect op de wegligging,
– verlengt de remweg,
– veroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
– verhoogt het energieverbruik.
De voorgeschreven bandenspanning voor
de auto vindt u op de sticker met de
bandenspanningswaarden.
Zie het betreende deel voor meer informatie
over de identicatie van de auto.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet maandelijks
worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of er is
minder dan 10 km met een gematigde snelheid
gereden).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden
verhoogd.

105
Rijden
6
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet te worden gereset
als er sneeuwkettingen worden gemonteerd of
verwijderd.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
U krijgt deze waarschuwing als dit
waarschuwingslampje blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk
van de uitvoering, een melding.
► Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd
plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.
► Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een visuele
controle.
► Als u een compressor hebt (bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset), controleer dan de spanning
van de vier banden als deze zijn afgekoeld.
► Rijd voorzichtig met lage snelheid verder als het
niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
► Gebruik in het geval van een lekke band de
bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk
van de uitvoering).
Wanneer er te langzaam wordt gereden,
dan werkt het controlesysteem mogelijk niet
optimaal.
De waarschuwing wordt niet meteen geactiveerd
wanneer de bandenspanning plotseling
daalt of bij een klapband. Het kan namelijk
enkele minuten duren om de waarden van de
snelheidssensoren van de wielen te analyseren.
De waarschuwing kan vertraagd worden
weergegeven bij snelheden lager dan 40 km/h of
bij een sportieve rijstijl.
De waarschuwing blijft actief tot het systeem
wordt gereset.
Resetten
► Elke keer als u een of meerdere banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meerdere wielen, moet u het systeem
resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van
de auto en de waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden voordat u de resetprocedure uitvoert.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Het systeem kan via het
touchscreenmenu Rijverlichting/Auto
worden gereset terwijl de auto stilstaat.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
De bandenspanning wordt dan niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Niet-standaard of ruimtebesparend
reservewiel
Wanneer dit type reservewiel wordt gebruikt, kan
het zijn dat de bandenspanning niet meer wordt
gecontroleerd.
In dat geval gaat het storingslampje branden
dat weer zal doven wanneer het wiel is
vervangen door een wiel dat even groot is als de
andere wielen, de spanning van de banden is
gecontroleerd en indien nodig aangepast en het
systeem is gereset.
ConnectedCAM Citroën
(Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht)

106
Rijden
Deze camera bovenaan op de voorruit
communiceert draadloos (wireless). Met de camera
kunt u het volgende:
– Op verzoek foto's en video's maken, en deze
delen.
– De GPS-coördinaten naar een smartphone
sturen.
– Automatisch video's maken bij een aanrijding.
U bent zelf verantwoordelijk voor het gebruik
van de ConnectedCAM Citroën®: u moet de
regelgeving met betrekking tot de bescherming
van persoonsgegevens (afbeeldingen van
derden, kentekenplaten, beveiligde gebouwen
enz.) naleven. Vraag eerst bij uw
verzekeringsmaatschappij na of video's van de
ConnectedCAM Citroën als bewijsmateriaal
worden geaccepteerd.
Alles wat de bestuurder met de camera
doet, moet worden bij een stilstaande auto
gedaan.
Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
► Download de app ConnectedCAM Citroën op
een smartphone.
► Koppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen in de app.
De koppeling is nodig voor de eerste verbinding.
De smartphone wordt vervolgens automatisch
verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
"ConnectedCAM".
Aan/uit
► Houd deze toets ingedrukt om de camera
in en uit te schakelen (ter bevestiging gaat
het controlelampje aan/uit).
Als de camera is ingeschakeld, worden automatisch
en permanent video-opnames gemaakt.
De status van de functie wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Foto's en video's maken
► Druk kort op deze toets om een foto te
maken.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
► Houd deze toets ingedrukt om een video te
maken.
Via de micro-USB-aansluiting kunt u de gegevens
van de camera ook naar andere apparaten, zoals
een pc of een tablet, sturen.
Met de app kunt u dan ConnectedCAM Citroën
automatisch en onmiddellijk uw foto's en video's via
sociale media of e-mail delen.
Ter bevestiging klinkt er een geluidssignaal.
Het systeem resetten
► Houd deze 2 toetsen tegelijkertijd
ingedrukt om het systeem te resetten.
Dan worden alle gegevens op de camera gewist en
wordt de standaardcode voor het koppelen van de
camera gereset.
Uit veiligheidsoverwegingen mag de
bestuurder de app ConnectedCAM Citroën
op de smartphone niet onder het rijden
gebruiken. Hij of zij moet alle handelingen waarbij
moet worden opgelet uitvoeren terwijl de auto
stilstaat.
Storing
In het geval van een storing knippert het
verklikkerlampje in de knop.
Laat het systeem controleren door een CITROËN-
dealer of een gekwaliceerde werkplaats.

107
Rijden
6
Rij- en
parkeerhulpsystemen -
Algemene adviezen
Ondanks de aanwezigheid van rij- en
parkeerhulpsystemen moet de bestuurder
altijd alert blijven.
De bestuurder moet zich altijd aan de
verkeersregels houden, moet onder alle
omstandigheden de auto in zijn macht
hebben en moet te allen tijde in staat zijn
om de controle weer over te nemen. De
bestuurder moet de snelheid aanpassen aan de
weersomstandigheden, het verkeer en de staat
van de weg.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om het verkeer en de afstand en
de relatieve snelheid van andere voertuigen
in de gaten te houden en om te anticiperen op
handelingen van andere weggebruikers voordat
de richtingaanwijzer wordt gebruikt en er van
rijstrook wordt gewisseld.
Deze systemen maken het niet mogelijk dat
natuurkundige wetten worden overschreden.
Rijhulpsystemen
De bestuurder moet beide handen op
het stuurwiel houden, altijd de binnen- en
buitenspiegels gebruiken, altijd de voeten dicht
bij de pedalen houden en iedere twee uur pauze
nemen.
Parkeerhulpsystemen
Tijdens het manoeuvreren moet de
bestuurder met name met de buitenspiegels de
omgeving van de auto in de gaten houden.
Radar(s)
De werking van de radar(s), en die van
bijbehorende functies, kan worden beïnvloed
door opgehoopt vuil (zoals modder en ijs), onder
slechte weersomstandigheden (bijvoorbeeld
zware regenval of sneeuw) of als de bumpers
beschadigd zijn.
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwaliceerde werkplaats voordat de
voorbumper wordt gespoten of de lak ervan
wordt bijgewerkt. Bepaalde laksoorten kunnen de
werking van de radar(s) beïnvloeden.
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal niet
als het gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt met sneeuw,
beschadigd of bedekt met een sticker is.
Bij vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware
regenval, dichte mist, sneeuw) en verblinding
(koplampen van tegenliggers, laagstaande
zon, reecties op nat wegdek, uitrijden van een
tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en
licht) kunnen ook de detectieprestaties negatief
beïnvloeden.
CITROËNWanneer de voorruit wordt vervangen,
neem dan contact op met een dealer of
gekwaliceerde werkplaats om de camera
opnieuw te laten kalibreren; de werking van de
bijbehorende rijhulpsystemen kan anders worden
verstoord.
Overige camera’s
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen of het instrumentenpaneel kunnen
door het terrein worden vervormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, bij
zonnig weer of bij onvoldoende omgevingslicht
kan het beeld donkerder en minder contrastrijk
zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in
werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden verstoord door
omgevingsgeluiden van bijvoorbeeld luidruchtige
voertuigen en machines (zoals vrachtwagens of
drilboren), door de ophoping van sneeuw of dode

108
Rijden
bladeren op de weg, of bij beschadigde bumpers
en spiegels.
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde
van de auto kan de sensorinstellingen
verstoren, wat niet altijd door het systeem wordt
vastgesteld: de afstandsmetingen kunnen
hierdoor incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels die te
laag (trottoirbanden, drempels) of te dun (bomen,
palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden
gedetecteerd, worden mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het
detectiebereik van de sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Onderhoud
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd het uiteinde van de hogedrukspuit tijdens
het wassen van de auto op minimaal 30 cm van
de radar, sensoren en camera's.
Matten / pedaalbekledingen
Het gebruik van matten of
pedaalbekledingen die niet door CITROËN
zijn goedgekeurd, kan de werking van de
snelheidsbegrenzer of de snelheidsregelaar
hinderen.
Voorkomt dat de pedalen blijven hangen:
– Controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
– Leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt gebruikt (mph of
km/h), overeenkomt met de in het land geldende
eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto de door
het instrumentenpaneel gebruikte eenheid van
snelheid zodat deze overeenkomt met de ter
plaatse geldende eenheid.
Neem bij twijfel contact op met een CITROËN-
dealer of een gekwaliceerde werkplaats.
Verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit systeem geeft de ter plaatse geldende
maximumsnelheid weer op het instrumentenpaneel
met behulp van:
– Door de camera gedetecteerde verkeersborden
met een snelheidslimiet.
– Informatie over snelheidslimieten uit de
kaartgegevens van het navigatiesysteem.
– Door de camera gedetecteerde borden die een erf
aangeven.

109
Rijden
6
Bord gedetecteerd Voorgestelde
snelheid (berekend)
Begin erfzone
Voorbeeld:
Zonder CITROËN
Connect Nav
20 km/h of 10
mph (afhankelijk
van de voor het
instrumentenpaneel
gebruikte eenheid)
Met CITROËN
Connect Nav
Weergave van de
snelheid die geldt in
het land waar u zich
bevindt.
– Bepaalde verkeersborden met aanvullende
informatie die door de camera worden gedetecteerd.
Gedetecteerd
verkeersbord
met aanvullende
informatie
Weergave van de
snelheid die bij
het verkeersbord
met aanvullende
informatie hoort
Snelheidslimiet bij
regen
Voorbeelden:
Als de
ruitenwisserschakelaar
in de stand "interval"
of "automatisch
wissen" staat (zodat
de regensensor is
geactiveerd):
110 km/h
(bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij
het trekken van een
aanhanger
Als er een
goedgekeurde
trekhaak op de auto is
gemonteerd:
90 km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet voor
een bepaalde afstand
Voorbeeld:
70 km/h (bijvoorbeeld)
Gedetecteerd
verkeersbord
met aanvullende
informatie
Weergave van de
snelheid die bij
het verkeersbord
met aanvullende
informatie hoort
Snelheidslimiet voor
auto's waarvan het
maximaal toelaatbare
voertuiggewicht
lager dan 3,5 ton is
90 km/h (bijvoorbeeld)
Snelheidslimiet bij
sneeuw
Voorbeeld:
Als de
buitentemperatuur
lager dan 3 °C is:
30 km/h (bijvoorbeeld)
met een
"sneeuwvlok"-symbool
Snelheidslimiet op
bepaalde tijden van
de dag
Voorbeeld:
30 km/h (bijvoorbeeld)
met een
"klok"-symbool
De kaarten van navigatiesystemen moeten
regelmatig worden vernieuwd om
nauwkeurige informatie over snelheidslimieten
van het systeem te ontvangen.

110
Rijden
De eenheid voor de snelheidslimieten (km/h
of mph) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen dat u
de snelheidslimiet overschrijdt.
Het systeem kan in een ander land alleen goed
werken als de eenheid van de snelheid die
voor het instrumentenpaneel wordt gebruikt
overeenkomt met die van het land waar u rijdt.
De verkeersbordherkenning is een
rijhulpsysteem; het kan zijn dat het systeem
niet altijd de juiste snelheidslimiet weergeeft.
De snelheidslimietborden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is bedoeld voor het detecteren van
borden die aan de regels van het Verdrag van
Wenen voor verkeersborden voldoen.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De op het instrumentenpaneel weergegeven
snelheidslimiet wordt bijgewerkt wanneer u een
snelheidslimietbord voor auto's (lichte voertuigen)
passeert.
Inschakelen/uitschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via
het menu van het Rijverlichting/Auto
touchscreen.
Informatie op het
instrumentenpaneel
1. Weergave van de gedetecteerde snelheidslimiet
of
2. Weergave van het einde van de snelheidslimiet
Het systeem is actief, maar detecteert geen
snelheidslimiet.
Zodra de snelheidslimiet wordt gedetecteerd, geeft
het systeem de waarde weer.
Als de auto bij een voorgestelde snelheid deze
voor het eerst overschrijdt met meer dan 5 km/h
(bijvoorbeeld 95 km/h), dan wordt de snelheid 10
seconden knipperend weergegeven (afhankelijk van
de uitvoering).
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen van
kracht kunnen zijn:
– Luchtvervuiling.
– Trekken van een aanhanger.
– Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
– Rijden met een band die met de
bandenreparatieset is gerepareerd.
– Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk niet
weer wanneer binnen een vooraf ingestelde tijd
geen bord met snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
en in de volgende gevallen:
– Verkeersborden die afgeschermd, beschadigd of
vervormd zijn, of die niet aan de norm voldoen.
– Verouderde of onjuiste kaartgegevens.
Tips voor
snelheidsinstellingen
De bestuurder kan de snelheid die wordt
weergegeven door het Verkeersbordherkenning-
systeem selecteren als ingestelde snelheid voor de
snelheidsbegrenzer, snelheidsregelaar of adaptieve
snelheidsregelaar met de toets OK.
Als er regen wordt gedetecteerd, stelt het systeem
een snelheidsinstelling voor aan de bestuurder die
lager is dan de afgelezen/via de kaartgegevens
verkregen snelheid om de snelheid aan de
weersomstandigheden aan te passen (voorbeeld:

111
Rijden
6
op een autosnelweg is de voorgestelde snelheid 110
km/h in plaats van 130 km/h).
Zie de desbetreende rubrieken voor meer
informatie over de , de snelheidsbegrenzer
snelheidsregelaar Adaptieve of de
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer
2. Selecteren van de snelheidsregelaar
3. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
4. Actuele ingestelde snelheid
5. Voorstel om de snelheid op te slaan
6. Weergave van de actuele snelheidslimiet
Ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer 1-LIMIT of
snelheidsregelaar 2 in.
De informatie gerelateerd aan de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar wordt
weergegeven.
Wanneer een nieuwe snelheidslimiet wordt
gedetecteerd, geeft het systeem de waarde weer en
knippert " " een paar seconden met de suggestie OK?
om deze op te slaan als nieuwe ingestelde snelheid.
Bij een verschil van minder dan 5 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool " " niet weergegeven.OK?
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
► Druk op 3-OK om de nieuwe ingestelde snelheid
te bevestigen.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit aanvullende systeem herkent deze
verkeersborden en geeft ze weer op het
instrumentenpaneel als de juiste weergavemodus is
geselecteerd:
– Verboden in te rijden: wanneer een weg in de
verkeerde richting wordt opgereden, wordt een
waarschuwingsmelding en het symbool van dit bord
weergegeven op het instrumentenpaneel (verzoek
om de rijrichting te controleren).
– Overige borden: wanneer u een dergelijk bord
nadert, wordt het betreende symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De borden langs of boven de weg hebben
altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven borden.
De borden moeten voldoen aan de regels van
het Verdrag van Wenen voor verkeersborden.

112
Rijden
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu
Rijverlichting Auto/ op het touchscreen.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de
bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30 km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsbegrenzer
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsbegrenzer
inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen
4. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsbegrenzer
inschakelen
Gebruiken van de door de functie
Verkeersbordherkenning voorgestelde snelheid
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Indicatie snelheidsbegrenzer geselecteerd
6. Indicatie snelheidsbegrenzer ingeschakeld
(groen) / onderbroken (grijs)
7. Ingestelde snelheid
8. Snelheid voorgesteld door de functie
Verkeersbordherkenning (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen / onderbreken
► Druk op 1-LIMIT om de snelheidsbegrenzer te
selecteren; de functie wordt onderbroken (grijs).
► Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in
het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk
dan op of om de snelheidsbegrenzer in 2-I I> 4-OK
te schakelen (groen).
► Druk weer op 2-I I> om de werking van de functie
tijdelijk te onderbreken.
Als de ingestelde snelheid langere tijd lager
dan de rijsnelheid blijft, klinkt er een
waarschuwingssignaal.
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
► Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/te
verlagen, beweegt u herhaaldelijk kort omhoog/3
omlaag.
► Om in stappen van +/- 5 km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u omhoog/omlaag gedrukt.3
U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan de snelheid die

113
Rijden
6
wordt voorgesteld door de Verkeersbordherkenning
op het instrumentenpaneel:
– Wanneer u het bord passeert:
► Druk op 4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
– Wanneer u het bord bent gepasseerd:
► Druk op 4-OK OK?. De melding " " wordt
weergegeven om het verzoek om op te slaan te
bevestigen.
► Druk opnieuw op 4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
► Druk het gaspedaal volledig in.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
► Laat het gaspedaal los om weer terug te keren
naar een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.
Wanneer de snelheid niet door handelingen van de
bestuurder wordt overschreden (zoals bij rijden op
een steile helling), klinkt direct een geluidssignaal.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
indrukken van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Gebruik indien nodig de remmen om de
rijsnelheid van de auto te verlagen.
Wanneer de rijsnelheid van de auto is gedaald tot
de ingestelde snelheid, werkt de snelheidsbegrenzer
weer; de ingestelde snelheid wordt dan weer zonder
te knipperen weergegeven.
Uitschakelen
► Druk op 1-LIMIT: de informatie over de
snelheidsbegrenzer wordt niet langer weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van
de ingestelde snelheid.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Snelheidsregelaar -
Specieke adviezen
De snelheidsregelaar garandeert niet dat de
wettelijke maximumsnelheid wordt
nageleefd en dat een veilige afstand tussen
voertuigen wordt aangehouden. De bestuurder
blijft verantwoordelijk voor zijn/haar rijgedrag.
Gebruik voor ieders veiligheid de
snelheidsregelaar alleen als de verkeerssituatie
het toelaat dat met een constante snelheid
gereden kan worden en dat een veilige afstand
kan worden bewaard.
Blijf alert wanneer de snelheidsregelaar is
ingeschakeld.Wanneer u een van de toetsen
voor het wijzigen van de ingestelde snelheid
ingedrukt houdt, kan de rijsnelheid plotseling
veranderen.
Op een kan de snelheidsregelaar steile afdaling
niet voorkomen dat de auto de ingestelde
snelheid overschrijdt. Rem indien nodig om de
rijsnelheid te verlagen.
Op een of bij het trekken van steile helling
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid
U kunt harder rijden dan de tijdelijk
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de
ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer
wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid
met knipperen).
Werkingslimieten
Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
– In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
– In druk verkeer (behalve in combinatie met de
functie Stop & Start).
– Op bochtige of steile wegen.
– Op gladde of overstroomde wegen.
– Bij slechte weersomstandigheden.
– Bij rijden op een racecircuit.

114
Rijden
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen en het gedeelte
Snelheidsregelaar - specieke adviezen.
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met de ingestelde snelheid rijden
zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/u rijden.
Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak
moet minimaal de derde versnelling zijn
ingeschakeld.
Bij auto’s met een automatische transmissie moet
minimaal stand of de tweede versnelling in stand D
M zijn ingeschakeld.
Bij een selectiehendel (elektrisch) moet stand of D B
zijn geselecteerd.
Bij auto's met de functie Stop & Start blijft de
snelheidsregelaar na het schakelen actief,
ongeacht het type versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden alle
ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. Selectie snelheidsregelaar
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen van de snelheidsregelaar
met de laatst opgeslagen snelheid (als
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
4. Inschakelen van de snelheidsregelaar met de
laatst opgeslagen snelheid
Gebruiken van de door het
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Indicatie snelheidsregelaar geselecteerd
6. Indicatie snelheidsregelaar ingeschakeld (groen)
/ onderbroken (grijs)
7. Ingestelde snelheid
8. Snelheid voorgesteld door de
Verkeersbordherkenning functie (afhankelijk van
de uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Druk op knop 1 om de snelheidsregelaar te
selecteren; de functie wordt onderbroken (grijs).
► Druk op 3 omhoog/omlaag of druk op 4-OK
om de snelheidsregelaar in te schakelen en een
snelheid in te stellen zodra de auto de gewenste
snelheid heeft bereikt (groen).

115
Rijden
6
► Druk op knop 2-I I> om de werking van de functie
tijdelijk te onderbreken.
► Druk weer op 2-I I> of 4-OK om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (groen).
De snelheidsregelaar wordt ook tijdelijk
onderbroken:
– door het rempedaal in te trappen.
– automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
– bij het inschakelen van de neutraalstand of de
achteruitversnelling.
– door de elektrische parkeerrem te gebruiken.
Ingestelde snelheid wijzigen
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
De ingestelde snelheid wijzigen uitgaande van de
huidige snelheid van de auto:
► Om in stappen van +/- 1 km/h te verhogen/te
verlagen, beweegt u herhaaldelijk kort omhoog/3
omlaag.
► Om in stappen van +/- 5 km/h te verhogen/te
verlagen, houdt u omhoog/omlaag gedrukt.3
Wanneer u lang omhoog/omlaag gedrukt 3
houdt, verandert de rijsnelheid heel snel.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid in
die niet al te veel afwijkt van de actuele
rijsnelheid. Zo voorkomt u dat de auto
onverwacht gaat accelereren of vaart minderen.
U kunt de ingestelde snelheid aanpassen aan
de door de Verkeersbordherkenning op het
instrumentenpaneel voorgestelde snelheid:
– Wanneer u het bord passeert:
► Druk op 4-OK om de voorgestelde snelheid op
te slaan. Deze waarde wordt direct als de nieuw
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel
weergegeven.
– Wanneer u het bord bent gepasseerd:
► Druk op 4-OK OK?. De melding " " wordt
weergegeven om het verzoek om op te slaan te
bevestigen.
► Druk opnieuw op 4-OK om de voorgestelde
snelheid op te slaan. De nieuw ingestelde waarde
voor de snelheid wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Uitschakelen
► Druk op 1: de informatie over de
snelheidsregelaar wordt niet langer weergegeven.
Storing
Bij een storing worden streepjes knipperend en
vervolgens permanent weergegeven in plaats van
de ingestelde snelheid.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Highway Driver Assist
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met
de automatische transmissie EAT8 en de
selectiehendel (elektrisch).
Dit systeem past automatisch de snelheid aan en
corrigeert de koers van de auto, met behulp van de
Adaptieve cruise control met Stop&Go-functie in
combinatie met Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Zie de betreende hoofdstukken voor meer
informatie over de en Adaptieve snelheidsregelaar
de Lane Positioning Assist.
Het systeem ondersteunt de bestuurder bij
het besturen, accelereren en remmen van
de auto binnen de fysieke grenzen en
mogelijkheden van de auto. Bepaalde elementen
van de infrastructuur en sommige voertuigen in
de omgeving kunnen niet goed worden
gedetecteerd of slecht worden geïnterpreteerd
door de camera en de radar. Dit kan leiden tot
onverwachtse koersveranderingen, het uitblijven
van een stuurcorrectie en/of het onjuist regelen
van het accelereren of remmen.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik
op snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Adaptieve snelheidsregelaar
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en

116
Rijden
parkeerhulpsystemen en het hoofdstuk
Snelheidsregelaar - specieke adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (opgeslagen snelheid), terwijl er
voldoende afstand (ingesteld door de bestuurder)
tot de voorligger wordt gehouden. Dit systeem regelt
automatisch het accelereren en decelereren van de
auto.
Met de regelt het systeem het remmen Stopfunctie
totdat de auto volledig tot stilstand is gekomen.
Met de regelt het systeem het Stop&Go-functie
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto
langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de
remlichten niet goed werken.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera boven
aan de voorruit en een radar in de voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor gebruik
op hoofdwegen en snelwegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer
inschakelt bij het inhalen van een langzamer
voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe
dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen
te vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren/deselecteren van alleen de
snelheidsregelaar of de Highway Driver Assist
(afhankelijk van de uitvoering)
2. Laatst opgeslagen snelheid snelheidsregelaar
inschakelen/onderbreken
Bevestiging van herstarten van de auto na
automatische stop (uitvoering met Stop &
Start-functie)
3. Ingestelde snelheid verhogen/verlagen (als
snelheidsregelaar is ingeschakeld)
Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar (als
snelheidsregelaar is uitgeschakeld)
Weergave en instelling van de afstand tot de
voorligger
4. Inschakelen adaptieve snelheidsregelaar
Gebruiken van de door de functie
Verkeersbordherkenning voorgestelde snelheid
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
5. Snelheidsregelaar ingeschakeld (groen)/
onderbroken (grijs)
6. Ingestelde snelheid

118
Rijden
accepteren en druk vervolgens nog een keer op
de toets om te bevestigen.
Als de geselecteerde snelheid ver van de
huidige rijsnelheid ligt, zal de auto stevig
versnellen of afremmen.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 3 om de drempelwaarden van de
afstandsinstelling (" ", " " of "Ver Normaal Dichtb.")
weer te geven en druk herhaaldelijk kort op omhoog/
omlaag om een drempelwaarde te selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
De bestuurder moet een veilige afstand tot de
voorligger aanhouden.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Trap het gaspedaal in. Het systeem is
onderbroken zolang de auto accelereert. De
snelheid naast het symbool verdwijnt van het
instrumentenpaneel.
Het systeem uitschakelen
► Druk op 1-ASSIST totdat de symbolen van het
instrumentenpaneel verdwijnen.
Meldingen en
waarschuwingen
De werkelijke volgorde waarin de meldingen
worden weergegeven kan afwijken.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar geselecteerd,
maar kan niet worden
ingeschakeld.
Er wordt niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar geselecteerd, in
afwachting van inschakelen.
Er wordt voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(grijs symbool)
Snelheidsregelaar onderbroken,
maar kan niet opnieuw worden
ingeschakeld.
Er wordt niet voldaan aan alle
werkingsvoorwaarden.
(groen symbool)
Snelheidsregelaar actief, voertuig
gedetecteerd.
(groen symbool)
Snelheidsregelaar onderbroken
na een korte acceleratie door de
bestuurder.
(oranje)
"Neem de controle over de auto
over"
► Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
(rood)
"Neem de controle over de auto
over"
► Neem onmiddellijk de controle over de auto
over: het systeem kan niet correct reageren op de
huidige rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt"
Het systeem weigert om de snelheidsregelaar in
te schakelen omdat er niet aan de noodzakelijke
voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
(groene symbolen)
Het systeem heeft de auto volledig
tot stilstand gebracht. Het symbool
"I I" wordt weergegeven.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto binnen 3
seconden na het stoppen geleidelijk en automatisch
weg.
Na deze periode van 3 seconden moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen of op 2-I I>
drukken om weg te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt
nadat de auto tot stilstand is gebracht, dan
wordt de elektrische parkeerrem automatisch na
ongeveer 5 minuten aangetrokken.

119
Rijden
6
Gedurende de fase dat de auto stilstaat
gelden de volgende aanbevelingen:
– De bestuurder mag de auto niet verlaten.
– De bagageruimte mag niet worden geopend.
– Laat geen passagiers in- of uitstappen.
– Schakel de achteruitversnelling niet in.
Let bij het opnieuw starten van de auto op
etsers, voetgangers of dieren waar het
systeem geen rekening mee houdt.
De bestuurder moet zijn omgeving goed in de
gaten houden.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, bij droog weer en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle over
de auto weer overnemen.
Situaties weer het systeem geen rekening mee
houdt:
– Voetgangers, etsers, dieren.
– Stilstaande voertuigen (bijvoorbeeld bij
verkeersopstoppingen of defecte voertuigen).
– Kruisende voertuigen.
– Tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder het
systeem onderbreken:
– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.
– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel het systeem weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt verzocht
om meteen de controle over te nemen:
– De voorligger remt zeer sterk af.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto
en de voorligger.
De camera en/of de radar kunnen sommige
voertuigen op de weg (bijvoorbeeld een
vrachtwagen) slecht waarnemen of interpreteren
en dit kan leiden tot een onjuiste inschatting van
de afstand waardoor ten onrechte wordt versneld
of geremd.
Let vooral op:
– Bij de aanwezigheid van motoretsen en
bij het invoegen van voertuigen.
– Wanneer u een tunnel binnenrijdt of over een
brug rijdt.
Gebruik het systeem niet:
– Na een schok tegen de voorruit ter
hoogte van de camera of een schok tegen de
voorbumper (uitvoeringen met radar).
– Als de remlichten niet werken.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
– Bij lange voorwerpen op dakdragers.
– Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.
– Als het noodreservewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
– Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers of
het overspuiten van de voorbumper).
– Belemmering van de radar en/of camera.

120
Rijden
Storing
Bij een storing worden streepjes
weergegeven in plaats van de
ingestelde snelheid.
Om de storing te bevestigen, gaat dit
waarschuwingslampje branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Lane Positioning Assist
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem herkent de rijstrookmarkeringen en
houdt de auto op de door de bestuurder gekozen
positie binnen de rijstrook.
Hiervoor gebruikt het systeem een camera die
boven aan de voorruit is geplaatst.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden op
snelwegen en hoofdwegen.
Inschakelen/uitschakelen
Het Lane Positioning Assist-systeem wordt
automatisch ingeschakeld nadat de stand Highway
Driver Assist is geselecteerd.
Raadpleeg de desbetreende rubriek voor meer
informatie over de Highway Driver Assist.
De selectie wordt bevestigd door de weergave van
de symbolen op het instrumentenpaneel of op het
head-up display (indien aanwezig), die het stuurwiel
en de zijlijnen voorstellen.
De kleur van de symbolen hangt af van de
bedrijfsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem is
gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden voldaan;
het systeem is actief.
(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem een tijd niet meer wil
gebruiken, kan hij het uitschakelen door nogmaals
op de toets te drukken (bevestigd wanneer het
symbool verdwijnt).
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het contact.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
– ESP in werkende staat.
– ASR-systeem ingeschakeld.
– Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
– Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
– De auto wordt niet blootgesteld aan hoge,
zijdelingse g-krachten.
– Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Bijstelling
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als bijstelling is geactiveerd, worden de symbolen
groen weergegeven: het systeem stuurt de auto
door middel van kleine stuurbewegingen en houdt
deze in de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook. Deze positie hoeft niet het midden van de
rijstrook te zijn.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
De bestuurder kan de positie van de auto te allen
tijde wijzigen door aan het stuurwiel te draaien en de
positie aan te houden totdat het systeem er rekening
mee houdt. Als de gekozen positie te veel afwijkt van
het midden, kan er een automatische manoeuvre
plaatsvinden om de auto te centreren. Het systeem
past zich aan de nieuw vastgestelde positie aan.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de

121
Rijden
6
werking van het systeem tijdelijk te onderbreken.
Wanneer door het intrappen van het rempedaal
het Adaptieve snelheidsregelaar-systeem wordt
onderbroken, wordt ook de werking van het het
systeem onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder
het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
dan geeft het systeem een aantal
waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat
het stuurwiel langere tijd niet stevig genoeg
wordt vastgehouden, moet u het systeem weer
inschakelen door opnieuw op de toets te
drukken.
Automatisch onderbreken
Bij onderbreking van het systeem klinkt een
speciek geluidssignaal.
– Activering van het ESP-systeem.
– Rijstrook onvoldoende gedetecteerd. In dit geval
kan de functie Active Lane Departure Warning
System de controle overnemen totdat er weer aan
de werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.
Onderbreking door de bestuurder
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
– Te stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
– Intrappen van het rempedaal (met een pauze
tot gevolg totdat de snelheidsregelaar weer wordt
ingeschakeld) of het gaspedaal (onderbreking
zolang het pedaal wordt ingetrapt).
– Onderbreken van het Adaptieve
snelheidsregelaar-systeem.
– Uitschakelen van het ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren bij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden
weergegeven kan afwijken.
De locatie van deze symbolen varieert afhankelijk van de geselecteerde weergavemodus op het instrumentenpaneel en of het head-up display is geactiveerd (indien
aanwezig).
Symbolen Aanwijzingen
(grijs)
Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.

122
Rijden
Symbolen Aanwijzingen
(groen)
Snelheidsregelaar actief.
Lane Positioning Assist niet geselecteerd.
(groen)
(groen)
(groene lijnen)
Highway Driver Assist-systeem geactiveerd.
Lane Positioning Assist werkt normaal (stuurwielcorrectie actief).
(grijs)
(grijs)
Highway Driver Assist-systeem onderbroken door de bestuurder.

123
Rijden
6
Symbolen Aanwijzingen
(grijs)
(groen)
Highway Driver Assist-systeem geactiveerd.
Er wordt niet voldaan aan alle werkingsvoorwaarden voor Lane Positioning Assist.
(grijs)
(groen)
Highway Driver Assist-systeem onderbroken.
De snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist zijn onderbroken.
Meldingen Rijsituaties
" "Houd uw handen op het stuurwiel Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het stuurwiel verkeerd of
onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
" "Houd het stuurwiel vast Lane Positioning Assist wordt op dat moment of spoedig uitgeschakeld.
" "Neem de controle over de auto over Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positioning Assist.

124
Rijden
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte weg
met een wegdek zonder oneenheden rijdt
en de bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan
het systeem toch een waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of kan ongeschikte
stuurcorrecties toepassen in de volgende situaties.
– slecht zicht (onvoldoende wegverlichting,
sneeuwval, regen, mist).
– verblinding (verlichting door een tegenligger,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht),
– gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker;
– wegmarkeringen beschadigd, deels
niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
– bij het rijden in een scherpe bocht,
– bij het rijden op bochtige wegen.
– aanwezigheid van een voeg in het wegdek.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet worden uitgeschakeld in
de volgende situaties:
– rijden met een "noodreservewiel";
– bij het trekken van een aanhanger of
vervoeren van etsen op een etsendrager,
vooral bij een niet aangesloten of niet
goedgekeurde aanhanger;
– slechte weersomstandigheden;
– bij het rijden op een glad wegdek (kans op
aquaplanning, sneeuw, ijzel);
– bij gebieden met wegwerkzaamheden of bij
een tolstation;
– bij het rijden op een circuit;
– op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Active Lane Departure
Warning System
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Het systeem corrigeert de koers van de auto
door de bestuurder te waarschuwen zodra de
auto de rijstrook ongewild dreigt te verlaten of de
bermrand dreigt te overschrijden (afhankelijk van de
uitvoering).
Het systeem maakt hiervoor gebruik van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit, die de
rijstrookmarkeringen op de weg en de zijkant van de
weg detecteert.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 65 en 180 km/u.
– Weg voorzien van een middenstreep.
– Stuurwiel met beide handen vastgehouden.
– Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
– ESP ingeschakeld en in werking.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook
dreigt te verlaten. Het zorgt niet dat de auto een
veilige afstand of snelheid aanhoudt en grijpt ook
niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen aan het
stuurwiel houden zodat hij kan ingrijpen zodra het
systeem dit niet meer kan (bijvoorbeeld wanneer
de middenstreep ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of

125
Rijden
6
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot de
auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie verhinderen
door het stuurwiel stevig vast te houden
(bijv. bij een uitwijkmanoeuvre)
De correctie wordt meteen onderbroken als de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem een
afwijking van de koers als gewild en worden er geen
correcties uitgevoerd.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen en meldingen die in verschillende rijomstandigheden worden weergegeven.
De werkelijke volgorde waarin de meldingen worden weergegeven kan afwijken.
Status functie Weergave Aanwijzingen
OFF
Functie uitgeschakeld.
ON Geen. Systeem ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
– Snelheid lager dan 65 km/h.
– Geen rijstrookmarkering gedetecteerd.
– ESP bezig met een ingreep.
– "Sportieve" rijstijl.
ON
Functie automatisch uitgeschakeld / in stand-by (zoals detectie van een aanhanger, gebruik van
het bij de auto geleverde noodreservewiel of storing).
ON Geen. Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
ON
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook die overschreden dreigt te
worden. De bestuurder houdt het stuurwiel vast.

126
Rijden
Status functie Weergave Aanwijzingen
ON
"Houd het stuurwiel vast".
Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers detecteert dat de correctie onvoldoende
is en dat er een doorgetrokken streep zal worden overschreden, dan wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat hij ter aanvulling op de actie van het systeem zelf de koers zal moeten
corrigeren.
Als het stuurwiel niet correct wordt vastgehouden, klinkt er een waarschuwingssignaal en wordt
er een melding weergegeven totdat de koers is gecorrigeerd of de bestuurder het stuurwiel weer
goed vasthoudt.
De duur van de geluidswaarschuwingen zal toenemen als er snel na elkaar meerdere correcties
worden uitgevoerd. De waarschuwing zal uiteindelijk permanent worden weergegeven totdat de
bestuurder reageert.
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
– ESP uitgeschakeld of bezig met een ingreep.
– De snelheid is lager dan 65 km/h of hoger dan
180 km/h.
– Aansluiten stekker op een aanhanger.
– Detectie van het gebruik van een noodreservewiel
(dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom
is het raadzaam de functie in dat geval uit te
schakelen).
– Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het
rempedaal of gaspedaal.
– Rijden over rijstrookmarkering.
– Inschakelen van de richtingaanwijzers.
– In een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden.
– Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Wanneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
– Versmalde rijstrook gedetecteerd.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
– Onvoldoende contrast tussen het wegdek en
de zijkant van de weg (bijv. schaduw).
– Wegmarkeringen zijn versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
– Te weinig afstand tot de voorligger (waardoor
de rijstrookmarkeringen mogelijk niet worden
gedetecteerd).
– Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden
uitgeschakeld:
– Wanneer een wiel wordt vervangen, of wanneer
er werkzaamheden in de buurt van een wiel worden
uitgevoerd.
– Wanneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
etsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet is aangesloten
op de trekhaakaansluiting of de trekhaak niet is
goedgekeurd.
– Wanneer de weg in slechte staat of erg oneen is,
of wanneer er weinig grip is (risico op aquaplaning,
sneeuw, gladheid).
– Bij slechte weersomstandigheden.
– Bij rijden op een circuit.
– Op een testbank.

127
Rijden
6
Uitschakelen / inschakelen
► U kunt het systeem op elk moment uitschakelen
door deze toets ingedrukt te houden of inschakelen
door de toets kort in te drukken.
Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het
controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden.
Het systeem wordt automatisch zodra ingeschakeld
het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Dodehoekbewaking
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten van
de bumpers en waarschuwt de bestuurder voor
de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid van andere
voertuigen (auto's, vrachtwagens, motoren) in
de dode hoeken van de auto (gebieden die de
bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar zich dat
voertuig bevindt, gaat er een waarschuwingslampje
branden:
– direct, wanneer u wordt ingehaald;
– na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam
een ander voertuig inhaalt.
Inschakelen/uitschakelen
De functie wordt ingesteld in het menu
Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer het voertuig wordt gestart, gaat er in elke
spiegel een waarschuwingslampje branden om aan
te geven dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem wordt opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met
een door CITROËN gehomologeerde trekhaak.
Werkingsvoorwaarden
– Alle voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken.
– De snelheid van de auto moet tussen 12 en
140 km/h (uitvoeringen zonder Park Assist) of tussen
30 en 140 km/h (uitvoeringen met Park Assist)
liggen.
– Wanneer u een auto inhaalt en het verschil in
snelheid minder dan 10 km/h is.
– Wanneer u door een andere auto wordt ingehaald
en het verschil in snelheid minder dan 25 km/h is.
– Het verkeer stroomt vloeiend door.
– De inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en
het ingehaalde voertuig blijft in de dode hoek.
– U rijdt in een rechte lijn of in een auwe bocht.
– Uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz.

128
Rijden
Werkingslimieten
In de volgende gevallen wordt er geen
waarschuwing gegeven:
– Wanneer stilstaande objecten (zoals geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen) aanwezig zijn.
– Bij tegemoetkomende voertuigen.
– Op kronkelige wegen of bij scherpe bochten.
– Bij het inhalen of ingehaald worden door een
erg lang voertuig (zoals een vrachtwagen, bus)
dat wordt gedetecteerd in een dode hoek aan de
achterzijde en dat tegelijkertijd aanwezig is in het
gezichtsveld van de bestuurder.
– Bij een snelle inhaalmanoeuvre.
– Bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en
achter worden gedetecteerd, worden aangezien
voor een vrachtwagen of een stilstaand object.
– Wanneer de functie Park Assist wordt
ingeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat branden en
wordt er een melding weergegeven.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals regen, hagel) werkt het systeem
mogelijk tijdelijk niet goed.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in de dode hoek
worden aangezien voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd op
dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs
bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere voorwerpen op
het gedeelte van de buitenspiegels waar het
waarschuwingsgebied zich bevindt of op de
detectiezones op de voor- en achterbumper,
omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Active Safety Brake
met Collision Risk
Alert en Intelligente
noodremassistentie
Lees voor meer informatie de algemene
adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
– waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met een voorligger, een
voetganger of, afhankelijk van de uitvoering, een
etser.
– vermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.

129
Rijden
6
De snelheid wordt verlaagd met maximaal
20 km/h (uitvoeringen met alleen camera) of
met maximaal 50 km/h (uitvoeringen met camera
en radar).
Het systeem houdt tevens rekening met
motoretsen.
Dit systeem heeft drie functies:
– Collision Risk Alert.
– Intelligente noodremassistentie (iEBA).
– Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder altijd goed opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de verkeersomstandigheden continu in de
gaten te houden, in overeenstemming met de
geldende rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan een
zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto
wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De instellingen kunnen worden gewijzigd via
het menu van het Rijverlichting/Auto
touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESP in werkende staat.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op wegen met weinig
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam om het
systeem uit te schakelen via het conguratiemenu
van de auto:
– Trekken van een aanhanger.
– Bij lange voorwerpen op dakdragers.
– Als sneeuwkettingen op de wielen van de auto zijn
gemonteerd.
– Voordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.
– Voordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.
– Als de auto met draaiende motor wordt gesleept.
– Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel (kleine diameter) wordt
gedetecteerd, als een storing van de
rempedaalschakelaar wordt gedetecteerd of als
wordt gedetecteerd dat minimaal twee remlichten
defect zijn.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als
de remlichten niet goed werken.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet,
te laat of op het verkeerde moment worden
gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de auto
behouden zodat u op elk moment kunt ingrijpen
om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats controleren.

130
Rijden
Collision Risk Alert
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met een voorligger of met een
voetganger of etser op de rijstrook.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
De drempelwaarde wordt in het menu
Rijverlichting Auto/ op het touchscreen
ingesteld.
► Kies een van de drie mogelijke drempelwaarden:
"Ver", "Normaal" of "Dichtb.".
De drempelwaarde die als laatste is geselecteerd,
wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van het door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de bestuurder
geselecteerde waarschuwingsdrempel
kunnen meerdere waarschuwingsniveaus
worden geactiveerd en weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Het systeem houdt rekening met de dynamiek
en rijsnelheid van uw auto, de snelheid van de
voorligger, de weersomstandigheden en de
werkingstoestand van uw auto (bediening van de
pedalen, het stuurwiel enz.) om de waarschuwing op
het beste moment te geven.
Niveau 1 (oranje): alleen visuele
waarschuwing, waarschuwing die aangeeft
dat de afstand tot de voorligger zeer klein is.
De melding "Voertuig dichtbij" wordt weergegeven.
Niveau 2 (rood): visueel en geluid,
waarschuwing die aangeeft dat een
aanrijding dreigt.
De melding wordt weergegeven."Remmen!"
Niveau 3: in sommige gevallen kan een voelbare
waarschuwing in de vorm van zeer licht remmen
worden gegeven, wat het risico op een aanrijding
bevestigt.
Als uw auto de voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval wordt
waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt
nooit weergegeven voor een stilstaand obstakel
of wanneer de activeringsstand " " is Nabij
geselecteerd.
Intelligente
noodremassistentie (iEBA)
Deze functie geeft extra remkracht wanneer de
bestuurder remt maar onvoldoende om een botsing
te voorkomen.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie wordt ook wel het automatische
noodremsysteem genoemd en het treedt in werking
wanneer de bestuurder na de waarschuwingen niet
snel genoeg reageert en niet remt.
Het systeem is bedoeld om de snelheid van de
aanrijding te beperken of de aanrijding te voorkomen
wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
De snelheid wordt verlaagd met maximaal
20 km/h (uitvoeringen met alleen camera) of
met maximaal 50 km/h (uitvoeringen met camera
en radar).
Werking
Het systeem werkt in het volgende snelheidsbereik:

131
Rijden
6
– Tussen 5 en 80 km/h wanneer een bewegend
voertuig wordt gedetecteerd.
– Tussen 5 en 80 km/h wanneer een voetganger
wordt gedetecteerd.
– Tussen 5 en 80 km/h wanneer een etser wordt
gedetecteerd (alleen uitvoeringen met camera en
radar).
– Tussen 5 km/h en 80 km/h (alleen uitvoeringen
met camera) of 140 km/h (uitvoeringen met camera
en radar) wanneer een rijdend voertuig wordt
gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert
(gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie de remmen van de auto bedient.
Bij een auto met een automatische transmissie of
keuzeschakelaar van de transmissie begint de auto
weer te rijden nadat deze door het automatische
noodremsysteem tot stilstand is gebracht. Houd het
rempedaal ingetrapt als u dit wilt voorkomen.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de auto
door het automatische noodremsysteem tot stilstand
wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst moment
de controle over de auto overnemen door
een ferme stuurbeweging te maken en/of het
gaspedaal stevig in te trappen.
Het rempedaal kan iets trillen als deze
functie actief is.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden
geactiveerd.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Als deze waarschuwingslampjes
gaan branden nadat de motor is
afgezet en weer gestart, neem dan contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Deze waarschuwingslampjes gaan
op het instrumentenpaneel branden
om aan te geven dat de bestuurder en/of de
voorpassagier de veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt (afhankelijk van de uitvoering). Het
automatische remsysteem is uitgeschakeld totdat de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Afhankelijk van de uitvoering omvat de functie alleen
het systeem "Coee Break Alert" of daarnaast ook
het systeem "Driver Attention Warning".
Deze systemen zijn absoluut niet bedoeld
om de bestuurder wakker te houden of te
voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in
slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten als
hij/zij vermoeid is.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Inschakelen / uitschakelen
Deze functie kan worden ingesteld via het
menu Rijverlichting / Auto van het
touchscreen.
De functie wordt standaard ingeschakeld als het
contact wordt aangezet.
Coee Break Alert
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
het detecteert dat de bestuurder langer dan
twee uur heeft gereden met een snelheid van meer
dan 70 km/h zonder dat hij/zij een pauze heeft
genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de
bestuurder adviseert een pauze te nemen en een
geluidssignaal.

134
Rijden
aan een trekhaak die volgens de voorschriften
van de fabrikant is gemonteerd.
In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger
weergeven aan de achterzijde van het beeld van
de auto.
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist bezig is om de beschikbare
ruimte van een parkeerplaats te meten.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de functie Park Assist.
Wanneer de auto wordt gestart, zijn de
grasche weergave en de geluidssignalen
van de parkeerhulpsystemen pas beschikbaar
nadat het touchscreen is opgestart.
Werkingslimieten
Bij zware belading van de bagageruimte kan de
hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren.
Storing
Als er een storing optreedt wanneer u de
achteruitversnelling inschakelt, dan gaat dit
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
branden, in combinatie met een melding en een
geluidssignaal (kort piepsignaal).
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Achteruitrijcamera
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd
wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De beelden van de camera worden weergegeven op
het touchscreen.
De achteruitrijcamera kan worden
gecombineerd met het parkeerhulpsysteem.
De blauwe lijnen ( ) geven de rijrichting van de auto 1
weer (de afstand tussen de lijnen komt overeen met
de breedte van uw auto inclusief de buitenspiegels).
De rode lijn ( ) geeft een afstand van 30 cm direct 2
achter de achterbumper van uw auto weer.
De groene lijnen ( ) geven een afstand van circa 3
1 en 2 meter achter de achterbumper van uw auto
weer.
De turquoise gebogen lijnen geven de maximale 4
draaicirkel weer in beide richtingen.
Als de achterklep wordt geopend,
verdwijnen de beelden van de camera.
Maak de achteruitrijcamera regelmatig
schoon met een zachte, droge doek.
Top Rear Vision - Vision
360
Raadpleeg de algemene adviezen over
het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen.
Bij draaiende motor kunnen met deze systemen
weergaven van de directe omgeving van de auto
worden weergegeven op het touchscreen met
behulp van één camera bij Top Rear Vision en twee
camera’s bij Vision 360.

135
Rijden
6
Het scherm is in twee delen opgedeeld, met in het
ene deel de omgeving zoals die door de camera('s)
wordt geregistreerd en in het andere deel het beeld
van bovenaf van de directe omgeving van de auto.
De informatie van de parkeerhulpsensoren vult het
beeld van bovenaf aan.
Er kunnen diverse weergaven worden weergegeven:
– Standaardweergave.
– 180° weergave.
– Ingezoomde weergave.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem voor de beste
weergave (standaard of ingezoomd).
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
► Druk op de toets in de hoek linksonder van het
touchscreen.
► Selecteer een type weergave:
• "Standaardweergave".
• "180° view".
• "Ingezoomde weergave".
• "AUTO view".
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan het
geselecteerde type.
De systeemstatus wordt niet opgeslagen bij het
afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto.
Van boven de auto wordt er, in realtime en terwijl
de manoeuvre wordt uitgevoerd, een beeld van de
directe omgeving gereconstrueerd (weergegeven
tussen de haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld
verdwijnt automatisch als de auto langere tijd
stilstaat.
Bij de Vision 360 wordt het beeld samengesteld door
beide camera's, zowel bij het vooruitrijden als bij het
achteruitrijden.
Wanneer de functie is geactiveerd, kan het zijn dat
het beeld van bovenaf niet wordt weergegeven. Als
het systeem wordt geactiveerd wanneer de auto
al is verplaatst, kan het beeld van bovenaf volledig
worden weergegeven.
Top Rear Vision
Beeld achterzijde
U activeert de camera bij de kentekenplaatverlichting
door de achteruitversnelling in te schakelen en niet
harder dan 10 km/h te rijden.
De functie wordt uitgeschakeld:
– Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer
20 km/h,
– Automatisch, als de bagageruimte wordt geopend.
– Als er uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld.
– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het
touchscreen wordt gedrukt.

136
Rijden
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30 cm van de auto)
wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave van
de omgeving achter de auto (standaard) naar de
weergave van het beeld van bovenaf (ingezoomd)
van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen ( ) geven de breedte van de auto 1
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn geeft een afstand van 30 cm vanaf de 2
achterbumper weer; de twee blauwe lijnen en 3 4
een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de achterzijde van de auto en van
zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan
ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u de zijkanten
van de auto via de buitenspiegels in de gaten
houden.
De parkeersensoren geven ook extra informatie
over het gebied rondom de auto.
180°-weergave
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of etsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links , midden en A B
rechts C.

138
Rijden
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer u een obstakel nadert, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de omgeving
vóór de auto (standaard) naar de weergave van het
beeld van bovenaf van de auto (zoom).
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op het
scherm.
De oranje lijnen geven de breedte van de auto 1
weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze verplaatsen
zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn geeft een afstand van 30 cm vanaf de 2
voorbumper weer; de twee oranje lijnen en een 3 4
afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld van
bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn
nabije omgeving te creëren zodat de obstakels
rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO
of door deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken dan
ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in de
gaten houden.
De parkeerhulp geeft bovendien extra informatie
over de omgeving van de auto.
180°-weergave
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats verlaat,
kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen,
voetgangers of etsers zien aankomen.
Wij raden u aan om deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links , centraal A B
en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te
selecteren in het menu voor het veranderen van de
weergave.

140
Rijden
uitgeschakeld, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem wordt
geactiveerd.
Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek
vindt, wordt er “ “ op de parkeerweergave getoond OK
in combinatie met een geluidssignaal.
Voorbereiden op de manoeuvre
► Rijd heel langzaam totdat het verzoek wordt
weergegeven om de auto tot stilstand te brengen:
"Stop de auto" wordt samen met "STOP" en een
geluidssignaal weergegeven.
Als de auto is gestopt, wordt er een instructiepagina
op het scherm weergegeven.
► Volg de instructies om de manoeuvre voor te
bereiden.
De start van de manoeuvre wordt aangegeven met
de melding " " in Manoeuvre wordt uitgevoerd
combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangeduid door deze melding:
"Stuurwiel loslaten, achteruitrijden".
De functie Top Rear Vision of Vision 360 en de
parkeerhulp worden automatisch ingeschakeld
zodat u de directe omgeving van de auto tijdens de
manoeuvre in de gaten kunt houden.
Tijdens de manoeuvre
Het systeem neemt de besturing van de auto
over. Het geeft instructies over de richting bij
het manoeuvreren als de auto parallel wordt
in- en uitgeparkeerd, en bij het parkeren in een
parkeervak.
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Achteruitversnelling".
"Vooruit".
De status van de manoeuvre wordt aangegeven
door deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen).
Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood)
(de pijlen geven aan dat de bestuurder de
controle over de auto weer moet overnemen).
De maximale snelheden tijdens manoeuvres worden
met de volgende symbolen aangegeven:
7
7 km/h bij het inparkeren.
5
5 km/h bij het uitparkeren.
Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel
snel rond: houd daarom het stuurwiel niet
tegen en steek uw handen niet tussen de spaken
van het stuurwiel. Let op voorwerpen die het
draaien van het stuurwiel kunnen hinderen (wijde
kleding, sjaal, das, enz.). Kans op letsel!
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om continu het verkeer in de gaten te houden,
vooral tegenliggers.
De bestuurder moet controleren of er geen
voorwerpen of personen in de baan van de auto
aanwezig zijn.
De beelden van de camera('s) op het
touchscreen kunnen door het terrein worden
vervormd.
In schaduwrijke gebieden of bij weinig (zon)licht
kan het beeld donkerder en met minder contrast
worden weergegeven.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
denitief worden onderbroken, door de bestuurder
zelf of automatisch door het systeem.
Onderbreking door de bestuurder:
– door de controle over de auto weer over te
nemen.
– door de richtingaanwijzers in te schakelen aan de
tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre.
– door de veiligheidsgordel van de bestuurder los
te maken.
– door het contact af te zetten.
Onderbreking door het systeem:
– De snelheidslimiet wordt overschreden: 7 km/h
tijdens manoeuvres bij het inparkeren en 5 km/h bij
het uitparkeren.

142
Rijden
Laat het systeem bij een storing controleren door
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging wordt
dit waarschuwingslampje weergegeven op
het instrumentenpaneel in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Neem
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.

MET TOTAL QUARTZ-SMEERMIDDELEN
ZORGELOOS
BIJVULLEN
Al meer dan 50 jaar delen TOTAL en CITROËN
dezelfde waarden: topprestaties, creativiteit en
technische innovatie.
Daarom heeft TOTAL een serie TOTAL QUARTZ-
smeermiddelen ontwikkeld die speciaal zijn
afgestemd op de motoren voor CITROËN-auto's.
Deze smeermiddelen maken de motor van uw auto
zuiniger en milieuvriendelijker.
TOTAL en CITROËN testen de betrouwbaarheid
en de prestaties van hun producten onder extreme
omstandigheden tijdens autosportwedstrijden.
Kies TOTAL QUARTZ-smeermiddelen voor het
onderhoud van uw auto; deze garanderen een
optimale levensduur en uitstekende prestaties.
prefereert

144
Praktische informatie
Compatibiliteit van
brandstoen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen EN590, EN16734
en EN16709, met een methylvetzuurgehalte tot
respectievelijk 7%, 10%, 20% en 30%. Bij het
gebruik van B20- of B30-brandstof, zelfs af en toe,
gelden speciale onderhoudsvoorschriften die onder
"Zware omstandigheden" vallen.
Diesel met parane volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde plantaardige
of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk
verboden (kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan
de norm B715001(benzine) of B715000
(diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
parane in zomerdiesel vlokvorming en storingen
in de motor veroorzaken. Bij deze temperaturen is
het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor
minimaal 50% gevuld te houden.
Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de
auto binnen te parkeren (verwarmde garage) om
problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoen kunnen de motor van uw
auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specieke brandstofsoort te gebruiken (speciek
octaangetal, specieke commerciële benaming
enz.) om de goede werking van de motor te
garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter.
Reservevolume: ongeveer 6 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal. Als het lampje gaat
branden, bevat de tank nog ongeveer 6 liter
brandstof.
Zolang er niet voldoende brandstof is bijgetankt,
wordt dit waarschuwingslampje telkens
weergegeven wanneer het contact wordt
ingeschakeld, samen met een melding en een
geluidssignaal. Onder het rijden worden deze
melding en het geluidssignaal steeds vaker herhaald
terwijl het brandstofniveau naar gaat.0
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over een lege brandstoftank (diesel).
Een pijltje bij het waarschuwingslampje
geeft aan aan welke zijde de
brandstofvulklep zich bevindt.
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat. Zet in dat geval altijd het contact af.
Tanken
Voor een juiste weergave van de
brandstofniveaumeter is het raadzaam minimaal 5
liter brandstof te tanken.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan er een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal
en wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat
door de afdichting van het brandstofcircuit.
Veilig tanken:
► Zet altijd de motor uit.

145
Praktische informatie
7
► Druk, als de auto is ontgrendeld, op het midden
van het achterste deel van de brandstofvulklep om
deze te openen.
► Kies bij het tankstation de juiste brandstof (deze
staat vermeld op de sticker aan de binnenzijde van
de brandstofvulklep van uw auto).
► Draai de vuldop linksom, verwijder deze en
plaats deze in de houder (op de vulklep).
► Steek het vulpistool tot de aanslag in de
vulopening voordat u het vulpistool inknijpt (om
morsen te voorkomen).
Vul niet meer bij nadat het vulpistool drie keer
is afgeslagen, anders kunnen er storingen
optreden.
► Plaats de vuldop terug en draai deze rechtsom.
► Sluit de brandstofvulklep.
Als u per ongeluk verkeerde brandstof voor
de auto tankt, moet de tank eerst worden
afgetapt en weer gevuld voordat de motor kan
worden gestart.
Uw auto is voorzien van een katalysator die de
hoeveelheid schadelijke stoen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije
benzine worden gebruikt.
Door de smallere vulpijp kan er alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het land van verkoop.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een
dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine
te tanken.
Deze voorziening, die in de tankopening is
ingebouwd, is zichtbaar zodra u de vuldop
verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt
dit tegengehouden door een klep. Daardoor blijft
het pistool vergrendeld en kan er dus niet getankt
worden.
Probeer in dat geval niet alsnog te tanken, maar
kies een dieseltankpistool.
Het is nog altijd mogelijk om de tank met
een jerrycan bij te vullen.
Reizen naar het buitenland
De tankpistolen voor het tanken van diesel
kunnen per land verschillen, waardoor kan een
tankbeveiliging op de auto ervoor kan zorgen dat
tanken niet mogelijk is.
Wanneer u naar het buitenland reist, raden wij
u aan om bij een CITROËN-dealer na te vragen
of de auto geschikt is voor de apparatuur in de
landen die u bezoekt.
Laadsysteem (elektrisch)
Elektrisch systeem van 400 V
Het elektrische aandrijfsysteem werkt met een
spanning van ongeveer 400 V en is te herkennen
aan de oranje kabels. De componenten ervan zijn
gemarkeerd met het volgende symbool:

147
Praktische informatie
7
Wassen met hogedrukspuit
Het is nadrukkelijk verboden om met een
hogedrukreiniger de motorruimte of de onderzijde
van de carrosserie te reinigen, omdat er anders
schade aan elektrische componenten kan
ontstaan.
Gebruik een druk van maximaal 80 bar wanneer
u de carrosserie wast.
Zorg dat er geen water of stof in de
laadaansluiting of laadstekker komt - kans
op elektrocutie of brand!
U mag de laadstekker of -kabel nooit met natte
handen aansluiten of loskoppelen - kans op
elektrocutie!
Tractiebatterij
In deze batterij wordt energie voor de elektromotor,
en de verwarming en airconditioning opgeslagen.
Tijdens het gebruik loopt de tractiebatterij leeg en
daarom moet hij regelmatig worden opgeladen.
U hoeft niet met opladen te wachten tot de
tractiebatterij bijna leeg is.
De actieradius van de tractiebatterij kan variëren,
afhankelijk van de rijstijl, de route, het gebruik van
de verwarmings- en airconditioningssystemen
en de veroudering van de componenten van de
tractiebatterij.
De levensduur van de tractiebatterij is
afhankelijk van meerdere factoren, zoals
klimaatomstandigheden, afgelegde afstand en
hoe vaak de snellaadfunctie wordt gebruikt.
CITROËN raadt het volgende aan om de
actieradius van uw auto en de
duurzaamheid van de tractiebatterij te
handhaven:
– Laad de tractiebatterij van uw elektrische auto
niet elke dag volledig op (laad de tractiebatterij zo
vaak mogelijk tot maximaal 80% op).
– Laat de batterij nooit helemaal leeglopen.
– Zet de auto niet weg als de auto langere tijd
niet zal worden gebruikt (langer dan 12 uur)
terwijl het laadniveau van de tractiebatterij laag
of hoog is. Een goed laadniveau ligt tussen 20
en 40%.
– Laad de auto niet te vaak door snelladen op.
– Zorg dat de auto niet langer dan 24 uur wordt
blootgesteld aan temperaturen lager dan -30 °C
en hoger dan +60 °C.
– Laad de auto niet op bij temperaturen onder
nul (behalve als de auto langer dan 20 minuten
heeft gereden) of hoger dan +30 °C.
– Gebruik de tractiebatterij van de auto niet om
energie te genereren.
– Gebruik geen generator om de tractiebatterij
van de auto op te laden.
Bij schade aan de tractiebatterij
Het is ten strengste verboden om zelf
werkzaamheden aan de auto uit te voeren.
Als er vloeistof uit de batterij komt, raak deze
dan nooit aan. Als dit toch gebeurt, spoel de huid
dan grondig af met water en raadpleeg zo snel
mogelijk een arts.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
De tractiebatterij afdanken
De tractiebatterij gaat gedurende de levensduur van
de auto mee als de aanbevelingen van CITROËN
worden gevolgd.
Wanneer de batterij moet worden vervangen, neem
contact op met de CITROËN-dealer voor informatie
over het afdanken ervan. Wanneer de batterij op de
verkeerde manier wordt afgedankt, bestaat de kans
van ernstige brandwonden, elektrische schokken en
schade aan het milieu.
In overeenstemming met de voorschriften zorgt
CITROËN ervoor dat deze component een tweede
leven krijgt of wordt gerecycled, in samenwerking
met gekwaliceerde bedrijven.

148
Praktische informatie
Laadstekkers en
controlelampjes
1. Laadstekkers
2. Toets voor inschakelen van geprogrammeerd
laden
3. Controlelampje vergrendeling laadstekker
Permanent rood: laadstekker is juist geplaatst en
vergrendeld.
Knipperend rood: laadstekker niet goed geplaatst
of vergrendelen niet mogelijk.
4. Controlelampje voor laden
Controlelampje voor
laadstatus
Betekenis
Wit, permanent Verlichting bij het
openen van de klep en
het loskoppelen van
de laadkabel.
Blauw, permanent Geprogrammeerd
laden.
Groen, knipperend Laden bezig.
Groen, permanent Laden voltooid.
Het controlelampje
voor opladen gaat na
ongeveer 2 minuten uit
als de functies van de
auto in stand-by gaan.
Het controlelampje
gaat weer branden
wanneer de auto met
het Keyless Entry
and Start-systeem
wordt ontgrendeld of
wanneer een deur
wordt geopend om aan
te geven dat de batterij
volledig is opgeladen.
Rood, permanent Storing.
Bij een schok (zelfs een lichte schok) tegen
de klep van de laadaansluiting mag deze
niet meer worden gebruikt.
U mag de laadaansluiting niet demonteren of
aanpassen; elektrocutie- en/of brandgevaar!
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats.
Laadkabels, aansluitingen en
laders
De laadkabel die bij de auto wordt geleverd
(afhankelijk van de uitvoering), is geschikt voor
de elektrische systemen van het land waar de
auto is verkocht. Wanneer u naar het buitenland
gaat, controleer dan of de plaatselijke elektrische
systemen geschikt zijn voor de laadkabel.
Er is een volledig aanbod laadkabels verkrijgbaar bij
uw dealer.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats voor meer informatie en
voor het aanschaen van geschikte laadkabels.
Identicatielabels op laadstekkers /
-aansluitingen
Er zijn identicatielabels op de auto, laadkabel en
lader aangebracht, om de gebruiker te informeren
over welk apparaat moet worden gebruikt.

150
Praktische informatie
Normaal laden, Mode 2
Normaal stopcontact
(normaal opladen - wisselstroom (AC))
Mode 2 met een gewoon stopcontact: maximale
laadstroom 8 A.
Mode 2 met een Green'Up-stopcontact:
maximale laadstroom 16 A.
Wanneer u dit soort stopcontact wilt laten
installeren, neem dan contact op met een
professioneel installateur.
Specieke kabel voor opladen via een
normaal stopcontact - Mode 2 (AC)
Identicatielabel (C) op de laadaansluiting (zijde
auto).
Specieke kabel voor opladen via een
normaal stopcontact (Mode 2)
Zorg dat de kabel niet beschadigd raakt.
Een beschadigde kabel mag u niet meer
gebruiken. Neem in dat geval contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats om de kabel te laten vervangen.
Regeleenheid (mode 2)
POWER
Groen: elektrische verbinding tot stand
gebracht; het laden kan beginnen.
CHARGE
Knippert groen: bezig met laden of
voorverwarming geactiveerd.
Brandt permanent groen: laden voltooid.
FAULT
Rood: storing; laden niet toegestaan of
moet onmiddellijk worden gestopt. Controleer of
alle aansluitingen in orde zijn en of de elektrische
installatie niet defect is.
Als het controlelampje niet uit gaat, neem dan
contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Als u de laadkabel in een normaal stopcontact
steekt, gaan alle controlelampjes kort branden.
Als er geen controlelampjes gaan branden,
controleer dan de zekering van het normale
stopcontact:

151
Praktische informatie
7
– Als de zekering is gesprongen, neem dan contact
op met een elektricien om te controleren of uw
elektrische systeem geschikt is en om eventuele
reparaties uit te voeren.
– Als de zekering niet is gesprongen, gebruik
de laadkabel dan niet meer en neem contact op
met een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Label regeleenheid - Aanbevelingen
Lees voor gebruik het instructieboekje.
1. Bij verkeerd gebruik van deze laadkabel
kunnen er brand, schade aan eigendommen
en ernstig of dodelijk letsel door elektrocutie
ontstaan!
2. Gebruik altijd een goed geaard stopcontact,
beschermd door een aardlekschakelaar van
30 mA.
3. Gebruik altijd een stopcontact met zekering,
geschikt voor de stroomsterkte van het
elektrische circuit.
4. Het gewicht van de regeleenheid mag niet
door het stopcontact, de stekker en de kabels
worden gedragen.
5. Gebruik deze laadkabel nooit als hij defect of
beschadigd is.
6. Probeer deze laadkabel nooit te repareren of
te openen. Deze kabel heeft geen onderdelen
die kunnen worden gerepareerd - vervang de
laadkabel als deze beschadigd is.
7. Dompel deze laadkabel nooit onder in water.
8. Gebruik deze laadkabel nooit met een
verlengsnoer, een multistekker, een
omvormeradapter of een beschadigd
stopcontact.
9. Stop het laden niet door de stekker uit het
stopcontact te trekken.
10. Als de laadkabel of het stopcontact zeer heet
aanvoelen, moet u onmiddellijk stoppen met
laden door de auto met de afstandsbediening te
vergrendelen en daarna te ontgrendelen.
11. Deze laadkabel bevat onderdelen die
elektrische bogen of vonken kunnen
veroorzaken. Stel deze kabel niet bloot aan
ontvlambare dampen.
12. Gebruik deze laadkabel alleen bij auto's van het
merk CITROËN.
13. U mag de stekker nooit met natte handen in het
stopcontact steken of eruit halen.
14. Forceer de stekker niet als deze op de
aansluiting van de auto is vergrendeld.
Label regeleenheid - Status van
controlelampjes
Status van
controlelampje
Uit
Aan
Knippert
POWER CHARGE FAULT Pictogram Beschrijving
Niet aangesloten op de voedingsbron of het stroomnet
levert geen stroom.

152
Praktische informatie
POWER CHARGE FAULT Pictogram Beschrijving
(groen)
(groen)
(rood)
De regeleenheid voert momenteel een zelftest uit.
(groen)
Alleen aangesloten op het stroomnet of op het
stroomnet en de elektrische auto (EV), maar er wordt
niet opgeladen.
(groen)
(groen)
Aangesloten op de voedingsbron en op de elektrische
auto (EV)
De elektrische auto wordt opgeladen of is bezig met
de voorverwarming/-koeling van het interieur.
(groen)
(groen)
Aangesloten op de voedingsbron en op de elektrische
auto (EV)
De elektrische auto wacht op opladen of de elektrische
auto is opgeladen.
(rood)
Storing in de regeleenheid. Laden niet toegestaan.
Als het storingslampje weer gaat branden na een
handmatige reset, dan moet de regeleenheid worden
gecontroleerd door een CITROËN-dealer voordat de
auto weer wordt opgeladen.
(groen)
(groen)
(rood)
De regeleenheid staat in de diagnosestand.
Procedure voor handmatige reset
De regeleenheid kan worden gereset door de laadstekker en de stekker in het stopcontact tegelijkertijd los te koppelen.
Sluit daarna eerst het stopcontact weer aan. Zie de handleiding voor meer informatie.

153
Praktische informatie
7
Versneld opladen, Mode 3
Snellader (afhankelijk van de uitvoering)
(versneld opladen - éénfase- of driefasen-
wisselstroom (AC))
Met mode 3 en een snellader: maximale
laadstroom 32 A.
Met mode 3 en een snellader (Wallbox):
maximale laadstroom 32 A.
Laadkabel, Mode 3 (AC)
Identicatielabels (C) op de laadaansluiting (zijde
auto) en op de stekker (zijde lader).
Snellader
Demonteer of wijzig de lader niet;
elektrocutie- en/of brandgevaar!
Zie de gebruikershandleiding van de fabrikant
van de lader voor de bedieningsinstructies.
Snelladen, Mode 4
Openbare snellader
(snelladen - gelijkstroom (DC))
Laadkabel, Mode 4 (DC)
(geïntegreerd in de openbare snellader)
Identicatielabel (K) op de laadaansluiting (zijde
auto).
Gebruik alleen openbare snelladers waarvan de
kabel maximaal 30 meter lang is.
De tractiebatterij laden
(elektrisch)
Laad de auto op door deze op een stopcontact (een
normaal stopcontact of een aansluiting voor versneld
opladen) of op een openbare snellader (snelladen)
aan te sluiten.

154
Praktische informatie
Om de tractiebatterij volledig op te laden moet u de
gewenste laadprocedure zonder onderbrekingen
volgen tot de procedure automatisch wordt
beëindigd. Het laden kan meteen worden uitgevoerd
of op een later tijdstip (behalve bij een openbare
snellader, Mode 4).
U kunt het laden via een normaal stopcontact of
het versneld opladen op elk moment stoppen door
de auto te ontgrendelen en de laadstekker los te
koppelen. Zie voor het snelladen de openbare
snellader.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de laadweergaven op het instrumentenpaneel
en het touchscreen.
U kunt de voortgang van het laden ook in de
gaten houden met de MyCitroën App-app.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand te bedienen
functies.
Uit veiligheidsoverwegingen start de motor
niet als de laadkabel is aangesloten op de
laadaansluiting van de auto. Er wordt een
waarschuwing op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Koelen van de tractiebatterij
De ventilator in de motorruimte gaat tijdens
het laden aan om de geïntegreerde lader en de
tractiebatterij te koelen.
Laag laadniveau / Rijden
Wanneer de auto rijdt terwijl het laadniveau
van de tractiebatterij te laag is, kan de auto
stilvallen, met ongevallen of ernstig letsel tot
gevolg. Zorg er ALTIJD voor dat de tractiebatterij
voldoende is opgeladen.
Laag laadniveau / Parkeren
Als de buitentemperatuur lager dan 0
graden is, raden wij u aan om de auto niet enkele
uren met een laag laadniveau (minder dan 20%)
buiten te parkeren.
Auto langer dan 1 maand in opslag
Wanneer de auto langere tijd niet wordt
gebruikt (langer dan 4 weken) zonder de
mogelijkheid om op te laden bij het starten, zorgt
de zelfontlading dat de auto niet kan worden
gestart als het laadniveau van de tractiebatterij
laag of zeer laag is, vooral bij temperaturen onder
nul. Zorgt er ALTIJD voor dat de tractiebatterij
20% tot 40% is opgeladen als u de auto enkele
weken niet gaat gebruiken.
Sluit de laadkabel niet aan.
Zorg dat de auto altijd gestald staat bij een
temperatuur tussen -10 °C en 30 °C (wanneer u
de auto op een plek met extreme temperaturen
stalt, kan de tractiebatterij beschadigd raken).
Koppel de kabel los van de plusklem (+) van de
12V-accu in de motorruimte.
Sluit ongeveer elke 3 maanden een
12V-acculader aan op de plus- (+) en
minklemmen (-) van de 12V-accu om deze accu
op te laden en de accu op bedrijfsspanning te
houden.
Voorzorgsmaatregelen
Onze elektrische voertuigen zijn ontwikkeld in
overeenstemming met de aanbevelingen voor
maximale limieten voor elektromagnetische velden,
zoals uitgegeven door de International Commission
on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP -
Richtlijnen 1998).
Dragers van pacemakers of vergelijkbare
apparaten
Vraag uw arts welke voorzorgsmaatregelen u
moet nemen of vraag de fabrikant van uw
elektrische medische apparaat of de werking ervan
kan worden gegarandeerd in een omgeving die
voldoet aan de ICNIRP-aanbevelingen.
Bij twijfel
Laden via een normaal stopcontact of
versneld opladen: blijf niet in of in de buurt van
het voertuig, of in de buurt van de laadkabel of de
lader, zelfs niet voor korte tijd.
Snelladen: gebruik het systeem niet zelf en komt
niet in de buurt van openbare snelladers. Verlaat
het gebied en vraag iemand anders om het
voertuig op te laden.

155
Praktische informatie
7
Voor laden via een normaal stopcontact
of versneld laden
Voorafgaand aan het laden
Afhankelijk van de situatie:
► Laat een elektricien controleren of de
elektrische installatie voldoet aan de geldende
normen en geschikt is voor het opladen van de
auto.
► Laat een voor de auto geschikt speciek
stopcontact of een voor de auto geschikte lader
voor versneld laden (wallbox) monteren door een
professionele elektricien.
Gebruik bij voorkeur de laadkabel die als
accessoire verkrijgbaar is.
Neem voor meer informatie contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Tijdens het laden
Als de auto wordt ontgrendeld terwijl de auto
wordt opgeladen, dan stopt het laden.
As de portieren of achterklep niet worden
geopend en de laadstekker niet wordt verwijderd,
wordt de auto na 30 seconden weer vergrendeld
en wordt het laden voortgezet.
Voer nooit werkzaamheden uit onder de
motorkap:
– Sommige gebieden blijven zeer heet, tot zelfs
1 uur nadat het laden is beëindigd - kans op
brandwonden!
– De ventilator kan op elk moment inschakelen -
kans op snijwonden of verstikking!
Na het laden
Controleer of de laadklep is gesloten.
Laat de kabel na het laden niet in het stopcontact
zitten - kans op kortsluiting of elektrocutie als de
kabel nat wordt of in water terechtkomt!
Voor snelladen
Voorafgaand aan het laden
Controleer of het openbare snellaadstation
en de laadkabel geschikt zijn voor uw auto.
Bij buitentemperaturen lager dan:
– 0 °C: het laden kan langer duren.
– -20 °C: laden is mogelijk, maar het kan nog
langer duren (de accu moet eerst worden
opgewarmd).
Na het laden
Controleer of de laadklep is gesloten.
Aansluiten
► Controleer of de transmissie in stand staat P
voordat u begint met laden, anders is het laden niet
mogelijk.
► Open de laadklep door op de drukknop te
drukken en controleer of er geen vuil aanwezig is op
de laadstekker.
Opladen via een normaal stopcontact, Mode 2
► Sluit de laadkabel aan de kant van de
regeleenheid aan op een normaal stopcontact.
Tijdens het aansluiten gaan alle controlelampjes op
de regeleenheid branden. Vervolgens blijft alleen het
groene controlelampje branden.POWER
► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.
► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Als het laden start, gaan de groene lampjes
CHARGE in de klep en daarna op de regeleenheid
knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of alle
aansluitingen in orde zijn.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Wanneer het laden is voltooid en de
laadkabel nog is aangesloten, wordt het
laadniveau op het instrumentenpaneel ongeveer

156
Praktische informatie
20 seconden weergegeven wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
Versneld opladen, Mode 3
► Volg de gebruikersinstructies van de snellader
(wallbox).
► Verwijder de beschermkap van de laadstekker.
► Steek de laadstekker in de laadaansluiting.
Het laden is gestart als het controlelampje voor het
laden in de klep groen knippert.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de
kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Snelladen, Mode 4
► Afhankelijk van de uitvoering verwijdert u het
kapje van het onderste deel van de stekker.
► Volg de gebruiksinstructies van de openbare
snellader en sluit de kabel van de openbare
snellader aan op de aansluiting van de auto.
Als het laden start, gaat het groene controlelampje
voor het laden in de klep knipperen.
Als dat niet gebeurt, is het laden niet begonnen.
Voer de procedure opnieuw uit en controleer of de
kabel goed is aangesloten.
Het rode controlelampje in de klep gaat branden om
te bevestigen dat de laadstekker is vergrendeld.
Geprogrammeerd laden
Instellingen
Bij een CITROËN-dealer of gekwaliceerde
werkplaats, met audiosysteem met
touchscreen en BLUETOOTH
Standaard is de starttijd voor geprogrammeerd laden
ingesteld op middernacht (tijd van de auto).
U kunt de starttijd voor geprogrammeerd laden
aanpassen.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Op een smartphone of tablet
U kunt het geprogrammeerd laden ook altijd
instellen met de app MyCitroën App.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de op afstand te bedienen functies.
In de auto, met touchscreen van 10 inch
► Selecteer de pagina Laden in het menu
Energie van het touchscreen.
► Stel de begintijd voor het laden in.
► Druk op OK.
De instelling wordt in het systeem opgeslagen.
Inschakelen
Geprogrammeerd laden is alleen mogelijk
met Mode 2 en 3.
► Na het instellen van het geprogrammeerd laden
sluit u uw auto aan op de gewenste laadapparatuur.
► Druk binnen een minuut op deze toets in de klep
om het systeem te activeren (bevestigd door een
blauw controlelampje voor het laden).
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
► Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
► Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
Het rode lampje in de klep gaat uit om aan te geven
dat de laadstekker is ontgrendeld.

157
Praktische informatie
7
► Verwijder de laadstekker binnen 30 seconden.
Het controlelampje voor het laden gaat wit branden.
Druk met de selectieve ontgrendeling van
de portieren geactiveerd twee keer op de
ontgrendelknop om de laadstekker los te
koppelen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat het
groene controlelampje voor het laden in de
klep na ongeveer 2 minuten uit.
Laden via een normaal stopcontact, Mode 2
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en
het groene controlelampje voor het laden in de klep
permanent branden.
► Plaats de beschermkap terug op de laadstekker
en sluit de laadklep.
► Haal de laadkabel aan de zijde van de
regeleenheid uit het stopcontact.
Versneld laden, Mode 3
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven
door de laadregeleenheid en door het permanent
branden van het groene lampje in de klep.
► Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit de
laadklep.
Snelladen, Mode 4
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door
de lader en door het permanent branden van het
groene lampje in de klep.
► U kunt het laden ook onderbreken door
op deze toets in de klep te drukken (alleen bij
Mode 4).
► Hang de laadstekker aan de lader.
► Afhankelijk van de uitvoering moet u de
beschermkap terug op het onderste gedeelte
plaatsen en de laadklep sluiten.
Wanneer de laadstekker wordt
losgekoppeld, verschijnt er een melding op
het instrumentenpaneel dat het laden is voltooid,
ook al was de laadstekker losgekoppeld voordat
de auto volledig is opgeladen.
Trekhaak
Verdeling van de lading
► Verdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig,
plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de
as en probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te
overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarom
voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale
aanhangergewicht af.
Gebruik een trekhaak en de betreende
bedrading die door CITROËN zijn
goedgekeurd. Laat de trekhaak door een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats monteren.
Als de trekhaak niet door een CITROËN-dealer
wordt gemonteerd, moet de montage altijd
volgens de voorschriften van de fabrikant worden
uitgevoerd.
Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden
automatisch uitgeschakeld wanneer er een
goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over het rijden met een aanhanger en
de functie Aanhangerstabiliteitscontrole.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht dat op het
kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in hoofdstuk Technische
gegevens van dit boekje wordt vermeld.
Wanneer u accessoires aan de trekhaak
bevestigt (bijv. etsendrager,
bagageplateau):
– houd u aan de maximaal toegestane
kogeldruk;
– vervoer niet meer dan 3 etsen.
Wanneer u etsen op een etsendrager laadt,
plaats dan de zwaarste etsen het dichtst bij de
auto.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.

158
Praktische informatie
Elektromotor
Een elektrische auto mag nooit met een
trekhaak worden uitgerust.
U kunt dus geen aanhanger of caravan trekken
met een dergelijke auto.
Trekhaak met afneembare
kogel
Overzicht
Deze door de fabrikant geleverde trekhaak kan
zonder gereedschap worden gemonteerd en
verwijderd.
1. Bevestigingssteun
2. Beschermdop
3. Aansluiting
4. Veiligheidsoog
5. Afneembare kogel
6. Draaiknop voor vergrendeling/ontgrendeling
7. Slot met sleutel
8. Label voor het noteren van belangrijke
referenties
A. Vergrendelde groene stand ( markeringen staan
tegenover elkaar); de draaiknop maakt contact
met de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde rode stand ( markering staat
tegenover groene markering); de draaiknop
maakt geen contact met de kogel (speling van
ongeveer 5 mm).
Bevestig het bijgevoegde label op een goed
zichtbare plaats, in de buurt van de steun of
in de bagageruimte.
De bedrading van dit systeem is niet
geschikt voor gebruik met aanhangers met
ledverlichting.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over veilig gebruik van de
trekhaak.
Vóór elk gebruik
Controleer of de kogel goed is vergrendeld.
Doe dit door het volgende te controleren:
– het groene merkteken van de draaiknop valt
samen met het groene merkteken van de kogel;
– de draaiknop maakt contact met de kogel
(stand );A
– het slot is vergrendeld en de sleutel is
verwijderd; de draaiknop kan niet meer worden
bediend;
– de kogel mag absoluut niet in de
bevestigingssteun kunnen bewegen: duw en trek
eraan om dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de
aanhanger loskomen. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik
Ontgrendel nooit het systeem terwijl
een aanhanger is aangekoppeld of een
bagageplateau op de trekhaakkogel is
gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Neem altijd de maximaal toegestane belasting
op de trekhaak in acht; als deze belasting wordt
overschreden, kan de trekhaak losraken van de
auto - kans op een ongeval!

159
Praktische informatie
7
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van
de koplampen en controleer of de verlichting van
de aanhanger correct functioneert.
Zie het desbetreende hoofdstuk voor meer
informatie over de hoogteverstelling van de
koplampen.
Na het gebruik
Wanneer u zonder aanhanger of
bagageplateau rijdt, verwijder dan de
trekhaakkogel en plaats de beschermdop op
de steun, zodat de kentekenplaat en/of de
verlichting goed zichtbaar zijn.
Monteren van de kogel
► Verwijder onder de achterbumper de
beschermdop ( ) van de steun (2 1).
► Steek het uiteinde van de trekhaakkogel (5) in de
steun ( ) en beweeg deze omhoog; de kogel wordt 1
automatisch vergrendeld.
► De draaiknop (6) draait een kwart slag linksom;
houd uw handen uit de buurt van de knop!
► Controleer of het mechanisme correct is
vergrendeld (stand A).
► Vergrendel het slot (7) met de sleutel.
► Verwijder de sleutel. De sleutel kan niet worden
verwijderd als het slot is ontgrendeld.
► Klem het kapje op het slot.
► Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.
► Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
► Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog ( ) van de steun.4
► Beweeg de aansluiting (3) omlaag om deze in de
gewenste stand te zetten.
► Steek de stekker van de aanhanger in
de aansluiting en draai de stekker een kwart
omwenteling om hem op de aansluiting ( ) van de 3
steun aan te sluiten.
Verwijderen van de kogel
► Pak de stekker van de aanhanger, draai hem een
kwart slag en trek hem uit de aansluiting ( ) van de 3
steun.
► Til de aansluiting (3) op naar rechts om hem op
te bergen.
► Maak de veiligheidskabel van de aanhanger los
uit het veiligheidsoog ( ) van de steun.4
► Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.
► Plaats de beschermkap terug over de
trekhaakkogel.

160
Praktische informatie
► Verwijder het kapje van het slot en zet het kapje
vast op de kop van de sleutel.
► Steek de sleutel in het slot (7).
► Ontgrendel het slot met de sleutel.
► Houd de trekhaakkogel (5) stevig met één hand
vast; trek met uw andere hand aan de draaiknop
(6) en draai hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de
draaiknop niet los.
► Verwijder de kogel via de basis van de steun (1).
► Laat de draaiknop los; deze wordt automatisch
geblokkeerd in de ontgrendelde stand (stand B).
► Plaats de beschermdop (2) terug op de steun (1).
► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat de
kogel geen beschadigingen kan oplopen en niet vuil
kan worden.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon
blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt, moet de kogel worden verwijderd
en moet de beschermdop op de steun zijn
aangebracht.
Werkzaamheden aan de trekhaak
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of een gekwaliceerde werkplaats.
Dakdragers
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam om uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde dakdragers te
gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden die staan vermeld in
de handleiding die bij de dakdragers wordt
meegeleverd.
Maximale belasting op de dakdragers, bij
een maximale laadhoogte van 40 cm
(behalve etsendrager): 80 kg.
Deze waarde kan veranderen; controleer de
maximaal toegestane belasting in de handleiding
van de dakdragers.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan 40
cm aan de rijomstandigheden aan om schade
aan de dakdragers en de bevestigingspunten op
het dak te voorkomen.
Raadpleeg de landelijke wetgeving met
betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die
langer zijn dan de auto.
Voorschriften
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij
het dak.

161
Praktische informatie
7
Zet de lading goed vast.
Rijd voorzichtig: de auto reageert sneller op
zijwind en de stabiliteit van de auto kan door de
belading worden beïnvloed.
Controleer regelmatig of de dakdragers goed
zijn geplaatst en bevestigd, in ieder geval voor
elke rit.
Verwijder de dakdragers zodra deze niet meer
nodig zijn.
Schuif-/kanteldak
Controleer of de lading niet onder de
dakdragers uitsteekt en daardoor in contact kan
komen met het schuif-/kanteldak als dit wordt
bediend - Kans op ernstige schade!
Directe montage op het dak
Bevestig de dakdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten in het dakframe. Als de
portieren zijn gesloten, zijn deze punten niet
zichtbaar.
De bevestigingen van de dakdragers hebben een
tapeind dat in de opening van elk bevestigingspunt
moet worden gestoken.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van
de auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien van
een sneeuwketting.
Neem de geldende wetgeving in uw land in
acht met betrekking tot het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor
het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Type ketting
215/65 R16 Polaire XP9 120 (9
mm)
215/60 R17 Polaire XP9 120 (9
mm)
Maat van de af
fabriek gemonteerde
banden
Type ketting
195/60 R18 Polaire PSS 112 (10
mm)
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen
contact op met een dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg
op een vlakke ondergrond stil.
► Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
► Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
► Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
van maximaal 50 km/h rijden.
► Zet de auto stil en controleer of de
sneeuwkettingen goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van
sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen
zonder sneeuw, omdat de banden van de
auto en het wegdek dan beschadigd raken. Als
de auto lichtmetalen velgen heeft, controleer dan

162
Praktische informatie
of geen enkel deel van de kettingen of
bevestigen de velg raakt.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur
van bepaalde functies bij afgezet contact om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audio-
en telematicasysteem, het dimlicht en de
interieurverlichting in totaal nog maximaal ongeveer
30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-
mode wordt geactiveerd: de actieve functies worden
in stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren
bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10
minuten via het handsfree systeem van het
audiosysteem voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de motor
wordt gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:
– Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
– Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om
er zeker van te zijn dat de accu voldoende is
opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet
gestart worden.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals
de airconditioning en achterruitverwarming,
tijdelijk worden uitgeschakeld in verband met de
laadtoestand van de accu.
Deze functies worden automatisch weer
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit
toelaat.
Motorkap
Stop & Start
Schakel het contact altijd uit als u
handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren,
om letsel door het automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Elektromotor
Wees voorzichtig met voorwerpen of
kleding die in de bladen van de koelventilator of
in bepaalde bewegende componenten kunnen
komen - kans op verstikking en ernstig letsel!
Voordat er werkzaamheden onder de motorkap
worden uitgevoerd, moet u het contact afzetten,
controleren of het controlelampje op READY
het instrumentenpaneel uit is en de laadstekker
loskoppelen als deze is aangesloten.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
voorportier links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik
de beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet
tegen de hendel aan stoot.

163
Praktische informatie
7
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt
afgezet
De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de propeller van de ventilator kunnen
komen!
Openen
► Open het linker voorportier.
► Trek de binnenhendel aan de onderzijde van de
portiersponning naar u toe.
► Duw de externe veiligheidsvergrendeling
omhoog en breng de motorkap omhoog.
► Neem de motorkapsteun uit de houder en
bevestig deze in de uitsparing om de motorkap
geopend te houden.
Sluiten
► Houd de motorkap vast en trek de steun uit de
houder.
► Bevestig de motorkapsteun in de houder.
► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
► Trek aan de motorkap om te controleren of deze
goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van
elektrische componenten onder de
motorkap, wordt geadviseerd om blootstelling
aan water (regen, wassen,enz.) te beperken.
Onder de motorkap
De weergegeven motor dient slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende onderdelen kan
verschillen:
– Luchtlter.
– Oliepeilstok.
– Olievuldop.
Benzinemotor
Dieselmotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu / zekeringen
5. Zekeringkast
6. Luchtlter
7. Olievuldop

164
Praktische informatie
8. Oliepeilstok
Dieselbrandstofsysteem
Dit systeem staat onder zeer hoge druk.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats uitvoeren
Elektromotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof (alleen peil)
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu / zekeringen
5. Zekeringkast
6. Elektrisch circuit van 400 V
7. Stroomonderbreker voor noodgevallen voor
nooddiensten en onderhoudsmonteurs
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over het laadsysteem (elektrische (Elektrisch).
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle navolgende niveaus
conform het onderhoudsschema van de fabrikant.
Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreende circuit controleren door
het CITROËN-netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
Gebruik de door de fabrikant voor uw auto
en motoruitvoering aanbevolen vloeistof.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap
goed op, want bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en
de koelventilator kan ieder moment aanslaan
(zelfs bij afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoen.
De meeste van deze vloeistoen zijn bijtend en
schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoen niet in het riool, in het water of
op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor
bestemde containers bij het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat de
motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is
geweest en op een vlakke ondergrond staat.
Controleer het peil met de oliepeilindicator op het
instrumentenpaneel terwijl het contact is
ingeschakeld (bij auto's met elektrische meter) of
met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Er
wordt geadviseerd om het oliepeil elke 5000 km te
controleren en, waar nodig, olie bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie om
te voorkomen dat de motor en
emissieregeling minder betrouwbaar werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de
locatie van de peilstok.
► Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde
helemaal naar buiten.
► Veeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.
► Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en
trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren:

165
Praktische informatie
7
het oliepeil is juist als het tussen de merktekens A
(max) en (min) ligt.B
Start de motor niet wanneer het peil staat:
– boven markering ; neem contact op met een A
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde werkplaats.
– onder markering ; vul onmiddellijk motorolie bij.B
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in het
onderhoudsschema dat bij de auto is geleverd
(of verkrijgbaar is bij uw CITROËN-dealer en bij
gekwaliceerde werkplaatsen).
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt gebruikt,
kan de garantie bij een defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
Zie de betreende afbeelding van de motorruimte
voor de locatie van de motorolievuldop.
► Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen
op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand
veroorzaken).
► Wacht enkele minuten en controleer vervolgens
nogmaals het oliepeil met de peilstok.
► Vul indien nodig bij.
► Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.
De indicatie van het oliepeil dat op het
instrumentenpaneel wordt weergegeven
wanneer het contact wordt aangezet, is de eerste
30 minuten na het bijvullen van olie niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo
dicht mogelijk bij het merkteken " " te MAX
bevinden. Wanneer dit niet het geval is, controleer of
de remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om vast
te stellen hoe vaak de remvloeistof moet worden
ververst.
Reinig de dop voordat u deze verwijdert om
bij te vullen. Gebruik alleen DOT4-
remvloeistof die in een ongeopende verpakking
zit.
Koelvloeistof
(Benzine of diesel)
Het is normaal dat tussen twee
onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet
worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het peil controleert en
koelvloeistof bijvult.
Bij te weinig koelvloeistof kan er grote schade aan
de motor ontstaan, dus zorgt dat het peil bij de
markering " " staat, maar nooit erboven.MAX
Als het peil zich dicht bij of onder de markering
"MIN" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de
koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht daarom
na het afzetten van de motor ten minste één uur
voordat u er werkzaamheden aan uitvoert.
Wanneer u met spoed moet bijvullen, neem dan om
brandwonden te voorkomen een doek en draai de
dop twee slagen los om de druk te laten dalen.
Als de druk is gedaald, verwijder de dop en vul bij tot
het vereiste peil.
(Elektrisch)
Vul geen koelvloeistof bij.
Als het peil zich dicht bij of onder de markering
"MIN" bevindt, neem dan contact op met
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.
Type vloeistof
De vloeistof moet worden bijgevuld met een kant-en-
klaar mengsel.
In de winter (bij temperaturen onder nul) moet
er een vloeistof met antivries (geschikt voor de
temperatuur) worden gebruikt om de componenten

166
Praktische informatie
van het systeem (pomp, tank, kanalen, verstuivers)
te beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater
(kans op bevriezing, kalkafzetting enz.).
AdBlue ® (BlueHDi)
Er verschijnt een waarschuwing zodra het
reserveniveau is bereikt.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de en met name de indicatoren indicatoren
voor de AdBlue-actieradius.
Vul het AdBlue-reservoir bij om te voorkomen dat de
motor om wettelijke redenen niet meer kan worden
gestart.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over AdBlue ® (BlueHDi) en met name de toevoer
van AdBlue.
Controles
Zie, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde werkplaats.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Voor een optimale werking van belangrijke
onderdelen zoals het remsysteem selecteert en
biedt CITROËN specieke producten aan.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Controleer wel regelmatig of de
accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen
zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of
de aansluitingen schoon zijn.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie en de te nemen
voorzorgsmaatregelen voordat u
werkzaamheden aan de 12V-accu uitvoert.
Uitvoeringen met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale
12 V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden vervangen
door het CITROËN-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
Interieurlter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof,
veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurlter kan de prestaties
van de airconditioning verstoren en
onaangename geuren veroorzaken.
Luchtlter
Als de omgeving en het gebruik (veel stof,
veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding
geven, moet het twee keer zo vaak worden
vervangen.
Olielter
Laat bij het olie verversen ook het olielter
vervangen.
Roetlter (diesel)
Als het roetlter verstopt begint te raken,
gaat dit waarschuwingslampje tijdelijk
branden, in combinatie met een
waarschuwingsmelding.
Regenereer het roetlter zodra de
verkeersomstandigheden het toelaten door met
een snelheid van minimaal 60 km/h te rijden tot het
lampje uit gaat.
Als er langere tijd met een zeer lage
snelheid wordt gereden of de motor
langdurig stationair draait, kan er in uitzonderlijke
gevallen waterdamp uit de uitlaat komen als u
gas geeft. Deze emissies hebben geen invloed
op het rijgedrag en het milieu.

167
Praktische informatie
7
Nieuwe auto
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar
keer dat het roetlter geregenereerd wordt een
brandlucht ruiken. Dit is volkomen normaal.
Handgeschakelde
versnellingsbak
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De transmissie is onderhoudsvrij (olie
verversen niet noodzakelijk).
Handbediende parkeerrem
Als de parkeerrem een te grote slag heeft of
als het systeem minder goed werkt, moet de
parkeerrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten
door, worden afgesteld.
Laat het systeem door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren.
Elektrische parkeerrem
Dit systeem is onderhoudsvrij. Laat echter in
het geval van een storing het systeem
controleren door het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreende rubriek voor
meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Het kan gebeuren
dat u de remblokken vaker tussen twee
onderhoudsbeurten moeten laten controleren.
Als er geen lek in het remsysteem zit, betekent een
daling in het remvloeistofniveau dat de remblokken
zijn versleten.
Na het wassen kan er zich een laagje vocht
of onder winterse omstandigheden ijs
vormen op de remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen. Rem een
paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij
te maken.
Slijtage van remschijven/
remtrommels
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats voor alle
informatie over het controleren van de slijtage van
de remschijven/remtrommels.
Velgen en banden
De bandenspanning van alle banden,
inclusief het reservewiel, moet worden
gecontroleerd terwijl de banden koud zijn.
De bandenspanningswaarden op de sticker gelden
voor koude banden. Als u langer dan 10 minuten of
meer dan 10 km met een snelheid van meer dan
50 km/h hebt gereden, moet u een 0,3 bar (30 kPa)
hogere bandenspanning ten opzichte van de op de
sticker aangegeven waarden aanhouden.
Bij een te lage bandenspanning neemt het
energieverbruik toe. Wanneer de spanning
van de banden niet correct is, kunnen ze
voortijdig slijten. Bovendien kan dit een negatief
eect hebben op de wegligging: risico van een
ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde banden
vermindert de remwerking en heeft een negatieve
invloed op het wegligging. Controleer de staat
van de banden (loopvlak en anken) en de
velgen regelmatig, en controleer dan ook of de
ventieldoppen nog aanwezig zijn.
Als de slijtage-indicatoren niet meer onder het
loopvlakproel liggen, is de diepte van de groeven
minder dan 1,6 mm. De banden moeten zo snel
mogelijk worden vervangen.
Het gebruik van wielen en banden in een andere
maat dan gespeciceerd kan van invloed zijn op
de levensduur van de banden, het draaien van de
banden, de bodemvrijheid en de waarde op de
snelheidsmeter, en kan een nadelig eect op de
wegligging hebben.
Gebruik altijd dezelfde banden op de voor-
en achteras, anders kan het elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP) niet meer op het juiste
moment ingrijpen.
Markeer altijd de draairichting van de banden die
worden opgeslagen bij het monteren van de winter-
of zomerbanden. Berg ze op een koele, droge plek
op, uit de buurt van direct zonlicht.

168
Praktische informatie
Winter- en vierseizoenenbanden zijn te
herkennen aan dit symbool op de anken.
Schokdempers
Het is voor bestuurders lastig om te weten
wanneer de schokdempers zijn versleten.
Schokdempers hebben echter wel een grote invloed
op de wegligging en de remprestaties.
Voor uw veiligheid en rijcomfort raden wij u aan
om ze regelmatig door een CITROËN-dealer of
gekwaliceerde werkplaats te laten controleren.
Distributie- en accessoiresets
De distributie- en accessoiresets worden
gebruikt vanaf het moment dat de motor
wordt gestart totdat de motor wordt afgezet. Het is
normaal dat ze in de loop der tijd slijten.
Een defecte distributie- of accessoireset kan schade
aan de motor veroorzaken, waardoor deze niet meer
kan worden gebruikt. Houd u aan de aanbevolen
vervangingsintervallen, aangegeven in kilometers of
tijd, afhankelijk van welke als eerste wordt bereikt.
AdBlue® (BlueHDi)
CITROËN heeft ervoor gekozen om zijn auto's met
dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij
het roetlter (FAP) wordt gecombineerd met een
SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor
de nabehandeling van de uitlaatgassen zonder
dat de prestaties afnemen of het brandstofverbruik
toeneemt, om het milieu zo min mogelijk te belasten
en om aan de Euro 6-norm te voldoen.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue ® wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot
85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof
en water (deze stoen zijn niet schadelijk voor de
gezondheid en het milieu).
De AdBlue® bevindt zich in een speciek
reservoir van ongeveer 15 liter.
Met deze inhoud kan de auto ongeveer 6.500 km
rijden, waarbij uw rijstijl ook een grote invloed op
deze afstand heeft.
Wanneer u met de resterende hoeveelheid
nog maximaal ongeveer 2.400 km kunt rijden
totdat het reservoir helemaal leeg is en de auto
niet meer kan worden gestart, wordt er een
waarschuwingssysteem geactiveerd.
Zie de betreende hoofdstukken voor meer
informatie over de waarschuwings- en
controlelampjes en bijbehorende
waarschuwingen of de lampjes.
Wanneer het AdBlue®-reservoir leeg is,
voorkomt een wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem dat de motor opnieuw
wordt gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot de
auto te veel schadelijke stoen uit, waardoor hij
niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet.
Wanneer er een storing in het SCR-systeem
wordt geconstateerd, is het essentieel om contact
op te nemen met een CITROËN-dealer of
gekwaliceerde werkplaats. Na 1.100 km wordt
er automatisch een voorziening geactiveerd die
voorkomt dat de motor kan starten.
In beide gevallen geeft een actieradiusindicator
aan hoever u nog kunt rijden voordat de auto
wordt stilgezet.
Bevriezing van AdBlue®
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11 °C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
verwarmingssysteem voor het AdBlue®-reservoir
waardoor u ook in zeer koude omstandigheden
kunt blijven rijden.
Verkrijgbaarheid van AdBlue®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue ® bij te
vullen zodra de eerste waarschuwing wordt gegeven
dat het minimumniveau is bereikt.
Voor een goede werking van het
SCR-systeem:
– Gebruik alleen AdBlue®-vloeistof die aan de
norm ISO 22241 voldoet.
– Als AdBlue® niet in de originele verpakking
wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.
– Verdun AdBlue® nooit met water.
AdBlue® is verkrijgbaar bij een CITROËN-dealer
of een gekwaliceerde werkplaats, maar ook bij
tankstations met AdBlue®-pompen die speciaal voor
personenauto's zijn bedoeld.

169
Praktische informatie
7
Voorschriften voor opslag
AdBlue® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11 °C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf +25 °C. We raden u aan om
acons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer
worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur
volledig is ontdooid.
Bewaar acons met AdBlue® nooit in uw
auto.
Gebruiksvoorschriften
AdBlue® is een oplossing op ureumbasis. Deze
vloeistof is niet ontvlambaar, kleurloos en geurloos
(indien de vloeistof koel wordt bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet
u de huid wassen met kraanwater en zeep. Als
de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan
onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15
minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel.
Raadpleeg een arts bij een blijvend branderig gevoel
of blijvende irritatie.
Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan
met schoon water en drink vervolgens een ruime
hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij
een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico
van het vrijkomen van ammoniakdampen niet
worden uitgesloten: adem deze niet in. Dampen
met ammoniak werken irriterend op de slijmvliezen
(ogen, neus en keel).
Bewaar AdBlue® buiten het bereik van
kinderen, in de originele acon.
Procedure
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een
vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur
van de auto hoger is dan -11 °C. Als het kouder
is, bevriest de AdBlue® waardoor u het niet in het
reservoir kunt gieten. Laat de auto enkele uren op
een warmere plaats staan en vul vervolgens het
reservoir bij.
Giet nooit AdBlue® in de tank voor diesel.
Als er AdBlue® op de carrosserie of op een
andere plaats is gemorst, spoel deze dan
onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg
met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
verwijderd met een spons en warm water.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reservoir leeg is geraakt, moet
u ongeveer 5 minuten wachten voordat u het
contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de auto te
ontgrendelen, de sleutel in het contactslot te
steken of de sleutel van het "Keyless Entry
and Start"-systeem in het interieur te
brengen.
Zet vervolgens het contact aan en start na 10
seconden de motor.
► Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het
contactslot om de motor af te zetten.
of
► Druk bij Keyless Entry and Start op de toets
"START/STOP" om de motor af te zetten.
► Draai de blauwe dop van de AdBlue ®-tank
linksom en verwijder de dop.
► Met een verpakking AdBlue®: controleer eerst
de uiterste houdbaarheidsdatum en lees daarna
zorgvuldig de instructies op het etiket voordat u de
inhoud van de verpakking in het AdBlue-reservoir
van de auto giet.
► Bij een AdBlue®-pomp: steek het vulpistool in de
vulpijp en blijf tanken totdat het vulpistool afslaat.
Om te voorkomen dat u het AdBlue®-
reservoir met te veel vloeistof vult:
– Vul 10 tot 13 liter bij met behulp van
AdBlue®-verpakkingen.

170
Praktische informatie
– Stop met bijvullen als het vulpistool voor het
eerst afslaat als u bij een tankstation tankt.
Het systeem kan alleen hoeveelheden van 5 liter
AdBlue® of meer registreren.
Als het AdBlue®-reservoir helemaal leeg is,
wat wordt bevestigd met de melding
"Vul AdBlue bij: Starten niet mogelijk", dan moet
u minimaal 5 liter bijvullen.
Activeren van de vrijloop
In bepaalde situaties moet de auto in de
vrijloopstand worden gezet (bijvoorbeeld bij slepen,
op een testbank, in een automatische wasstraat
(wasstand), of bij transport per trein of over zee).
De procedure hiervoor is afhankelijk van het type
transmissie en parkeerrem.
Laat de auto nooit onbeheerd achter als
deze in de vrijloop staat.
Keyless Entry and Start
Trap het rempedaal niet in terwijl u het
contact aan en weer uit zet. Als u dat wel doet,
start de motor waardoor u de procedure opnieuw
moet uitvoeren.
/
Procedure voor het activeren van de vrijloop
► Trap het rempedaal in terwijl de auto stilstaat en
de motor draait, en selecteer stand N.
Binnen 5 seconden:
► Houd het rempedaal ingetrapt en doe het
volgende in deze volgorde: zet de motor uit en
beweeg de selectieschakelaar naar voren of naar
achteren.
► Laat het rempedaal los en zet het contact aan.
► Trap het rempedaal in en druk op de hendel van
de elektrische parkeerrem om deze vrij te zetten.
► Laat het rempedaal los en schakel het contact
uit.
Er wordt een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven om te
bevestigen dat de wielen 15 minuten worden
vrijgezet.
Na 15 minuten of terug naar de normale
werking.
► Houd het rempedaal ingetrapt, start de motor en
selecteer stand P.
Onderhoudstips
Algemene aanwijzingen
Houd u de volgende aanbevelingen om aan
beschadiging van de auto te voorkomen.
Buitenkant
Gebruik nooit een hogedrukspuit in de
motorruimte - kans op schade aan
elektrische componenten!
Was de auto niet bij fel zonlicht of bij zeer lage
temperaturen.
Wanneer u de auto in een autowasstraat
wast, vergrendel dan alle portieren en,
afhankelijk van de uitvoering, haal de
elektronische sleutel uit de detectiezone.
Wanneer u een hogedrukreiniger gebruikt,
houd de spuitmond dan op minimaal 30 cm
van de auto (vooral wanneer u gebieden met
beschadigde lak, sensoren of afdichtingen
reinigt).
Verwijder meteen alle vlekken die chemicaliën
bevatten die de lak van uw auto kunnen
beschadigen (zoals boomhars, vogelpoep,
insectenafscheidingen, pollen en teer).
Afhankelijk van de omgeving moet u de
auto vaker wassen om zoutafzettingen (in
kustgebieden), roet (in industriële gebieden)
of modder/zout (in natte of koude gebieden)
te verwijderen. Deze materialen kunnen zeer
corrosief zijn.
Neem contact op met een CITROËN-dealer
of gekwaliceerde werkplaats voor advies
over het verwijderen van hardnekkige vlekken
waarvoor speciale producten nodig zijn (zoals
verwijdermiddelen voor teer en insecten).

171
Praktische informatie
7
Laat lakschade bij voorkeur repareren door
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats.
Binnenkant
Wanneer u de auto wast, gebruik dan nooit
een waterslang of hogedrukreiniger om de
binnenkant te reinigen.
Bekers of andere open houders met vloeistof
kunnen lekken, met kans op schade aan het
instrumentenpaneel en de bedieningselementen
op het dashboard en de middenconsole. Wees
altijd voorzichtig!
Reinig instrumentenpanelen, touchscreens en
andere displays door ze voorzichtig met een
zachte, droge doek af te vegen. Gebruik geen
producten (zoals alcohol of desinfectiemiddelen)
of zeepwater direct op deze oppervlakken - kans
op schade!
Carrosserie
Hoogglanslak
Gebruik nooit schurende producten,
oplosmiddelen, benzine of olie om de
carrosserie te reinigen.
Gebruik nooit een schuursponsje om lastige
vlekken te verwijderen - kans op krassen in de
lak!
Breng geen poetsmiddel aan als de zon fel
schijnt, of op kunststof of rubber onderdelen.
Gebruik een zachte doek met zeepwater of
een pH-neutraal product.
Neem de carrosserie met een schone
microvezeldoek af zonder er hard op te wrijven.
Breng poetsmiddel aan op een schone en droge
auto.
Neem de instructies die op het product worden
vermeld in acht.
Stickers
(Afhankelijk van de uitvoering)
Gebruik geen hogedrukspuit om de auto te
wassen - kans op schade of loslaten van de
stickers!
Gebruik een slang met grote diameter
(temperatuur tussen 25 °C en 40 °C).
Richt de waterstraal haaks op het oppervlak dat
moet worden gereinigd.
Spoel de auto af met gedemineraliseerd water.
Textiel
Delen van het dashboard, de portierpanelen en de
stoelen kunnen met textiel zijn bekleed.
Onderhoud
Gebruik geen agressieve
reinigingsproducten (zoals alcohol,
oplosmiddel of ammoniak).
Gebruik geen stoomreinigers - kans op
verminderde hechting van de stoen!
Stof de met textiel beklede delen regelmatig
af met een droge doek of zachte borstel of
verwijder het stof met een stofzuiger.
Veeg de met textiel beklede delen één keer per
jaar schoon met een schone, vochtige doek. Laat
de bekleding een nacht drogen en borstel de
bekleding vervolgens af met een zachte borstel.
Vlekken verwijderen
Wrijf niet over de vlek, omdat de vlek anders
groter kan worden of het vuil door het
oppervlak kan dringen.
Reageer meteen door de vlek van buiten
naar binnen te verkleinen.
Verwijder vuil zo veel mogelijk met een lepel of
spatel en verwijder vloeistof zo veel mogelijk met
absorberend papier.
Te gebruiken product/procedure
afhankelijk van het type vlek:
– Vet, olie en inkt: schoonmaken met een
pH-neutraal schoonmaakmiddel.
– Braaksel: schoonmaken met bruiswater.
– Bloed: meel over de vlek strooien en laten
drogen. Daarna verwijderen met een iets
vochtige doek.
– Modder: laten drogen en daarna met een iets
vochtige doek verwijderen.
– Taart, chocolade, ijs: schoonmaken met lauw
water.

172
Praktische informatie
– Suiker- en/of alcoholhoudende dranken:
schoonmaken met lauw water, of citroensap als
de vlek niet verdwijnt.
– Haargel, koe, tomatensaus, azijn:
schoonmaken met lauw water en citroensap.
Gebruik bij vaste stoen een zachte borstel of
stofzuiger.
Gebruik bij vloeistoen een vochtig
microvezeldoekje en droog daarna met een
ander doekje.
Leder
Leder is een natuurproduct. Verzorg het op de juiste
manier zodat het lang meegaat.
Het moet worden beschermd en onderhouden met
een speciaal product voor leder, zodat het soepel
blijft en zijn oorspronkelijke uiterlijk behoudt.
Reinig leder niet met ongeschikte
reinigingsmiddelen, zoals oplosmiddelen,
schoonmaakmiddelen, benzine of pure alcohol.
Wanneer u onderdelen reinigt die gedeeltelijk van
leder zijn, zorg dan dat u de andere materialen
niet beschadigt met het speciale product voor
leder.
Voordat u vetvlekken of vloeistoen
verwijdert, veeg dan eerst de resten weg.
Veeg voordat u begint met schoonmaken de
resten weg die het leder kunnen beschadigen.
Gebruik daarvoor een doek die is bevochtigd met
gedemineraliseerd water en vervolgens goed is
uitgeknepen.
Reinig leder met een zachte doek die is
bevochtigd met zeepwater of een pH-neutraal
product.
Droog het af met een zachte, droge doek.

173
In geval van pech
8
Gevarendriehoek
Deze reecterende en inklapbare voorziening moet
langs de kant van de weg worden geplaatst bij pech
of schade aan de auto.
Voordat u uit de auto stapt
Schakel de alarmknipperlichten in en
doe het veiligheidsvest aan. Zet dan de
gevarendriehoek in elkaar en plaats deze.
Opbergen
Gebruik de op het zijpaneel van de bagageruimte
gemonteerde riemen om een opgevouwen
gevarendriehoek, al dan niet in een koker, op te
bergen.
Uitvouwen en plaatsen van de
gevarendriehoek
Zie de bovenstaande afbeelding voor uitvoeringen
met een originele gevarendriehoek.
Raadpleeg bij andere gevarendriehoeken
de instructies voor het uitvouwen in de
gebruiksaanwijzing van de gevarendriehoek.
► Plaats de gevarendriehoek achter de auto, houd
u daarbij aan de ter plaatse geldende regels.
Brandstoftank leeg (diesel)
Bij een auto met dieselmotor moet het
brandstofsysteem worden ontlucht als de
brandstoftank leeg is.
Voordat u begint met het ontluchten van het
systeem, is het van groot belang om minimaal 5 liter
diesel in de brandstoftank te gieten.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over het en de tanken
tankbeveiliging (diesel).
1.5 BlueHDi-motoren
► Zet het contact aan (zonder de motor te starten).
► Wacht ongeveer 1 minuut en zet het contact af.
► Start de motor.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw
startpoging en herhaal de procedure.
Boordgereedschap
Gereedschapsset die bij de auto wordt geleverd.
De samenstelling ervan is afhankelijk van de
uitrusting van uw auto:
– Bandenreparatieset.
– Reservewiel.
Toegang tot het gereedschap
Afhankelijk van de uitvoering is het
boordgereedschap opgeborgen in een tas of in een
opbergvak in de bagageruimte.
Dit gereedschap is speciek voor de auto en
kan, afhankelijk van de uitvoering van de
auto, verschillend zijn.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.

174
In geval van pech
De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor
het verwisselen van een wiel met een
beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door de
fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de originele krik,
neem dan contact op met het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats, om de door
de fabrikant voorgeschreven krik aan te schaen.
De krik voldoet aan de Europese regelgeving
zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/
EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Beschikbaar gereedschap
1. Wielblok om het wegrollen van de auto te
voorkomen (afhankelijk van de uitvoering)
2. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het
dashboardkastje) (afhankelijk van de uitvoering)
Hiermee kunnen de speciale slotbouten met
behulp van de wielsleutel worden verwijderd.
3. Afneembaar sleepoog
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over het en het gebruik van het slepen van de auto
afneembare sleepoog.
Met bandenreparatieset
4. Een 12V-compressor, een acon afdichtmiddel
en een sticker met de snelheidslimiet
Voor het tijdelijk repareren en het op spanning
brengen van een band.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over de bandenreparatieset.
Uitvoeringen met reservewiel
5. Wielsleutel
Hiermee kunt u de wielbouten verwijderen.
6. Krik met geïntegreerde slinger
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
7. Gereedschap voor het verwijderen van
sierdoppen van wielbouten (afhankelijk van de
uitvoering)
Hiermee kunnen de sierdoppen bij lichtmetalen
velgen van de wielbouten worden verwijderd.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over het reservewiel.
Bandenreparatieset
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
U kunt de band met een tijdelijk repareren
compressor en een acon met afdichtmiddel zodat u
naar de dichtstbijzijnde garage kunt rijden.
Ontworpen om algemene lekkages op het loopvlak
van een band te repareren.
De compressor kan via de 12 V-aansluiting
lang genoeg op het elektrische systeem van
de auto worden aangesloten om een lekke band
weer op te pompen.
Raadpleeg de desbetreende rubriek voor
meer informatie over de gereedschapsset.

175
In geval van pech
8
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de , vooral dit label.identicatie
Als de spanning van één of meer banden is
aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Reparatiemethode
Verwijder het voorwerp (zoals een spijker of
schroef) dat de lekkage heeft veroorzaakt
niet uit de band.
► Parkeer de auto zonder het verkeer te
belemmeren en schakel de parkeerrem in.
► Volg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek,
verkeersveiligheidsvest enz.) volgens de regelgeving
in het land waar u rijdt.
► Zet het contact af.
► Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
► Sluit de slang van de compressor aan op de
acon met afdichtmiddel.
► Keer de acon met afdichtmiddel om en bevestig
deze in de uitsparing op de compressor.
► Haal het dopje van het ventiel van de lekke band
en bewaar het op een schone plaats.
► Sluit de slang van de acon met afdichtmiddel
aan op het ventiel van de lekke band en zet deze
stevig vast.
► Controleer of de schakelaar van de compressor
in stand " " staat.O
► Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
► Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting in de auto.
► Bevestig de sticker met
snelheidslimiet.
De sticker met snelheidslimiet moet in de
auto vlak bij de bestuurder worden geplakt
om hem / haar te herinneren aan het feit dat er
met een gerepareerde band wordt gereden.
► Zet het contact aan.

176
In geval van pech
► Schakel de compressor in door de schakelaar
in de stand te zetten, totdat de bandenspanning 2 I
bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk
in de band gespoten; maak de slang gedurende
deze handeling niet los van de aansluiting (kans op
spatten).
Als de bandenspanning van 2 bar na
ongeveer 7 minuten nog niet is bereikt, kan
de band niet met de bandenreparatieset worden
gerepareerd; neem contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats om u verder te helpen.
► Zet de schakelaar in de stand "O”.
► Haal de stekker van de compressor uit de
12V-aansluiting in de auto.
► Verwijder de set.
► Vervang de dop op het ventiel.
► Verwijder de acon met afdichtmiddel en berg
deze op.
Het afdichtmiddel is gevaarlijk bij inslikken
en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel staat
op de acon vermeld.
Gooi de acon na gebruik niet weg, maar lever
deze in bij een CITROËN-dealer of een ocieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om een nieuwe acon met
afdichtmiddel bij een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats te kopen.
► Rijd direct ongeveer 5 kilometer met matige
snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.
► Zet de auto stil en controleer de reparatie en
de bandenspanning met de set.
Rijd niet sneller dan 80 km/h en niet meer
dan 80 km met een band die met dit type
set is gerepareerd.
U moet contact opnemen met een CITROËN-
dealer of gekwaliceerde werkplaats om de
reparatie na te laten kijken en de verwisselde
band waar nodig te vervangen.
De bandenspanning
controleren / aanpassen
De compressor kan worden gebruikt, zonder
afdichtmiddel in de band te spuiten, om de
bandenspanning te controleren en zo nodig te
corrigeren.
► Verwijder het dopje van het ventiel van de band
en bewaar het op een schone plaats.
► Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
► Sluit de slang aan op het ventiel en zet deze
stevig vast.
► Controleer of de schakelaar van de compressor
in de stand " " staat.O
► Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
► Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting in de auto.
► Zet het contact aan.
► Schakel de compressor in door de schakelaar
in de stand " " te zetten en breng de band I
op de spanning die staat aangegeven op de
bandenspanningssticker van de auto. De
bandenspanning verlagen: druk op de zwarte toets
op de slang van de compressor, bij de aansluiting op
het ventiel.
Als de bandenspanning van 2 bar na 7
minuten nog niet is bereikt, kan de band niet
met de bandenreparatieset worden gerepareerd;
neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats om u verder te
helpen.

177
In geval van pech
8
► Zet de schakelaar in de stand O zodra de
gewenste bandenspanning is bereikt.
► Verwijder de set en berg deze op.
► Vervang de dop op het ventiel.
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
Raadpleeg de desbetreende rubriek voor
meer informatie over de gereedschapsset.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel ligt onder de vloer van de
bagageruimte.
Zie het hoofdstuk voor toegang Gereedschapsset
tot het reservewiel.
Afhankelijk van de uitvoering is er een
standaardformaat reservewiel (met stalen of
aluminium velg) of een noodreservewiel
aanwezig.
Het reservewiel monteren
► Draai de centrale moer los.
► Verwijder het bevestigingssysteem (moer en
bout).
► Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek
het naar u toe.
► Neem het wiel uit de bagageruimte.
Het reservewiel terugplaatsen
Het wiel met de lekke band kan niet onder
de vloerplaat van de bagageruimte geplaatst
worden.
► Leg het reservewiel terug in de reservewielbak.
► Draai de moer op de bout een aantal slagen los.
► Plaats het bevestigingssysteem (moer en bout)
op het midden van het wiel.
► Draai de centrale moer voldoende vast om het
wiel goed te bevestigen.
► Berg, afhankelijk van de uitvoering, de
gereedschapskist weer in het midden van het wiel
op en klik de kist vast.
Verwijderen van het wiel
De auto parkeren
Parkeer de auto op een plaats waar u het
verkeer niet hindert en zorg ervoor dat deze op
een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond
staat.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet u
de eerste versnelling inschakelen om de wielen
te blokkeren, de parkeerrem aantrekken, tenzij
deze in de automatische stand staat, en het
contact uitzetten.
Bij een automatische transmissie moet u
stand P selecteren om de wielen te blokkeren,

178
In geval van pech
de parkeerrem aantrekken, tenzij deze in
de automatische stand staat, en het contact
uitzetten.
Controleer of de controlelampjes van de
parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent branden.
De inzittenden moeten de auto hebben verlaten
en zich op een veilige plaats bevinden.
Plaats waar nodig een wielblok achter het wiel
kruislings tegenover het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de
krik steunt; gebruik een bok.
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop
door deze met behulp van de wielsleutel bij de
ventielopening los te wippen en vervolgens los
te trekken.
Monteren: haal de wielbouten aan en breng
daarna de wieldop aan; plaats de opening in lijn
met het ventiel en druk de wieldop vervolgens
rondom vast met de palm van uw hand.
Wieldoppen zijn gemarkeerd met "LEFT" aan de
linkerzijde en "RIGHT" aan de rechterzijde. Draai
dit niet om bij het verwijderen/terugplaatsen van
het wiel.
► Verwijder de sierdop van de wielbouten met het
gereedschap ( ) (lichtmetalen velgen).7
► Bevestig de dop (2) op de wielsleutel ( ) en draai 5
de slotbout een omwenteling los.
► Draai de overige wielbouten iets los met alleen
de wielsleutel (5).
► Plaats het voetstuk van de krik (6) op de grond,
recht onder een van de twee krikpunten aan de
voorzijde ( ) of achterzijde ( ). Gebruik het krikpunt A B
dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
► Draai de krik (6) uit totdat de kop van de krik
het krikpunt ( of ) raakt; het contactvlak van het A B
krikpunt ( of ) moet goed in het middelste deel A B
van de kop van de krik steken.
► Krik de auto op totdat er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te
monteren.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een
gladde of zachte ondergrond kan de krik
wegschuiven of wegzakken - kans op letsel!
Plaats de krik precies onder een van de
krikpunten ( of ) onder de auto en controleer A B
of de kop van de krik goed tegen het midden van
het contactvlak van het krikpunt drukt. Anders
kan de auto beschadigd raken en / of de krik
inklappen - Kans op letsel!

179
In geval van pech
8
► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone
plaats.
► Verwijder het wiel.
Monteren van een wiel
Een reservewiel met stalen velg of
noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen,
raken de ringen ( ) de stalen velg of het A
noodreservewiel niet. Het wiel wordt door het
conische contactvlak ( ) van elke bout op zijn B
plek gehouden.
► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
► Draai de slotbout met de wielsleutel (5) en de
dop (2) voorlopig vast.
► Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel ( ) handvast.5
► Laat de auto weer volledig zakken.
► Vouw de krik (6) op en verwijder deze.
► Draai de slotbout met de wielsleutel (5) en de
dop ( ) vast.2
► Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel ( ) vast.5
► Bevestig de doppen op de wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
► Berg het gereedschap op.
Na het verwisselen van een wiel
Met een noodreservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen uit (Active
Safety Brake, Adaptieve snelheidsregelaar enz.).
Rijd niet sneller dan 80 km/h.
Het is niet toegestaan om met meer dan één
noodreservewiel te rijden.

181
In geval van pech
8
Verlichting vóór
Uitvoering met ledkoplampen
1. Dagrijverlichting/Parkeerlichten
2. Dimlicht
3. Groot licht
4. Richtingaanwijzers
5. Mistlampen
Uitvoering met halogeenkoplampen
1. Dagrijverlichting/parkeerlichten (led)
2. Groot licht (H7)
3. Dimlicht (H7)
4. Richtingaanwijzers (PY21W)
5. Mistlampen (led)
De motorkap openen/toegang tot de
lampen
Wees voorzichtig wanneer de motor heet is -
kans op brandwonden!
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator kunnen komen
- kans op verstikking!
Halogeenlampen (Hx)
Controleer om verzekerd te zijn van een
goede verlichtingskwaliteit of de lamp op de juiste
wijze in de behuizing is geplaatst.
Groot licht / dimlicht
► Trek aan de lip om de beschermkap te
verwijderen.
► Trek de stekker van de gloeilamp los.
► Verwijder de gloeilamp en vervang deze.
Voer deze handelingen in de omgekeerde volgorde
uit om de gloeilamp terug te plaatsen en richt de
pasnok van de gloeilamp daarbij omlaag.
Richtingaanwijzers
Wanneer het controlelampje voor een
richtingaanwijzer (links of rechts) snel

182
In geval van pech
knippert, betekent dit dat één of meerdere
gloeilampen aan die zijde defect zijn.
► Draai de stekker een kwart slag linksom.
► Trek de stekker van de gloeilamp los.
► Verwijder de gloeilamp en vervang deze.
De oranje gloeilampen moeten worden
vervangen door gloeilampen met dezelfde
kleur en eigenschappen.
Achterlichten
1. Parkeerlichten (led)
2. Remlichten (P21W)
3. Achteruitrijlichten (W16W)
4. Richtingaanwijzers (WY16W)
Gloeilampen vervangen
De gloeilampen kunnen vanuit de bagageruimte
worden vervangen.
► Open de bagageruimte.
► Verwijder het klepje in de afdekking aan de
betreende zijkant:
• Druk op elk van de inkepingen in het bovenste
deel van het klepje om het los te halen.
• Kantel het klepje en de steun, en verwijder ze.
► Haal de stekker van de lampeenheid los.
► Draai de moer los met een pijpsleutel van 10
mm, schroef deze eruit en verwijder hem. Laat hem
niet vallen.
► Maak de lampeenheid los en verwijder deze
voorzichtig door deze in een rechte beweging naar
buiten te trekken.
► Haal de lamphouder los en verwijder deze. Let
erop dat u de bedrading niet loskoppelt.
► Voor het remlicht: draai de lamp een kwartslag
en vervang de lamp.
► Voor de achteruitrijlichten en de
richtingaanwijzers: trek de lamp eruit en vervang de
lamp.

183
In geval van pech
8
Druk de lampeenheid recht uitgelijnd met de
lengteas van de auto goed in de geleiders.
Draai de moer goed vast zodat de houder goed
afdicht. Draai de moer echter niet al te vast, om
te voorkomen dat de lampeenheid beschadigd
raakt.
Mistachterlicht (P21W)
Steek uw hand aan de linkerzijde onder de bumper.
► Draai de lamphouder een kwartslag naar links en
trek deze naar u toe.
► Draai de lamp een kwartslag naar links en trek
deze naar u toe.
► Vervang de gloeilamp.
Zekeringen
Een zekering vervangen
Laat alle werkzaamheden alleen door
een CITROËN-dealer of een gekwaliceerde
werkplaats uitvoeren
Wanneer een zekering door een derde partij
wordt vervangen, kan er een ernstige storing in
de auto ontstaan.
Montage van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische systeem
van uw auto is al rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
een gekwaliceerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten
die voortvloeien uit storingen veroorzaakt
door het repareren van de auto of het oplossen
van storingen die zijn ontstaan door de montage
van accessoires die niet door CITROËN zijn
geleverd of aanbevolen, of die niet zijn
gemonteerd in overeenstemming met de
aanbevelingen. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
uitrusting meer dan 10 milliampère bedraagt.
12V-accu
Loodstartaccu's
Deze accu's bevatten schadelijke stoen
(zwavelzuur en lood).
Ze moeten conform de regelgeving worden
afgevoerd en mogen nooit samen met
huishoudelijk afval worden weggegooid.
Lever gebruikte accu's in bij een aangewezen
inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in
een goed geventileerde ruimte, ver van open
vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk
risico van brand of explosie uit te sluiten.
Was na aoop uw handen.
Bevroren accu
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat deze
dan door een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats controleren op
beschadigingen van de inwendige delen en op
scheuren in de behuizing (kans op lekkage van
giftig en corrosief zuur).

184
In geval van pech
Automatische transmissie
Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
Elektromotor
Lege 12V-accu
De motor kan niet meer worden gestart
en de tractiebatterij kan niet meer worden
opgeladen.
Voorzorgsmaatregelen bij
werkzaamheden aan de 12V-accu
Selecteer stand , zet het contact af, en P
controleer of het instrumentenpaneel is
uitgeschakeld en het voertuig niet wordt
opgeladen.
Een ander voertuig met startkabels
starten
Gebruik de 12V-accu niet om een ander voertuig
met startkabels te starten of de accu van een
ander voertuig op te laden.
Symbolen
Geen vonken of open vuur, niet roken.
Bescherm altijd uw ogen. Explosieve gassen
kunnen blindheid en letsel veroorzaken.
Houd de accu van de auto buiten het bereik
van kinderen.
De accu van de auto bevat zwavelzuur, wat
blindheid of ernstige brandwonden kan
veroorzaken.
Zie de handleiding voor meer informatie.
Vlak bij de accu kunnen explosieve gassen
aanwezig zijn.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de pluspool (+):
► Ontgrendel de motorkap door de
ontgrendelhendel in het interieur en vervolgens de
veiligheidshaak van de motorkap te bedienen.
► Open de motorkap.
Pluspool (+) met snelsluiting.
Minpool (-).
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu (externe accu of
de accu van een andere auto) en startkabels of met
een startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is
aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12 V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (zoals
audiosysteem, ruitenwissers en verlichting) van
beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor (zoals
ventilator en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
► Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu ( ) (bij het gebogen metalen A
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de
hulpaccu ( ) of de startbooster.B
► Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu ( ) of B

185
In geval van pech
8
de startbooster (of op een massapunt van de auto
met de hulpaccu).
► Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de lege accu (A).
► Start de motor van de auto met de hulpaccu en
laat deze enkele minuten draaien.
► Start de auto met de lege accu en laat de motor
draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af
en wacht even voordat u een nieuwe poging doet.
► Wacht totdat de motor stationair draait.
► Maak de startkabels vervolgens in omgekeerde
volgorde los.
► Breng het kunststof kapje aan op de pluspool (+),
als uw auto hiermee is uitgerust.
► Laat de motor minimaal 30 minuten draaien,
terwijl de auto stilstaat, om de accu voldoende op
te laden.
Wanneer u meteen gaat rijden zonder dat
de auto voldoende is opgeladen, kunnen
sommige functies mogelijk niet goed werken
(zoals Stop & Start).
Laden met behulp van een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu is het
noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de accu
voldoende is opgeladen.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om
de accu op te laden:
– Als de auto vooral voor korte ritten wordt gebruikt.
– Als de auto meerdere weken niet wordt gebruikt.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Als u de accu van uw auto zelf gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen.
De accu hoeft niet te worden losgekoppeld.
► Zet het contact af.
► Schakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.).
► Schakel lader B uit voordat u de kabels op de
accu aansluit om gevaarlijke vonken te voorkomen.
► Controleer of de kabels van de lader in goede
staat zijn.
► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
► Sluit de kabels van lader B als volgt aan:
• de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de
accu A.
• de zwarte minkabel (-) op de minpool (-) van
accu A.
► Zet na aoop van het laden eerst acculader B uit
voordat u de kabels loskoppelt van accu A.
Als deze sticker is aangebracht, mag er
uitsluitend een 12V-lader worden gebruikt.
Anders kunnen elektrische onderdelen
onherstelbaar beschadigd raken.
24V
12V
De accu loskoppelen
We raden u aan om de accu los te koppelen als de
auto langere tijd niet wordt gebruikt, zodat de accu
voldoende lading behoudt om de motor te starten.
Voer de volgende handelingen uit voordat u de accu
loskoppelt:
► Sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren/
deuren, achterklep, ruiten, dak).
► Schakel alle stroomverbruikende voorzieningen
uit (zoals audiosysteem, ruitenwissers en lampen).
► Zet het contact uit en wacht 4 minuten.
Als u bij de accu bent, hoeft u alleen de klem van de
pluspool (+) los te halen.

186
In geval van pech
Accupoolklem met snelsluiting
Loskoppelen van de plusklem (+)
► Afhankelijk van de uitrusting tilt u het plastic kapje
van de pluspool op.(+)
► Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog om de
accupoolklem B te ontgrendelen.
► Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te
verwijderen.
Weer aansluiten van de plusklem (+)
► Trek de hendel (A) zo ver mogelijk omhoog.
► Plaats de geopende accupoolklem (B) op de
pluspool (+).
► Druk de accupoolklem (B) volledig omlaag.
► Beweeg de hendel (A) omlaag om de
accupoolklem ( ) vast te zetten.B
► Afhankelijk van de uitrusting duwt u het plastic
kapje terug op de pluspool (+).
Forceer de hendel niet wanneer u erop
drukt; als de klem niet goed is geplaatst, kan
deze niet worden vergrendeld. Voer de procedure
nogmaals uit.
Na het opnieuw aansluiten
van de accu
Als de accukabels weer zijn aangesloten, moet u het
contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten
voordat u de motor start, zodat de elektronische
systemen kunnen worden geïnitialiseerd.
Wanneer er zich na deze handeling kleine storingen
blijven voordoen, neem dan contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde werkplaats.
Aan de hand van het betreende hoofdstuk moet u
bepaalde uitrustingselementen resetten:
– Afstandsbediening of elektronische sleutel
(afhankelijk van de uitvoering).
– Schuif-/kanteldak.
– Elektrische ruitbediening.
– Datum en tijd.
– Voorkeuzezenders.
Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer
starten van de motor na het aansluiten van
de accukabels, werkt het Stop & Start-systeem
mogelijk niet.
Het systeem werkt dan pas weer als de auto
langere tijd heeft stilgestaan; hoe lang dat is,
is afhankelijk van de buitentemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur).
De auto slepen
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto
hoger is dan van de auto die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet
beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond
altijd een goedgekeurde sleepstang; kabels,
touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde
motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging
niet.
Neem contact op met een professioneel
bergingsbedrijf:
– Als de auto is gestrand op de autosnelweg of
autoweg.

187
In geval van pech
8
– Als het niet mogelijk is de versnellingsbak
in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te
ontgrendelen of de parkeerrem vrij te zetten.
– Als het bij een auto met automatische
transmissie niet mogelijk is om deze te slepen
met draaiende motor.
– Bij het slepen met slechts twee wielen op de
grond.
– Bij auto's met vierwielaandrijving.
– Bij het ontbreken van een goedgekeurde
sleepstang.
De auto in de vrijloop worden gezet moet
voordat deze wordt gesleept.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Elektromotor
Een elektrische auto mag nooit worden
gebruikt om een andere auto te slepen.
De auto mag echter wel worden gebruikt om
bijvoorbeeld een ander voertuig uit een greppel
te trekken.
Beperkingen bij slepen
Type auto
(motor/versnellingsbak)
Voorwielen op de grond Achterwielen op de grond 4 wielen op de grond met Dieplader
sleepstang
Verbrandingsmotor /
Handgeschakeld
Verbrandingsmotor / Automaat
Elektrisch
Bij een storing in de accu of elektrische parkeerrem is het essentieel dat u contact opneemt met een professioneel bedrijf dat gebruikmaakt van
autoambulances (behalve bij een handgeschakelde versnellingsbak).
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog is opgeborgen bij de gereedschapsset
in de bagageruimte.
Zie het betreende hoofdstuk voor meer informatie
over toegang tot het gereedschap.

188
In geval van pech
Slepen van de auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de
voorzijde:
► Maak het afdekplaatje los door op het
linkergedeelte te drukken.
► Verwijder het afdekplaatje door het omlaag te
bewegen.
Voor het slepen van uw auto:
► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
► Bevestig de sleepstang.
► Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
Wanneer deze instructie niet in acht wordt
genomen, kunnen bepaalde onderdelen
(zoals de remmen en de transmissie) beschadigd
raken en kan het zijn dat de rembekrachtiging
niet werkt wanneer de motor een volgende keer
wordt gestart.
Automatische transmissie
Sleep de auto nooit met de aangedreven
wielen op de grond terwijl de motor is afgezet.
► Ontgrendel het stuurwiel en zet de parkeerrem
vrij.
► Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's
in.
► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid
als de af te leggen afstand beperkt.
Slepen van een andere auto
Toegang tot de sleepoogaansluiting aan de
achterzijde:
► Maak het afdekplaatje los door op het
rechtergedeelte te drukken.
► Beweeg het afdekplaatje omlaag.
Voor het slepen van een andere auto:
► Draai het sleepoog vast tot de aanslag.
► Bevestig de sleepstang.
► Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's
in.
► Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid
als de af te leggen afstand beperkt.

189
Technische gegevens
9
Technische gegevens
motoren en
aanhangergewichten
Motoren
De technische gegevens van de motor van uw auto
zijn op het kentekenbewijs en in de commerciële
documentatie vermeld.
Alleen de waarden die beschikbaar waren op het
moment van publicatie zijn in de tabellen vermeld.
Neem contact op met een CITROËN-dealer of
gekwaliceerde werkplaats als u de ontbrekende
waarden wilt weten.
Het maximumvermogen komt overeen met
de op de testbank gehomologeerde waarde,
onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in
de Europese regelgeving (Richtlijn 1999/99/EG).
Neem voor meer informatie contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde werkplaats.
Gewichten en
aanhangergewichten
De gewichten en aanhangergewichten van de auto
zijn op het kentekenbewijs van uw auto en in de
commerciële documentatie vermeld.
U vindt deze waarden ook op het
constructeursplaatje.
Neem voor meer informatie contact op met een
CITROËN-dealer of een gekwaliceerde werkplaats.
Het maximaal toelaatbare treingewicht (GTW) en
de aanhangergewichten gelden tot een hoogte
van maximaal 1000 meter. Het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter
hoogte met 10% te worden verminderd.
De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op de
trekhaakkogel mag rusten.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de
prestaties van de auto minder worden om
de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur hoger dan 37 °C is, moet het
aanhangergewicht worden verlaagd.
Het trekken van een aanhanger, ook met
een licht beladen auto, kan een negatief
eect op de wegligging hebben.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto
een langere remweg.
Wanneer de auto een aanhanger trekt, mag
u nooit sneller dan 100 km/h of de plaatselijk
geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk
90 km/h) rijden.

190
Technische gegevens
Motoren en aanhangergewichten - benzine
Motoren PureTech 100 S&S PureTech 130 S&S PureTech 130 S&S PureTech 155 S&S
Versnellingsbak/transmissie BVM6
(Handgeschakeld, 6
versnellingen)
BVM6
(Handgeschakeld, 6
versnellingen)
EAT8
(Automaat, 8
versnellingen)
EAT8
(Automaat, 8
versnellingen)
Codes EB2ADTD_B MB6
STTd
EB2ADTS MB6
STTd
EB2ADTS ATN8
STTd
EB2ADTX ATN8
STTd
Modelcodes BAHNEA BAHNSA BAHNSB BAHNNB
Cilinderinhoud (cc) 1.199 1.199 1.199 1.199
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 75 96 96 114
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar
combinatiegewicht) (kg)
op een helling van max. 10 % of 12 %
1.000 1.200 1.200 1.200
Aanhanger ongeremd (kg) 640 660 680 670
Maximale kogeldruk (kg) 61 61 61 61

191
Technische gegevens
9
Motoren en aanhangergewichten - Diesel
Motoren BlueHDi 110 BlueHDi 130
Versnellingsbak/transmissie BVM6
(Handgeschakeld, 6 versnellingen)
EAT8
(Automaat, 8 versnellingen)
Codes DV5RCe MB6 STTd DV5RC ATN8 STTd
Modelcodes BBYHSA BBYHZB
Cilinderinhoud (cc) 1.499 1.499
Max. vermogen: EC-standaard (kW) 81 96
Brandstof Diesel Diesel
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht) (kg)
op een helling van max. 10 % of 12 %
1.200 1.200
Aanhanger ongeremd (kg) 660 690
Maximale kogeldruk (kg) 61 61

192
Technische gegevens
Elektromotor
Modelcodes: BCZKXC
Aanhanger geremd (binnen max. toelaatbaar treingewicht) (kg)
helling max. 10 % of 12 %
0
Aanhanger ongeremd (kg) 0
Maximale kogeldruk (kg) 0
Elektromotor
Technologie Synchroon met permanente magneten
Max. vermogen: EC-standaard (kW)/(pk) 100/136
Tractiebatterij
Technologie Lithium-ion
Geïnstalleerde capaciteit (kWh) 50
Laden via een normaal stopcontact Type 2
Wisselstroomspanning (AC)
Stroomsterkte (A)
230 (eenfasestroom)
8 of 16.
Versneld laden Type 3
Wisselstroomspanning (AC)
Stroomsterkte (A)
230 (eenfase- of driefasenstroom)
16 of 32.
Snelladen Type 4
Gelijkstroomspanning (DC) 400

193
Technische gegevens
9
Afmetingen (mm)
Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen
auto.
* Ingeklapte buitenspiegels
** Elektrische uitvoeringen
Identicatie
Diverse zichtbare markeringen voor
voertuigidenticatie en het zoeken van voertuigen.
A. Voertuigidenticatienummer (VIN) onder de
motorkap.
Gestanst in het chassis.
B. Voertuigidenticatienummer (VIN) op het
dashboard.
Gedrukt op een zelfklevende sticker die zichtbaar is
via de voorruit.
C. Plaatje van de fabrikant.
Bevestigd op het rechterportier.
Bevat de volgende informatie:
– Naam fabrikant.
– Europees typegoedkeuringsnummer.
– Voertuigidenticatienummer (VIN).
– Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht (GVW).
– Maximaal toelaatbaar treingewicht (GTW).
– Maximumgewicht op de vooras.
– Maximumgewicht op de achteras.
D. Sticker bandenspecicaties/kleurcode.
Bevestigd op het bestuurdersportier.
Bevat de volgende informatie over de banden:
– De bandenspanning, onbeladen en met volle
belading.
– De specicaties van de banden, bestaande
uit de maat en het type, en de belastings- en
snelheidsindex.
– De bandenspanning van het reservewiel.
Hierop staat ook de kleurcode van de lak vermeld.
De auto kan bij levering zijn voorzien van
banden met een andere aanduiding voor
belasting en snelheid dan vermeld op de sticker:
dit maakt voor de bandenspanning geen verschil
(bij koude banden).
Wanneer er een ander type band wordt
gemonteerd, neem dan contact op met een
CITROËN-dealer om te weten welke banden
voor de auto zijn goedgekeurd.

194
BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
BLUETOOTH-
audiosysteem met
touchscreen
Multimedia audiosysteem
- Bluetooth®-telefoon
De functies en de instellingen die worden
beschreven, verschillen afhankelijk van de
uitvoering van de auto en de conguratie.
Om veiligheidsredenen en omdat deze
handelingen de aandacht van de bestuurder
vereisen, moeten deze handelingen worden
uitgevoerd wanneer de en het auto stilstaat
contact is ingeschakeld:
– De smartphone in de Bluetooth-modus
koppelen met het systeem.
– De smartphone gebruiken.
– De systeeminstellingen en de conguratie
wijzigen.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in de auto functioneert.
De melding wordt weergegeven Eco-modus
wanneer het systeem in de betreende modus
wordt gezet.
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de knop drukt,
wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de knop drukt, wordt het
systeem ingeschakeld.
Verhogen of verlagen van het volume met de
rolknop aan de linkerkant.
Druk op deze toets op het touchscreen om
toegang tot de menu's te krijgen.
Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan.
Gebruik voor het schoonmaken van het
scherm een niet-schurende zachte doek
(bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder
schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte vingers.
Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven
in de bovenste balk van het touchscreen:
– Informatie over de airconditioning (afhankelijk van
de uitvoering).
– Bluetooth-verbinding
– Indicatie van het delen van locatiegegevens.
Selecteer de audiobron:
– FM/AM/DAB-radiozenders (afhankelijk van de
uitrusting).
– Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-
uitzending via Bluetooth (streaming).
– USB-stick.
– Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler
(afhankelijk van de uitrusting).
Als het zeer warm is, kan het geluidsvolume
worden beperkt om het systeem te
beschermen. Het systeem kan gedurende ten
minste 5 minuten stand-by (scherm en geluid
uitgeschakeld) worden gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt,
werkt het systeem weer normaal.
Stuurkolomschakelaars
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel - Type 1
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item van een menu of lijst
selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item van een menu of lijst
selecteren.
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst bijwerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven.
Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven.

195
BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
10
Kort indrukken: geluidsbron wijzigen (radio,
USB-aansluiting, AUX-ingang indien
draagbaar apparaat is aangesloten, CD-speler,
audiostreaming).
Lang indrukken: weergave van de gesprekkenlijst.
Kort indrukken tijdens een inkomende oproep:
oproep aannemen.
Kort indrukken tijdens een gesprek: het gesprek
beëindigen.
Een selectie bevestigen.
Geluidsvolume verhogen.
Geluidsvolume verlagen.
Geluid onderbreken/weer inschakelen door
het gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel - Type 2
Gesproken commando's:
Deze toets bevindt zich op het stuurwiel of
op het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk
van de uitvoering).
Kort indrukken: gesproken commando’s voor de
smartphone via het systeem.
Verhogen van het geluidsvolume.
Verlagen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken door tegelijkertijd op
de toetsen voor het verhogen en verlagen van
het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de
uitrusting).
Geluidsweergave weer inschakelen door op één van
de twee volumetoetsen te drukken.
Veranderen van multimediabron.
Kort indrukken: weergave van de
gesprekkenlijst.
Kort indrukken tijdens inkomend gesprek: gesprek
aannemen.
Lang indrukken tijdens inkomend gesprek: gesprek
weigeren.
Kort indrukken tijdens een gesprek: het gesprek
beëindigen.
Radio (draaien): vorige/volgende
voorkeuzezender.
Media (draaien): vorige/volgende nummer, scrollen
door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een selectie. Indien
niets geselecteerd: toegang tot voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de tracklijst.
Menu's
Radio
Selecteer een radiozender.
Media
Selecteer een audiobron.

196
BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
Telefoon
Verbind een mobiele telefoon via Bluetooth ®.
Rijden
Schakel bepaalde voertuigfuncties in of uit,
of congureer deze (afhankelijk van de
uitrusting/uitvoering).
Instellingen
Stel de geluidsinstellingen (balans, sfeer,
enz.), de weergave (taal, eenheden, datum,
tijd, enz.) in of congureer het systeem (privacy).
Airconditioning/verwarming
Afhankelijk van de uitrusting/afhankelijk van de
uitvoering.
Stel de instellingen voor temperatuur en de
luchtstroom in.
Radio
Selecteren van de
frequentieband
Druk op het menu "Radio".
Druk op de toets “SOURCE”.
Selecteer de frequentieband: Selecteer, afhankelijk
van de uitvoering, of FM AM, DAB.
Een radiozender selecteren
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een radiozender.
Of
Druk op de weergegeven frequentie.
Voer de waarden van de FM- en AM-band in
met het virtuele toetsenbord.
Of
Druk op deze toets voor een lijst met de te
ontvangen en beschikbare zenders op de
band.
De radio-ontvangst kan worden verstoord
door het gebruik van elektrische apparatuur
die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een
op de 12V-aansluiting aangesloten USB-lader.
Door omgevingsfactoren (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages enz.) kunnen storingen
in de ontvangst optreden, ook als de RDS-
functie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel bij radiogolven en kan in geen enkel

197
BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
10
opzicht worden gezien als een defect van het
audiosysteem.
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk op de toets "Voorkeuzezenders".
Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan
lang ingedrukt. Een geluidssignaal bevestigt dat de
voorkeuzezender is opgeslagen.
U kunt 16 voorkeuzezenders opslaan.
Om een in het geheugen opgeslagen
zender te vervangen door een andere
zender, dient u lang op de opgeslagen zender te
drukken.
RDS inschakelen/uitschakelen
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio
steeds naar de sterkste frequentie van een zender,
zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u
zelf de frequentie hoeft te wijzigen.
Onder sommige omstandigheden kan de
ontvangst in het hele land niet worden
gewaarborgd, omdat de frequenties van de
zender niet het hele land dekken. Daardoor kan
de zender tijdens het rijden wegvallen.
Druk op de toets "Radio-instellingen".
Activeer/deactiveer "RDS-opties".
Verkeersinformatie (TA)
beluisteren
De TA-functie (Trac Announcement) geeft voorrang
aan het luisteren naar de TA-verkeersinformatie.
Voor een correcte werking van deze functie
is een goede ontvangst van een radiozender
nodig die deze berichten uitzendt. Zodra een
verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden,
wordt de geluidsbron die op dat moment wordt
weergegeven automatisch onderbroken voor de
weergave van het TA-verkeersinformatiebericht.
Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op de toets "Radio-instellingen".
Activeer/deactiveer "Verkeersinformatie
(TA)".
Audio-instellingen
Druk op de toets "Radio-instellingen".
Selecteer in de lijst "Radio-instellingen".
Activeer/deactiveer en congureer de beschikbare
opties (balans, sferen, enz.).
Met de balans en de verdeling van het
geluid kan de geluidskwaliteit worden
aangepast afhankelijk van het aantal inzittenden
in de auto.
Digitale radio (DAB, Digital
Audio Broadcasting)
Digitale radio
Selecteer DAB-radio
De digitale radio (DAB) zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
Via "multiplex/bundels" kunt u kiezen uit
radiozenders die op alfabetische volgorde zijn
gerangschikt.
Druk op het menu "Radio".
Druk op de toets “SOURCE”.
Selecteer in de lijst met beschikbare audiobronnen
"DAB-radio".
Inschakelen Volgen FM-DAB.
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal zwak is, kunt u met "Volgen
FM-DAB" dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch overschakelt op
de desbetreende analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Druk op de toets "Radio-instellingen".
Activeer "DAB-FM”.
Als "Volgen FM-DAB" is geactiveerd, kan er
sprake zijn van een vertraging van enkele
seconden als het systeem overschakelt op de

198
BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
analoge "FM"-radiozender en kan het
geluidsvolume soms veranderen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal weer
goed is, schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB".
Als de DAB-zender waarnaar u luistert niet
beschikbaar is als FM-zender, of als "Volgen
FM-DAB" niet is geactiveerd, wordt het geluid
onderbroken als het digitale signaal te zwak
wordt.
Media
Geluidsbron selecteren
Druk op het menu "Media".
Druk op de toets “SOURCE”.
Selecteer de bron (USB, Bluetooth of AUX,
afhankelijk van de apparatuur).
USB-poort
Steek de USB-geheugenstick in de
USB-poort, of sluit het USB-apparaat via een
kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten
kan enkele seconden of soms enkele minuten
duren nadat het apparaat voor de eerste keer is
aangesloten.
De afspeellijsten worden bijgewerkt wanneer een
USB-geheugenstick wordt ingestoken, of wanneer
de inhoud van een bepaalde USB-geheugenstick
is gewijzigd. De lijsten worden in het geheugen
opgeslagen: als deze niet zijn gewijzigd, is de
laadtijd korter.
Externe (AUX)-jackaansluiting
Afhankelijk van de uitrusting
Sluit een draagbaar apparaat (MP3-speler,
enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd)
aan op de jack-aansluiting.
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als
"Externe versterking" in de audio-instellingen is
geselecteerd.
Stel eerst het volume van het draagbare apparaat
af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het
geluidsvolume van het audiosysteem in.
De bediening vindt plaats via het draagbare
apparaat.
StreamingBluetooth®
Streaming biedt de mogelijkheid om naar door de
smartphone verzonden audiostreams te luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-proel is geactiveerd en stel
eerst het volume van het externe apparaat in (op
een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van het systeem in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan het
zijn dat u de audioweergave moet starten via de
smartphone.
Bediening verloopt via het externe apparaat of via de
aanraaktoetsen van het systeem.
Als de Streaming eenmaal is gestart, wordt
uw smartphone als een geluidsbron
beschouwd.
Apple®-speler aansluiten
Sluit een Apple®-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de
auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists / audioboeken / podcasts). U
kunt ook een gestructureerde indeling in
bibliotheekvorm gebruiken.
De standaardindeling is de indeling per artiest.
Om dit te veranderen moet u terug naar het
eerste niveau in de structuur en kiest u een
andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten).
Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer
afzakt naar het gewenste nummer.
De softwareversie van het audiosysteem kan
incompatibel zijn met de softwareversie van de
Apple®
-speler.

199
BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
10
Media-instellingen
Druk op de toets "Media-instellingen".
Activeer/deactiveer de afspeelopties voor het
nummer en open de audio-instellingen.
De audio-instellingen zijn hetzelfde als de
audio-instellingen voor de radio. Raadpleeg
de desbetreende rubriek voor meer informatie
over de audio-instellingen.
Informatie en tips
Het systeem ondersteunt USB-apparaten voor
massaopslag, BlackBerry®-apparaten of Apple®-
spelers via de USB-poorten. De adapterkabel wordt
niet meegeleverd.
U beheert de apparaten met de bedieningstoetsen
van het audiosysteem.
Andere apparaten, die bij het aansluiten niet door
het systeem worden herkend, moeten met een
kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth-streaming worden
gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het audiosysteem speelt alleen audiobestanden
af met de bestandsextensie ".wav", ".wma", ".aac",
".mp3", ".mp4", ".m4a", ".ac", ".ogg" en met een
bitrate van 32 Kbps tot 320 Kbps (maximaal 300
Kbps voor ".ac"-bestanden).
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate)
kunnen worden afgespeeld.
Alle ".wma"-bestanden moeten standaard WMA
9-bestanden zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 KHz.
Om problemen met lezen en weergeven te
voorkomen, raden wij aan om bestandsnamen te
kiezen van maximaal 20 tekens die geen speciale
tekens bevatten (zoals, " ? . ; ù).
Gebruik uitsluitend USB-geheugensticks met de
bestandsindeling FAT of FAT32 (File Allocation
Table).
Wij raden aan om de originele USB-kabel
voor het draagbare apparaat te gebruiken.
Telefoon
Koppelen van een
Bluetooth®-telefoon
Er kunnen 10 telefoons aan het systeem worden
gekoppeld.
Activeer vooraf de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen"
(conguratie van de telefoon).
Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de
telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of
de in de telefoon en het systeem ingevoerde code
identiek zijn.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-
apparaten. Zie de handleiding van de telefoon of
neem contact op met uw provider voor meer
informatie over de beschikbaarheid van diensten.
Proelen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, DID, A2DP,
AVRCP, SPP en PAN.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies,
enz.).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem in de
lijst van gedetecteerde apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Procedure via het systeem
Druk op de toets om de menu’s weer Home
te geven.
Selecteer het menu "Telefoon".
Druk op "Verbindingen beheren".
Er wordt een lijst van waargenomen telefoons
weergegeven.
Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.
Het systeem stelt twee verbindingsproelen voor de
telefoon voor:
– als "Telefoon": handsfree set, uitsluitend telefoon.

200
BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
– als " ": draadloos afspelen van Streaming
audiobestanden op de telefoon.
Het systeem kan niet met hetzelfde proel
met meerdere telefoons worden verbonden.
Er kunnen niet meer dan 2 telefoons tegelijk
worden verbonden (1 per proel).
De Bluetooth-proelen op de telefoon
hebben prioriteit t.o.v. de proelen die op het
systeem zijn geselecteerd.
Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de
Bluetooth-functie van de telefoon even uit te zetten
en opnieuw te activeren.
Afhankelijk van het type telefoon hebt u de
optie om de overdracht van uw contacten en
de gesprekkenlijst wel of niet te accepteren.
Automatisch opnieuw verbinden
Wanneer u terugkomt in uw auto met de telefoon
waarmee het laatst verbinding is gemaakt, wordt
deze automatisch herkend en wordt er binnen
ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het
contact automatisch een koppeling met de telefoon
gemaakt (Bluetooth ingeschakeld).
Beheer van telefoonverbindingen
Een gekoppelde telefoon verbinden of loskoppelen:
Selecteer het menu "Telefoon".
Druk op " " om de lijst van Bluetooth
gekoppelde apparatuur weer te geven.
Druk in de lijst op de naam van de desbetreende
telefoon om de koppeling ongedaan te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon weer te
koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Druk op de knop “Bluetooth”.
Druk op "Verbindingen beheren".
Selecteer in het weergegeven venster
"Verwijderen".
De lijst van de gekoppelde telefoons wordt
weergegeven.
Druk op de naam van de telefoon die u wilt
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt
een pop-upvenster op het scherm.
Het gesprek aannemen:
Druk kort op de toets op het stuurwiel.TEL
Het gesprek weigeren:
Houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Of
Druk op " " op het Gesprek beëindigen
touchscreen.
Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.
Een nieuw nummer bellen
Druk op "Telefoon".
Druk op de toets "Toetsenbord".
Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.
Druk op " " om het nummer te bellen.OK
Een contact bellen
Druk op het menu "Telefoon".
Of houd de toets
TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.
Druk op "Contacten".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
Een recent gebruikt nummer bellen
Druk op "Telefoon".
Druk op "Gesprekken".
Of

203
BLUETOOTH-audiosysteem met touchscreen
10
► Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Instellingen
Wanneer ik de instellingen voor hoge en lage
tonen wijzig, wordt geluidssfeer uitgeschakeld.
Wanneer de geluidssfeer wordt gewijzigd,
worden de instellingen voor hoge en lage tonen
gereset.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de hoge en lage
tonen.
► Wijzig de instelling van de hoge en de lage
tonen of wijzig de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen
geluidsbronnen.
Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de
geluidsinstellingen worden aangepast aan
verschillende audiobronnen die hoorbare verschillen
kunnen genereren bij het veranderen van de bron.
► Controleer of de geluidsinstellingen
overeenkomen met de bronnen waarnaar wordt
geluisterd. Zet de geluidsinstellingen in de middelste
stand.
Na het afzetten van de motor, wordt het systeem
na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het
systeem na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-modus om de accu niet te ontladen.
► Start de auto om de laadstroom van de accu te
verhogen.

204
MyCitroën Play
MyCitroën Play
Multimedia-audiosysteem -
Apps - Bluetooth®-telefoon
De beschreven functies en instellingen zijn
afhankelijk van de uitvoering van de auto en
het land waar de auto is verkocht.
Om veiligheidsredenen en omdat deze
handelingen de aandacht van de bestuurder
vereisen, moeten deze handelingen worden
uitgevoerd wanneer de en het auto stilstaat
contact is ingeschakeld:
– De smartphone via Bluetooth, USB of Wi-Fi
verbinden.
– De smartphone gebruiken.
– Verbinding maken met de apps CarPlay ® of
Android Auto (bepaalde apps worden niet meer
weergegeven als de auto rijdt).
– De systeeminstellingen en de conguratie
wijzigen.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De melding wordt weergegeven Eco-modus
wanneer het systeem in stand-by wordt gezet.
De broncodes van Open Source Software
(OSS) van het systeem zijn op de volgende
sites beschikbaar:
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de knop drukt,
wordt het geluid gedempt.
Als u bij afgezet contact op de knop drukt, wordt het
systeem ingeschakeld.
Verhoog of verlaag het volume met het wieltje
of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder
het touchscreen om de menu's te openen en
druk vervolgens op de virtuele toetsen op het
touchscreen.
Gebruik al naar gelang het model de toetsen "Bron"
en "Menu" onder het touchscreen om de menu's te
openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op
het touchscreen.
U kunt de rolmenu's altijd weergegeven door kort
met drie vingers op het scherm te drukken.
Bij pagina's met meerdere tabbladen onder aan het
scherm kunt u tussen de pagina's wisselen door op
het gewenste tabblad voor de pagina te tikken of
door de pagina's met uw vinger naar links of rechts
te vegen.
Druk op de zwarte pijl om een niveau lager te gaan
of om uw keuze te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Gebruik een niet-schurende zachte
doek (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel om het scherm schoon te
maken.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
Bepaalde informatie wordt altijd op het hoofdscherm
weergegeven:
– Statusinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreeks
toegang tot het betreende menu.
– Menu statusinformatie Radio Media en Telefoon.
– Statusinformatie Privacy.
– Toegang tot de instellingen van het touchscreen
en het digitaal instrumentenpaneel.
Audiobronnen selecteren (afhankelijk van de
uitrusting):
– FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de
uitrusting).
– Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-
uitzending Bluetooth (streaming).
– USB-geheugenstick.
Als het zeer warm is in het interieur, kan het
voorkomen dat het geluidsvolume lager
wordt gezet om het systeem te beschermen. Het
systeem kan dan gedurende 5 minuten of langer
in de standby-modus (scherm en geluid worden
uitgeschakeld) staan.
Het systeem werkt weer normaal wanneer de
temperatuur in het passagiersgedeelte is gezakt.

205
MyCitroën Play
11
Stuurkolomschakelaars
Spraakregeling: gesproken commando's
voor de smartphone.
Geluidsvolume verhogen.
Geluidsvolume verlagen.
Geluid onderbreken door tegelijkertijd op
de toetsen voor het verhogen en verlagen van
het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de
uitrusting).
Geluidsweergave weer inschakelen door op één van
de twee volumetoetsen te drukken.
Telefoon (kort indrukken): telefoongesprek
starten.
Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang
tot het telefoonmenu.
Telefoon (lang indrukken): inkomend gesprek
weigeren, gesprek beëindigen; als de telefoon niet
wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.
Radio (draaien): automatisch zoeken naar
vorige/volgende zender.
Media (draaien): vorige / volgende nummer,
bladeren door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een selectie.
Wanneer er niets wordt geselecteerd, toegang tot
voorkeuzezenders.
Menu's
Radio Media
Selecteer een geluidsbron of radiozender.
Telefoon
Een mobiele telefoon via Bluetooth ®
verbinden.
Voer bepaalde apps uit via uw smartphone, via
CarPlay® of Android Auto.
Apps
Toegang tot te congureren apparaten.
Instellingen
Congureer het geluid (zoals balans en
sfeer), het display (zoals taal, eenheden,
datum en tijd) en bepaalde systeemfuncties.

206
MyCitroën Play
Rijden
Schakel bepaalde voertuigfuncties in of uit,
of congureer deze.
Navigatie
Stel de navigatie in en selecteer uw
bestemming via CarPlay ® of Android Auto.
Airconditioning
21,518,5
Stel de instellingen voor temperatuur en de
luchtstroom in.
Radio
Een radiozender selecteren
Druk op om het beginscherm weer te RAD MEDIA
geven.
Druk op een van de toetsen om automatisch
naar radiozenders te zoeken.
Of
Verplaats de schuifbalk om handmatig naar
andere frequenties te zoeken.
Of
Druk op de frequentie om de waarden voor
de FM- en AM-golfband met het virtueel
toetsenbord in te voeren.
Druk op " " om te bevestigen.OK
De radio-ontvangst kan worden verstoord
door het gebruik van elektrische apparatuur
die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een
USB-lader die is aangesloten op de 12
V-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden
door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.),
ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit
fenomeen is heel normaal bij de transmissie van
radiogolven, en geven in geen geval een defect
van het audiosysteem aan.
De frequentieband wijzigen
Druk op om het beginscherm RAD MEDIA
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Druk op " " om de frequentieband te Band
wijzigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om te
bevestigen.
Opslaan van een radiozender
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk kort op de lege ster. Als de ster is
gevuld, is de radiozender al opgeslagen.
Of
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk op "Opslaan".
Houd de toets waaronder u de zender wilt
opslaan lang ingedrukt.

208
MyCitroën Play
Digitale radio (DAB, Digital
Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio biedt een betere geluidskwaliteit.
De verschillende "multiplex/bundels" bieden keuze
uit radiozenders die op alfabetische volgorde zijn
gerangschikt.
Druk op om het beginscherm RAD MEDIA
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Druk op " " om " " te Band DAB-band
selecteren.
Druk op het gearceerde gedeelte om te
bevestigen.
FM-DAB
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal zwak is, kunt u met
"FM-DAB" dezelfde zender blijven beluisteren
omdat het systeem automatisch overschakelt
op de betreende analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Druk op om het beginscherm RAD MEDIA
weer te geven.
Druk op de toets " " om de tweede pagina OPTIES
weer te geven.
Schakel " " in of uit.FM-DAB
Druk op het gearceerde gedeelte om te
bevestigen.
Als "FM-DAB" is geactiveerd, kan er een
onderbreking van een paar seconden zijn
wanneer het systeem schakelt naar analoge
"FM"-radio en in sommige gevallen kan het
volume veranderen.
Wanneer de kwaliteit van het digitale signaal
weer goed is, schakelt het systeem automatisch
weer over op "DAB".
U kunt deze vertraging minimaliseren door
radiozenders op de frequentieband "DAB" op te
slaan.
Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet
beschikbaar is als "FM" of als "FM-DAB"
niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
Media
USB-poort
Steek de USB-geheugenstick in de
USB-poort, of sluit het USB-apparaat via een
kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten
kan enkele seconden of soms enkele minuten
duren nadat het apparaat voor de eerste keer is
aangesloten.
Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het
aantal mappen om de wachttijd te verkorten.
Elke keer wanneer het contact wordt ingeschakeld
of wanneer er een USB-geheugenstick wordt
ingestoken, worden de afspeellijsten bijgewerkt.
Het audiosysteem slaat deze lijsten op, zodat deze
sneller worden geladen wanneer ze niet gewijzigd
zijn.
Geluidsbron selecteren
Druk op om het beginscherm RAD MEDIA
weer te geven.
Druk op de toets "BRONNEN".
Selecteer de geluidsbron.
BluetoothStreaming®
Met Streaming kunt u via uw smartphone naar audio
luisteren.
Het proel Bluetooth moet hiervoor worden
geactiveerd.
Stel eerst het volume van het draagbare apparaat
af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het
geluidsvolume van het systeem in.
Als het afspelen niet automatisch begint, kan het zijn
dat u het afspelen van de audio moet starten via de
smartphone.
Bediening verloopt via het externe apparaat of via de
aanraaktoetsen van het systeem.

209
MyCitroën Play
11
Als de Streaming eenmaal is gestart, wordt
uw smartphone als een geluidsbron
beschouwd.
Apple®-speler aansluiten
Sluit een Apple®-speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de
auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten / albums /
genres / playlists / audioboeken / podcasts). U
kunt ook een gestructureerde indeling in
bibliotheekvorm gebruiken.
De standaardindeling is de indeling per artiest.
Om dit te veranderen moet u terug naar het
eerste niveau in de structuur en kiest u een
andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten).
Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer
afzakt naar het gewenste nummer.
De softwareversie van het audiosysteem kan
incompatibel zijn met de softwareversie van de
Apple®
-speler.
Informatie en tips
Het systeem ondersteunt USB-apparaten voor
massaopslag, BlackBerry®-apparaten of Apple®-
spelers via de USB-poorten. De adapterkabel wordt
niet meegeleverd.
U beheert de apparaten met de bedieningstoetsen
van het audiosysteem.
Andere apparaten die niet bij aansluiting worden
herkend, moeten via Bluetooth-streaming worden
verbonden, waar mogelijk.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het audiosysteem speelt alleen audiobestanden
af met de bestandsextensie ".wav", ".wma", ".aac",
".ogg" en ".mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en
320 Kbps.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate)
kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (".mp4", enz.) kunnen
niet worden afgespeeld.
Alle ".wma"-bestanden moeten standaard WMA
9-bestanden zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 KHz.
Om problemen met lezen en weergeven te
voorkomen, raden wij aan om bestandsnamen te
kiezen van maximaal 20 tekens die geen speciale
tekens bevatten (zoals, " ? . ; ù).
Gebruik uitsluitend USB-geheugensticks met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Wij raden aan om de originele USB-kabel
voor het draagbare apparaat te gebruiken.
Telefoon
Een Bluetooth®-telefoon
koppelen
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-
apparaten. Raadpleeg de gebruikershandleiding
van de telefoon om te kijken welke diensten
beschikbaar zijn.
De functie Bluetooth moet zijn ingeschakeld en de
telefoon moet zijn ingesteld op "zichtbaar voor alle
apparaten" (in de telefooninstellingen).
Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de
telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of
de door de telefoon en het systeem weergegeven
code identiek zijn.
Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u
aan om op de telefoon de functie Bluetooth
uit te schakelen en weer in te schakelen.
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem in de
lijst met gedetecteerde apparaten.
Accepteer, in het systeem, het verzoek om
verbinding met de telefoon te maken.

210
MyCitroën Play
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op "Bluetooth zoeken".
Er wordt een lijst met de gedetecteerde
telefoons weergegeven.
Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsproelen voor de
telefoon voor:
– "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend telefoon),
– "Streaming" (streaming: draadloos
audiobestanden via de telefoon afspelen),
– "Gegevens mobiel internet".
Selecteer één of meer proelen.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Afhankelijk van het type telefoon, wordt u gevraagd
om de overdracht van uw contacten en berichten
goed te keuren.
De mogelijkheid van het systeem om maar
één proel te koppelen hangt af van de
telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie
de verbindingsproelen geselecteerd.
Proelen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP, AVRCP,
MAP en PAN.
Ga naar de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies,
enz.).
Automatisch opnieuw verbinden
Wanneer u met de telefoon waarmee het laatst
verbinding is gemaakt, terugkomt in uw auto wordt
deze automatisch herkend en wordt er binnen
ongeveer 30 seconden na het inschakelen van het
contact automatisch verbinding gemaakt met de
telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
Het verbindingsproel wijzigen:
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm weer TEL
te geven.
Selecteer "Bluetooth-verbinding" om een
lijst met gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Druk op de toets "Details" van een
gekoppeld apparaat.
Selecteer één of meer proelen.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Telefoonverbindingen beheren
Met deze functie kunt u een apparaat aansluiten of
ontkoppelen, of een koppeling verwijderen.
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm weer TEL
te geven.
Selecteer "Bluetooth-verbinding" om een
lijst met gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Druk op de naam van de telefoon die in de
lijst is geselecteerd om de koppeling
ongedaan te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon weer te
koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Druk op het prullenbaksymbool rechts boven
op het scherm om een prullenbak naast de
geselecteerde telefoon weer te geven.
Druk op het prullenbaksymbool naast de
naam van de telefoon te verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt
een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets op het stuur om TEL
het gesprek aan te nemen.
En
houd de toets
TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het
gesprek te weigeren.
Of
Druk op "Ophangen".

211
MyCitroën Play
11
Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Of, houd
de TEL-toets op het stuurwiel ingedrukt.
Druk op "Contacten".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
Druk op "Bellen".
Een recent gebruikt nummer
bellen
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Of
Houd
de toets op het stuurwiel ingedrukt.
Druk op "Gesprekkenlijst".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
De beltoon instellen
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Druk op "Volume beltoon:" om de
volumebalk weer te geven.
Druk op de pijlen of verplaats de schuifbalk
om het volume van de beltoon in te stellen.
CarPlay® of Android Auto
gebruiken
Gebruikers kunnen een smartphone synchroniseren
zodat ze apps op het scherm van de auto zien
die de CarPlay ®
- of Android Auto-technologie van
de smartphone ondersteunen. Om CarPlay ®-
technologie te kunnen gebruiken, moet de
functie CarPlay® eerst op de smartphone worden
geactiveerd.
De smartphone kan via een USB-kabel of via een
draadloze verbinding worden verbonden.
Ontgrendel de smartphone om het
communicatieproces tussen de smartphone
en het systeem te starten.
De technologie staat niet stil en daarom raden
wij aan om het besturingssysteem van de
smartphone, en de datum en de tijd op de
smartphone en van het systeem up-to-date te
houden.
Ga naar de website voor uw land van de
fabrikant om te zien welke smartphones
compatibel zijn.
USB-aansluitingen
Deze hangen af van de uitrusting. Zie het gedeelte
"Ergonomie en comfort" voor meer informatie over
de USB-aansluitingen die compatibel zijn met de
apps CarPlay® of Android Auto.
Draadloze verbinding
Voordat u CarPlay® of Android Auto
draadloos gebruikt, moet u controleren of er
aan de wettelijke beperkingen met betrekking tot
wi van uw geograsche locatie wordt voldaan.
Als de frequentie van het winetwerk van 5
GHz op uw locatie niet is toegestaan, selecteer
dan 2,4 GHz wanneer u voor de eerste keer
verbinding maakt.
Controleer de wibeperkingen opnieuw
wanneer u op een andere locatie bent en stel de
wifrequentie goed in.

212
MyCitroën Play
Zie de website van de fabrikant van het
audiosysteem voor meer informatie over de
wettelijke status van 5 GHz.
CarPlay
®
-verbinding voor smartphones
Verschilt per land.
USB-verbinding
Wanneer de USB-kabel wordt aangesloten,
schakelt de functie CarPlay
®
de Bluetooth
®
-
modus van het systeem uit.
De functie " " werkt alleen in combinatie CarPlay
met een compatibele smartphone en compatibele
apps.
Sluit de USB-kabel aan.
De smartphone wordt opgeladen als deze via een
USB-kabel is aangesloten.
Druk op het scherm van het systeem op
"Telefoon" om het beginscherm weer te
geven.
Druk op " " om de CarPlayCarPlay
®
-interface
weer te geven.
De CarPlay
®
-interface kan automatisch
worden weergegeven.
Wanneer de USB-kabel wordt ontkoppeld
en het contact uit en weer in wordt
geschakeld, schakelt het systeem niet
automatisch naar de RAD MEDIA-modus. De
bron moet handmatig worden gewijzigd.
De CarPlay
®
-navigatie is op elk moment
toegankelijk door op de Navigation-toets
van het systeem te drukken.
Draadloze verbinding
Schakel eerst de Bluetooth
®
-functie van de
smartphone in.
Druk op het scherm van het systeem op
"Telefoon" om het beginscherm weer te
geven.
Als het apparaat al via Bluetooth
®
met het systeem
verbonden is, selecteert u de apparaatinstellingen in
de lijst van bekende apparaten en kiest u CarPlay
®
als de modus voor draadloze verbinding.
Als het apparaat niet eerder met het systeem
verbonden is geweest, moet het worden gekoppeld
(zie hiervoor het betreende hoofdstuk).
Het systeem detecteert of de smartphone
compatibel is met CarPlay en stelt voor om deze te
verbinden na het koppelingsproces.
Als u wilt dat de smartphone een volgende keer
automatisch verbinding maakt, moet Bluetooth
®
op
uw apparaat zijn ingeschakeld.
Zodra de verbinding tot stand is gekomen,
druk op " " om de CarPlayCarPlay
®
-interface
weer te geven.
Houd deze toets op of bij het stuurwiel
ingedrukt en zeg "Siri" om de gesproken
commando's van de smartphone in te schakelen.
Android Auto-verbinding voor
smartphones
Verschilt per land.
Download de app Android Auto op de
smartphone.
De functie "Android Auto" werkt alleen in
combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Wanneer u Android Auto voor het eerst met
het systeem verbindt, moet u de USB-kabel
gebruiken.
USB-verbinding
Sluit een USB-kabel aan.
De smartphone wordt opgeladen als deze via een
USB-kabel is verbonden.
Druk op het scherm van het systeem op
"Telefoon" om het beginscherm weer te
geven.
Druk op " " om de app in het Android Auto
systeem te starten.
Bij bepaalde smartphones moet de functie "Android
Auto" worden geactiveerd.
Tijdens de procedure worden er
verschillende schermen voor bepaalde
functies weergegeven.
Accepteer deze om de verbinding tot stand te
brengen en te voltooien.
Wanneer u een smartphone aansluit op het
systeem, raden wij u aan om Bluetooth
®
op
de smartphone in te schakelen.

213
MyCitroën Play
11
Draadloze verbinding
Schakel eerst de Bluetooth ®-functie van de
smartphone in.
Sluit een USB-kabel aan.
Druk op het scherm van het systeem op
"Telefoon" om het beginscherm weer te
geven.
Als het apparaat al via Bluetooth ® met het systeem
verbonden is, selecteert u de apparaatinstellingen
in de lijst van bekende apparaten en kiest u Android
Auto® als de modus voor draadloze verbinding.
Als het apparaat niet eerder met het systeem
verbonden is geweest, moet het worden gekoppeld
(zie hiervoor het betreende hoofdstuk).
Het systeem detecteert of de smartphone
compatibel is met Android Auto en stelt voor om
deze te verbinden na het koppelingsproces.
Als u wilt dat de smartphone een volgende keer
automatisch verbinding maakt, moet Bluetooth ® op
uw apparaat zijn ingeschakeld.
Zodra de verbinding tot stand is gekomen,
druk op " " om de "Android Android Auto
Auto"-interface weer te geven.
Houd deze toets op of bij het stuurwiel
ingedrukt en zeg "OK Google" om de
gesproken commando's van de smartphone in te
schakelen.
Tijdens de Android Auto-weergave kunt u de
verschillende audiobronnen met de aanraaktoetsen
in de bovenste balk van het scherm gebruiken.
De menu's van het systeem kunnen op elk moment
met de menutoetsen worden geopend.
Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk
kan het zijn dat het even duurt voordat de
apps beschikbaar zijn.
Applicaties
Foto's bekijken
Steek een USB-geheugenstick in de USB-poort.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het systeem kan mappen en beeldbestanden in de
volgende indelingen lezen: .ti; .gif; .jpg/jpeg; .bmp;
.png.
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op "Beheer foto's".
Selecteer een map.
Selecteer een afbeelding om deze te
bekijken.
Druk op deze toets voor informatie over de
foto.
Druk op de pijl Terug om één niveau terug te
gaan.
Berichten beheren
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op "SMS".
Selecteer het tabblad "SMS".
Druk op deze toets om de scherminstellingen
voor berichten te selecteren.
Druk op deze toets om een ontvanger te
zoeken en te selecteren.
Selecteer het tabblad "SMS-berichten".
Druk op deze toets om de scherminstellingen
voor berichten te selecteren.
Druk op deze toets om een nieuw bericht te
schrijven.
Druk op de prullenbak naast het
geselecteerde bericht om het bericht te
verwijderen.
Druk op de toets naast het geselecteerde
bericht om het vervolgscherm weer te geven.
Druk op deze toets om de bestaande tekst te
bewerken en aan te passen.
Druk op deze toets om een nieuw bericht te
schrijven.
Druk op de prullenbak om het bericht te
verwijderen.

214
MyCitroën Play
Conguratie
Helderheid instellen
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op Lichtsterkte.
Verplaats de schuifbalk om de helderheid
van het scherm en/of het instrumentenpaneel
(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.
Druk op het gearceerde gedeelte om te
bevestigen.
Systeeminstellingen wijzigen
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op " " om het Conguratie
vervolgscherm weer te geven.
Druk op "Systeemconguratie".
Druk op het tabblad " " om de eenheden Eenheden
voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur te
wijzigen.
Druk op het tabblad " " om de Fabrieksparameters
begininstellingen te herstellen.
Als het systeem wordt teruggezet op de
fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal
ingesteld (afhankelijk van de uitvoering).
Druk op het tabblad " " om de versie Systeeminfo
van de verschillende in het systeem geïnstalleerde
modules te controleren.
Druk op het tabblad "Privacy",
of
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op " " om de Privacy
privégegevensmodus in of uit te schakelen.
Schakel het volgende in of uit:
– "Niet delen (gegevens, locatie van de auto)".
– "Alleen gegevens delen"
– "Gegevens en locatie van de auto delen"
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op " " om het Conguratie
vervolgscherm weer te geven.
Druk op "Schermcong.".
Druk op "Lichtsterkte".
Verplaats de schuifbalk om de helderheid
van het scherm en/of het instrumentenpaneel
(afhankelijk van de uitvoering) in te stellen.
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
Druk op "Animatie".
Schakel " " in Automatische tekstweergave
of uit.
Selecteer "Overgangen met animaties".
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
De taal selecteren
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op " " om het Conguratie
vervolgscherm weer te geven.
Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen.
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
De tijd instellen
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op " " om het Conguratie
vervolgscherm weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Selecteer "Tijd:".
Druk op deze toets om de tijd in te stellen via
het virtuele toetsenbord.
Druk op " " om de tijd op te slaan.OK
Druk op deze toets om de tijdzone in te
stellen.
Selecteer hoe de tijd (12h/24h) moet worden
weergegeven.
Schakel de zomertijd in of uit (+1 uur).
Druk op de pijl Terug om de instellingen op te
slaan.

215
MyCitroën Play
11
Het kan zijn dat het systeem niet
automatisch overschakelt naar zomertijd/
wintertijd (afhankelijk van het land van verkoop).
De datum instellen
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op " " om het Conguratie
vervolgscherm weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Selecteer "Datum:".
Druk op deze toets om de datum in te
stellen.
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
Selecteer hoe de datum wordt weergegeven.
Druk nogmaals op de pijl Terug om te
bevestigen.
U kunt alleen de tijd en de datum instellen
wanneer "GPS-synchronisatie" is
uitgeschakeld.
Wi-instellingen
Druk op om de hoofdpagina Instellingen
weer te geven.
Druk op om de frequentie van het Wi
netwerk in te stellen.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over het systeem.
Radio
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde
radiozender neemt geleidelijk af, of de
voorkeuzezenders kunnen niet worden
ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt
weergegeven, enz.).
De auto is te ver verwijderd van het zendstation, of
er is geen zendstation aanwezig in het geograsche
gebied.
► Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk
om het systeem te laten controleren of er een
krachtiger zendstation in het gebied aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door
obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld.
Dit fenomeen is heel normaal, en geeft geen defect
van het audiosysteem aan.
De antenne ontbreekt of is beschadigd (bijvoorbeeld
tijdens het inrijden van een wasstraat of
parkeergarage).
► Laat de antenne controleren door een dealer.
Ik kan sommige opgeslagen radiozenders in de
lijst niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
De zender wordt niet meer ontvangen, of de naam
van de zender in de lijst is veranderd.
► Druk op de ronde pijl op het tabblad "Lijst" van
het scherm "Radio".
Sommige zenders sturen in plaats van een naam
andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde
nummer).
Het systeem interpreteert deze informatie als de
naam van de zender.
► Druk op de ronde pijl op het tabblad "Lijst" van
het scherm "Radio".
Media
Het afspelen van de muziek op mijn USB-
geheugenstick begint pas na lang wachten
(ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een
USB-geheugenstick staan, kan het erg lang duren
tot de muziek op de USB-geheugenstick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
► Wis de bestanden die standaard op de USB-
geheugenstick staan, en beperk het aantal
submappen in de mappenstructuur van de
USB-geheugenstick.
Het kan zijn dat sommige informatietekens in
de huidige afspeelmedia niet correct worden
weergegeven.
Het audiosysteem kan bepaalde typen tekens niet
verwerken.
► Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en mappen.
Het afspelen van streaming-bestanden start niet.
Het aangesloten apparaat start afspelen niet
automatisch.
► Start het afspelen via het apparaat.

217
CITROËN Connect Nav
12
CITROËN Connect Nav
GPS-navigatie - Apps -
Multimedia-audiosysteem
- Bluetooth®-telefoon
De beschreven functies en instellingen zijn
afhankelijk van de uitvoering van de auto en
het land waar de auto is verkocht.
Om veiligheidsredenen en omdat deze
handelingen de aandacht van de bestuurder
vereisen, moeten deze handelingen worden
uitgevoerd wanneer de en het auto stilstaat
contact is ingeschakeld:
– De smartphone via Bluetooth met het systeem
koppelen.
– De smartphone gebruiken.
– Verbinding maken met de apps CarPlay ® of
Android Auto (bepaalde apps worden niet meer
weergegeven als de auto rijdt).
– Een video bekijken (het afspelen van de video
stopt wanneer de auto weer begint te rijden).
– De systeeminstellingen en de conguratie
wijzigen.
AM- en DAB-radio zijn niet beschikbaar bij
hybrideauto's.
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De melding wordt weergegeven Eco-mode
wanneer het systeem in stand-by wordt gezet.
Via de website van het merk kunt u updates
voor het systeem en de kaartgegevens
downloaden.
De updateprocedure is hier ook te vinden.
De broncodes van Open Source Software
(OSS) van het systeem zijn op de volgende
sites beschikbaar:
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets drukt,
wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de toets drukt, wordt het
systeem ingeschakeld.
Verhoog of verlaag het volume met het wieltje
of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Gebruik de menutoetsen aan weerszijden van of
onder het touchscreen om de menu's te openen
en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het
touchscreen.
Gebruik afhankelijk van de uitvoering de toetsen
"Bron" of "Menu" om de menu's te openen en druk
vervolgens op de op het touchscreen weergegeven
toetsen.
U kunt op elk gewenst moment het menu oproepen
door het scherm kort met drie vingers aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit.
Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm
is het raadzaam gebruik te maken van een
niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven
op de zijbalken of op de bovenste balk van het
touchscreen (afhankelijk van de uitrusting):
– Statusinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreeks
toegang tot het desbetreende menu.
– Rechtstreeks toegang tot de keuze van de
audiobron om de lijst met radiozenders (of titels,
afhankelijk van de geluidsbron) te bekijken.
– Toegang tot de "Berichten" van meldingen,
e-mailberichten, updates van kaarten en
aanwijzingen van het navigatiesysteem (afhankelijk
van de diensten).
– Toegang tot de instellingen van het touchscreen
en het digitale instrumentenpaneel.
Audiobronnen selecteren (afhankelijk van de
uitrusting):

218
CITROËN Connect Nav
– FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de
uitrusting).
– Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-
uitzending Bluetooth (streaming).
– USB-geheugenstick.
– Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler
(afhankelijk van de uitrusting).
– Video (afhankelijk van de uitrusting).
In het menu "Instellingen" kunt u een
individueel proel of een proel voor een
groep mensen met gedeelde interesses
aanmaken, en een groot aantal instellingen
(voorkeuzezenders, audio-instellingen,
navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.)
congureren. De instellingen worden automatisch
toegepast.
Als het zeer warm is in het interieur, kan het
voorkomen dat het geluidsvolume lager
wordt gezet om het systeem te beschermen. Het
systeem kan dan gedurende 5 minuten of langer
in de standby-modus (scherm en geluid worden
uitgeschakeld) staan.
Het systeem werkt weer normaal wanneer de
temperatuur in het passagiersgedeelte is gezakt.
Stuurkolomschakelaars
Spraakbedieningssysteem:
Deze toets bevindt zich op het stuurwiel of
op het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk
van de uitvoering).
Kort indrukken: spraakbediening van het systeem.
Lang indrukken, gesproken commando's van een
smartphone of CarPlay®, Android Auto via het
systeem.
Het geluidsvolume verhogen.
Het geluidsvolume verlagen.
Geluid onderbreken door tegelijkertijd op
de toetsen voor het verhogen en verlagen van
het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de
uitrusting).
Geluidsweergave weer inschakelen door op één van
de twee volumetoetsen te drukken.
Media (kort indrukken): veranderen van
multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): telefoongesprek
starten.
Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang
tot het telefoonmenu.
Telefoon (lang indrukken) : inkomend gesprek
weigeren, gesprek beëindigen; als de telefoon niet
wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu.
Radio (draaien): automatisch zoeken naar
vorige/volgende zender.
Media (draaien): vorige / volgende nummer,
bladeren door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een selectie.
Wanneer er niets wordt geselecteerd, toegang tot
voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de tracklijst.
Radio (ingedrukt houden): bijwerken van de lijst met
beschikbare radiozenders.
Menu's
Online navigatie
Voer de instellingen voor het
navigatiesysteem in, en kies een
bestemming.

219
CITROËN Connect Nav
12
Gebruik realtime diensten, afhankelijk van de
uitrusting.
Apps
Voer bepaalde apps uit via uw smartphone,
via CarPlay® of Android Auto.
Controleer de status van de verbindingen
van Bluetooth® en Wi-Fi.
Radio Media
FM 87.5 MHz
Selecteer een geluidsbron of radiozender, of
laat foto's weergeven.
Telefoon
Verbind een telefoon via Bluetooth ®, lees
berichten en e-mails en verzend
snelberichten.
Instellingen
Congureer een persoonlijk proel en/of
congureer het geluid (balans, sfeer enz.) en
de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, enz.).
Auto
Schakel bepaalde voertuigfuncties in of uit,
of congureer deze.
Airconditioning
21,518,5
Stel de instellingen voor temperatuur en de
luchtstroom in.

220
CITROËN Connect Nav
Gesproken commando's
Bedieningstoetsen op het
stuur
Gesproken commando's:
Gesproken commando's kunnen via elk
scherm worden gegeven wanneer u kort op de
toets "Gesproken commando's" drukt . Deze
bevindt zich op het stuur of aan het uiteinde van de
lichtschakelaar (afhankelijk van de uitrusting), maar
u kunt alleen opdrachten geven wanneer er geen
telefoongesprek wordt gevoerd.
Houd rekening met het volgende om ervoor
te zorgen dat het systeem uw gesproken
commando's altijd herkent:
– Spreek met een normale stem de woorden
natuurlijk en volledig uit, zonder uw stem te
verheen.
– Wacht voordat u spreekt altijd op de "piep"
(geluidssignaal).
– Het is raadzaam om voor het beste resultaat,
de ramen en het zonnedak te sluiten. Hierdoor
worden geluiden van buitenaf beperkt
(afhankelijk van de uitvoering).
– Vraag, voordat u gesproken commando's
gebruikt, aan de overige inzittenden om niet te
praten.
De eerste stappen
Voorbeeld van een "gesproken commando"
voor het navigatiesysteem:
“Navigeer naar adres Dorpstraat 11, Amsterdam"
Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de
radio en de multimediafuncties:
“Speel artiest Doe Maar af"
Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de
telefoon:
“Bel ''Jan Janssen''"
De gesproken commando's zijn beschikbaar
in 17 talen (Arabisch, Braziliaans,
Tsjechisch, Deens, Nederlands, Engels, Farsi,
Frans, Duits, Italiaans, Noors, Pools, Portugees,
Russisch, Spaans, Zweeds, Turks). De taal van
uw keuze kan van tevoren in het systeem worden
ingesteld.
Voor bepaalde gesproken commando's bestaan
er synoniemen.
Voorbeeld: Navigeer naar / Routebegeleiding
naar / Ga naar / ...
In het Arabisch zijn de gesproken commando's
voor: "Navigeer naar adres" en "POI weergeven
in de stad" niet beschikbaar.
Informatie - het systeem
gebruiken
Wanneer gesproken commando's zijn
geactiveerd door kort op de toets te drukken,
wordt Help op het touchscreen weergegeven. Help
bevat verschillende menu's en hier kan de
gesproken interactie met het systeem worden
ingeschakeld.
Wanneer u een menu heeft geselecteerd, zijn er
verschillende opdrachten beschikbaar.
Druk op de spraaktoets en zeg wat u wilt na
de pieptoon. U kunt mij altijd onderbreken
door op deze toets te drukken. Als u er nogmaals op
drukt terwijl ik op een commando wacht, wordt ons
gesprek beëindigd. Als u opnieuw wilt beginnen,
zegt u "annuleren". Als u iets ongedaan wilt maken,
zegt u "terug". Om te allen tijde informatie en tips te
krijgen, zegt u "help". Als u mij vraagt iets te doen en

221
CITROËN Connect Nav
12
er mist informatie, zal ik u een paar voorbeelden
geven om u er stap voor stap doorheen te leiden. U
krijgt meer informatie in "dialoogmodus beginner". U
kunt de dialoogmodus op "expert" zetten als u zich
zeker voelt.
Algemene gesproken
commando's
Gesproken commando's
Zet dialoogmodus op beginners - gevorderden
Selecteer gebruiker 1 / Selecteer proel Jan
Verhoog temperatuur
Verlaag temperatuur
Helpberichten
Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen. U kunt
bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon", "hulp bij
navigatie", "hulp bij media" of "hulp bij radio". Om
een overzicht te krijgen over hoe de spraakdialoog
werkt, kunt u zeggen "hulp bij spraakcommando's".
Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en dan
beginnen we opnieuw.
Gesproken commando's
"Navigatie"
Gesproken commando's
Navigeer naar huis
Navigeer naar het werk
Navigeer naar favoriet adres, ''Tennis club''
Navigeer naar contact, ''Jan Janssen''
Navigeer naar adres Dorpstraat 11, Amsterdam
Helpberichten
Om een route te plannen of een routepunt toe te
voegen, zegt u "navigeer naar" en dan het adres,
de naam van de contactpersoon of een kruispunt.
Bijvoorbeeld "navigeer naar adres Kerkstraat
11 Amsterdam", "navigeer naar contactpersoon
Jan Janssen" of "navigeer naar kruispunt van de
Dorpstraat". U kunt aangeven of het een favoriete
bestemming of een POI is. Bijvoorbeeld "navigeer
naar favoriete adres Tennisclub" of "navigeer naar
POI vliegveld Schiphol in Amsterdam". U kunt ook
"navigeer naar huis" zeggen. Om POI's op een
kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon POI hotels
in Rotterdam" zeggen. Voor meer informatie kunt u
"hulp bij POI" of "hulp bij routebegeleiding" zeggen.
Om een bestemming te kiezen, zegt u bijvoorbeeld
"navigeer naar regel drie" of "selecteer regel twee".
Als u de bestemming niet kunt vinden maar de
straat wel juist is, zeg dan bijvoorbeeld "selecteer
de straat in regel drie". Om door een lijst op het
scherm te navigeren, zegt u "volgende pagina" of
"vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken
en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg
"annuleren" om de huidige actie te annuleren.
Gesproken commando's
Wat is de resterende afstand?
Wat is de resterende tijd?
Wat is de aankomsttijd?
Stop navigatie
Helpberichten
U kunt "hervat" of "stop navigatie" zeggen. Om
informatie over uw huidige route te krijgen, kunt u
bijvoorbeeld zeggen "wat is de nog af te leggen tijd"
of "af te leggen afstand", of "aankomsttijd". Om meer
commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie"
zeggen.
Gesproken commando's
Toon POI ''hotel'' op de bestemming
Toon ''tankstation'' in de buurt
Navigeer naar POI vliegveld Schiphol in
Amsterdam
Navigeer naar ''tankstation'' langs de route
Helpberichten
Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld
"toon hotels in Rotterdam", "toon dichtstbijzijnde
parkeerplaats", "toon hotel op de bestemming" of
"toon tankstation langs de route" zeggen. Als u de
voorkeur heeft direct naar een POI te navigeren,
kunt u zeggen "navigeer naar tankstation in de
buurt". Als u het gevoel hebt dat u niet goed wordt
begrepen, kunt u "POI" voor de POI zeggen. Zeg
bijvoorbeeld "navigeer naar POI restaurant op de
bestemming".
Om een POI te kiezen, zegt u bijvoorbeeld
"selecteer regel twee". Als u naar een POI heeft
gezocht en deze niet in de lijst ziet staan, kunt u
deze verder lteren door bijvoorbeeld "selecteer POI
in regel 2" of "selecteer stad in regel 3" te zeggen. U

222
CITROËN Connect Nav
kunt door de lijst scrollen door "volgende pagina" of
"vorige pagina" te zeggen.
Geef, afhankelijk van het land, de
bestemmingsinstructies (het adres) op in de
taal die voor het systeem is gecongureerd.
Gesproken commando's
"Radio Media"
Gesproken commando's
Zet bron radio aan - Streaming Bluetooth - …
Helpberichten
U kunt een audiobron selecteren door "zet bron",
de naam van het apparaat en dan "aan" te zeggen.
Bijvoorbeeld "zet bron Streaming Bluetooth aan"
of "zet bron radio aan". Gebruik het commando
"afspelen" om muziek te selecteren. U kunt
selecteren via "nummer", "artiest" of " album". Zeg
bijvoorbeeld "speel artiest Madonna af", "speel
nummer 'Te Laat' af", of "speel album Hotel New
York af".
Gesproken commando's
Stem af op zender Sky Radio
Stem af op 98.5 FM
Stem af op voorkeurzender vijf
* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van de contacten en de lijst met recente oproepen,
en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.
Helpberichten
U kunt een radiozender uitkiezen door "stem af op"
en dan de zendernaam of frequentie te zeggen.
Bijvoorbeeld "stem af op zender Talksport", of
"stem af op 98. 5 FM". Om naar een voorkeuze
radiozender te luisteren, zegt u bijvoorbeeld "stem af
op voorkeuze nummer vijf".
Gesproken commando's
Wat speelt er nu?
Helpberichten
Om te kiezen wat u af wilt spelen, zegt u het item
en dan "afspelen". Bijvoorbeeld "nummer 'Te Laat'
afspelen", "regel drie afspelen" of "regel twee
selecteren". Om uw selectie ongedaan te maken
en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg
"annuleren" om de huidige actie te annuleren.
Gesproken commando's
Speel nummer Te Laat af
Speel artiest Doe Maar af
Speel album Hotel New York af
Helpberichten
Ik weet niet zeker wat u wilt afspelen. Zeg de
naam van een nummer, album of artiest gevolgd
door "afspelen". Bijvoorbeeld "nummer 'Te Laat'
afspelen", "artiest Doe Maar afspelen" of "album
Hotel New York afspelen". Om een regel op het
scherm te selecteren, zegt u "regel twee selecteren".
Om door een lijst op het scherm te navigeren,
zegt u "volgende pagina" of "vorige pagina". Om
uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te
beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de
huidige actie te annuleren.
De gesproken commando's voor media zijn
uitsluitend beschikbaar wanneer een
USB-aansluiting wordt gebruikt.
Gesproken commando's
"Telefoon"
Als er geen telefoon is aangesloten door
middel van Bluetooth, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan: "Sluit eerst
een telefoon aan". Hierna wordt de spraaksessie
afgesloten.
Gesproken commando's
Bel ''Jan Janssen''*
Bel voicemail*
Toon oproepen*
Helpberichten
Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de naam
van de contactpersoon, bijvoorbeeld "Bel Jan". U

223
CITROËN Connect Nav
12
kunt ook het telefoontype noemen, bijvoorbeeld "Bel
Jan thuis". Om een nummer te kiezen, zegt u "kies"
gevolgd door het telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies
0123 4567890". U kunt uw voicemail auisteren door
"bel voicemail" te zeggen. Om een SMS te sturen,
zegt u "verstuur standaard SMS naar" gevolgd door
het contact en de naam van het standaardbericht
dat u wilt verzenden. Bijvoorbeeld, "verstuur
standaard SMS naar Jan, Ik kom te laat". Om een
lijst met contacten of oproepen weer te geven, zegt
u "contacten weergeven" of "oproepen weergeven".
Voor meer informatie over SMS berichten, zegt u
"hulp bij SMS".
Om een contact te selecteren, zegt u bijvoorbeeld
"selecteer regel drie". Om door de lijst te bladeren,
zegt u "volgende pagina" of "vorige pagina". U kunt
uw selectie ongedaan maken en opnieuw beginnen
door "terug" te zeggen. Of zeg "annuleren" om de
huidige actie te annuleren.
Gesproken commando's
"Tekstberichten"
Als er geen telefoon is aangesloten door
middel van Bluetooth, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan: "Sluit eerst
een telefoon aan". Hierna wordt de spraaksessie
afgesloten.
* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van de contacten en de lijst met recente oproepen,
en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload.
De functie gesproken commando's
"Tekstberichten" biedt u de mogelijkheid om
een SMS te dicteren en te verzenden.
Dicteer de tekst en las een korte pauze tussen
elk woord in.
Wanneer u klaar bent, genereert het
spraakherkenningssysteem automatisch een
SMS.
Gesproken commando's
Verstuur standaard SMS naar Jan Janssen, Ik
kom te laat
Helpberichten
Zeg de naam van het bericht dat u wilt versturen
uit de lijst met standaard berichten. Om door de
lijst te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar
einde", "volgende pagina" of "vorige pagina". Om
uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te
beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de
huidige actie te annuleren.
Gesproken commando's
Zend SMS naar Jan Janssen, ''Ik ben er bijna''
Zend SMS naar Jan Janssen op kantoor, ''wacht
niet op mij
Helpberichten
Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar" en
dan een regelnummer. Om door een lijst op het
scherm te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga
naar einde", "volgende pagina" of "vorige pagina".
Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te
beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de
huidige actie te annuleren.
Gesproken commando's
Lees nieuwste SMS*
Helpberichten
Om uw nieuwste bericht af te luisteren, kunt u
bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS". Als u
een SMS wilt versturen, staan er ook een aantal
standaard berichten ter beschikking. Gebruik dan de
naam van het standaard bericht en zeg bijvoorbeeld
"verstuur standaard SMS naar Jan Jansen, ik kom
te laat". Zie het telefoonmenu voor de beschikbare
standaard berichten.
Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf
opgenomen "snelberichten".

224
CITROËN Connect Nav
Navigatie
Een bestemming kiezen
Naar een nieuwe bestemming
Intuïtieve methode:
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op "Zoeken...".
Voer een adres of trefwoorden in voor uw
bestemming.
Druk op " " om de " " te OK Navigatiecriteria
selecteren.
Of
Geleide methode:
Voordat u de navigatie kunt gebruiken, moet
u de " ", de "Een plaatsnaam invoeren Een
straatnaam invoeren" (wanneer u begint te
typen, worden suggesties automatisch
weergegeven) en het " " via het virtuele Nummer
toetsenbord invoeren of selecteert u een adres in
de " "-lijst of de adres-"Contact Historie".
Wanneer u het nummer niet bevestigt, laat
het navigatiesysteem één zijde van de straat
zien.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm MENU
weer te geven.
Selecteer "Adres invoeren".
Vervolgens
Selecteer het "Land".
Selecteer de "taal" van het toetsenbord.
Wijzig het "type" toetsenbord aan de hand
van de geselecteerde taal: ABCDE; AZERTY;
QWERTY of QWERTZ.
Voer de " ", de Een plaatsnaam invoeren
"Een straatnaam invoeren" en het
"Nummer", en bevestig deze door op de
weergegeven suggesties te drukken.
Druk op " " om de " " te OK Navigatiecriteria
selecteren.
En/of
Selecteer " " om de Op kaart tonen
"Navigatiecriteria"te kiezen.
Druk op " " om de geleide navigatie te OK
starten.
U kunt met de aanraaktoetsen of met twee
vingers op het scherm in-/en uitzoomen.
Naar een recente bestemming
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm MENU
weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Recent".
Selecteer het adres dat u in de lijst heeft gekozen
om de " " weer te geven.Navigatiecriteria
Druk op " " om de geleide navigatie te OK
starten.
Selecteer " " om de locatie van Locatie
aankomst op de kaart te bekijken.
Naar "Thuis" of "My work"
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm MENU
weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Favorieten".
Selecteer "Thuis".
Of
Selecteer "My work".
Of
Selecteer een vooraf ingestelde favoriete
bestemming.
Naar een contact
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm MENU
weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Contact".

225
CITROËN Connect Nav
12
Selecteer een contact in de lijst om de geleide
navigatie te starten.
Naar een Point of Interest
(POI)
Geleide methode:
De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in
verschillende categorieën.
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm MENU
weer te geven.
Selecteer "Points of interest".
Selecteer het tabblad "Reizen",
"Activiteiten", "Winkelcentrum",
"Openbaar" of "Geograsch".
Of
Selecteer " " om de naam en het Zoeken
adres van een POI in te voeren.
Druk op " " om de route te berekenen.OK
Of
Intuïtieve methode:
Wanneer u deze dienst wilt gebruiken, kunt
u deze methode alleen selecteren wanneer
er een netwerkverbinding aanwezig is. Deze
verbinding kan een "netwerkverbinding via de
auto" wanneer u de Citroën Connect Box
gebruikt of een "netwerkverbinding van de
gebruiker" via een smartphone zijn.
In beide gevallen wordt het systeem automatisch
met het internet verbonden wanneer er
netwerkdekking is.
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm MENU
weer te geven.
Selecteer "Zoeken".
Druk op de modus die rechtsonder op het scherm
wordt weergegeven (Lokaal of Verbonden) om
"Database" te wijzigen.
Selecteer de "Database" in de "Lokaal"-
modus (geïntegreerd in de kaart), of in de
"Verbonden"-modus (verbonden met internet).
Druk op de pijl Terug om te bevestigen.
Voer een adres of trefwoorden in voor uw
bestemming (POI).
Druk op " " om het zoeken te starten.OK
Selecteer het tabblad "Op de route",
"Rondom de auto Op bestemming" of " " om
uw zoekopdracht te verjnen.
Selecteer het gewenste adres om de route te
berekenen.
Naar een punt op de kaart
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Verken de kaart door er met uw vinger over heen
te gaan.
Selecteer de bestemming door op de kaart te
drukken.
Tik op het scherm om een markeerpunt te
plaatsen en een submenu weer te geven.
Druk op deze toets om de geleide navigatie
te starten.
Of
Druk op deze toets om het weergegeven
adres op te slaan.
Wanneer u lang op een punt drukt, wordt
een lijst met POIs geopend.
Naar GPS-coördinaten
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Verken de kaart door er met uw vinger over heen
te gaan.
Raak het scherm met een vinger aan om naar het
volgende afbeelding te gaan.
Druk op deze toets om de wereldkaart weer
te geven.
Selecteer, met behulp van het raster, het gewenste
land of de gewenste regio door hierop in te zoomen.
Druk op deze toets om de GPS-coördinaten
weer te geven of in te voeren.
Er wordt een markeerpunt weergegeven in
het midden van het scherm, met de
coördinaten " " en "Breedtegraad Lengtegraad".
Selecteer de soort coördinaten:
GMS voor: Graden, Minuten, Seconden.

226
CITROËN Connect Nav
GD voor: Graden, Decimalen.
Druk op deze toets om de geleide navigatie
te starten.
Of
Druk op deze toets om het weergegeven
adres op te slaan.
OF
Druk op deze toets om de "Breedtegraad"-
gegevens via het virtuele toetsenbord in te
voeren.
En
Druk op deze toets om de "Lengtegraad"-
gegevens via het virtuele toetsenbord in te
voeren.
TMC (Trac Message
Channel)
In bepaalde landen beschikbaar.
TMC (Trac Message Channel)-berichten worden
gebaseerd op een Europese standaard voor het
uitzenden van verkeersinformatie via het RDS-
systeem op FM-radio, waarbij verkeersinformatie in
realtime wordt uitgezonden.
De door deze TMC-berichten doorgegeven locaties
worden vervolgens weergegeven op een GPS-
navigatiekaart, en onmiddellijk verwerkt in de
aanwijzingen van het navigatiesysteem zodat
ongevallen, les en wegafsluitingen vermeden
kunnen worden.
Waarschuwingen voor gevarenzones
kunnen al dan niet worden weergegeven,
afhankelijk van de betreende wetgeving en op
het hebben van een abonnement op de
betreende dienst.
Online navigatie
Verbinding voor online
navigatie
Afwerkingsniveau en abonnement op online
diensten en opties, afhankelijk van de uitvoering.
Netwerkverbinding via het systeem van
de auto
Met de Citroën Connect Box wordt het
systeem automatisch verbonden met het
internet en de aangesloten diensten. In dat geval
hoeft er geen verbinding via een smartphone te
worden gemaakt.
OF
Netwerkverbinding via de mobiele
telefoon van de gebruiker
Ga naar de landelijke website van het merk
van uw auto om te zien welke smartphones
compatibel zijn.
Schakel het toestel in en voer de instellingen in
voor het delen van de internetverbinding van de
smartphone.
De technologie staat niet stil en daarom
raden wij aan om het besturingssysteem
van de smartphone, en de datum en tijd van
de smartphone en van het systeem up-to-date
te houden. Op deze manier zorgt u ervoor dat
de communicatie tussen de smartphone en het
systeem goed verloopt.
USB-verbinding
Sluit de USB-kabel aan.
De smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is aangesloten.
Bluetooth-verbinding
Schakel de Bluetooth-functie van de telefoon
in en maak deze zichtbaar voor alle
apparaten (zie het gedeelte "Connect-App").
Wi-Fi-verbinding
Selecteer een Wi-Fi-netwerk dat door het
systeem wordt gedetecteerd en maak
hiermee verbinding.
Deze functie is alleen beschikbaar als deze
is ingeschakeld via de "Noticaties" of via
het menu "Connect-App".
Druk op "Berichten".
Selecteer Wi-Fi om deze in te schakelen.
OF
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.

227
CITROËN Connect Nav
12
Selecteer "Verbinding Wi-Fi-netwerk".
Selecteer het tabblad " ", "Beveiligd Niet
beveiligd Opgeslagen", of " ".
Selecteer een netwerk.
Voer via het virtuele toetsenbord de "Sleutel"
van het Wi-Fi -netwerk en het "Wachtwoord"
in.
Druk op " " om verbinding tot stand te OK
brengen tussen de smartphone en het
systeem van de auto.
Beperkingen in gebruik:
Met CarPlay® is het delen van een
verbinding alleen beschikbaar bij een
Wi-Fi-verbinding.
De kwaliteit van de diensten is afhankelijk van de
kwaliteit van de netwerkverbinding.
Versturen van gegevens
toestaan.
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Systeemconguratie".
Selecteer het tabblad "Stand privégesprek".
OF
Druk op "Berichten".
Druk op "Stand privégesprek".
VERVOLGENS
Schakel het volgende in of uit:
– "Gegevens worden niet gedeeld, behalve bij
bedrijfswagens".
– "Alleen gegevens delen"
– "Gegevens en voertuigpositie delen"
Specieke instellingen voor
online navigatie
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm MENU
weer te geven.
Selecteer "Instellingen".
Selecteer het tabblad "Kaart".
Schakel het volgende in of uit:
– "Waarschuwingen voor risicozones
toestaan".
– "Adviesroute om eindbestemming te voet te
bereiken".
Deze instellingen moeten voor elk proel worden
gecongureerd.
Druk op " om uw keuze te bevestigen.OK"
Selecteer het tabblad "Cong. waarsch.".
Schakel het volgende in of uit:
– "Waarschuwen voor parkeerplaatsen in de
buurt".
– "Melding tankstation".
– "Waarschuwen voor gevaarlijke zones" en druk
dan op het waarschuwingspictogram (driehoekje)
om waarschuwingen te congureren.
– "Geluidssignaal".
– "Waarschuwen nabijheid POI 1".
– "Waarschuwen nabijheid POI 2".
Druk op " om uw keuze te bevestigen.OK"
De "Berichten" in de bovenste balk kunnen
altijd worden geopend.
Waarschuwingen voor gevarenzones
kunnen al dan niet worden weergegeven,
afhankelijk van de geldende wetgeving en of u
een abonnement op de betreende dienst hebt.
Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt
weergegeven, zijn de diensten beschikbaar.
Met online navigatie beschikt u over de
volgende diensten.
Een pakket online diensten:
– Weer,
– Tankstations,
– Parking,
– Verkeer,

228
CITROËN Connect Nav
– POI lokaal zoeken.
Een Gevarenzone-pakket (optioneel).
Melding doorgeven:
"Waarschuwen voor
gevaarlijke zones"
Selecteer de optie:Waarschuwingen voor
risicozones toestaan om informatie over
gevarenzones te verzenden.
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op de toets "Een nieuwe gevarenzone
doorgeven" op de balk aan de zijkant of op
de bovenste balk van het touchscreen (afhankelijk
van de uitrusting).
Selecteer de optie "Type" om het type
"Gevarenzone" te selecteren.
Selecteer de optie " " en Geschwindigkeit
voer de gegevens in via het virtuele
toetsenbord.
Druk op " " om de gegevens op te slaan OK
en te verzenden.
Brandstonformatie
weergeven
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op deze toets om de lijst van
beschikbare diensten weer te geven.
Druk op "POI op kaart" om de lijst met
nuttige plaatsen weer te geven.
Druk op een van de toetsen om naar
"Tankstations" te zoeken.
Schakel "Tankstations" in of uit.
Druk op de toets om het vervolgscherm weer
te geven.
Selecteer het tabblad "Parameters".
Selecteer de gewenste brandstof.
Druk op " " om op te slaan.OK
Informatie over laadstations
weergeven
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op deze toets om de lijst van
beschikbare diensten weer te geven.
Druk op "POI op kaart" om de lijst met
nuttige plaatsen weer te geven.
Druk op een van de toetsen om naar
"Tankstations" te zoeken.
Schakel "Tankstations" in of uit.
Druk op de toets om het vervolgscherm weer
te geven.
Selecteer het tabblad "Parameters".
Selecteer het gewenste stekkertype.
Druk op " " om op te slaan.OK
Het weerbericht weergeven
Druk op om het beginscherm weer Navigatie
te geven.
Druk op deze toets om de lijst van
beschikbare diensten weer te geven.
Selecteer "Kaart raadplegen".
Selecteer "Weer".
Druk op deze toets om standaardinformatie
weer te geven.
Druk op deze toets om een uitgebreid
weerbericht weer te geven.
De temperatuur die om 6 uur 's ochtends
wordt weergegeven, is de
maximumtemperatuur van de dag.
De temperatuur die om 6 uur 's avonds wordt
weergegeven, is de minimumtemperatuur van
de nacht.
Applicaties
USB-aansluitingen
Deze hangen af van de uitrusting. Zie het gedeelte
"Ergonomie en comfort" voor meer informatie over

229
CITROËN Connect Nav
12
de USB-aansluitingen die compatibel zijn met de
apps CarPlay® of Android Auto.
Ga naar de website voor uw land van de
fabrikant om te zien welke smartphones
compatibel zijn.
Gebruikers kunnen een smartphone
synchroniseren zodat ze apps op het
scherm van de auto zien die de CarPlay ®- of
Android Auto-technologie van de smartphone
ondersteunen. Om CarPlay ®-technologie te
kunnen gebruiken, moet de functie CarPlay ®
eerst op de smartphone worden geactiveerd.
Ontgrendel de smartphone om het
communicatieproces tussen de smartphone en
het systeem te starten.
De technologie staat niet stil en daarom raden
wij aan om het besturingssysteem van de
smartphone, en de datum en de tijd op de
smartphone en van het systeem up-to-date te
houden.
Connectiviteit
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op " " om de functies Connectiviteit CarPlay ®
of Android Auto te openen.
CarPlay®-verbinding voor
smartphones
Verschilt per land.
Wanneer de USB-kabel wordt aangesloten,
schakelt de functie CarPlay® de Bluetooth®-
modus van het systeem uit.
De functie " " werkt alleen in combinatie CarPlay
met een compatibele smartphone en compatibele
apps.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
wordt opgeladen als deze via een USB-kabel
is aangesloten.
Druk op "Telefoon" om de CarPlay ®-
interface weer te geven.
Of
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
wordt opgeladen als deze via een USB-kabel
is aangesloten.
Druk op het scherm van het systeem op "Connect-
App" om het beginscherm weer te geven.
Druk op " " om de "CarPlayConnectiviteit ®"-functie
te openen.
Druk op " " om de CarPlayCarPlay ®-interface
weer te geven.
Wanneer de USB-kabel wordt ontkoppeld
en het contact uit en weer in wordt
geschakeld, schakelt het systeem niet
automatisch naar de RAD MEDIA-modus. De
bron moet handmatig worden gewijzigd.
Android Auto-verbinding voor
smartphones
Verschilt per land.
Installeer via "Google Play" de app
"Android Auto" op de smartphone.
De functie " " werkt alleen in Android Auto
combinatie met een compatibele smartphone en
compatibele apps.
Sluit de USB-kabel aan. De smartphone
wordt opgeladen als deze via een USB-kabel
is aangesloten.
Druk op het scherm van het systeem op
"Connect-App" om het beginscherm weer te
geven.
Druk op " " om de "Android Auto"-Connectiviteit
functie te openen.
Druk op " " om de app in het Android Auto
systeem te starten.
Tijdens de procedure worden er
verschillende schermen voor bepaalde
functies weergegeven.
Accepteer deze om de verbinding tot stand te
brengen en te voltooien.
Tijdens de Android Auto-weergave kunt u de
verschillende audiobronnen met de aanraaktoetsen
in de bovenste balk van het scherm gebruiken.
De menu's van het systeem kunnen op elk moment
met de menutoetsen worden geopend.
In de Android Auto-modus wordt de functie
die uitklapmenu's weergeeft door met drie
vingers op het scherm te drukken, uitgeschakeld.

230
CITROËN Connect Nav
Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk
kan het zijn dat het even duurt voordat de
apps beschikbaar zijn.
Voertuig-apps
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op "Voertuig-apps" om de startpagina van de
apps te openen.
Internet-browser
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op " " om de functie Connectiviteit
"Connected-apps" te openen.
Druk op " " om de startpagina van Connected-apps
de browser te openen.
Selecteer het land waar u woont.
Druk op " " om uw keuze op te slaan en OK
de browser te starten.
De internetverbinding komt tot stand via een
van de netwerkverbindingen van de auto of
van de gebruiker.
Bluetooth-verbinding®
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart en
de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-
apparaten. Raadpleeg de gebruikershandleiding
van de smartphone om te kijken welke diensten
beschikbaar zijn.
De functie Bluetooth moet zijn ingeschakeld,
en de smartphone moet zijn ingesteld op
"zichtbaar voor alle apparaten".
Controleer of de door de smartphone en het
systeem weergegeven code identiek zijn om het
koppelen, met wat voor methode dan ook (via de
smartphone of via het systeem), te voltooien.
Wanneer het koppelen niet lukt, raden wij u
aan om op de smartphone de functie
Bluetooth uit te schakelen en weer in te
schakelen.
Procedure via de smartphone
Selecteer de naam van het systeem in de
lijst met gedetecteerde apparaten.
Accepteer, in het systeem, het verzoek om
verbinding met de smartphone te maken.
Procedure via het systeem
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding".
Selecteer "Zoeken".
Er wordt een lijst met de gedetecteerde
smartphones weergegeven.
Selecteer in de lijst de naam van de gekozen
smartphone.
Afhankelijk van het type smartphone, wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten goed te keuren.
Verbinding delen
De smartphone kan via 3 verschillende proelen via
het systeem worden verbonden:
– "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend telefoon),
– "Streaming" (streaming: draadloos
audiobestanden via de smartphone afspelen),
– "Gegevens mobiel internet".
Het proel "Gegevens mobiel internet"
moet worden geactiveerd voor online
navigatie (wanneer voor de auto geen
"noodoproep of pechhulpoproep"-diensten
beschikbaar zijn), nadat eerst het delen van de
verbinding van de smartphone is geactiveerd.
Selecteer één of meer proelen.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Wi-Fi-verbinding
Verbinding met het netwerk via Wi-Fi van de
smartphone.
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.

231
CITROËN Connect Nav
12
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Verbinding Wi-Fi-netwerk".
Selecteer het tabblad " ", "Beveiligd Niet
beveiligd Opgeslagen", of " ".
Selecteer een netwerk.
Voer, via het virtuele toetsenbord, voor het
netwerk de Wi-Fi, " " en het Sleutel
"Wachtwoord" in.
Druk op " " om de verbinding tot stand te OK
brengen.
De Wi-Fi-verbinding en Wi-Fi-verbinding
delen kunnen niet tegelijkertijd worden
gebruikt.
Wi-Fi-verbinding delen
Afhankelijk van de uitvoering.
Een lokaal Wi-Fi-netwerk aanmaken via het
systeem.
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Wi-verbinding delen".
Selecteer het tabblad " " om Wi-Fi-Activering
verbinding delen in- of uit te schakelen.
En/of
Selecteer het tabblad " " om de Instellingen
netwerknaam en het wachtwoord van het systeem
te wijzigen.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Om alle systemen te beschermen tegen
niet-geautoriseerde toegang en om deze zo
goed mogelijk te beveiligen, wordt het gebruik
van een complexe beveiligingscode of een
wachtwoord aanbevolen.
Verbindingen beheren
Druk op om het beginscherm Connect-App
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Verbinding beheren".
Via deze functie kunt u zien welke online diensten
u gebruikt en welke beschikbaar zijn, en kunt u de
verbindingsmethode wijzigen.
Radio
Een radiozender selecteren
Druk op om het beginscherm Radio Media
weer te geven.
Druk op "Frequentie".
Druk op een van de toetsen om automatisch
naar radiozenders te zoeken.
Of
Verplaats de schuifbalk om handmatig naar
andere frequenties te zoeken.
Of
Druk op om het beginscherm Radio Media
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer " " op het Zenderlijst
vervolgscherm.
Druk op "Frequentie".
Voer de frequentie in via het virtuele
toetsenbord.
Voer eerst de eenheden in, en klik dan op het veld
voor decimalen om de waarden achter het decimale
punt in te voeren.
Druk op " " om te bevestigen.OK
De radio-ontvangst kan worden verstoord
door het gebruik van elektrische apparatuur
die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een
USB-lader die is aangesloten op de 12
V-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden
door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.),
ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit
fenomeen is heel normaal bij de transmissie van
radiogolven, en geven in geen geval een defect
van het audiosysteem aan.
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.

233
CITROËN Connect Nav
12
Schakel " " in of uit.FM-DAB
Schakel "Volgen van zenders" in of uit.
Druk op "OK".
Als "FM-DAB automatisch volgen" is
geactiveerd, kan er een onderbreking van
een paar seconden zijn wanneer het systeem
schakelt naar "FM"-analoge radio, en in sommige
gevallen kan het volume veranderen.
Wanneer de kwaliteit van het digitale signaal
weer goed is, schakelt het systeem automatisch
weer over op "DAB".
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als FM-zender
(de optie " " wordt grijs weergegeven), of FM-DAB
als "DAB/FM automatisch volgen" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het
digitale signaal te zwak wordt.
Media
USB-poort
Steek de USB-geheugenstick in de
USB-poort, of sluit het USB-apparaat via een
kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te
voorkomen.
Het systeem maakt afspeellijsten aan (in het
tijdelijke geheugen). Het aanmaken van deze lijsten
kan enkele seconden of soms enkele minuten
duren nadat het apparaat voor de eerste keer is
aangesloten.
Verminder het aantal niet-muziekbestanden en het
aantal mappen om de wachttijd te verkorten.
Elke keer wanneer het contact wordt ingeschakeld
of wanneer er een USB-geheugenstick wordt
ingestoken, worden de afspeellijsten bijgewerkt.
Het audiosysteem slaat deze lijsten op, zodat deze
sneller worden geladen wanneer ze niet gewijzigd
zijn.
AUX-aansluiting (AUX)
Afhankelijk van de uitrusting
Sluit een draagbaar apparaat (MP3-speler,
enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd)
aan op de jack-aansluiting.
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar
als "Extra ingang" in de audio-instellingen is
geselecteerd.
Stel eerst het volume van het draagbare apparaat
af (op een hoog geluidsniveau). Stel dan het
geluidsvolume van het audiosysteem in.
De bediening vindt plaats via het draagbare
apparaat.
Geluidsbron selecteren
Druk op om het beginscherm Radio Media
weer te geven.
Selecteer "BRONNEN".
Selecteer de geluidsbron.
Een video bekijken
Afhankelijk van de uitrusting/afhankelijk van de
uitvoering/afhankelijk van het land.
Steek een USB-geheugenstick in de USB-poort.
De video kan alleen via het touchscreen
worden bediend.
Druk op om het beginscherm Radio Media
weer te geven.
Selecteer "BRONNEN".
Selecteer Video om de video te starten.
Druk om de USB-geheugenstick te
verwijderen op de pauzetoets om de video te
stoppen en verwijder de geheugenstick.
Het systeem kan videobestanden met de indelingen
MPEG-4 Part 2, MPEG-2, MPEG-1, H.264, H.263,
VP8, WMV en RealVideo afspelen.
Streaming via Bluetooth®
Met streaming kunt u via uw smartphone naar audio
luisteren.
Het proel Bluetooth moet hiervoor worden
geactiveerd.
Stel eerst het volume van het draagbare apparaat af
(op een hoog geluidsniveau).

235
CITROËN Connect Nav
12
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op "Bluetooth zoeken".
Of
Selecteer "Zoeken".
Er wordt een lijst met de gedetecteerde
telefoons weergegeven.
Selecteer de naam van de telefoon in de lijst.
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsproelen voor de
telefoon voor:
– "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend telefoon),
– "Streaming" (streaming: draadloos
audiobestanden via de telefoon afspelen),
– "Gegevens mobiel internet".
Het proel "Gegevens mobiel internet"
moet worden geactiveerd voor online
navigatie nadat eerst verbinding delen via de
smartphone is geactiveerd.
Selecteer één of meer proelen.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Afhankelijk van het type telefoon, wordt u gevraagd
om de overdracht van uw contacten en berichten
goed te keuren.
De mogelijkheid van het systeem om maar
één proel te koppelen hangt af van de
telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie
de verbindingsproelen geselecteerd.
Proelen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP, AVRCP,
MAP en PAN.
Ga naar de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies,
enz.).
Automatisch opnieuw verbinden
Wanneer u met de telefoon waarmee het laatst
verbinding is gemaakt, terugkomt in uw auto wordt
deze automatisch herkend en wordt er binnen
ongeveer 30 seconden na het inschakelen van het
contact automatisch verbinding gemaakt met de
telefoon (indien Bluetooth is ingeschakeld).
Het verbindingsproel wijzigen:
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer " " om een Bluetooth-verbinding
lijst met gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Druk op de toets "Details".
Selecteer één of meer proelen.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Telefoonverbindingen beheren
Met deze functie kunt u een apparaat aansluiten of
ontkoppelen, of een koppeling verwijderen.
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer " " om een Bluetooth-verbinding
lijst met gekoppelde apparatuur weer te
geven.
Druk op de naam van de telefoon die in de
lijst is geselecteerd om de koppeling
ongedaan te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon weer te
koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Selecteer de prullenbak rechts boven op het
scherm om een prullenbak naast de
geselecteerde telefoon weer te geven.
Druk op de prullenbak naast de
geselecteerde telefoon om deze telefoon te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt
een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets telefoon op het stuur
om het gesprek aan te nemen.
En

236
CITROËN Connect Nav
houd de toets
telefoon op het stuurwiel langer ingedrukt om
het gesprek te weigeren.
Of
Selecteer “ " op het Gesprek beëindigen
touchscreen.
Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.
Een nieuw nummer bellen
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te bellen.
Een contact bellen
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Of, houd
de telefoontoets op het stuurwiel ingedrukt.
Selecteer "Contact".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
Selecteer "Bellen".
Een recent gebruikt nummer
bellen
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Of
Houd
de telefoontoets op het stuurwiel ingedrukt.
Selecteer "Oproepen".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
Contacten/items beheren
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Selecteer "Contact".
Selecteer " "om een nieuw contact Aanmaken
toe te voegen.
Druk op het tabblad "Telefoon" om het
telefoonnummer (de telefoonnummers) van
het contact in te voeren.
Druk op het tabblad " " om het adres Adres
(de adressen) van het contact in te voeren.
Druk op het tabblad " " om het Email
e-mailadres (de e-mailadressen) van het
contact in te voeren.
Druk op " " om op te slaan.OK
Druk op deze toets om contacten op
achternaam + voornaam, of voornaam +
achternaam te sorteren.
Met de functie " " kunt u Email
e-mailadressen van uw contacten invoeren,
maar u kunt met het systeem geen
e-mailberichten versturen.
Berichten beheren
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer " " om de berichtenlijst Berichten
weer te geven.
Selecteer het tabblad " ", "Alle Ontvangen",
of "Verzonden".
Selecteer de details van het bericht dat u in
een van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op " " om een in het Beantwoorden
systeem opgeslagen snelbericht te
versturen.
Druk op "Bellen" om het nummer te bellen.
Druk op " " om het bericht te Beluisteren
beluisteren.

237
CITROËN Connect Nav
12
De toegang tot " " is afhankelijk Berichten
van de compatibiliteit van de smartphone
met het systeem in de auto.
Sommige smartphones halen berichten of
e-mailberichten langzamer op dan andere.
Snelberichten beheren
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer " " om de SMS-berichten
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Te laat",
"Aangekomen", " ", of Niet beschikbaar
"Overig"om nieuwe berichten aan te maken.
Druk op " " om een nieuw bericht Aanmaken
te schrijven.
Selecteer het bericht dat u in een van deze
lijsten hebt geselecteerd.
Druk op " " om een of meerdere Overbrengen
ontvangers te selecteren.
Druk op " " om het bericht af te Beluisteren
spelen.
E-mailberichten beheren
Druk op Telefoon om het beginscherm weer
te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer " " om de berichtenlijst weer Email
te geven.
Selecteer het tabblad "Ontvangen",
"Verzonden Ongelezen", of " ".
Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten
hebt geselecteerd.
Druk op " " om het bericht af te Beluisteren
spelen.
De toegang tot e-mailberichten is afhankelijk
van de compatibiliteit van de smartphone
met het systeem in de auto.
Conguratie
Audio-instellingen
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer vervolgens " ", "Equalizer Verdeling";
"Geluid", " ", of "Spraak Beltonen".
Druk op " " om de instellingen op te slaan.OK
De balans/verdeling (of spatialisatie met het
Arkamys©-systeem) verwerkt audio zodanig
dat de geluidskwaliteit wordt afgestemd op het
aantal personen in de auto.
Uitsluitend beschikbaar in de conguratie met
luidsprekers voor en achter.
De instelling (keuze uit 6 sferen), Equalizer
en de geluidsinstellingen , en Bass Medium,
Treble zijn voor elke geluidsbron verschillend en
onafhankelijk van elkaar.
Schakel " " in of uit.Loudness
De instellingen "Verdeling" (Alle passagiers,
Bestuurder en Alleen vóór) zijn gelijk voor alle
bronnen.
Schakel "Geluiden touchscreen",
"Snelheidsafhankelijke volumeregeling", en
"Extra ingang" in of uit.
Audio in de auto: Arkamys Sound Staging ©
optimaliseert de verdeling van geluid in het
passagiersgedeelte.
Proelen congureren
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Conguratie van de proelen".
Selecteer " ", " ", " ", of Proel 1 Proel 2 Proel 3
"Gemeenschappelijk proel".
Druk op deze toets om een proelnaam in te
voeren via het virtuele toetsenbord.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Druk op deze toets om een proelfoto toe te
voegen.
Steek een USB-geheugenstick met daarop
de foto in de USB-poort.
Selecteer de foto.

238
CITROËN Connect Nav
Druk op " " om toestemming te geven voor OK
de overdracht van de foto.
Druk nogmaals op " " om de instellingen OK
op te slaan.
Het kader voor de foto heeft een vierkante
vorm, het systeem past de oorspronkelijke
vorm van de foto aan dit vierkant aan.
Druk op deze toets om het geselecteerde
proel te resetten.
Wanneer het geselecteerde proel wordt
gereset, wordt standaard het Engels
geactiveerd.
Selecteer een " " (1, 2 of 3) om "Proel Audio-
instellingen" hieraan te koppelen.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer vervolgens " ", "Equalizer Verdeling";
"Geluid", " ", of "Spraak Beltonen".
Druk op " " om de instellingen van het OK
geselecteerde proel op te slaan.
Systeeminstellingen wijzigen
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Schermconguratie".
Selecteer "Animatie".
Schakel Automatische tekstweergave in of
uit.
Selecteer "Lichtsterkte".
Verplaats de schuifbalk om de helderheid
van het scherm en/of het instrumentenpaneel
in te stellen.
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Systeemparameters".
Selecteer " " om de eenheden voor Eenheden
afstand, brandstofverbruik en temperatuur te
wijzigen.
Selecteer " " om de Fabrieksparameters
begininstellingen te herstellen.
Wanneer de "Fabrieksparameters" van het
systeem worden hersteld, worden Engels en
graden Fahrenheit ingesteld en wordt zomertijd
uitgeschakeld.
Selecteer " " om de versie van de in het Systeeminfo
systeem geïnstalleerde modules te bekijken.
De taal selecteren
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Talen" om de taal te wijzigen.
De datum instellen
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Datum".
Druk op deze toets om de datum in te
stellen.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Selecteer hoe de datum wordt weergegeven.
U kunt alleen de tijd en de datum instellen
wanneer "GPS-synchronisatie" is
uitgeschakeld.
De tijd instellen
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Druk op de toets " " om het vervolgscherm OPTIES
weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Tijd".
Druk op deze toets om de tijd in te stellen via
het virtuele toetsenbord.
Druk op " " om te bevestigen.OK

239
CITROËN Connect Nav
12
Druk op deze toets om de tijdzone in te
stellen.
Selecteer hoe de tijd (12h/24h) moet worden
weergegeven.
Schakel de zomertijd in of uit (+1 uur).
Schakel GPS-synchronisatie (UTC) in of uit.
Druk op " " om te bevestigen.OK
Het kan zijn dat het systeem niet
automatisch overschakelt naar zomertijd/
wintertijd (afhankelijk van het land van verkoop).
Thema's
Afhankelijk van de uitrusting/afhankelijk van de
uitvoering.
Om veiligheidsredenen kan de procedure
voor het wijzigen van het grasche thema
uitsluitend worden uitgevoerd wanneer de auto
stilstaat.
Druk op om het beginscherm Instellingen
weer te geven.
Selecteer "Thema's".
Selecteer het thema in de lijst en druk
vervolgens op " " om te bevestigen.OK
Bij elke wijziging van het thema wordt het
systeem opnieuw opgestart waarbij het
scherm tijdelijk zwart wordt.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over het systeem.
Navigatie
Ik kan het bestemmingsadres niet opgeven.
Het adres wordt niet herkend.
► Gebruik de "intuïtieve methode" door op de
toets "Zoeken..." op de onderzijde van het scherm
"Navigatie" te drukken.
De route wordt niet berekend.
Het kan zijn dat de route-instellingen niet
overeenkomen met de huidige locatie (bijvoorbeeld,
wanneer geen rekening wordt gehouden met
tolwegen terwijl de auto op een tolweg rijdt).
► Controleer de route-instellingen in het menu
"Navigatie".
Ik krijg geen waarschuwingen voor
"Gevarenzones".
U heeft geen abonnement op deze online dienst.
► Wanneer u wel op deze dienst bent
geabonneerd:
- kan het zijn dat na het afsluiten van het
abonnement deze dienst pas een paar dagen later
wordt geactiveerd,
- kan het zijn dat de diensten niet in het
systeemmenu zijn geselecteerd,
- kan het zijn dat de online diensten niet actief
zijn ("TOMTOM TRAFFIC" wordt niet op de kaart
weergegeven).
De POI's worden niet aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd.
► Stel het zoomniveau in op 200 m, of selecteer de
POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal "Gevarenzone" werkt niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het volume
is te laag.
► Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie", en controleer het spraakvolume in de
audio-instellingen.
Het systeem stelt bij belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
De route-instellingen houden geen rekening met de
actuele verkeersinformatie.
► Congureer de functie "Verkeersinformatie" in
de lijst met route-instellingen (geen, handmatig of
automatisch).
Ik word gewaarschuwd voor een "Gevarenzone"
die niet op mijn route ligt.
Het systeem biedt geleide navigatie, maar kondigt
ook alle "Gevarenzones" aan. Deze worden
met een driehoek vóór het pictogram van de
auto weergegeven. Het kan zijn dat het systeem
waarschuwt voor "Gevarenzones" op dichtstbijzijnde
of parallelwegen.
► Zoom in op de kaart om de precies locatie van
de "Gevarenzone" te bekijken. U kunt "Op de route"
selecteren zodat u geen waarschuwingen meer
ontvangt. Ook kunt u de duur van de waarschuwing
beperken.
Sommige les op de route worden niet direct
gemeld.
Na het opstarten kan het een paar minuten duren
voordat het systeem verkeersinformatie ontvangt.

240
CITROËN Connect Nav
► Wacht totdat de verkeersinformatie goed is
ontvangen (op de kaart worden pictogrammen met
verkeersinformatie weergegeven).
In bepaalde landen is verkeersinformatie alleen voor
de hoofdwegen (autosnelwegen, enz.) beschikbaar.
Dit is volkomen normaal. Het systeem is afhankelijk
van de beschikbare verkeersinformatie.
De hoogteligging wordt niet weergegeven.
Na het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot
3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten
correct worden ontvangen.
► Wacht tot het systeem volledig is opgestart
zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt
ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden
beïnvloed door de omgeving (tunnel, enz.) en het
weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het
systeem is afhankelijk van de ontvangst van het
GPS-signaal.
De verbinding van de online navigatie is
verbroken.
Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden kan
het zijn dat er geen verbinding beschikbaar is.
► Controleer of de online diensten zijn geactiveerd
(instellingen, contract).
Radio
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde
radiozender neemt geleidelijk af, of de
voorkeuzezenders kunnen niet worden
ontvangen (geen geluid, 87,5 MHz wordt
weergegeven, enz.).
De auto is te ver verwijderd van het zendstation, of
er is geen zendstation aanwezig in het geograsche
gebied.
► Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten zoeken naar een sterkere
zender in het geograsch gebied.
De antenne ontbreekt of is beschadigd (bijvoorbeeld
tijdens het inrijden van een wasstraat of
parkeergarage).
► Laat de antenne controleren door een dealer.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door
obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen,
tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-
functie is ingeschakeld.
Dit fenomeen is heel normaal, en geeft geen defect
van het audiosysteem aan.
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst
niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
De zender wordt niet meer ontvangen, of de naam
van de zender in de lijst is veranderd.
Sommige zenders sturen in plaats van een naam
andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde
nummer).
Het systeem interpreteert deze informatie als de
naam van de zender.
► Druk op de toets "Lijst updaten" in het
vervolgmenu "Zenderlijst".
Media
Het afspelen van de muziek op mijn USB-
geheugenstick begint pas na lang wachten
(ongeveer 2 tot 3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een
USB-geheugenstick staan, kan het erg lang duren
tot de muziek op de USB-geheugenstick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
► Wis de bestanden die standaard op de USB-
geheugenstick staan, en beperk het aantal
submappen in de mappenstructuur van de
USB-geheugenstick.
Na het insteken van een USB-geheugenstick kan
het even duren voordat deze wordt afgespeeld.
Het systeem leest verschillende data (map, titel,
artiest, enz.). Dit kan een paar seconden duren,
maar ook een paar minuten.
Dit is volkomen normaal.
Het kan zijn dat sommige informatietekens in
de huidige afspeelmedia niet correct worden
weergegeven.
Het audiosysteem kan bepaalde typen tekens niet
verwerken.
► Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en mappen.
Het afspelen van streaming-bestanden start niet.
Het aangesloten apparaat start afspelen niet
automatisch.
► Start het afspelen via het apparaat.
Titels van nummers en afspeeltijden worden
niet op het scherm voor audiostreaming
weergegeven.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid
niet.

241
CITROËN Connect Nav
12
Telefoon
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de
telefoon is uitgeschakeld of dat uw toestel niet
zichtbaar is voor het systeem.
► Controleer of de Bluetooth-functie van de
telefoon is ingeschakeld.
► Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "zichtbaar voor alle apparaten" staat.
► Schakel de Bluetooth-functie van de telefoon uit
en weer in.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het
systeem.
► U kunt de compatibiliteit van uw telefoon
controleren op de website van het merk (services).
Android Auto en/of CarPlay werken niet.
Android Auto en CarPlay worden niet ingeschakeld
wanneer de USB-kabels van slechte kwaliteit zijn.
► Gebruik originele USB-kabels om de
compatibiliteit te waarborgen.
Android Auto en/of CarPlay werken niet.
Android Auto en CarPlay zijn niet in alle landen
beschikbaar.
► Op de website van Google Android Auto en
Apple staat welke landen er worden ondersteund.
Het volume van de aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het volume is afhankelijk van het systeem en van
de telefoon.
► Verhoog het volume van het audiosysteem,
indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume
van de telefoon indien nodig.
Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit van
een telefoongesprek.
► Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
ventilatie lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Sommige contacten komen in de lijst dubbel
voor.
U kunt contacten op de volgende manieren
synchroniseren: u kunt de contacten op de simkaart
synchroniseren, de contacten op de telefoon
synchroniseren, of beide. Wanneer u beide
synchronisaties selecteert, kan het zijn dat sommige
contacten dubbel voorkomen.
► Selecteer "Contacten van SIM-kaart weergeven"
of "Contacten van telefoon weergeven".
De contacten staan niet op alfabetische
volgorde.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-
opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen
contacten in een bepaalde volgorde worden
overgenomen.
► Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen sms-berichten.
In de Bluetooth-modus kunnen er geen sms-
tekstberichten naar het systeem worden gestuurd.
Instellingen
Wanneer ik de instellingen voor hoge en lage
tonen wijzig, wordt geluidssfeer uitgeschakeld.
Wanneer de geluidssfeer wordt gewijzigd,
worden de instellingen voor hoge en lage tonen
gereset.
De geluidssfeer is gekoppeld aan de hoge en lage
tonen.
► Wijzig de instelling van de hoge en de lage
tonen of wijzig de geluidssfeer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Wanneer ik de instellingen voor balans wijzig,
wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld.
Wanneer u de instelling voor de geluidsverdeling
wijzigt, worden de instellingen voor de balans
gedeselecteerd.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.
► Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen
geluidsbronnen.
Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de
geluidsinstellingen worden aangepast aan
verschillende audiobronnen die hoorbare verschillen
kunnen genereren bij het veranderen van de bron.
► Controleer of de geluidsinstellingen
overeenkomen met de bronnen waarnaar
wordt geluisterd. Het is raadzaam om de
geluidsinstellingen (Bass:, Treble:, Balans) in de
middelste stand te zetten, om de geluidssfeer op
"Geen" te zetten en om de correctie van het volume
in de USB-modus op "Actief" en in de Radiomodus
op "Niet actief" te zetten.
► Pas, in alle gevallen, nadat u de
geluidsinstellingen heeft ingesteld, het
geluidsvolume op het draagbare apparaat eerst aan

242
CITROËN Connect Nav
(op hoog zetten). Stel dan het geluidsvolume van
het audiosysteem in.
Na het afzetten van de motor, wordt het systeem
na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog
werken zolang de laadtoestand van de accu dat
toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het
systeem na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-modus om de accu niet te ontladen.
► Start de auto om de laadstroom van de accu te
verhogen.
Ik kan de datum en tijd niet instellen.
De datum en tijd kunnen alleen worden ingesteld als
u de synchronisatie met de satellieten deactiveert.
► Menu Instellingen/Opties/Datum en tijd instellen.
Selecteer het tabblad "Tijd" en deactiveer de "GPS-
synchronisatie" (UTC).

243
Event Data Recorders (EDR)
13
Gebeurtenisgegevens
opslaan
In de auto zijn elektronische regeleenheden
geïnstalleerd. Deze regeleenheden verwerken
gegevens die bijvoorbeeld van de sensoren van
de auto worden ontvangen, of gegevens die door
de eenheden zelf worden gegenereerd of die ze
met elkaar uitwisselen. Sommige regeleenheden
zijn vereist voor de juiste werking van uw auto,
andere eenheden helpen u bij het rijden (rij- of
parkeerhulpsystemen) en nog weer andere
eenheden bieden comfort- of infotainment-functies.
Hieronder staat algemene informatie over hoe
gegevens in de auto worden verwerkt.
U vindt aanvullende informatie over de specieke
gegevens die worden gedownload, opgeslagen
en verstuurd naar derden en waarvoor ze
in uw auto worden gebruikt. Dit staat onder
"Gegevensbescherming". Deze informatie is direct
gekoppeld aan de referenties voor de betreende
functies in het bijbehorende instructieboekje voor de
auto of in de algemene verkoopvoorwaarden.
Deze informatie staat ook online.
Werkingsgegevens van de
auto
De regeleenheden verwerken gegevens die voor de
werking van de auto worden gebruikt.
Deze gegevens omvatten onder meer:
– Informatie over de toestand van de auto
(zoals snelheid, reistijd, zijdelingse acceleratie,
draaisnelheid van de wielen en vastgemaakte
veiligheidsgordels).
– Omgevingsfactoren (zoals temperatuur,
regensensor en afstandssensor).
Over het algemeen zijn deze gegevens tijdelijk,
worden ze niet langer dan één werkingscyclus
opgeslagen en worden ze alleen in de auto zelf
gebruikt. De regeleenheden slaan deze gegevens
vaak op (inclusief de sleutel van de auto). Met deze
functie kan informatie over de toestand van de auto,
de belasting van componenten, servicevereisten,
gebeurtenissen en technische storingen tijdelijk of
permanent worden opgeslagen.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
worden de gegevens als volgt opgeslagen:
– De bedrijfsstatus van systeemcomponenten
(zoals het vulniveau, de bandenspanning en de
laadtoestand van de accu).
– Fouten en storingen in belangrijkste
systeemcomponenten (zoals lampen en remmen).
– Reacties van systemen in specieke rijsituaties
(zoals activering van een airbag of activering van
stabiliteitsregel- en remsystemen).
– Informatie over gebeurtenissen die schade aan de
auto hebben veroorzaakt.
– Bij elektrische en plug-in hybride auto's de
laadtoestand van de tractiebatterij en de geschatte
actieradius.
Onder specieke omstandigheden (bijvoorbeeld
als de auto een storing heeft gedetecteerd) kan het
nodig zijn om gegevens te registreren die anders
niet worden opgeslagen.
Wanneer u servicewerkzaamheden aan uw auto
laat uitvoeren (zoals reparatie of onderhoud), dan
kunnen de opgeslagen bedrijfsgegevens worden
uitgelezen, samen met het VIN-nummer van de
auto, en kunnen ze waar nodig worden gebruikt.
Personeel dat voor het servicenetwerk werkt (zoals
garages en fabrikanten) of derden (bijvoorbeeld
pechhulpverleners) kunnen de gegevens van de
auto uitlezen. Dit geldt ook voor werkzaamheden die
onder garantie en vanwege kwaliteitsmaatregelen
worden uitgevoerd.
Deze gegevens worden meestal uitgelezen via
de OBD-aansluiting (On-Board Diagnostics) die
wettelijk verplicht in de auto is. De gegevens
worden gebruikt voor meldingen over de technische
toestand van de auto of componenten van de auto
en maakt de diagnose van storingen gemakkelijker,
in overeenstemming met verplichtingen onder
garantie en voor verbetering van de kwaliteit. Deze
gegevens, met name informatie over belasting
van componenten, technische gebeurtenissen,
bedieningsfouten en andere storingen, worden
waar nodig naar de fabrikant gestuurd, samen met
het VIN-nummer van de auto. Er kan ook sprake
zijn van aansprakelijkheid van de fabrikant. De
fabrikant kan de bedrijfsgegevens die uit de auto
worden gehaald ook gebruiken voor terugroepacties
voor producten. De gegevens kunnen ook worden
gebruikt om de garantie van de klant en eventuele
garantieclaims na te kijken.
Elke storing die in de auto is opgeslagen, kan
door een servicepunt tijdens onderhouds- of

244
Event Data Recorders (EDR)
reparatiewerkzaamheden of op uw verzoek worden
gereset.
Comfort- en
infotainment-functies
Comfort- en gepersonaliseerde instellingen kunnen
in de auto worden opgeslagen en op elk moment
aangepast of opnieuw ingesteld worden.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
kan dit het volgende omvatten:
– Instellingen voor de positie van stoel en stuurwiel.
– Instellingen voor chassis en airconditioning.
– Gepersonaliseerde instellingen, zoals de
interieurverlichting.
U kunt uw eigen gegevens in het audio- en
telematicasysteem van de auto invoeren, als
onderdeel van de geselecteerde functies.
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
kan dit het volgende omvatten:
– Multimediagegevens zoals muziek, video's of
foto's die met een geïntegreerd multimediasysteem
moeten worden gelezen.
– Gegevens uit het adresboek voor gebruik met
een geïntegreerd handsfree-systeem of een
geïntegreerd navigatiesysteem.
– Ingevoerde bestemmingen.
– Gegevens over het gebruik van online diensten.
Deze gegevens voor de comfort- en infotainment-
functies kunnen lokaal in de auto worden
opgeslagen of op een apparaat dat u in de auto hebt
aangesloten (zoals een smartphone, een USB-stick
of een MP3-speler). Gegevens die u zelf hebt
ingevoerd, kunnen op elk moment worden gewist.
De gegevens kunnen op uw verzoek ook naar een
locatie buiten de auto worden gestuurd, vooral bij
gebruik van online diensten in overeenstemming
met de geselecteerde instellingen.
Integratie van een Smartphone
(zoals Android Auto® of
Apple®CarPlay®)
Afhankelijk van de uitrusting van uw auto
kunt u uw smartphone of een ander mobiel
apparaat aansluiten in de auto, zodat het met
de geïntegreerde bedieningsfuncties van de
auto kan worden bediend. Beelden en geluid
van de smartphone kunnen via het audio- en
telematicasysteem worden verstuurd. Tegelijkertijd
wordt er specieke informatie naar uw smartphone
gestuurd. Afhankelijk van het type integratie omvat
dit gegevens zoals locatie, dag-/nachtmodus en
andere algemene informatie over de auto. Zie de
gebruikersinstructies voor de auto of het audio- en
telematicasysteem voor meer informatie.
Met het integreren van een smartphone kunt
u de apps op de telefoon gebruiken, zoals een
navigatie-app of muziekspeler. Er is geen andere
integratie tussen de smartphone en de auto mogelijk
en dit geldt met name voor directe toegang tot
autogegevens. Hoe de gegevens daarna worden
verwerkt, wordt bepaald door de leverancier van de
gebruikte app. De mogelijkheid om instellingen te
veranderen is afhankelijk van de betreende app en
van het besturingssysteem op uw smartphone.
Online diensten
Als uw auto met een draadloos netwerk is
verbonden, kunnen gegevens worden uitgewisseld
tussen de auto en andere systemen. Verbinding
met een draadloos netwerk is mogelijk via een
zender in uw auto of een mobiel apparaat dat u
hebt verbonden (zoals een smartphone). De online
diensten kunnen via deze draadloze verbinding
worden gebruikt. Deze omvatten online diensten en
apps die door de fabrikant en andere leveranciers
aan u zijn geleverd.
Exclusieve diensten
Met betrekking tot de online diensten van de
fabrikant worden de betreende functies door
de fabrikant in een geschikt medium beschreven
(bijvoorbeeld in het instructieboekje of op de
website van de fabrikant). Voor online diensten
kunnen persoonsgegevens worden gebruikt.
Gegevens worden voor dit doeleinde via een
veilige verbinding uitgewisseld, bijvoorbeeld via
speciale computersystemen van de fabrikant.
Het verzamelen, verwerken en gebruiken van
persoonsgegevens voor de ontwikkeling van
diensten worden uitsluitend uitgevoerd op basis van
wettelijke autorisatie, bijvoorbeeld bij een wettelijk
verplicht noodoproepsysteem, of op basis van een
contract of andere overeenkomst.
U kunt de diensten en functies activeren en
deactiveren (sommige zijn oplaadbaar) en in
Specyfikacje produktu
Marka: | Citroën |
Kategoria: | Automatyczny |
Model: | C4 (2022) |
Potrzebujesz pomocy?
Jeśli potrzebujesz pomocy z Citroën C4 (2022), zadaj pytanie poniżej, a inni użytkownicy Ci odpowiedzą
Instrukcje Automatyczny Citroën

17 Lutego 2025

15 Października 2024

16 Września 2024

14 Września 2024

9 Września 2024

6 Września 2024

5 Września 2024

5 Września 2024

5 Września 2024

5 Września 2024
Instrukcje Automatyczny
- Automatyczny Peugeot
- Automatyczny Pioneer
- Automatyczny Fiat
- Automatyczny Honda
- Automatyczny Audi
- Automatyczny Volkswagen
- Automatyczny Saab
- Automatyczny Toyota
- Automatyczny GEM
- Automatyczny Opel
- Automatyczny Kia
- Automatyczny Dacia
- Automatyczny Subaru
- Automatyczny Ford
- Automatyczny Tesla
- Automatyczny Seat
- Automatyczny BMW
- Automatyczny Mini
- Automatyczny Land Rover
- Automatyczny Mazda
- Automatyczny Skoda
- Automatyczny Vauxhall
- Automatyczny Chrysler
- Automatyczny Volvo
- Automatyczny Suzuki
- Automatyczny Genesis
- Automatyczny Hyundai
- Automatyczny VDL
- Automatyczny Mercury
- Automatyczny Smart
- Automatyczny Jeep
- Automatyczny Nissan
- Automatyczny GMC
- Automatyczny Polaris
- Automatyczny Mercedes-Benz
- Automatyczny Lexus
- Automatyczny MG
- Automatyczny Alfa Romeo
- Automatyczny Chevrolet
- Automatyczny Jaguar
- Automatyczny Maserati
- Automatyczny DS
- Automatyczny Renault
- Automatyczny Mitsubishi
- Automatyczny Buick
- Automatyczny Audio-Technica
- Automatyczny RAM
- Automatyczny Rover
- Automatyczny Dodge
- Automatyczny Infiniti
- Automatyczny Lancia
- Automatyczny Tata
- Automatyczny Acura
- Automatyczny ACME
- Automatyczny Saturn
- Automatyczny Cadillac
- Automatyczny Pontiac
- Automatyczny Porsche
- Automatyczny Polestar
- Automatyczny Marklin
- Automatyczny Scion
- Automatyczny Aguilar
- Automatyczny Sharper Image
- Automatyczny Abarth
- Automatyczny Lincoln
- Automatyczny Mahindra
- Automatyczny Chery
- Automatyczny Lada
- Automatyczny Aston Martin
- Automatyczny McLaren
Najnowsze instrukcje dla Automatyczny

7 Kwietnia 2025

3 Kwietnia 2025

2 Kwietnia 2025

26 Marca 2025

13 Marca 2025

10 Marca 2025

10 Marca 2025

10 Marca 2025

9 Marca 2025

9 Marca 2025